Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2020 (Kamerstuk 35830-XVI-1)
35 830 XVI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2020
Nr. 8
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 9 juni 2021
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister voor
Medische Zorg en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de
brief van 19 mei 2021 inzake over het Jaarverslag Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport 2020 (Kamerstuk 35 830 XVI, nr. 1).
De Ministers en Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni
2021. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Vraag 1
Waarom is in het verleden bij de jarenlange onderbestedingen bij het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport er niet voor gekozen een deel van de onderbesteding
via kasschuiven ter beschikking te stellen in latere jaren, zoals nu mede door corona
is gebeurd met middelen die in 2020 niet tot besteding zijn gekomen?
Antwoord:
Binnen het Rijk is afgesproken dat ministeries 1% van de omvang van de begroting aan
het eind van het jaar mogen meenemen naar het volgende jaar, de zogenoemde eindejaarsmarge.
Deze was de afgelopen jaren grofweg 30 miljoen euro per jaar voor de VWS-begroting.
Deze eindejaarsmarge is de afgelopen jaren voor het volledige bedrag benut om onderbesteding
op de VWS-begroting mee te nemen naar het volgend jaar.
Daarnaast kunnen middelen gedurende het jaar door een kasschuif worden verplaatst
naar latere jaren. Dit komt voor wanneer beleid dat gepland stond voor een bepaald
jaar op een ander tijdstip wordt uitgevoerd. Dit is op de VWS-begroting de afgelopen
jaren meermaals gebeurd.
Als er echter aan het eind van het jaar meer middelen over zijn dan de eindejaarsmarge,
dan vloeien deze terug naar de schatkist. Deze middelen komen daarmee ten goede aan
het aflossen van de staatsschuld. Als er echter middelen alsnog nodig zijn in 2021,
welke niet kunnen worden opgevangen binnen de begroting, dan kunnen deze opnieuw worden
toegevoegd aan de begroting tijdens de Voorjaarsnota. Dit is bijvoorbeeld gebeurd
bij een aantal coronaposten omdat deze middelen in 2021 alsnog noodzakelijk zijn.
Vraag 2
Wat was de raming voor Intensive Care (IC)-capaciteit de afgelopen tien jaar? Kunt
u een overzicht van het aantal structurele IC-bedden van de afgelopen tien jaar geven?
Hoeveel IC-personeel is er de afgelopen tien jaar bijgekomen of verdwenen? Hoeveel
intensivisten waren er in 2010, hoeveel waren er vlak voor de coronacrisis en hoeveel
zijn er nu? Hoeveel IC-verpleegkundigen waren er in 2010, hoeveel vlak voor de coronacrisis
en hoeveel zijn er nu?
Antwoord:
Er is geen landelijke raming voor de IC-capaciteit. Ziekenhuizen baseren de benodigde
IC-capaciteit op basis van de IC-bezetting van het afgelopen jaar.
In onderstaande tabel wordt het gemiddeld aantal operationele IC-bedden voor de jaren
2013–2018 weergegeven. Deze gegevens zijn afkomstig van de jaarverslagen van Stichting
NICE (www.stichting-nice.nl). Het gaat jaarlijks dus om circa 1200 daadwerkelijk operationele bedden. Een overzicht
van het gemiddeld aantal ic-bedden in de jaren 2010–2012 heb ik niet tot mijn beschikking.
Jaar
Aantal IC-bedden (NICE)
2013
1.208
2014
1.210
2015
1.210
2016
1.191
2017
1.209
2018
1.208
Er is geen landelijke registratie van de hoeveelheid IC-personeel over de afgelopen
10 jaar beschikbaar. Op peildatum 31 december 2013 waren er 5.738 IC-verpleegkundigen
(Landelijke rapportage ziekenhuisopleidingen 2014, Capaciteitsorgaan, juni 2014).
Op peildatum 1 januari 2020, vlak voor de coronacrisis, waren er 4.823 gediplomeerd
IC-verpleegkundigen, waarvan er 182 niet in loondienst waren (Capaciteitsplan 2020–2023,
deelrapport 8, FZO-beroepen en ambulanceverpleegkundigen, Capaciteitsorgaan, november
2020). De cijfers voor 2021 zijn nog niet beschikbaar.
Cijfers over de aantallen intensivisten zijn niet direct voorhanden. Dat komt omdat
de intensive care geneeskunde nog geen zelfstandig specialisme is en de registratie
daarvan bij zeven basisspsecialismen ligt.
Vraag 3
Hoeveel Spoedeisende Hulp (SEH)-posten en/of afdelingen acute verloskunde waren er
in 2010 en hoeveel zijn er nu?
Antwoord:
Aantal SEH’s 24/7-uurs openstelling
Totaal aantal SEH’s (inclusief dag/avond)
2010
Niet bekend
Niet bekend
2011
Niet bekend
99
2015
91
95
2016
90
94
2017
89
94
2018
86
89
01–2019
84
87
Maart 2019
83
87
Maart 2020
80
83
Hieronder vindt u een overzicht van het aantal Spoedeisende Hulp-locaties (SEH’s)
in Nederland vanaf 2010.
Hieronder vindt u een overzicht van het aantal locaties acute verloskunde (AV) in
Nederland in de jaren t/m maart 2020. Voor de jaren tot 2014 is door het RIVM niet
expliciet gevraagd naar het aanbod acute verloskunde volgens de criteria. Destijds
is gevraagd of de SEH van een ziekenhuis «8 poortspecialismen aanbiedt», acute verloskunde
was 1 van die 8 poortspecialismen. Vanaf 2014 is de uitvraag specifieker, met uitvraag
naar aanwezigheid en beschikbaarheid van professionals en team. Daarom zijn de cijfers
voor 2014 niet helemaal vergelijkbaar met de aantallen na 2014.
Aantal locaties met AV volgens criteria
2015
84
2016
81
2017
81
2018
80
Januari 2019
Niet bekend
Maart 2019
75
Maart 2020
74
Bron: RIVM; stand per 01-02-2020, geactualiseerd 5 oktober 2020.
Vraag 4
Hoeveel mensen met een buitenlands zorgdiploma werken in Nederland? Hoeveel aanvragen
zijn hiervoor ingediend de afgelopen vijf jaar? Hoeveel zijn er goedgekeurd? Welke
kosten zijn hiermee gemoeid voor het CIBG en het Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg
(BIG)-register?
Antwoord:
In totaal staan er 369.669 zorgverleners geregistreerd in het BIG-register, van wie
11.987 zorgverleners met een buitenlands diploma (stand 3 mei 2021, zie ook https://www.bigregister.nl/over-het-big-register/cijfers/buitenlands-di…). Voor de beroepen apotheker, arts, bachelor medisch hulpverlener, fysiotherapeut,
geregistreerd-mondhygiënist, gz-psycholoog, psychotherapeut, klinisch technoloog,
orthopedagoog-generalist, physician assistant, tandarts, verloskundige en verpleegkundige
is een BIG-registratie vereist om in Nederland zelfstandig het beroep te kunnen uitoefenen.
Naar verwachting is het overgrote deel van de BIG-geregistreerde zorgverleners met
een buitenlands diploma ook werkzaam in Nederland, maar exacte informatie daarover
is niet voorhanden. Er zijn van 2016 t/m mei 2021 in totaal 5.300 aanvragen voor BIG-registratie
ingediend door zorgverleners met een buitenlands diploma. Daarvan zijn 3.971 aanvragen
goedgekeurd. Er zijn 349 aanvragen na een inhoudelijke beoordeling afgewezen. Meest
voorkomende redenen van afwijzing zijn het niet beschikken over een bewijs van Nederlandse
taalvaardigheid of een Certificate of Current Professional Status (CCPS, een verklaring
van bevoegdheid en (voormalige) registratie in het buitenland). De overige aanvragen
zijn afgebroken, niet in behandeling genomen (bv. omdat vereiste bewijsstukken niet
zijn aangeleverd) of nog in behandeling. De kosten van het CIBG voor erkenning van
buitenlandse diploma’s bedragen gemiddeld over de jaren 2016 t/m 2021 ca. 4 miljoen
euro op jaarbasis.
Vraag 5
Hoeveel vraagstukken zijn er in 2020 voorgelegd aan het «Juiste Loket»? Hoeveel waren
daarvan gerelateerd aan de geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Hoeveel zijn er niet
opgepakt of niet «opgelost» en wat waren daar de onderliggende oorzaken van?
Antwoord:
Bij het Juiste Loket zijn in 2020 4.054 vragen binnengekomen. Daarvan gingen er 741
over de GGZ, waarvan 370 specifiek over de Wlz-GGZ (toegang Wlz voor mensen met een
psychische stoornis). Van het Juiste Loket heb ik begrepen dat er geen vragen meer
openstaan. Dit betekent dat alle gestelde vragen een antwoord hebben gekregen. Het
is mogelijk dat dit niet voor alle vraagstellers ook het gewenste antwoord is geweest.
Vraag 6
Wat zijn de opbrengsten en wat is de effectiviteit geweest van de Vliegende Brigade+?
Antwoord:
Vanuit het Actieprogramma «lokale initiatieven voor mensen met verward gedrag» is
het vanaf 2018 mogelijk om experts vanuit de Vliegende Brigade+ van ZonMw in te zetten.
Er zijn sinds de start van dit traject 177 vouchers toegekend in het kader van Vliegende
Brigade+ en de huidige aanpak loopt nog tot eind 2020. Ongeveer 50 van deze trajecten
lopen momenteel nog. Een evaluatie van de opbrengsten en van de Vliegende Brigade+
is nog niet beschikbaar, maar zal meegenomen worden in de evaluatie van het totale
Actieprogramma die momenteel uitgevoerd wordt. Voor het einde van het jaar zal uw
Kamer hierover geïnformeerd worden.
Vraag 7
Hoeveel geld gaat naar de maatschappelijke opvang en beschermd wonen? Kunt u de omvang
van het budget van de afgelopen tien jaar op een rij zetten?
Antwoord:
In onderstaande tabel is weergegeven hoeveel middelen gemeenten hebben voor de maatschappelijke
opvang en beschermd wonen de afgelopen tien jaar. Voor beschermd wonen geldt dat dit
pas vanaf 2015 een gemeentelijke verantwoordelijkheid is. Binnen de AWBZ is dit in
de periode 2011 t/m 2014 op een andere wijze geregistreerd, waardoor dit niet meer
goed inzichtelijk te maken is. In 2020 zijn voor de maatschappelijke opvang eenmalig
middelen toegevoegd vanwege de coronacrisis (zie het antwoord op vraag 9). Tevens
zijn in de tabel voor de maatschappelijke opvang niet-geïndexeerde bedragen opgenomen.
Budgetten gemeentefonds Maatschappelijke opvang en Beschermd wonen (bedragen x € 1
mln)
Uitkeringsjaar
Maatschappelijke opvang
Beschermd wonen1
2011
307
onbekend
2012
299
onbekend
2013
301
onbekend
2014
299
onbekend
2015
385
1.412
2016
385
1.439
2017
385
1.540
2018
385
1.634
2019
385
1.809
2020
476
1.938
X Noot
1
beschermd wonen is per 2015 gedecentraliseerd naar gemeenten
Vraag 8
Hoe vaak wordt er gebruikgemaakt van beschermd wonen en wat is de toename of afname
in de afgelopen tien jaar?
Antwoord:
Uit cijfers van het CBS blijkt dat in het eerste halfjaar van 2020 in totaal 34.540
mensen gebruik maakten van beschermd wonen. In 2011 waren dit nog ruim 13.000 cliënten
(onder de AWBZ) en in 2012, 2013 en 2014 telkens ongeveer 20.000. In de periode 2015
tot en met 2020 is het aantal mensen dat gebruik maakt van beschermd wonen onder de
Wmo 2015 gegroeid naar 34.540.
Vraag 9
Hoeveel heeft het permanent openen van de maatschappelijke opvang over 2020 vanwege
de coronacrisis extra gekost?
Antwoord:
Er is geen inzicht in de precieze kosten voor het open houden van de maatschappelijke
opvang tijdens de perioden van lockdown. Wel is er zicht op de totale meerkosten voor
de maatschappelijke opvang in 2020 als gevolg van de coronacrisis. Op basis van onafhankelijk
onderzoek is vastgesteld dat de meerkosten die direct voortvloeien uit de coronamaatregelen
van het kabinet en het volgen van de RIVM-maatregelen in de maatschappelijke opvang
in 2020 (maanden maart t/m december) 90 miljoen euro bedroegen. Gemeenten zijn hiervoor
gecompenseerd. De meeste meerkosten in de maatschappelijke opvang komen voort uit
het waarborgen van de anderhalvemeter-maatregel, bijvoorbeeld door de huur van extra
gebouwen.
Vraag 10
Hoeveel patiënten/cliënten vallen onder de Wet verplichte ggz (Wvggz) en de Wet zorg
en dwang (Wzd)?
Antwoord:
De Wvggz en Wzd zijn van toepassing op personen die vanwege hun psychische stoornis
respectievelijk psychogeriatrische aandoening, verstandelijke beperking of daaraan
gelijkgestelde aandoening ernstig nadeel voor zichzelf of anderen veroorzaken. Als
gedwongen zorg nodig is om dat ernstig nadeel weg te nemen, bieden de Wvggz en Wzd
daarvoor het wettelijke kader. In zijn algemeenheid is niet te zeggen hoeveel personen
onder de reikwijdte van deze wetten vallen, omdat niet alle personen met genoemde
aandoeningen ook in aanraking komen met gedwongen zorg. Hoeveel machtigingen jaarlijks
op grond van de Wvggz of Wzd worden afgegeven, is in het antwoord op vraag 49 vermeld.
Vraag 11
Hoeveel euro is er in 2020 over- of onderbesteed binnen de begroting van het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van het jaar 2020, exclusief de extra uitgaven
die gepaard gingen met de coronacrisis?
Antwoord:
De VWS-begroting (begrotingshoofdstuk 16) had een onderuitputting van 273 miljoen
euro in 2020 op de reguliere middelen (dus exclusief de onderuitputting op coronamiddelen).
De onderuitputting bij VWS treedt vooral op bij de subsidiebudgetten (263 miljoen
euro) en opdrachtbudgetten (43 miljoen euro); deze is verspreid over diverse beleidsartikelen.
De grootste individuele post betreft onderuitputting van circa 110 miljoen euro op
het stagefonds (subsidiebudget). Er zijn ook enkele overschrijdingen, zoals 27 miljoen
euro op de bijdrage aan medeoverheden en 22 miljoen euro op de bijdrage aan agentschappen.
Een belangrijke aantekening hierbij is wel dat ook veel regulier beleid direct of
indirect is beïnvloed door de coronacrisis. Ter illustratie: de onderuitputting van
de stagefondsmiddelen is ontstaan door de noodzakelijke inzet van mensen voor de uitvoering
van de zorgbonus. Deze zouden normaal voor de uitvoering van het stagefonds worden
ingezet, maar om de zorgbonus mogelijk te maken is het laatste deel uit het proces
van de jaarlijkse uitvoering van het stagefonds naar begin 2021 verplaatst. De uitgaven
voor het stagefonds vinden daarom alsnog plaats in 2021.
Vraag 12
Met hoeveel procent zijn de kosten in de zorg binnen de medisch-specialistische zorg,
per hoofd van de bevolking en inclusief eigenbetalingen en premies, gemiddeld gestegen?
Antwoord:
Voor de beantwoording is gekeken naar de premie gefinancierde, brutouitgaven in de
geneeskundige geestelijke gezondheidszorg in 2019 en 2020. Deze brutouitgaven bevatten
ook de uitgaven die worden gedekt uit de ontvangsten eigen risico. Op basis van deze
definitie zijn de gemiddelde uitgaven in de geestelijke gezondheidszorg in 2019 € 230
per hoofd van de bevolking. De gemiddelde uitgaven per hoofd van de bevolking in 2020
bedragen € 241. Dat komt neer op een stijging van 4,7%. Dit betreft de totale groei,
dus inclusief loon- en prijsontwikkeling (waarvoor in het kader rekening is gehouden
met een groei van 2,2%). Hierbij is relevant dat de uitgaven 2020 inclusief de meerkosten
corona en de netto continuïteitsbijdragen corona zijn.
De definitieve uitgavenstanden voor 2019 en met name 2020 zijn nog met onzekerheid
omgeven als gevolg van de coronacrisis en doordat nog niet alle declaraties ontvangen
en geaccepteerd zijn.
Vraag 13
Met hoeveel procent zijn de kosten in de zorg binnen de geestelijke gezondheidszorg,
per hoofd van de bevolking en inclusief eigenbetalingen en premies, gemiddeld gestegen?
Antwoord:
Voor de beantwoording is gekeken naar de premie gefinancierde, brutouitgaven in de
geneeskundige geestelijke gezondheidszorg in 2019 en 2020. Deze brutouitgaven bevatten
ook de uitgaven die worden gedekt uit de ontvangsten eigen risico. Op basis van deze
definitie zijn de gemiddelde uitgaven in de geestelijke gezondheidszorg in 2019 € 230
per hoofd van de bevolking. De gemiddelde uitgaven per hoofd van de bevolking in 2020
bedragen € 241. Dat komt neer op een stijging van 4,7%. Indien je de meerkosten corona
en de netto continuïteitsbijdrage corona niet meerekent, komt het neer op een stijging
van 2,8%. Daarin zit ook nog een stukje prijsinflatie. Het definitief beschikbare
macrokader 2020 bevatte een ophoging met loon- en prijsbijstelling van 2,2% ten opzichte
het beschikbare deelkader zoals vermeld in de VWS-begroting 2020.
De definitieve uitgavenstanden voor 2019 en met name 2020 zijn nog met onzekerheid
omgeven als gevolg van de coronacrisis en doordat nog niet alle declaraties ontvangen
en geaccepteerd zijn.
Vraag 14
Wat gaat u concreet doen om zorgprofessionals voor de zorg te behouden, aangezien
de coronacrisis helder heeft gemaakt hoezeer de inzet van de zorgprofessionals van
belang is?
Antwoord:
Het behoud van medewerkers is één van de grootste uitdagingen waar de zorgsector voor
staat. We hebben iedereen nodig om goede zorg te geven en kunnen blijven geven in
de toekomst. Er zijn veel kritieke momenten waarop iemand kan besluiten om toch wat
anders te gaan doen. Te beginnen tijdens de opleiding en de stage, maar ook op een
later moment tijdens de loopbaan. Aandacht voor werkdruk, balans werk-privé, loopbaanontwikkeling
en zeggenschap in het dagelijks werk zijn hierbij essentieel. In de afgelopen periode
heb ik stevig geïnvesteerd om aan het behoud van medewerkers bij te dragen. Ten eerste
zorgt VWS voor structurele ondersteuning voor het opleiden van professionals. Op basis
van ramingen van het Capaciteitsorgaan is kostendekkende financiering beschikbaar
voor de opleiding van medisch specialisten, gespecialiseerd verpleegkundigen en medisch
ondersteunend personeel (jaarlijks ca. 1,3 mld euro). Zorgorganisaties kunnen tevens
een beroep doen op het Stagefonds voor ondersteuning bij de begeleiding van stagiairs
(jaarlijks 112 mln euro). Ten tweede heb ik met het actieprogramma Werken in de zorg
aanvullend en stevig ingezet op het behoud van personeel. Het zwaartepunt ligt in
de regio met in iedere regio een eigen aanpak. Deze regionale aanpakken worden ondersteund
met verschillende instrumenten zoals: De subsidie SectorplanPlus (420 mln euro voor
2017–2021). Via deze regeling kunnen zorgaanbieders subsidie aanvragen voor het opleiden
van (nieuwe) medewerkers. Binnen het vierde tijdvak (dat loopt t/m 2021) is de regeling
verbreed naar activiteiten gericht op het behoud van medewerkers. Het Actieleernetwerk
voor het delen en leren van goede voorbeelden onder andere gericht op het behoud van
personeel. Het VWS-regio team om regio’s te helpen bij het verder ontwikkelen van
hun aanpak en het opzetten van concrete projecten in de regio. Daarnaast faciliteert
VWS een aantal specifieke, landelijke projecten, bijvoorbeeld gericht op: het verhogen
van de deeltijdfactor via stichting het Potentieel Pakken; het geven van een impuls
aan loopbaanoriëntatie via Sterk in je werk; het vergroten van medewerkersbetrokkenheid
via het project Merkbaar Beter; het tegengaan van agressie en ongewenst gedrag op
de werkvloer via projectsubsidies op brancheniveau. Voor een uitgebreide toelichting
verwijs ik naar de meest recente voortgangsrapportage van het Actieprogramma Werken
de Zorg1. Ik realiseer me dat de schaarste aan personeel ook de komende jaren een grote uitdaging
zal blijven. Ik heb daarom in de VWS-begroting 2021 structureel aanvullende middelen
beschikbaar gesteld, oplopend tot € 130 mln structureel per jaar vanaf 2023. Daarnaast
heb ik de SER gevraagd om een advies met de belangrijkste knelpunten en oplossingsrichtingen
die hieraan bijdragen. U heeft dit rapport op 12 mei jl. ontvangen2.
Vraag 15
Welke lessen heeft u uit de coronacrisis in 2020 geleerd, ook waar het gaat om het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zelf, bijvoorbeeld organisatorisch,
financieel beheer, etc.?
Antwoord:
VWS heeft veel geleerd tijdens de coronacrisis. Eén van de lessen is dat VWS en de
VWS’ers in hoog tempo naast beleidsvorming ook geheel nieuwe taken hebben kunnen oppakken.
Net als binnen vele onderdelen van de zorg is er heel hard gewerkt door heel betrokken
medewerkers. Wat daarbij ook is geleerd is dat het van toevoegde waarde kan zijn om
de bedrijfsvoering eerder en integraal te betrekken bij de beleidsvorming en het organiseren
van de uitvoering. De normale doorlooptijden van procedures waren vaak te lang om
de noodzakelijke snelheid van handelen te organiseren. Hierdoor moet nog het nodige
herstelwerk gedaan worden. In termen van financieel beheer zijn de lessen geformuleerd
in het Programma verbetering financieel beheer op basis waarvan de Algemene Rekenkamer
het bezwaar heeft opgeheven zoals versterking van de financiële functie, bredere kennis
vergaren van comptabele wet- en regelgeving in de hele financiële keten en gerichtere
en proactieve control op begrotingsartikelen met de grootste risico’s gedurende het
hele jaar.
Vraag 16
Waarom heeft u besloten de inkoop van beademingsapparatuur en persoonlijk beschermingsmateriaal
zelf te doen, terwijl het ministerie op dit terrein geen ervaring had? Waarom is er
niet besloten dit uit te besteden aan organisaties die hier al jarenlange ervaring
mee hebben? Wie heeft besloten dat dit een taak werd voor het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport?
Antwoord:
De inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (pbm’s) is zo snel als mogelijk aan
een daarvoor toegeruste marktpartij uitbesteed. VWS heeft er voor gekozen de inkoopfunctie
niet bij VWS zelf te beleggen. Bij het uitbreken van de coronapandemie ontstonden
wereldwijd, acute problemen bij de levering van persoonlijke beschermingsmiddelen
(PBM), ademhalingsapparatuur en andere medische hulpmiddelen. De reguliere toevoerkanalen
bleken niet in staat om in de plots enorm toegenomen vraag te voorzien. Nadat het
Ministerie van VWS eerst zelf de additionele inkoop van PBM en hulpmiddelen had opgepakt,
is in maart 2020 het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) opgericht. Het Landelijk
Consortium Hulpmiddelen was een ad hoc samenwerking tussen verschillende partijen
(VWS, zorginstellingen, bedrijfsleven en academische centra) zodat de in Nederland
beschikbare relevante kennis en capaciteit – op gebieden zoals inkoop, logistiek en
kwaliteit – benut konden worden. Het doel was om de zorg zo snel mogelijk van voldoende,
kwalitatief goede persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) te voorzien. Vanaf de start
van de activiteiten van het LCH heeft VWS een faciliterende en ondersteunende rol
voor het LCH gehad bijvoorbeeld door middel van bevoorschotting van de inkopen van
PBM. Gedurende het traject is daarbij ook een meer sturende rol bij gekomen bijvoorbeeld
door het bepalen van de scope van de activiteiten van LCH en de omvang van de in te
kopen producten. De rol in dit gehele traject was nieuw voor VWS waar al doende invulling
aan gegeven moest worden. Reeds op 24 maart 2020 is met Mediq (als consortium partner)
een overeenkomst gesloten om de inkoop, verkoop en distributie van producten ter bestrijding
van de Covid-19-crisis op zich te nemen. VWS heeft daarmee alleen in de beginfase
zelf PBM’s ingekocht toen de extreme crisissituatie dat vereiste en de voorbereiding
werden getroffen om de inkoop door derden te laten plaatsvinden. Wel zijn na 24 maart
2020 door VWS nog zelf inkopen gedaan in het kader van Europese aanbestedingen in
EU verband die niet bij derden konden worden belegd voor de inkoop en in het kader
van productie in Nederland van bijvoorbeeld desinfectantia en recycling van isolatiejassen.
Alhoewel de inkoop van beademingsapparatuur in dezelfde tijd speelde is hier een andere
afweging gemaakt ten aanzien van de uitbesteding vanwege het andere karakter van de
producten. De Nederlandse ziekenhuizen zagen dat zij met elkaar aan het concurreren
waren bij de inkoop, dat prijzen van beademingsapparatuur absurd snel stegen en dat
de reguliere leveringskanalen niet meer konden leveren. Hieruit ontstond de wens om
de inkoop te coördineren. VWS heeft vanwege de wereldwijde tekorten en onder dreiging
van exportverboden door sommige landen en de na consultatie van NVZ, NFU, NVIC, LNAZ
en FME besloten de inkoop van beademingsapparatuur zelf ter hand te nemen en dit in
nauw overleg met de NFU, NVIC, NVKF en medisch technologen uit te voeren. Doorslaggevend
argument voor het leggen van deze taak bij de overheid was de verwachte politieke
druk die op landen/leveranciers zou moeten worden uitgevoerd.
Vraag 17
Hoeveel IC-bedden zijn er daadwerkelijk bijgekomen sinds de coronacrisis? Zijn deze
IC-bedden tijdelijk of structureel? Met hoeveel IC-bedden kan er daarnaast maximaal
opgeschaald worden bij een volgende uitbraak?
Antwoord:
Het opschalingsplan op basis van het advies van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)
is op te delen in drie stappen en gaat als volgt:
1. 100% structureel beschikbaar maken van de reeds bestaande IC-capaciteit wat zou leiden
tot 1150 IC-bedden.
2. Het structureel uitbreiden van de IC-capaciteit met 200 IC-bedden (en 400 klinische
bedden) per 1 oktober 2020. Deze extra IC-bedden zijn alleen bestemd voor COVID-19
patiënten die IC-zorg nodig hebben.
Totaal dus 1350 IC-bedden.
3. Verdere uitbreiding met 350 flexibele IC-bedden (en 700 klinische bedden) per 1 januari
2021 die alleen worden ingezet voor COVID-patiënten in geval van een onverhoopt grote
piek, voor de duur van de pandemie.
Totaal dus 1700 IC-bedden.
Het uitbreiden van de IC-capaciteit betreft dus een tijdelijke uitbreiding voor de
duur van de pandemie. Bij een volgende uitbraak kan er maximaal met 550 IC-bedden
worden opgeschaald (1150 + 550 = maximaal 1700 IC-bedden). Het LNAZ geeft aan hoeveel
bedden er landelijk beschikbaar moeten zijn. Op het hoogtepunt van de derde golf (eerste
week van mei 2021) was er landelijk tot 1550 IC-bedden opgeschaald.
Vraag 18
In hoeverre is het afschalen en uitstel van reguliere zorg geslaagd in de afgelopen
periode, aangezien een belangrijke les uit de eerste golf is dat dit zoveel mogelijk
voorkomen moet worden?
Antwoord:
In de eerste golf is de planbare zorg grotendeels afgeschaald geweest door de grote
instroom van Covid-patiënten. Om te voorkomen dat dit in het vervolg van de Covid-pandemie
de reguliere zorg weer opnieuw volledig afgeschaald moest worden is de zorgsector
medio vorig jaar aan de slag gegaan met het opschalingsplan COVID-19 van het Landelijk
Netwerk Acute Zorg. Daarmee is er stapsgewijs buffercapaciteit met extra IC-bedden
en verpleegbedden bijgekomen. En is er fors geïnvesteerd in het opleiden van personeel
en het aantrekken van nieuwe medewerkers. Helaas was de instroom van het aantal Covid-patiënten
in de tweede en derde golf te lang te hoog om de reguliere zorg volledig te kunnen
blijven geven. Sommige behandelingen moesten worden uitgesteld om Covid-patiënten
op te vangen. De Federatie Medisch Specialisten (FMS) heeft op 30 oktober 2020 een
raamwerk gepubliceerd dat artsen en ziekenhuisbestuurders ondersteunt bij de keuzes
waar ze voor staan betreft het afschalen van reguliere zorg. Zo konden behandelingen
op een verantwoorde manier worden uitgesteld. Vorige week is het Kader «Passende inhaalzorg
MSZ» naar de Kamer gestuurd door de Minister voor MZS. Daarin staat onder andere beschreven
hoe we de zorg die het afgelopen jaar uitgesteld moest worden, gaan inhalen.
Vraag 19
Heeft iedere zorgprofessional die recht had op de zorgbonus van 2020, deze bonus inmiddels
ontvangen?
Antwoord:
De bonus 2020 was bedoeld als blijk van waardering voor mensen die bijzondere inzet
hebben gepleegd voor COVID-19 patiënten dan wel in de strijd tegen COVID-19, en niet
als generiek inkomensinstrument voor iedereen werkzaam in de zorg. Bij het opstellen
van de bonusregeling is ervan uit gegaan dat naar schatting 2/3 deel van de zorgprofessionals
in de sector zorg en welzijn mogelijk een uitzonderlijke prestatie heeft geleverd
in de strijd tegen COVID-19. We zien dat er in de praktijk breed subsidie is aangevraagd:
zorgaanbieders hebben gemiddeld genomen voor ca 88% van hun personeelsbestand een
bonus aangevraagd.
Op basis van CBS cijfers weten we dat er in de periode maart-september 2020 1,37 miljoen
werknemers werkzaam waren in zorg en welzijn. Daarvan verdienen circa 1,3 miljoen
werknemers minder dan 2x modaal, een subsidievoorwaarde. Samen met het aantal derden
van circa 0,1 miljoen gaat het om circa 1,4 miljoen zorgprofessionals. Aan 1,144 miljoen
van hen is een bonus uitgekeerd. Dit betreft ruim 1,06 miljoen werknemers en bijna
84.000 derden (zzp’ers, uitzendkrachten en ingehuurde schoonmakers). Dit betekent
dat aan het merendeel van de zorgprofessionals een bonus is toegekend. Ik heb geen
aanwijzing, wel enige signalen, dat er zorgprofessionals, die een uitzonderlijke prestatie
hebben geleverd in de strijd tegen COVID-19, zijn vergeten door zorgaanbieders in
de toekenning van de bonus. Uiteindelijk is het een verantwoordelijkheid van de werkgevers
die ze hebben aangevraagd. De toegekende subsidies zijn allen uitbetaald aan de zorgaanbieders.
Het was vervolgens aan de zorgaanbieder om met deze subsidie zo spoedig mogelijk,
doch uiterlijk binnen vijf maanden na subsidieverlening, de bonus uit te keren aan
de zorgprofessionals die in aanmerking komen voor de bonus.
Vraag 20
Wordt al het coronatestmateriaal in een centrale database geregistreerd? Wie houdt
toezicht op het testmateriaal bij private partijen? Hoe wordt voorkomen dat testmateriaal
(met DNA-gegevens) oneigenlijk gebruikt wordt door private partijen? Hoe borgt u dat
commerciële bedrijven het DNA en het burgerservicenummer (BSN) van mensen die zich
laten testen veilig bewaren?
Antwoord:
De testaanbieder, GGD of een private partij, is verantwoordelijk voor de registratie
en beveiliging van persoonsgegevens van mensen die zich laten testen bij hun teststraat
in hun eigen systeem. Alle positieve covid-19 testuitslagen moeten door artsen en
laboratoria op grond van de Wet publieke gezondheid gemeld worden aan de systemen
van de GGD. De testaanbieder, GGD of een private partij, is verantwoordelijk voor
het nakomen van wet- en regelgeving bij het verwerken van persoonsgegevens en testmateriaal.
Indien een testaanbieder, GGD of een private partij, gebruik maakt van een laboratorium
voor de analyse van de testen, dan is het laboratorium eveneens gehouden aan de wettelijke
verplichtingen omtrent verwerking van persoonsgegevens en testmateriaal. Voor testmonsters
is de afspraak dat de analyselaboratoria negatieve testmonsters enkele dagen en positieve
testmonsters maximaal drie maanden bewaren. Met de invoering van de tijdelijke wet
coronabewijzen is de maximale bewaartermijn voor testaanbieders en laboratoria van
20 jaar verkort naar 1 jaar voor positieve coronatests en 4 weken voor negatieve coronatests.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit van testaanbieders
en laboratoria, of zij zich houden wet- en regelgeving, waaronder de meldplicht aan
GGD’en en of zij handelen in lijn met de richtlijnen van het Landelijk Centrum voor
Infectieziektebestrijding (LCI). De Inspectie Leefomgeving en Transport houdt toezicht
op de afvalverwerking van testmateriaal en het transport daarvan. De Autoriteit Persoonsgegevens
controleert of een testaanbieder of laboratorium zich houdt aan de Algemene Verordening
Gegevensbescherming (AVG) en of de registratie en verwerking van persoonsgegeven op
een correcte manier gebeurt.
Vraag 21
In hoeverre is het in gelijke tred blijven van de capaciteit van de uitvoering van
bron- en contactonderzoek met de groei en capaciteit van testen geslaagd in de afgelopen
periode, aangezien dit één van de lessen uit de eerste golf is?
Antwoord:
Op basis van de vraagprognoses van de LCT en de ervaringen opgedaan tijdens de eerste
golf zijn de GGD'en vanaf september 2020 de BCO-capaciteit sterk gaan opschalen. Op
1 oktober 2020 was in totaal 3.350 fte beschikbaar, op 31 december 2020 7.900 fte,
een stijging van gemiddeld 350 fte per week. Ook bij hoge aantallen testen en besmettingen
(zoals in december 2020) was het daardoor mogelijk om in alle gevallen BCO uit te
voeren.
Vraag 22
Welke lessen trekt u uit de afgelopen periode over de werkwijze en de organisatie
van de Gezondheidsraad in een crisistijd?
Antwoord:
In 2020 heeft de Gezondheidsraad een recordaantal adviezen uitgebracht, waarvan ook
een groot deel op het gebied van COVID-19. Voor de COVID-advisering heeft de Gezondheidsraad
haar werkwijze aangepast, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van een flexibele commissie
die spoedvragen kan behandelen. De samenwerking verloopt goed en de Gezondheidsraad
weet de kwaliteit van adviezen ook te behouden zoals we gewend zijn. De snelheid waarmee
de adviezen worden opgeleverd is hoger dan gebruikelijk bij de Gezondheidsraad. Toch
blijft het een uitdaging om de snelheid van de advisering tijdens de Covid- pandemie
goed af te stemmen op het tempo van de benodigde politieke besluitvorming en de gewenste
uitvoering. Verdere lessen worden verwacht naar aanleiding van bredere crisisevaluaties.
Daarvoor is het nu te vroeg.
Vraag 23
Heeft er inmiddels al een nulmeting plaatsgevonden omtrent de juiste zorg op de juiste
plek en in de eigen omgeving, inzake de doelstelling waarbij in 2030 zorg 50% meer
(of vaker) in de eigen leefomgeving (in plaats van in zorginstellingen) wordt georganiseerd,
samen met het netwerk van mensen? Wanneer komen er recente cijfers?
Antwoord:
De missie is geformuleerd voor het Missiegedreven Topsectoren en Innovatiebeleid (MTIB)
en diende met name inspirerend en ambitieus te zijn om innovatie aan te jagen. Deze
is niet één op één op de beweging en het programma van de juiste zorg op de juiste
plek te leggen.
De nulmeting voor MITB/Gezondheid&Zorg is inmiddels is gedaan en is te vinden op https://www.volksgezondheidenzorg.info/monitormissiesgezondheidenzorg/a…
Vraag 24
Welke zorg wordt precies bedoeld die in het kader van deze doelstelling in de eigen
leefomgeving georganiseerd gaat worden? Wat betekent dit voor de professionals die
in de instellingen werken?
Antwoord
De missie is geformuleerd voor het Missiegedreven Topsectoren en Innovatiebeleid (MTIB)
en diende met name inspirerend en ambitieus te zijn om innovatie aan te jagen. Deze
is niet één op één op de beweging en het programma van de juiste zorg op de juiste
plek te leggen. De 50% zijn omschreven in topsectorenmissies als « in 2030 wordt zorg
50% meer (of vaker) in de eigen leefomgeving georganiseerd, in plaats van in zorginstellingen».
De zorg verplaatsen naar thuis of dichtbij huis is geen doel op zich; gekeken wordt
naar de individuele patiënt en waar en op welke wijze hij of zij het beste verzorgd
en ondersteund kan worden. Een specifieke vertaling naar de gevolgen voor de professionals
in instellingen is dan ook niet te maken, aangezien het om een bredere invulling van
zorg gaat.
Vraag 25
Is de landelijke financiering inmiddels geregeld van digitale zorg en e-health, waar
extra op wordt ingezet? Wat was de groei van digitale zorg tijdens de coronacrisis
en is deze groei blijvend? Scheelt dit geld?
Antwoord:
Er zijn verschillende mogelijkheden om digitale zorg, daar waar mogelijk en wenselijk
en in overleg tussen patiënt en professional, in te zetten. In verband met Covid-19
heeft de NZa in 2020 een aantal tijdelijke verruimingen mogelijk gemaakt voor inzet
van digitale zorg aan patiënten. Een aantal van deze verruimingen is vervolgens in
overleg met het zorgveld structureel gemaakt vanaf 2021. Tevens is in de medisch-specialistische
zorg in mei 2020 de facultatieve prestatie geïntroduceerd voor het organiseren van
vernieuwende zorg. Daarnaast stimuleert het Zorginstituut de inzet van digitale zorg
in de praktijk en borging in de richtlijnen. Gemeenten kunnen over de inzet van digitale
zorg en e-health afspraken maken met de door hen gecontracteerde aanbieders op grond
van de Wmo, Jeugdwet of de lokale preventieakkoorden. In reactie op de motie van het
lid Van den Berg (Kamerstuk 31 765, nr. 499) hebben de NZa en het Zorginstituut VWS geadviseerd geen maximumtarief op het niveau
van de meest doelmatige leveringsvorm vast te stellen, bijvoorbeeld om zo digitale
toepassingen te stimuleren. Zij adviseren de bekostiging situationeel te differentiëren
en menen dat afspraken over (financiële) doelmatigheidsprikkels het beste tot stand
komen in overleg tussen individuele zorgaanbieders en individuele zorgverzekeraars.
Het RIVM is op dit moment bezig met het vormgeven en uitvragen van de nieuwste cijfers
met betrekking tot het gebruik van digitale zorg. Het resultaat wordt in december
aan uw Kamer aangeboden. Uit onderzoek van het NIVEL (Stand van zaken e-health 2020 | Rapport | Rijksoverheid.nl) onder huisartsenpraktijken is wel gebleken dat 98% van de praktijken inmiddels gebruik
maakt van een vorm van digitaal contact. Het e-consult (84%) en online recepten aanvragen
(87%) werden door de meeste praktijken ingezet. Ook het beeldbelconsult is aan een
opmars bezig: 64% van de huisartsen maakt nu hier meer gebruik van.
Het is niet bekend of op korte termijn financiële besparingen zijn bereikt met inzet
van digitale zorg. Wel heeft het een belangrijke bijdrage geleverd aan continuïteit
van zorg. In het eerste jaar van gebruik zijn veelal investeringen nodig in aanschaf
en/of aanpassingen van systemen en werkprocessen. In en na de eerste golf van Covid-19,
waarin veel zorgorganisaties in zeer korte tijd flexibel bleken om snel over te gaan
op vormen van zorg op afstand, zagen we helaas een daling in het gebruik van digitale
zorg. Vanaf de zomer van 2020 bespreekt VWS met verzekeraars, zorgaanbieders en patiëntenorganisaties
hoe het ontstane momentum vastgehouden kan worden en te benutten in de transformatie
naar de inzet van slimme combinaties van digitale en fysiek zorg.
Vraag 26
Hoeveel zorginstellingen verkeerden in 2020 in financiële problemen? Zijn er aanwijzingen
voor aanstaande faillissementen?
Antwoord:
Het Ministerie van VWS beschikt niet over een integraal overzicht van zorginstellingen
in financiële problemen. Het CBS publiceert cijfers over het aantal faillissementen
per branche. In de branche «gezondheids- en welzijnszorg» waren in 2020 88 faillissementen.
Dat is beduidend minder dan de jaren daarvoor (in 2017, 2018 en 2019 waren er respectievelijk
130, 129 en 156 faillissementen in deze branche). Dit lagere aantal faillissementen
hangt mogelijk samen met de tijdelijke steunmaatregelen i.v.m. covid-19. Zorgverzekeraars
hebben hun eigen systemen uitgebreid en signalen worden sneller gedeeld met de Nederlandse
Zorgautoriteit (de NZa), in het kader van het zgn. Early Warning System (EWS). In
werkafspraken tussen de NZa, zorgverzekeraars en zorgkantoren is vastgelegd op welk
moment zorgverzekeraars en zorgkantoren mogelijke risico’s in ieder geval moeten melden.
Daarnaast leunt het EWS niet langer op informatie van zorgverzekeraars alleen. De
NZa houdt zelf de financiële positie van zorgaanbieders scherper in de gaten, bijvoorbeeld
door gebruik te maken van openbare informatie uit jaarrekeningen en media-analyses.
Tevens zijn in 2020 werkafspraken gemaakt tussen het Ministerie van VWS en de NZa,
waarbij een uitwisseling van signalen plaatsvindt tussen de NZa en VWS over mogelijke
risico’s op discontinuïteit. VWS wordt in een eerder stadium geïnformeerd over zorgaanbieders
waarvan de dreigende discontinuïteit een grote maatschappelijke impact zou (kunnen)
hebben. Dit brengt VWS in de positie om regie te nemen zodra partijen er onderling
niet uit dreigen te komen en daarmee de continuïteit van zorg in gevaar komt. Niet
met het doel om een zorgaanbieder koste wat kost overeind te houden, maar juist om
te voorkomen dat onverwachte faillissementen leiden tot onverantwoorde risico’s voor
de continuïteit, kwaliteit en veiligheid van de individuele patiënten-/cliëntenzorg.
Vraag 27
Hoeveel datalekken in de zorgsector hebben in 2020 plaatsgevonden? Is dit meer of
minder dan in voorgaande jaren? Hoe wordt voorkomen dat het aantal datalekken gaat
toenemen nu steeds meer medische gegevens digitaal uitgewisseld gaat worden? Hoeveel
meldingen als gevolg van het datalek bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD)
zijn er inmiddels binnengekomen bij de fraudehelpdesk? Hoe worden deze mensen begeleid?
Antwoord:
Van datalekken moet melding worden gedaan aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
In 2020 ontving de AP in totaal 23.976 datalekmeldingen, waarvan 30% uit de zorg.
Dit betekent dat er in 2020 ongeveer 7.100 datalekken in de zorg zijn gemeld. Vergeleken
met 2019 is het aantal meldingen vanuit de zorg gedaald met 4%.
Zorginstellingen dragen zelf de verantwoordelijkheid voor het op orde houden van hun
eigen informatiebeveiliging en het bestrijden van datalekken. Ik help de zorg wel
in het voorkomen van datalekken. Dit doe ik door te ondersteunen bij de implementatie
van het Actieplan Informatieveilig gedrag, door wettelijke borging van de verplichte
informatieveiligheidsnormen (NEN 7510) via de Wet Aanvulling bepaling verwerking persoonsgegevens
in de zorg (Wabvpz) en de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz),
door partijen in de zorg aan te moedigen om aan te sluiten bij Z-CERT en door kennisproducten
zoals de recent verschenen «Handreiking verlopen domeinnamen» te doen ontwikkelen.
De fraudehelpdesk heeft ongeveer 75 meldingen ontvangen waarin de GGD is genoemd.
Van deze meldingen is er één waarvan het mogelijk is dat deze te relateren is aan
het datalek bij de GGD. Dat betekent niet dat de andere meldingen niet ook aan dit
datalek gerelateerd kunnen zijn, dat heeft de fraudedesk echter niet kunnen vaststellen.
Aan gedupeerden wordt de mogelijkheid aangeboden om hulp te krijgen van Slachtofferhulp
Nederland.
Vraag 28
Is bij de besparingen op geneesmiddelen buiten het ziekenhuis, die oplopen tot 160
miljoen euro per jaar, de besparing die het preferentiebeleid van de zorgverzekeraars
oplevert inbegrepen? Zo nee, hoeveel bedraagt die besparing jaarlijks? Zijn bij de
besparingen binnen het ziekenhuis, die van eenzelfde orde zijn, de besparingen van
de financiële arrangementen inbegrepen? Zo nee, hoeveel bedragen die jaarlijks? Hoe
wordt de structurele besparing van jaarlijks 320 miljoen euro op geneesmiddelen ingezet?
Blijft dit binnen het geneesmiddelenkader? Zo nee, waarom niet? Wat is de totale jaarlijkse
besparing van het preferentiebeleid sinds de invoering?
Antwoord:
De besparing van naar schatting € 160 miljoen (m.b.t. Apotheekzorg) betreft de besparing
door de aanpassing van de Wet geneesmiddelenprijzen. Besparingen door preferentiebeleid
is geen onderdeel van de € 160 miljoen. Het is niet exact bekend wat preferentiebeleid
jaarlijks oplevert; daarvoor zouden de huidige uitgaven af moeten worden gezet tegen
een fictieve situatie waarin er in Nederland geen preferentiebeleid zou zijn. Een
dergelijke berekening is op dit moment niet beschikbaar. Desalniettemin, de afgelopen
jaren is de uitgavengroei bij extramurale geneesmiddelen zeer beperkt gebleven, mede
door het inkoopbeleid vanuit verzekeraars. Een voorbeeld: sinds 2015 is er grofweg
een miljard euro op dit financiële kader overgebleven. Welk deel van de besparing
exáct het gevolg is van het preferentiebeleid is moeilijk vast te stellen, maar het
gaat wel om aanzienlijke bedragen. De besparing door de aanpassing van de Wet geneesmiddelenprijzen
binnen de Medisch Specialistische Zorg (MSZ) is een andere dan de besparing die behaald
worden door prijsarrangementen. Op basis van voorlopige cijfers hebben dergelijke
financiële arrangementen geleid tot een uitgavenverlaging (bij MSZ) van € 277 miljoen
in 2019, voor 2020 zijn er nog geen gegevens hierover bekend (Kamerstuk 29 477, nr. 691). De besparing door de aanpassing van de Wet geneesmiddelenprijzen is m.b.t. de Apotheekzorg
(extramuraal) onderdeel van de taakstelling op extramurale genees- en hulpmiddelen
uit het regeerakkoord van 2017 (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) (zie o.a. brief aan Tweede Kamer d.d. 15 juni 2018) (Kamerstukken 29 477 en 32 805, nr. 489). De besparing binnen de MSZ draagt bij aan de financiële doelstellingen bij de MSZ,
waar in het regeerakkoord een aparte taakstelling voor is opgenomen (Hoofdlijnenakkoord
MSZ).
Vraag 29
Wanneer worden/zijn de huidige hoofdlijnenakkoorden geëvalueerd? Wat neemt u daaruit
mee voor de toekomst en eventuele toekomstige hoofdlijnenakkoorden?
Antwoord:
Op dit moment loopt een evaluatie van de Hoofdlijnenakkoorden in de curatieve zorg
in het kader van het programma Lerend Evalueren. Het adviesbureau SiRM (Strategies
in Regulated Markets) voert deze evaluatie uit. Eén van de onderdelen van dit onderzoek
is het nadenken over het gebruik van toekomstige hoofdlijnenakkoorden en in welke
vorm dat zou kunnen zijn. Wij verwachten u het rapport eind van het jaar te kunnen
toesturen.
Vraag 30
Kunnen de zorglasten per volwassene worden uitgesplitst naar belastingen, zorgpremie,
eigen risico en eigen bijdragen? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen vier
jaar?
Antwoord:
In onderstaande tabel staan de zorglasten uitgesplist voor de jaren 2017 tot en met
2020. Dit betreft de lasten van de uitgaven die vallen onder het Uitgavenplafond Zorg
(UPZ). Om de cijfers vergelijkbaar te houden is de bijdrage via belastingen, die in
2017 en 2018 is geleverd ter dekking aan de Wmo- en Jeugdzorguitgaven, niet meegenomen.
Die bijdrage viel in 2017 en 2018 namelijk nog wel onder het UPZ en daarna niet meer.
Tabel – Zorglasten per volwassene (in €)
2017
2018
2019
2020
Nominale premie
1.286
1.308
1.384
1.414
Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
1.625
1.738
1.806
1.764
Premie Wlz
1.068
1.076
1.111
1.023
Eigen risico Zvw en eigen bijdragen Wlz
364
360
356
360
Belastingen
973
983
1.122
1.419
Zorgtoeslag
– 312
– 336
– 354
– 373
Totaal
5.004
5.130
5.425
5.606
Vraag 31
Zijn er in 2020 intensiveringen of ombuigingen geweest binnen het budget voor het
Actieprogramma Werken in de zorg?
Antwoord:
Binnen het budget voor het Actieprogramma Werken in de Zorg (Bijlage bij Kamerstuk
29 282, nr. 303) zijn in 2020 geen ombuigingen nodig geweest. Het budget is voor het overgrote deel
ook conform planning aangewend. Wel is er ruim € 62 miljoen van het voor 2020 gereserveerde
budget voor SectorplanPlus doorgeschoven naar 2021 (€ 20 miljoen) en 2022 (€ 42 miljoen)
om de budgetverdeling over de jaren te laten aansluiten op de liquiditeitsbehoefte.
Binnen de meerjarige subsidie die de werkgeversorganisatie Regioplus ontvangt voor
onder andere de uitvoering van het actieprogramma, is een intensivering van € 6,5
mln. Vrijgemaakt voor activiteiten gericht op matching van tijdelijke medewerkers.
Los van het actieprogramma, zijn in 2020 om aanvullende middelen vrijgemaakt voor
Extra Handen voor de Zorg, de Nationale Zorgklas, de Coronabanen voor de Zorg en de
Zorgbonus.
Vraag 32
Wat heeft het contactpunt psychosociale ondersteuning gekost? Kunt u dat uitsplitsen
in eenmalig en structurele kosten? Tot wanneer blijft het contactpunt toegankelijk?
Antwoord:
Het oprichten van het Steunpunt Coronazorgen heeft eenmalig € 521.097,39 gekost. Deze
opdracht loopt tot 14 oktober 2022. Er zijn geen structurele kosten begroot. Het Steunpunt
was begroot voor de eerste COVID-19 golf. De tweede en derde golf brengen extra kosten
met zich mee. Er is nog geen einddatum vastgesteld.
Vraag 33
Kunt u aangeven in hoeverre de verstrekte subsidie aan Extra handen voor de Zorg en
de Nationale Zorgklas geholpen heeft aan de inzet van extra mensen die kunnen helpen
in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord:
Via Extra Handen voor de Zorg zijn er in de eerste golf circa 8000 mensen voorgesteld
aan zorgorganisaties, voor wie 2800 zijn geaccepteerd. In de tweede en derde golf
zijn er 6893 mensen voorgesteld, van wie er 2941 zijn geaccepteerd. Sommige van deze
mensen zijn meerdere keren voorgesteld en ingezet. In totaal is er in de tweede en
derde golf 9260 keer iemand voorgesteld, waarvan 3171 keer geaccepteerd (peildatum
28-5-2021). In een peiling van de Nationale Zorgklas gaf circa 1/3 van de 1344 respondenten
aan dat zij in de zorg aan de slag zijn gegaan. Circa de helft daarvan via Extra Handen
voor de Zorg, de andere helft heeft op eigen initiatief een baan gevonden.
Vraag 34
Hoeveel van de subsidie voor Extra handen voor de Zorg en de Nationale Zorgklas is
inmiddels aangesproken? Klopt het dat meer dan de helft van de € 80 miljoen subsidie
niet is gebruikt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord:
Ik neem aan dat hier wordt gedoeld op de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg.
In het eerste tijdvak is er voor € 38 miljoen subsidie aangevraagd. Daarmee kunnen
3740 mensen starten in een Coronabaan. Circa 950 doen dat met de ambitie om duurzaam
in te stromen: zij volgen een opleiding. De subsidieregeling Coronabanen wordt verlengd
met een tweede tijdvak ter grootte van € 40 miljoen.
Vraag 35
Wat is inmiddels geregeld voor het feit dat veel Nationale Zorgklas-alumni de voorkeur
gaven voor parttime werk terwijl zorgaanbieders juist een fulltime kracht willen,
zoals beschreven in het artikel van de Groene Amsterdammer over Extra handen voor
de Zorg3? Hoe is dit geregeld?
Antwoord:
VWS faciliteert maatschappelijke initiatieven zoals Extra Handen voor de Zorg (EHvdZ)
en de Nationale Zorgklas (NZK) gericht op (het opleiden van) tijdelijk extra personeel.
Van de mensen zonder medische achtergrond bij EHvdZ, is circa 60% 20 uur of meer per
week beschikbaar. In aanloop naar het eerste tijdvak van de Coronabanen, heeft EHvdZ
de deelnemers van de NZK die aangaven minder dan 20 uur beschikbaar te zijn, benaderd
met de vraag of zij bereid waren meer uren te werken.
Vraag 36
Waarom is het advies van de commissie Terpstra niet opgevolgd, aangezien veel deelnemers
die zich hebben aangemeld om te helpen in de zorg, uiteindelijk geen baan kregen aangeboden?
Antwoord:
De Commissie Werken in de Zorg adviseert dat er niet méér mensen moeten worden opgeleid
via de Nationale Zorgklas (NZK) dan waar vraag naar is vanuit zorgorganisaties. Dat
advies is helder, maar zorgt ook voor een dilemma. Want opleiden kost tijd. Als de
NZK pas was gaan opleiden op het moment dat de vraag vanuit zorgorganisaties was gekomen,
dan was men te laat geweest. Daarom is ervoor gekozen de NZK in staat te stellen preventief
te beginnen met het opleiden van deze mensen, zodat zij klaar zouden staan mocht het
nodig zijn. Dat brengt wel het door de commissie gesignaleerde risico van frustratie
bij de deelnemers met zich mee. Daar is op verschillende manieren op geanticipeerd.
De NZK is gevraagd om in haar communicatie goed aan verwachtingenmanagement richting
deelnemers te doen. Met de coronabanensubsidie is het aantrekkelijk gemaakt voor werkgevers
om deze mensen in tijdelijke dienst te nemen én goed te begeleiden. Tevens is er extra
geïnvesteerd in opleidingen. Kandidaten die de ambitie hebben om duurzaam in te stromen
in de zorg kunnen via de Nationale Zorgklas ook deelcertificaten behalen op mbo-niveau
2 en 3. Ik blijf aandacht vragen bij de NZK voor het zoveel mogelijk voor de zorg
behouden van deelnemers met de ambitie om duurzaam in de zorg aan de slag te gaan.
Met de verlenging van de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg ontstaan opnieuw
kansen voor onder andere deze mensen op een baan in de zorg.
Vraag 37
Kunt u nader toelichten waarom extra ondersteuning niet nodig is aangezien volgens
de website van Extra handen voor de Zorg het huidige bestand van deelnemers groot
genoeg is om zorgaanbieders te voorzien van extra ondersteuning, waardoor mensen zonder
zorgachtergrond zich niet meer kunnen aanmelden – terwijl het ziekteverzuim en de
tekorten aan zorgverleners erg hoog zijn?
Antwoord:
Extra Handen voor de Zorg (EHvdZ) is opgericht als crisisfaciliteit, waar organisaties
in acute nood een beroep op kunnen doen. We zien dat de afnemende pandemisch druk
zich uit in een afnemend aantal aanvragen bij EHvdZ. Momenteel heeft Extra Handen
voor de Zorg (EHvdZ) 2805 mensen zonder zorgachtergrond in het bestand die minimaal
20 uur in de week beschikbaar zijn. Gelet op de ervaringen in deze coronacrisis is
dat meer dan genoeg om aan de (afnemende) vraag van zorgorganisaties te voldoen op
het gebied van ondersteuning door deelnemers die geen zorgachtergrond hebben. Daarnaast
neemt EHvdZ waar dat zorgorganisaties vooral behoefte hebben aan gekwalificeerd personeel.
Het blijven inschrijven van mensen zonder zorgachtergrond kan dan ook leiden tot teleurstelling
bij mensen zonder zorgachtergrond. Dat wil EHvdZ voorkomen. Met EHvdZ is afgesproken
dat zorgorganisaties tot 1 september een beroep kunnen doen op hun matchingsfaciliteiten.
Parallel daaraan werken zij aan een plan om de mensen in het bestand zoveel mogelijk
te behouden, bijvoorbeeld als zij-instromer, herintreder of als zorgreservist voor
een nationale zorgreserve waarvan de mogelijkheden momenteel worden verkend.
Vraag 38
Wat heeft capaciteitsorgaan voor de benodigde instroom geadviseerd per beroep? Hoeveel
opleidingsplaatsen heeft u opengesteld en in hoeverre wijkt dat af van het advies?
Wat is er daadwerkelijk gerealiseerd? Kunt u een overzicht geven van medisch specialisten
en tandartsen van de afgelopen tien jaar?
Antwoord:
Hieronder zijn de adviezen van het Capaciteitsorgaan voor de verschillende beroepen
weergegeven zoals die golden voor 2020 (in 2020 heeft het Capaciteitsorgaan nieuwe
adviezen uitgebracht die gelden voor de komende jaren). Tevens is het aantal beschikbaar
gestelde plaatsen en het verschil met het advies opgenomen. De grote verschillen bij
huisartsen en ggz-beroepen zijn het gevolg van politieke wensen (moties) om meer opleidingsplaatsen
beschikbaar te stellen voor deze beroepen. Over de realisatie in 2020 zijn op dit
moment nog geen gegevens beschikbaar.
Opleidingsplaatsen 2020
Opleiding
Advies
Beschikbaar
Verschil
Medisch specialist
1.090
1.100
+ 10
Klinisch technologische specialist
52
63
+ 11
Spoedeisendehulparts
40
33
– 7
Tandheelkundig specialist
22
20
– 2
Huisarts
630
750
+ 120
Specialist ouderengeneeskunde
186
186
0
Arts verstandelijk gehandicapten
24
24
0
Arts publieke gezondheidszorg 2e fase
60
60
0
Arts publieke gezondheidszorg 1e fase
126
126
0
Beroepen geestelijke gezondheidszorg
1.3221
1.485
+ 163
Ziekenhuisopleidingen
5.581
n.v.t.2
X Noot
1
Inclusief 2-jarige opleiding verpleegkundig specialist ggz, die afhankelijk is van
de opleidingsinstituten.
X Noot
2
Er worden geen plaatsen beschikbaar gesteld; bekostiging gebeurt op basis van behaalde
diploma's. In 2020 zijn 3020 plekken gerealiseerd.
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van opleidingsplaatsen medisch specialisten
en tandartsen over de afgelopen 10 jaar. Tot 2018 raamde het Capaciteitsorgaan tandheelkunde
niet op reguliere basis. Wel is in 2013 incidenteel een raming uitgebracht. Voor gegevens
over de instroom bij de studie tandheelkunde verwijs ik u naar de Minister van OCW.
Medisch specialisten
Tandartsen
Jaar
Advies (max)
Instroom
Advies
2011
1.125
1.269
–
2012
1.405
1.350
–
2013
1.405
1.310
287
2014
1.202
1.235
–
2015
1.202
1.168
–
2016
1.202
1.193
–
2017
1.036
1.134
–
2018
1.036
1.084
311
2019
1.036
1.128
320
2020
1.090
1.100
359
Vraag 39
Waarom vindt u dat de aanpak van het programma (Ont)Regel de Zorg zijn vruchten afwerpt
als zorgverleners aangeven dat de ervaren werkdruk slechts in beperkte mate is afgenomen?
Hoeveel procent afname per sector wilt u bereiken?
Antwoord:
Na een lange periode waarin de ervaren regeldruk onder zorgverleners alleen maar opliep,
is in de meest recente monitoringsinformatie van het programma [Ont]Regel de Zorg
(Kamerstuk 29 515, nr. 452) zichtbaar dat deze voor het eerst is gedaald. Hoewel die daling mij nog niet ver
genoeg gaat en ook nog niet in de volle breedte van het zorgveld even merkbaar is,
zie ik hierin wel een kentering. Dit kabinet heeft de keuze gemaakt om geen kwantitatieve
doelstelling van een percentage afname of aantal geschrapte regels aan het programma
te verbinden, omdat ervaringen uit het verleden leren dat een dergelijke doelstelling
gemakkelijk verwordt tot een boekhoudkundige vingeroefening waar de zorgverlener in
de praktijk niets mee opschiet. Aangezien het kabinet demissionair is, past het mij
ook niet alsnog een dergelijke doelstelling te introduceren.
Vraag 40
In hoeverre heeft het programma (Ont)regel de Zorg daadwerkelijk geresulteerd in minder
regelgeving en regeldruk? Hoe is dit meetbaar gemaakt, dan wel te maken?
Antwoord:
In de afgelopen drie jaar zijn met het programma [Ont]Regel de Zorg belangrijke stappen
gezet om de regeldruk die zorgverleners ervaren merkbaar terug te dringen. Dat heeft
tal van concrete resultaten en mooie voorbeelden opgeleverd. Uit de meest recente
monitoringsinformatie blijkt een voorzichtige positieve trend: de meerderheid van
de bevraagde beroepsgroepen geeft aan een lichte vermindering van de regeldruk te
ervaren. Kortheidshalve verwijs ik naar de uitgebreide voortgangsrapportage die uw
Kamer over het programma heeft ontvangen (Kamerstuk 29 515, nr. 452). U kunt de voortgang ook te allen tijde volgen via www.ordz.nl.
Vraag 41
Waarom worden er bij het bevolkingsonderzoek naar borstkanker geen regionale ziekenhuizen
ingezet, aangezien het feit dat daar geen D3 maar D2-apparatuur voor handen is in
deze situatie van ondergeschikt belang is, volgens deskundigen? Is deze mogelijkheid
onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
In de brief van 4 maart 2021 (Kamerstuk 32 793, nr. 546) wordt aangegeven dat waar mogelijk beschikbare screeningscapaciteit bij ziekenhuizen
zal worden ingezet. Op dit moment wordt verkend welke mogelijkheden er zijn. Voor
de zomer zal uw Kamer hier nader over worden geïnformeerd.
Vraag 42
Wanneer wordt exact de evaluatie verwacht van de bovenregionale expertisecentra?
Antwoord:
De Kamer wordt periodiek over de voortgang van de bovenregionale expertisecentra jeugdhulp
geïnformeerd, recent met de brief van 28 mei 2021.4 In de slotrapportage van het programma Zorg voor de Jeugd wordt uw Kamer geïnformeerd
over de ervaringen en de geleerde lessen met het programma.
Vraag 43
Wanneer wordt de evaluatie van het programma Geweld hoort nergens Thuis verwacht?
Antwoord:
Het programma Geweld hoort nergens Thuis loopt tot eind 2021. In de programmatische
aanpak is al voorzien in evaluatieve momenten en zijn elementen ingebouwd voor een
continue leerproces. Zo biedt de Impactmonitor aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling
zicht op relevante indicatoren onder andere gericht op de impact van de aanpak voor
mensen en gezinnen waar huiselijk geweld en kindermishandeling speelt. Tevens brengt
het programma de voortgang in de regio’s in kaart. Eind 2021 verschijnt het eindbeeld
van de voortgang in de regio’s in de Voortgangsrapportage van het programma.
Vraag 44
Hoeveel extra verpleeghuisplekken zijn er in 2020 gecreëerd?
Antwoord:
In de rapportage die is gemaakt naar aanleiding van «de ActiZ Leden-enquête; Capaciteitsontwikkeling
verpleeghuiszorg 2020» (6 mei 2020) gaven de ActiZ-leden die de enquête hadden ingevuld
aan, dat er in 2020 naar verwachting 400 extra verpleeghuisplekken met verblijf zouden
worden gerealiseerd. Indien de steekproef als representatief wordt beschouwd, betekent
dit dat er landelijk in 2020 750 verpleeghuisplekken met verblijf zijn gerealiseerd.
Vraag 45
Was zijn de meest recente cijfers met betrekking tot de wachtlijst voor verpleeghuiszorg?
Antwoord:
In de tweede voortgangsrapportage capaciteit en wachtlijsten verpleeghuizen van 24 december
2020 (Kamerstukken 31 765 en 34 104, nr. 541) heb ik aangegeven dat de informatie over de wachtlijst gaat veranderen. In bijlage
2 bij deze brief heb ik aangegeven dat de statussen «actief wachtend» en «niet-actief
wachtend» worden uitgefaseerd in 2021. De zorgkantoren hebben in 2020 samen met de
zorgaanbieders het proces van zorgbemiddeling doorgelicht. Resultante hiervan is dat
er enkele nieuwe statussen zijn geïntroduceerd: urgent plaatsen, actief plaatsen,
wacht op voorkeur en wacht uit voorzorg. Deze statussen geven een beter beeld van
de situatie en de beweegredenen van de cliënt. Zorgkantoren nemen met elke cliënt
contact op om te bespreken wat zijn behoefte is en stemmen de zorgbemiddeling daarop
af. De wachtlijst voor de sector V&V is als volgt:
Wachtenden V&V
Okt 2020
Nov 2020
Dec 2020
Jan 2021
Feb 2021
Mrt 2021
Apr 2021
Urgent plaatsen
0
0
0
0
167
166
154
Actief plaatsen
0
0
0
0
1.724
1.855
2.008
Actief wachtend
1.313
1.353
1.396
1.530
133
48
15
Niet-actief wachtend
18.910
19.636
19.658
19.499
0
0
0
Wacht op voorkeur
0
0
0
0
18.254
17.021
15.292
Totaal
20.223
20.989
21.054
21.029
20.278
19.090
17.469
Bron: iWlz/Zorginstituut Nederland Het totaal aantal wachtenden is gedaald van ongeveer
21.000 naar 17.500. Dat komt doordat een deel van de cliënten die voorheen «niet-actief
wachtend« waren nu geregistreerd staan als «wacht uit voorzorg». Zij hebben aangegeven
dat zij niet wachtend zijn en zelf initiatief nemen om het zorgkantoor te benaderen
voor zorgbemiddeling. Zij komen daarom niet op deze wachtlijst te staan. Meer achtergrondinformatie
is te vinden in de infographic van ZN: (zie https://assets.zn.nl/p/32768/none/Langdurige%20zorg/Wachtlijsten%20lang…. Elk zorgkantoor hanteert deze werkwijze. Op de recentelijk vernieuwde site van het
Zorginstituut kunt u de wachtlijst in detail raadplegen (stand 1 april 2021), zie
https://www.zorgcijfersdatabank.nl/toelichting/wachtlijstinformatie/wac….
Vraag 46
Hoe lang stond een oudere gemiddeld in 2020 op de wachtlijst voor een plekje in het
verpleeghuis?
Antwoord:
Op basis van de 12 maandelijkse overzichten van het Zorginstituut van 2020 is berekend
wat de gemiddelde wachttijd is.
Gemiddelde wachttijd V&V
0–6 weken
6–13 weken
> 13 weken
Actief wachtend zonder Wlz-zorg
87%
8%
5%
Actief wachtend met Wlz-zorg
83%
10%
7%
Niet actief wachtend zonder Wlz-zorg
49%
15%
36%
Niet actief wachtend met Wlz-zorg
18%
18%
64%
De actief wachtenden worden door het zorgkantoor actief bemiddeld, opdat zij binnen
de Treeknorm (0–13 weken) passende zorg krijgen aangeboden. De gearceerde cellen uit
de tabel laten zien dat in ruim 90% van de gevallen aan deze norm wordt voldaan. Bij
de niet-actief wachtenden was dit niet het geval, omdat veel cliënten aangeven nog
niet te willen verhuizen naar een verpleeghuis.
Vraag 47
Hoeveel verpleeghuislocaties voldeden in 2020 aan het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg?
Hoeveel zorgmedewerkers zijn er in de verpleeghuizen tekort om op alle locaties te
kunnen voldoen aan het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg?
Antwoord:
Met het programma Thuis in het Verpleeghuis is de inzet van de Minister van VWS erop
gericht dat in 2022 alle verpleeghuislocaties voldoen aan het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg.
Om dat te bereiken is structureel € 2,1 miljard beschikbaar gesteld, met name bedoeld
voor extra zorgpersoneel. Dit bedrag komt onder andere via het Kwaliteitsbudget in
jaarlijkse tranches beschikbaar. In 2022 loopt deze fasering ten einde en is het volledige
bedrag van € 2,1 miljard verwerkt in de integrale tarieven en de contracteerruimte.
In de vijfde voortgangsrapportage van het programma Thuis in het Verpleeghuis die
in maart 2021 naar de Tweede Kamer is gestuurd, is uitgebreid ingegaan op de resultaten
van het programma5. Daaruit blijkt onder andere dat bewoners en naasten de verpleeghuiszorg steeds hoger
waarderen, dat een groot aantal verpleeghuizen goed op weg is om aan het kwaliteitskader
te voldoen en dat er steeds meer personeel ingezet wordt in de verpleeghuiszorg. De
uitstroom van personeel en het ziekteverzuim blijven echter zorgwekkend hoog. Op het
niveau van verpleeghuislocaties kan geen uitspraak worden gedaan over hoeveel er in
2020 wel of niet voldeden aan het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg. In de vijfde voortgangsrapportage
is aangegeven dat om op landelijk niveau te voldoen aan het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg
in 2022 34.600 fte extra ingezet moet zijn. Eind derde kwartaal 2020 was daarvan 21.000
gerealiseerd. Dit is in lijn met het beoogde groeipad op basis van het beschikbaar
gestelde budget. Het betekent dat er nog 13.600 fte extra ingezet moet gaan worden
vanaf het vierde kwartaal van 2020 tot 2022. Dat komt overeen met circa 22.000 extra
werknemers voor verbetering van de kwaliteit.
Vraag 48
Wat is de bron van de nulmeting en actuele stand waarin het percentage wordt genoemd
van de medewerkers binnen de jeugdzorg dat (zeer) tevreden is? Wat is de reden voor
de toegenomen tevredenheid (69 procent in 2017 en 78 procent in 2019)?
Antwoord:
De bron voor de nulmeting en de actuele stand is de werknemersenquête van het onderzoeksprogramma
Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW). Zoals aangegeven in de Monitor van het Actieprogramma
Werken in de Zorg6 is er sprake van een methodebreuk omdat de uitvoerder van de metingen is gewijzigd.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) doet vanaf 2019 de metingen voor het
AZW-onderzoeksprogramma. De uitkomsten van 2017 en 2019 kunnen dus niet met elkaar
vergeleken worden. Onlangs heeft het CBS de data gepubliceerd uit de werknemersenquête
over het jaar 2020 en hieruit volgt dat 82% van de medewerkers in de jeugdzorg aangeeft
(zeer) tevreden te zijn. Er is sprake van een toename van de tevredenheid (78% in
2019, 82% in 2020). Het is niet bekend wat de reden is van de toegenomen tevredenheid
tussen 2019 en 2020.
Vraag 49
Wat is het verschil in het aantal gedwongen opnamen (voorheen via de Wet bijzondere
opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ), in 2020 via de Wvggz en Wzd) tussen
2019 en 2020?
Antwoord:
Onder de Wvggz houdt een zorgmachtiging niet altijd een verplichte opname in; ook
ambulante dwangzorg is mogelijk. Onder de Wzd kan onvrijwillige zorg worden opgelegd
via het zogeheten «stappenplan», maar een onvrijwillige opname is alleen mogelijk
met een rechterlijke machtiging. De volgende cijfers volgen uit de Ketenmonitor Wvggz
2020 die op 30 april jongstleden is gepubliceerd. Deze ketenmonitor is te raadplegen
op www.dwangindezorg.nl. Voor de volledigheid zijn in onderstaande tabellen ook de cijfers van 2018 opgenomen,
omdat 2019 en 2020 bijzondere jaren waren. In onderstaande tabel staan de afgegeven
rechterlijke machtigingen (RM) op grond van de Wet Bopz, de zorgmachtigingen (ZM)
op grond van de Wvggz en rechterlijke machtigingen op grond van de Wzd (RM Wzd).
Jaar
RM Bopz
ZM Wvggz
RM Wzd
Totaal
2018
18.130
–
–
18.130
2019
20.884
–
–
20.884
2020
2.203
14.206
3.276
19.685
In onderstaande tabel staan de door de rechter afgegeven machtigingen tot voorzetting
van de inbewaringstelling (VIBS) op grond van de Wet Bopz, de machtigingen tot voortzetting
van de crisismaatregel (VCM) op grond van de Wvggz en de VIBS op grond van de Wzd.
Jaar
VIBS Bopz
VCM Wvggz
VIBS Wzd
Totaal
2018
8.853
–
–
8.853
2019
9.164
–
–
9.164
2020
363
8.631
1.298
10.292
Opgemerkt zij dat voor één persoon meerdere machtigingen in een jaar gegeven kunnen
worden, bijvoorbeeld omdat iemand na een crisismaatregel op grond van een zorgmachtiging
opgenomen wordt. Het totale aantal rechterlijke machtigingen en zorgmachtigingen in
2020 is lager dan het aantal rechterlijke machtigingen in 2019. In aanloop naar de
inwerkingtreding van de Wvggz en Wzd zijn eind 2019 meer rechterlijke machtigingen
op grond van de Bopz afgegeven vanwege het overgangsregime. Tegelijkertijd is in 2020
een hoger aantal crisismaatregelen en voortzettingen daarvan afgegeven, hetgeen mogelijk
te maken heeft met de overgang van de Wet Bopz naar de Wvggz en Wzd en de situatie
omtrent COVID-19. Als niet tijdig een zorgmachtiging kon worden afgegeven was een
crisismaatregel, en een voortzetting van de crisismaatregel, in sommige gevallen nodig
om noodzakelijke verplichte zorg te kunnen verlenen. De Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd ontvangt gegevens van de verleende gedwongen zorg, waaronder opnames, op
grond van de Wvggz en Wzd. Naar verwachting zal de inspectie eind 2021 een beeld schetsen
van de gedwongen zorg in Nederland.
Vraag 50
Wat is de situatie in andere landen in Europa omtrent psychische problemen, aangezien
ruim 1 op de 10 personen van 12 jaar en ouder in Nederland te maken heeft met psychische
problemen? Kan een overzicht gegeven worden van de wachttijden voor geestelijke gezondheidszorg
in Europa in vergelijking met Nederland? Kan tevens een overzicht van de vergoedingen
voor psychische indicaties in Europa in vergelijking met Nederland worden gegeven?
Antwoord:
Internationaal vergelijkbare gegevens op basis van harde klinische diagnoses, over
de wachttijden en over vergoedingen voor psychische indicaties zijn niet beschikbaar.
Met betrekking tot het eerste deel van uw vraag verwijs ik graag naar de resultaten
van het onderzoek dat in 2020 binnen de Europese Unie is uitgevoerd naar de prevalentie
van psychlogical distress symptoms, waarin Nederland beter scoort dan het Europese
gemiddelde7. Uit het onderzoek komt het volgende naar voren:
Psychological distress symptoms
Portugal
23%
Croatia
19%
France
17%
Greece
15%
Bulgaria
14%
Cyprus
14%
Lithuania
14%
Malta
13%
Czech Rep.
12%
Germany
12%
Spain
12%
Italy
12%
Latvia
12%
EU27
11%
Belgium
11%
Denmark
11%
Sweden
11%
Slovenia
11%
Hungary
10%
Romania
10%
United Kingdom
10%
Luxembourg
9%
Austria
8%
Netherlands
8%
Estonia
7%
Finland
7%
Slovak Rep.
7%
Poland
6%
Switzerland
6%
Norway
6%
Ireland
5%
Vraag 51
In hoeverre wordt er met deze planning voldaan aan de regels uit de Comptabiliteitswet
voor beleidsdoorlichtingen? Hoe kan het dat sommige artikelen niet in de periode 2015
t/m 2020 zijn geëvalueerd? Wanneer worden deze wel geëvalueerd?
Antwoord:
De planning voldoet aan de regels uit de Comptabiliteitswet voor beleidsdoorlichtingen,
maar anders dan voorheen. In 2018 heeft VWS al een vernieuwende opzet van de evaluatieagenda
geïntroduceerd als onderdeel van de pilot Lerend evalueren. Hierbij is voor de te
evalueren thema’s in de pilot een planning voor vijf jaar gemaakt. De thema’s zijn
complexe beleidsvraagstukken op het brede terrein van VWS. De inhoud staat centraal
en wordt niet begrensd door de begrotingsindeling van VWS. Anders dan bij de beleidsdoorlichtingen
van voor 2018 worden naast de betreffende uitgaven op de VWS-begroting ook – waar
dat aan de orde is – de betreffende uitgaven die vallen onder het Uitgavenplafond
zorg betrokken in de evaluatieonderzoeken. Hierbij wordt zoveel mogelijk in de geest
van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) gewerkt, maar er kan gemotiveerd
van worden afgeweken. De pilot vervangt de meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen
uit de begroting.8 In de VWS begroting 2021 staat de gemaakte ontwikkelslag in de evaluatieprogrammering
voor de periode 2021–2023 nader toegelicht.9 Belangrijke nieuwe elementen hierbij zijn: Versteviging evaluatieagenda en -functie
door het samenbrengen van belangrijke evaluaties in de SEA en voor de ondersteuning
hiervan wordt het kennisnetwerk evaluaties opgezet. Meer aandacht in de evaluaties
van de wetten van het zorgstelsel voor de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk.
Verbreding van de evaluatieagenda met beleidsevaluaties op het gebied van informatievoorziening,
innovatie en zorgvernieuwing. Verbreding van de evaluatieagenda door toevoeging van
onder meer interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO’s) en trajecten zoals Zorgkeuzes
in Kaart (ZiK) en Brede Maatschappelijke Heroverwegingen (BMH). Versterking van de
verbinding tussen kennis, beleid en uitvoering door toevoegen van lerende evaluaties
van de verschillende concernorganisaties van VWS Opname van de belangrijke monitors
van de werking van het zorgstelsel om zo gebruik hiervan bij beleidsontwikkeling in
de praktijk (ex durante) te bevorderen.
Vraag 52
Wat is er concreet gekomen uit de ex-durante evaluatie Uitkomstgerichte Zorg en hoe
worden zaken doorvertaald?
Antwoord:
De evaluatie van de rol van VWS in ontwikkellijn 1 van het programma Uitkomstgerichte
Zorg (ontwikkeling uitkomstindicatorensets) geeft antwoord op de vraag: «Op welke
manier kan VWS het realiseren van uitkomstinformatie voor 50% van de ziektelast het
beste faciliteren?» In 2020 is de eerste van drie jaarlijkse cycli binnen deze evaluatie
afgerond door bureau SiRM. De onderzoekers constateren dat de beleidsbeslissingen
van VWS tot nu toe grotendeels in goede aarde vallen bij de veldpartijen met wie het
programma Uitkomstgerichte Zorg wordt uitgevoerd. Het veld ziet de inhoudelijke regie
van veldpartijen binnen programmalijn 1 met daarbij ondersteuning van het Zorginstituut
als een logische zet. Partijen hebben daarnaast aangegeven op een aantal punten graag
duidelijker beleid van VWS te willen zien. Concreet betrof dit het bepalen van een
realistisch tijdspad voor de doelen, het opstellen van criteria voor de te ontwikkelen
indicatorensets, zorgen voor meer verbinding met de andere programmalijnen en het
aanbrengen van meer samenhang met andere initiatieven op het terrein van Uitkomstgerichte
Zorg. In overleg met deze partijen hebben we die aanbevelingen opgepakt. Mede ook
naar aanleiding van de COVID-crisis is met partijen het tijdpad voor het programma
onder de loep genomen. Ook is in samenwerking tussen programmalijn 1 en programmalijn
4 (de juiste gegevens op de juiste plek met behulp van ICT) de aandacht gericht op
de implementeerbaarheid van de te ontwikkelen uitkomstensets via zogenaamde «proof
of concepts». Tot slot is een periodiek overleg met alle coördinatoren van de verschillende
programmalijnen ingericht waarin, naast meer aandacht voor onderlinge afstemming tussen
de programmalijnen, ook verbinding wordt gezocht met andere initiatieven omtrent Uitkomstgerichte
Zorg. Deze laatste stap wordt ook zichtbaar op het Kennisplatform Uitkomstgerichte
Zorg dat vanuit de programmalijn «Veranderaanpak» is geïnitieerd.
Vraag 53
In hoeverre voldoet de garantieregeling Waarborgfonds voor de Zorgsector aan alle
voorwaarden uit het rijksbrede toetsingskader garanties en leningen?
Antwoord:
De garantieregeling Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ) voldoet niet aan alle voorwaarden
van het toetsingskader risicoregelingen. Zo worden bijvoorbeeld voor de afgegeven
garanties geen risicopremies doorberekend en is dit op basis van de afgesloten contracten
ook niet mogelijk. De garantieregeling WFZ bestaat namelijk al vele jaren, terwijl
het vigerende toetsingskader van meer recente datum is. Het totaalbedrag aan achterborgstellingen
zou ook in het geval van WFZ alleen voor rekening van de overheid komen in het theoretische
geval dat alle deelnemende zorginstellingen failliet zouden gaan en het onderpand
dat zij hebben niets meer waard zou zijn. De kans dat dit gebeurt is erg klein.
Vraag 54
Welke meetbare doelen en indicatoren zijn er vastgesteld voor het beleidsartikel Volksgezondheid
(1)?
Antwoord:
Op verschillende plekken in het Jaarverslag staan indicatoren en doelstellingen benoemd;
zowel in het beleidsverslag van het Jaarverslag als bij het beleidsartikel zelf. In
het beleidsverslag staan voor dit beleidsartikel meerdere indicatoren (sommige inclusief
doelstellingen) met betrekking tot gezondheidsbescherming en preventie benoemd:
Op pagina 26 van het Jaarverslag staan de volgende indicatoren met betrekking tot
gezondheidsbescherming benoemd:
– Vaccinatiegraad
– Aantal verloren gezonde levensjaren ten gevolge van voedselinfecties
– Voedselvertrouwen
Op pagina 29 van het Jaarverslag staan de volgende indicatoren met bijbehorende doelstellingen
met betrekking tot preventie benoemd:
– Roken (volwassenen)
– Roken (jongeren)
– Roken (zwangere vrouwen)
– Overmatig drinken (volwassenen)
– Overgewicht (volwassenen)
– Overgewicht (jongeren)
– Levensverwachting in goed ervaren gezondheid bij geboorte
– Verschil in levensverwachting in goed ervaren gezondheid tussen hoge en lage SES
Op pagina 49 is de algemene doelstelling benoemd: Een goede volksgezondheid, waarbij
mensen zo min mogelijk bloot staan aan bedreigingen van hun gezondheid én zij in gezondheid
leven.
Hierbij staan de volgende indicatoren op pagina 49:
– Absolute levensverwachting in jaren (voor mannen en vrouwen)
– Waarvan in goed ervaren gezondheid (voor mannen en vrouwen)
In dezelfde paragraaf worden voor ziektepreventie de volgende indicatoren benoemd
(op pagina 54):
– Percentage deelname aan Rijksvaccinatieprogramma
– Percentage deelname aan Nationaal Programma Grieppreventie
– Percentage deelname aan Bevolkingsonderzoek borstkanker
– Percentage deelname aan Bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker
– Percentage deelname aan Bevolkingsonderzoek darmkanker
– Percentage deelname aan hielprik
– Percentage deelname aan NIPT
Tot slot zijn er ook indicatoren met betrekking tot volksgezondheid te vinden in de
VWS-monitor (Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 1). Dit Kamerstuk is op 19 mei 2021 naar de Tweede Kamer verstuurd en bevat verschillende
indicatoren, waaronder indicatoren voor volksgezondheid. Enkele van deze indicatoren
zijn bijvoorbeeld te vinden onder de publieke waarde «Gezond Blijven».
Vraag 55
Welk van de gefinancierde maatregelen zijn bewezen effectief gebleken, aangezien de
actuele stand van het aantal rokers, overmatig drankgebruikers en het aantal mensen
met overgewicht ondanks het preventieakkoord en een verdubbeling van het beschikbare
budget niet (significant) verminderd is?
Antwoord:
Met het Nationaal Preventieakkoord (NPA) (Kamerstuk 32 793, nr. 339) hebben meer dan 70 partijen flinke ambities afgesproken voor het terugdringen van
roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik. Hiertoe wordt door de partijen
een samenhangende mix van ruim 200 maatregelen en acties ingezet om deze ambities
te realiseren. Hierbij is wel zoveel mogelijk gekozen voor effectief gebleken interventies
en aanpakken. Uit de wetenschappelijke literatuur is bekend dat maatregelen gericht
op prijs, beschikbaarheid en marketing effectief zijn om gezond gedrag te stimuleren
en beveelt de WHO lidstaten ook aan om maatregelen op die onderwerpen te nemen. Daarbij
is in 2019 en 2020 ook extra geïnvesteerd in onderzoek naar effectieve interventies
ten behoeve van het NPA. De aanpak van roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik
vergt een lange adem. De voortgang van de doelstellingen en acties wordt daarbij jaarlijks
op onafhankelijke wijze jaarlijks gemonitord door het RIVM. De voortgangsrapportage
over 2020 wordt vóór het zomerreces aan uw Kamer gestuurd. Elke vier jaar rekent het
RIVM bovendien door wat het effect is van de inzet van het NPA op de trend zoals de
Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) deze voorziet, in 2023 rekent het RIVM opnieuw
deze trend door. Bij aanvang van het NPA heeft het RIVM berekend dat de huidige inzet
een stap op weg is, maar niet voldoende om de gestelde ambities te realiseren. Het
RIVM heeft op mijn verzoek daarom geïnventariseerd welke aanvullende maatregelen overwogen
kunnen worden om deze ambities wel waar te maken
10. Overigens is het aantal rokers van 18 jaar en ouder tussen 2018 en 2020 gedaald
van 23,1% naar 20,2%. Het is aan de partijen, aan een nieuw Kabinet en aan uw Kamer
om met de kennis uit dit rapport het NPA te versterken en de ambities dichterbij te
brengen.
Vraag 56
Hoeveel euro is er, over de artikelen heen en bij andere departementen, extra besteed
aan gezondheidsbevordering in 2020 en hoeveel was dit in 2019?
Antwoord:
Deze vraag kan ik enkel voor mijn eigen departement beantwoorden. Voor de bestedingen
van de andere departementen verwijs ik naar hun jaarverslagen. Alle uitgaven van VWS
met betrekking tot gezondheidsbevordering zijn gedaan onder artikel 1. In de budgettaire
tabel op pagina 52 van het jaarverslag kunnen we deze gerealiseerde uitgaven terugvinden.
In 2020 was dit € 136,6 mln. en in 2019 € 127,6 mln. Van 2016 tot 2018 waren de bedragen
tussen de € 96,7 mln. en € 105,8 mln.
Vraag 57
Kunt u een nadere precisering geven van wat de besteding is van de subsidies onder
Medische ethiek en aangeven waarom de realisatie hoger is uitgevallen dan de vastgestelde
begroting?
Antwoord:
De nadere precisering van de besteding van de subsidies onder Medische ethiek is als
volgt: Subsidieregeling Kunstmatige inseminatie met donorsemen € 7,171 mln.; Indicatiecommissie
Preïmplantatie Genetische Diagnostiek € 0,044 mln.; Kwaliteitssysteem Nederlands Genootschap
van Abortusartsen € 0,156 mln.; Kweken van menselijke organen € 0,045 mln.; Maatschappelijke
Dialoog Kiembaanmodificatie € 0,395 mln.; Van Betekenis tot het Einde € 0,144 mln.
De realisatie is hoger uitgevallen dan de vastgestelde begroting doordat het beroep
op de subsidieregeling Kunstmatige inseminatie met donorsemen hoger was dan bij het
opstellen van de regeling is ingeschat.
Vraag 58
Kunt u uitleggen waaraan het geld voor Medische ethiek onder opdrachten is besteed
en waarom de realisatie lager is uitgevallen dan de vastgestelde begroting?
Antwoord:
Het geld voor Medische ethiek onder opdrachten is aan de volgende activiteiten besteed:
Speciaal kweken van embryo’s € 0,047 mln.; Maatschappelijke dialoog laatste levensfase
€ 0,042 mln.; Dragerschap van erfelijke aandoeningen € 0,59 mln.; Onderzoek kosten
abortusklinieken € 0,035 mln.; Ondersteuning Subsidieregeling Abortusklinieken € 0,077
mln.; Onderzoek opleiding abortusartsen € 0,028 mln.; Geslachtskeuze embryo's € 0,018
mln.; Onderzoek euthanasie bij psychiatrie € 0,075 mln.; Verkenning niet-WMO onderzoeken
€ 0,083 mln.; Archief patiëntendossiers voormalige CASA-klinieken € 0,029 mln. De
realisatie is lager uitgevallen dan de vastgestelde begroting door vertraging die
is opgetreden door de uitbraak van COVID-19 en vertraging in de facturering door opdrachtnemers.
Vraag 59
Welke van de gesubsidieerde maatregelen zijn bewezen effectief, aangezien in het kader
van gezonde leefstijl en gezond gewicht in 2020 € 7,5 miljoen meer aan subsidies is
verstrekt, in totaal € 31,4 miljoen, terwijl het aantal volwassenen met overgewicht
zelfs toegenomen is? Bent u bereid onderzoek te verrichten naar maatregelen die zoden
aan de dijk zetten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Ik hecht er net als u veel aan dat de aanpakken en interventies, zo goed als mogelijk,
bewezen effectief zijn. De subsidies die zijn verstrekt komen op het thema overgewicht
o.a. terecht bij JOGG aanpak, Gezonde School aanpak en diverse aanpakken om zorg en
ondersteuning op overgewicht/diabetes bij kinderen en/of volwassenen effectief aan
te pakken. Voor al deze aanpakken geldt dat ze met regelmaat worden geëvalueerd op
effectiviteit11. De voortgang van de doelstellingen en acties wordt daarbij jaarlijks op onafhankelijke
wijze jaarlijks gemonitord door het RIVM. De voortgangsrapportage over 2020 ontvangt
u voor het zomerreces. Elke vier jaar rekent het RIVM bovendien door wat het effect
is van de inzet van het NPA op de trend zoals de Volksgezondheid Toekomst Verkenning
(VTV) deze voorziet. In 2023 rekent het RIVM opnieuw deze trend door. Bij aanvang
van het NPA heeft het RIVM berekend dat de huidige inzet een stap op weg is, maar
niet voldoende om de gestelde ambities te realiseren. Het RIVM heeft op mijn verzoek
daarom geïnventariseerd welke aanvullende maatregelen overwogen kunnen worden om deze
ambities wel waar te maken12. Het is aan de partijen, aan een nieuw Kabinet en aan uw Kamer om met de kennis uit
dit rapport het NPA te versterken en de ambities dichterbij te brengen. Het RIVM verwacht
op basis van de VTV de komende jaren een groei in percentage mensen met overgewicht
richting 60% in 2040. Inzet is gericht om deze opwaartse trend te keren. De Laatste
CBS cijfers geven aan dat het aantal mensen met overgewicht nu enkele jaren stabiel
is rond de 50%.
Vraag 60
Welke meetbare doelen en indicatoren zijn er vastgesteld voor het beleidsartikel Curatieve
zorg (2)?
Antwoord:
Er zijn geen separate indicatoren opgenomen bij beleidsartikel 2 in het VWS-Jaarverslag.
Wel is er een algemene doelstelling opgenomen bij dit beleidsartikel; «Een kwalitatief
goed, toegankelijk en betaalbaar aanbod voor curatieve zorg». Er wordt echter wel
gemonitord. Bij de beleidsconclusies van dit beleidsartikel in het VWS-Jaarverslag
worden verschillende vormen van monitoring benoemd. Bij «Bevorderen contracteren»
wordt via Vektis gerapporteerd over het percentage niet-gecontracteerde zorg in de
GGZ en in de wijkverpleging (Kamerstuk 23 235, nr. 213), in de Paramedische zorg heeft een kostenonderzoek plaatsgevonden en is er een rapport
opgeleverd over het ICT-landschap in deze sector. Dit was een nulmeting en zal als
uitgangspunt dienen om de gegevensuitwisseling te verbeteren in de komende jaren.
Verder is in het kader van de aanpak gericht op personen met verward gedrag in 2020
een voortgangsbrief (Kamerstuk 25 424, nr. 548) naar de Tweede Kamer gestuurd, waarin wordt toegelicht wat het programma tot dusver
heeft gebracht en welke stappen er genomen worden. Ook is er in 2020 een voortgangsbrief
over de hoofdlijnenakkoorden in de curatieve zorg naar de Tweede Kamer verstuurd.
Ook zijn er indicatoren met betrekking tot de curatieve zorg opgenomen in de VWS-monitor
(Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 1). Dit Kamerstuk is op 19 mei 2021 naar de Tweede Kamer verstuurd en bevat verschillende
indicatoren, waaronder indicatoren voor de curatieve zorg. Enkele van deze indicatoren
zijn te vinden onder de publieke waarde «Beter worden» in de VWS-monitor, hieronder
noemen we een paar voorbeelden: Toegankelijkheid: Afzien van zorg vanwege de kosten
Kwaliteit 5-jaarsoverleving kanker Zorginfecties in ziekenhuizen Betaalbaarheid: Gebruik
generieke geneesmiddelen Uitgaven dure intramurale geneesmiddelen
Vraag 61
Waaruit blijkt dat in tegenstelling tot gecontracteerde zorg, ongecontracteerde zorg
de kwaliteit van de zorg niet verbetert, de betaalbaarheid vermindert en de toegankelijkheid
onvoldoende waarborgt? Kunnen de onderliggende rapporten en een paar praktijkvoorbeelden
worden gegeven? Wat zeggen patiënten hier zelf over? Is dit überhaupt onderzocht en
zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Contractering is belangrijk omdat zorgverzekeraars en zorgaanbieders in hun contracten
afspraken maken over doelmatigheid, kwaliteit, innovatie, organiserend vermogen en
de juiste zorg op de juiste plek. Zonder contract kunnen zorgverzekeraars en zorgaanbieders
hierover geen afspraken maken en kunnen zij ook geen experimenten doen waarvoor contracteervereisten
gelden. Onderzoek heeft uitgewezen dat in de sectoren wijkverpleging en (delen van
de) ggz het aandeel niet-gecontracteerde zorg in de jaren 2015–2018 toenam. De kosten
(per cliënt bij een vergelijkbare zorgvraag) van niet-gecontracteerde zorg bleken
in deze sectoren veel hoger dan bij gecontracteerde zorg. De verschillen in de gezondheidstoestand
van de cliëntenpopulaties zijn geen verklaring voor deze hogere kosten. De rapportages
van deze onderzoeken zijn eerder naar de TK gestuurd; op 13 oktober 2020 heeft u de
laatste cijfers ontvangen13. In de hoofdlijnenakkoorden hebben de partijen voor deze sectoren daarom afspraken
gemaakt over het verbeteren van het contracteerproces en het laten dalen van het aandeel
niet-gecontracteerde zorg. Dit bevordert dat cliënten voldoende keuzemogelijkheden
hebben en erop kunnen rekenen dat capaciteit van zorgverleners wordt ingezet waar
dat nodig is en de premies niet onnodig stijgen. Daarnaast is de schaarste aan personeel
een belangrijke reden om gecontracteerde zorg te bevorderen. De werkdruk wordt door
veel zorgpersoneel als hoog ervaren en de krapte op de arbeidsmarkt is een van de
grootste vraagstukken van dit moment. Het is belangrijk de capaciteit van zorgverleners
zo eerlijk en zo effectief mogelijk in te zetten. Door te sturen op betere samenwerking
tussen gecontracteerde zorgaanbieders kan de zorg doelmatiger worden ingezet wat het
personeelstekort kan drukken. Er is maar beperkt onderzoek gedaan naar de ervaringen
van patiënten zelf. Uit onderzoek in de wijkverpleging14 bleek dat patiënten niet op de hoogte zijn of hun zorgverlening wel of niet gecontracteerd
is. Zij gaven tevens aan dat voor hen vooral belangrijk is dat er geen bijbetaling
gevraagd wordt en dat zij geen declaratie hoeven af te handelen.
Vraag 62
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel Bevorderen zorgcontractering? Wanneer
wordt dit aan de Kamer gestuurd?
Antwoord:
De wetswijziging zou de overheid de mogelijkheid geven om voor bepaalde (deel) sectoren
de hoogte van de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg in (nadere) regelgeving
vast te leggen en deze dus niet langer over te laten aan verzekeraars en de daarover
ontstane jurisprudentie. In mijn brief van 13 oktober 202015 hebben wij u laten weten dat de nieuwe cijfers over het aandeel niet-gecontracteerde
wijkverpleging en alle inspanningen die worden ingezet, met inbegrip van een nieuw
bekostigingsmodel, de noodzaak om dit wetsvoorstel in te dienen verkleinen. De cijfers
voor de ggz over 2019 komen pas in 2021. Andere ontwikkelingen in de wijkverpleging
en ggz, zoals de aanstaande wijzigingen in de bekostiging, maken het aangaan van een
contract naar verwachting ook aantrekkelijker. Wij kiezen ervoor eerst te bezien of
de andere maatregelen voldoende bijdragen aan het verminderen van niet-gecontracteerde
zorg. Mocht blijken dat ondanks deze maatregelen het percentage niet-gecontracteerde
zorg onvoldoende daalt, dan kan alsnog tot indiening van het wetsvoorstel worden overgegaan.
Vraag 63
Kan de overschrijding op de Regeling medisch noodzakelijk zorg onverzekerden uitgebreider
worden toegelicht?
Antwoord:
De oorspronkelijke berekening voor het gebruik (en het budgettaire beslag) van de
Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden was gebaseerd op geschatte
aantallen van personen met verward gedrag in de regio Den Haag, en maakten aanbieders
alleen aanspraak wanneer zij acute zorg verleenden aan verzekeringsgerechtigde onverzekerden.
Sinds maart 2017 voert het CAK deze regeling uit. In 2018 zijn er aanpassingen op
de regeling gedaan waardoor ook niet acute zorg geleverd aan niet-verzekeringsgerechtigde
onverzekerde onder de regeling valt. Deze aanpassing en een bredere bekendheid van
de regeling lijken ertoe te leiden dat gebruik van de regeling toeneemt. Daarnaast
bleek tot vorig jaar ook het aantal onverzekerde personen dat in Nederland verblijft
toe te nemen. Eerst begin 2020 is volgens het CBS de stijging van het aantal daklozen
tot stilstand gekomen. Zie https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2021/13/stijging-van-het-aantal-dakloze….
Vraag 64
Waarom is er niet meer gebruikgemaakt van de subsidie om over te stappen van naar
loondienst door vrijgevestigde medisch specialisten?
Antwoord:
In 2020 is 1 keer gebruik gemaakt van de subsidieregeling. Uit evaluatie-onderzoek
van adviesbureau SiRM (Bijlage bij Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 134) komt naar voren dat de subsidieregeling slechts in beperkte mate de financiële belemmering
lijkt te verlagen voor medisch specialisten om over te stappen naar loondienst. Fiscale
voordelen, vermeend verlies van autonomie en het praktische punt of loondienst überhaupt
mogelijk is bij een vakgroep, zijn onder andere factoren die meespelen bij de keuze
van medisch specialisten om te werken in loondienst of als vrijgevestigde.
Vraag 65
Waarom is er geen verklaring voor de fors toegenomen uitgaven aan zorg voor illegalen
en onverzekerbare vreemdelingen? Wanneer wordt dit onderzocht en wanneer komen de
uitkomsten van dit onderzoek?
Antwoord:
De regeling voor de financiering van zorg aan onverzekerbare vreemdelingen en illegalen
is opgenomen in artikel 122a Zvw. Voor deze regeling wordt -gelet op de doelgroep-
slechts een beperkt aantal gegevens van de gebruikers geregistreerd, zoals geboortejaar
en nationaliteit. Hierdoor is het niet goed mogelijk een beeld te krijgen van het
aantal unieke patiënten. Ten opzichte van 2017 is het totale aantal declaraties gestegen
van bijna 38.000 in 2017 naar bijna 40.000 in 2020 (dus een stijging met circa 2.000).
Het zorggebruik wordt uiteraard geregistreerd maar het CAK heeft geen verder inzicht,
en kan dat op grond van de beschikbare gegevens ook niet krijgen. Volgens het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid
ligt het waarschijnlijke aantal onrechtmatig verblijvende personen tussen de 23.000
en 58.000 (2018).
Vraag 66
Hoeveel extra plekken «tussen thuis en het verpleeghuis» zijn in 2020 gecreëerd aangezien
het aantal initiatieven en projecten in het kader van Langer Thuis in 2020 zijn verdubbeld?
Antwoord:
Dit is niet bekend. De monitor geclusterd wonen is ten aanzien van vorig jaar aanzienlijk
verrijkt. Begin 2021 zijn gegevens verzameld over geclusterde wooneenheden in 81%
van de gemeenten. In deze gemeenten waren er 120.106 wooneenheden in 2.524 locaties.
In 2020 betrof het 91.467 wooneenheden in 1.903 locaties in 66% van de gemeenten.
Voor de volgende meting wordt geprobeerd ook de verandering in een jaar te meten.
Doordat in veel gemeenten de gegevens ook zijn verrijkt en verbeterd was dit nog niet
mogelijk.
Vraag 67
Hoeveel extra seniorenwoningen zijn er in 2020 gecreëerd, aangezien het aantal initiatieven
en projecten in het kader van Langer Thuis in 2020 zijn verdubbeld?
Antwoord:
In de tweede voortgangsrapportage Langer thuis wonen (Kamerstuk 31 765, nr. 523) is beschreven wat er in 2020 is gebeurd op het terrein van ouderhuisvesting. Daarbij
wordt onder meer ingegaan op de wijzigingen op het algemene woningmarktbeleid, de
activiteiten van de Taskforce Wonen en Zorg, het ondersteuningsteam wonen en zorg
en verdere ondersteuning van lokale partijen, inzet van wooncoaches, de stimuleringsregeling
wonen en zorg, de monitoring, aanpassing van regelgeving, nieuw aanbod van geclusterde
woonvormen voor ouderen en de prijsvraag Who Cares. Rond de zomer ontvangt u de volgende
voortgangsrapportage Langer thuis met een update van de acties op het terrein van
ouderenhuisvesting.
Vraag 68
Wat is er in 2020 concreet gebeurd op het gebied van ouderenhuisvesting?
Antwoord:
Dit is niet bekend. De monitor geclusterd wonen is ten aanzien van vorig jaar aanzienlijk
verrijkt. Begin 2021 zijn gegevens verzameld over geclusterde wooneenheden in 81%
van de gemeenten. In deze gemeenten waren er 120.106 wooneenheden in 2.524 locaties.
In 2020 betrof het 91.467 wooneenheden in 1.903 locaties in 66% van de gemeenten.
Voor de volgende meting wordt geprobeerd ook de verandering in een jaar te meten.
Doordat in veel gemeenten de gegevens ook zijn verrijkt en verbeterd was dit eerder
nog niet mogelijk.
Vraag 69
In hoeverre is de Wet zorg en dwang op thuiswonende ouderen toegepast, aangezien het
jaar 2020 voor deze wet een overgangsjaar was?
Antwoord:
De Wzd heeft het mogelijk gemaakt om, onder strikte voorwaarden, onvrijwillige zorg
in de thuissituatie toe te passen. Onder de Bopz was dit niet toegestaan. We zien
dat de Wet zorg en dwang in de thuissituatie nog slechts sporadisch wordt uitgevoerd,
omdat zorgaanbieders nog moeten wennen aan de nieuwe instrumenten van de Wzd. Hierbij
speelt ook mee dat de coronacrisis een forse impact had en heeft op de thuiszorg.
VWS ondersteunt de implementatie van de Wzd in de thuissituatie door, in samenwerking
met o.a. ActiZ en ZorgThuisNL, praktijktuinen op te zetten voor de ambulante setting.
Vraag 70
Wat is de reden dat de uitgaven voor de subsidie Inclusieve samenleving 15,4 miljoen
hoger zijn uitgevallen?
Antwoord:
Dit is het gevolg van uitgaven aan de noodregelingen Stimuleringsregeling E-health
Thuis (SET) COVID-19. De SET COVID 19-regelingen vallen onder het subsidie-instrument
Inclusieve samenleving. Met de SET-regeling wordt de slimme inzet van digitale zorg
en ondersteuning voor ouderen en mensen met een (risico op) chronische ziekte of beperking
die thuis wonen gestimuleerd. Met behulp van e-health wordt hen zo de mogelijkheid
geboden om langer zelfstandig thuis te blijven wonen. Vanwege de coronacrisis zijn
er, middels de SET COVID-regelingen, extra middelen beschikbaar gesteld voor digitale
zorg en ondersteuning.
Vraag 71
Waarom is er € 1,7 miljoen minder dan verwacht uitgegeven aan persoonlijke beschermingsmiddelen
van mantelzorgers?
Antwoord:
Bij het opstellen van de «Richtlijn Persoonlijke Beschermingsmiddelen (PBM) voor mantelzorgers,
PGB-gefinancierde zorgverleners en vrijwilligers in palliatieve zorg» is er een raming
gemaakt van de kosten. Deze raming is gebaseerd op een aantal aannames, waaronder
de besmettingsgraad en het aantal mensen dat in aanmerking zou komen voor de pakketten
met beschermingsmiddelen. In de praktijk zijn er minder pakketten verstrekt dan werd
verwacht op basis van deze aannames. De onderuitputting komt enerzijds doordat in
de praktijk de besmettingsgraad lager lag dan waar van tevoren rekening mee was gehouden.
Anderzijds zal ook niet iedere cliënt of individuele zorgverlener de middelen nodig
hebben gevonden ofwel men was onvoldoende op de hoogte van deze regeling.
Vraag 72
Wat is de verklaring voor de stijging van de uitgaven onder de Rijksbijdrage Wet langdurige
zorg (Wlz) met € 0,9 miljard?
Antwoord:
De rijksbijdrage Wlz is er om te voorkomen dat er in het Fonds langdurige zorg een
tekort ontstaat. Op basis van de uitgavenramingen uit de VWS-begroting en de raming
van de Wlz-premies van het Ministerie van Financiën was er een hogere rijksbijdrage
Wlz nodig om een fondstekort te vermijden. Ten opzichte van de raming in de begroting
2020 is de raming van de uitgaven opwaarts bijgesteld (€ 0,9 miljard). In de zomer
van 2020 bleken de uitgaven in 2018 € 0,2 miljard hoger, in 2019 € 0,2 miljard en
in 2020 € 0,5 miljard. Voor 2018 en 2019 betrof dit realisatiecijfers. Voor 2020 waren
de grootste bijstellingen een tegenvaller van € 480 miljoen en meerkosten corona van
€ 190 miljoen. Tezamen vormt dit de tegenvaller van € 0,9 miljard aan de uitgavenkant.
Daarnaast zijn ook de ontvangsten van de Wlz premie-inkomsten neerwaarts bijgesteld
(over 2018 tot en met 2020 samen circa € 1,8 miljard, waarvan het grootste deel in
2020 in verband met de lagere economische groei vanwege corona). De bijstelling van
de rijksbijdrage is de resultante van zowel de bijstelling van de Wlz-uitgaven als
de bijstelling van de inkomsten. Vanwege de tegenvaller bij uitgaven en inkomsten
is een hogere rijksbijdrage nodig, in totaal van € 2,85 miljard.
Vraag 73
Heeft de mutatie tussen begroting en realisatie betreffende de Rijksbijdrage Wlz effect
gehad op het Fonds langdurige zorg?
Antwoord:
Ja, de rijksbijdrage Wlz is er om te voorkomen dat er in het Fonds langdurige zorg
een tekort ontstaat. De rijksbijdrage is dus juist bedoeld om het Fonds langdurige
zorg te beïnvloeden; daarom heeft er ook in 2020 een bijstelling van € 2,85 miljard
plaatsgevonden (zie tabel 19 p. 230 van het Jaarverslag). In de begroting 2020 werd
mede op basis van de daarin opgenomen raming van de rijksbijdrage Wlz van € 3,05 miljard
een vermogen van het Fonds langdurige zorg per ultimo 2020 voorzien van rond de nul.
In de zomer van 2020 werd voorzien dat de Wlz-uitgaven 2018 tot en met 2020 opgeteld
€ 0,9 miljard hoger zouden uitkomen en de Wlz-premie-inkomsten 2018 tot en met 2020
€ 1,8 miljard lager. Er werd daarom voorzien dat het vermogen van het Fonds langdurige
zorg rond de € 2,8 miljard lager zou uitkomen. Om dat te voorkomen is in de zomer
van 2020 besloten de rijksbijdrage met € 2,85 miljard te verhogen. Daarmee werd bereikt
dat de raming van het vermogen van het Fonds langdurige zorg in de zomer van 2020
weer uitkwam rond de nul. De rijksbijdrage wordt jaarlijks bij de begroting aangepast.
Bij de opstelling van het jaarverslag is gebleken dat de netto Wlz-uitgaven nog hoger
zijn uitgekomen (met € 0,35 miljard, vooral door meerkosten corona) en de premie-inkomsten
nog lager zijn uitgekomen (€ 0,85 miljard). Hierdoor komt het vermogen van het Fonds
langdurige zorg naar huidig inzicht uit op – € 1,2 miljard.
Vraag 74
Wat is de reden dat de technisch noodzakelijke aanpassingen aan het Persoonsgebonden
budget (PGB) 2.0 systeem, die € 12,0 miljoen extra hebben gekost, niet zijn voorzien
in de vastgestelde begroting?
Antwoord:
In 2019 heeft Zorgverzekeraars Nederland het PGB2.0-systeem overgedragen aan VWS.
Na de ontvangst van het PGB2.0 systeem, bleek dat er additionele technische aanpassingen
noodzakelijk waren om een stabiele werking van het PGB2.0- systeem te garanderen bij
grote aantallen gebruikers. Daarnaast moet het PGB2.0-systeem voldoen aan de zwaardere
eisen van de overheid. Een voorbeeld hiervan is het binnen de kaders van wet- en regelgeving
autoriseren van medewerkers van gemeenten, zorgkantoren en de SVB. In 2019 en 2020
zijn alle technisch noodzakelijke aanpassingen in beeld gebracht en inmiddels zijn
deze gerealiseerd. De daarvoor noodzakelijke additionele kosten van € 12,0 miljoen
zijn geclaimd bij Voorjaarsnota 2020 (Kamerstuk 35 450).
Vraag 75
Waarom was het noodzakelijk om de technisch noodzakelijke aanpassingen aan het PGB
2.0 systeem te intensiveren?
Antwoord:
Na de ontvangst van het PGB2.0-systeem naar VWS werd zichtbaar dat het geschikt maken
van PGB2.0 voor de publieke omgeving technisch noodzakelijke aanpassingen vereiste.
Deze aanpassingen waren noodzakelijk om een stabiele werking van PGB2.0 te garanderen
bij grotere aantallen budgethouders, zorgverleners en verstrekkers. De additionele
technische aanpassingen komen onder andere voort uit de overgang van het Zorgdomein
binnen PGB2.0 van een private naar een publieke omgeving met zwaardere eisen. Een
voorbeeld hiervan is het binnen de kaders van wet- en regelgeving kunnen autoriseren
van medewerkers van gemeenten, zorgkantoren en de SVB. De technische aanpassingen
zijn inmiddels gerealiseerd.
Vraag 76
Komt er een evaluatie over de resultaten naar aanleiding van de extra subsidieronde
om jongeren te ondersteunen gedurende de coronatijd m.b.t. de maatschappelijke diensttijd?
Antwoord:
In de recente tussentijdse evaluatie van de maatschappelijke diensttijd (MDT) De experimenteerfase voorbij; MDT voor de toekomst (hoofdstuk 3, bijlage bij Kamerstuk 35 034, nr. 21, maart 2021) is reeds aandacht besteed aan de resultaten van de extra projecten van
MDT die gericht zijn op het ondersteunen van groepen in de samenleving die dit het
meeste nodig hebben tijdens de coronacrisis, waaronder ook jongeren zelf.
Doordat er in recente jaren voortvarend is gewerkt aan de opbouw van een landelijk
dekkend MDT netwerk, is het mogelijk gebleken om dit netwerk snel in te zetten bij
het ondervangen van de door de COVID 19 maatregelen veroorzaakte problematiek bij
jongeren. Het doorlopende onderzoek dat de programmadirectie MDT laat uitvoeren maakt
het mogelijk om al tijdens de uitvoering van de programma’s inzicht te geven in de
stand van zaken.
De #ookditisMDT-initiatieven (extra subsidieronde voorjaar 2020) zijn als zeer positief
ervaren: 90% van de 19 projecten is (zeer) tevreden over het verloop van hun initiatief.
Deze tevredenheid komt voornamelijk voort uit de hoeveelheid geworven jongeren (circa
2.800) en de positieve ervaringen met het snel schakelen om coronaproof te werken.
Hierdoor konden de jongeren in deze projecten op korte termijn worden ingezet bij
activiteiten die direct bijdragen aan de ondersteuning bij de crisis, o.a. het on-line
helpen van leerlingen in het onderwijs en online gesprekken/activiteiten met ouderen
en jongeren om bijvoorbeeld eenzaamheid te bestrijden.
Naast de extra ronde in het voorjaar 2020 heeft MDT op verzoek van het Veiligheidsberaad
een belangrijke bijdrage geleverd aan het project Jeugd aan Zet (JAZ). Dit, specifiek
met en voor gemeenten opgezette project, heeft tot doel om jongeren, die door corona
te maken hebben met gevoelens van eenzaamheid en verveling, een alternatief te bieden.
Door de inzet van het MDT netwerk was het mogelijk om hierin snel gerichte stappen
te zetten. In de 1e ronde van JAZ hebben 47 gemeenten meegedaan (inschatting ruim 3.300 jongeren) en
in de 2e ronde doen 309 gemeenten mee (inschatting ruim 20.000 jongeren). Voor Jeugd aan Zet
is in totaal € 3,6 miljoen ingezet (€ 10.000 per gemeente).
De evaluatie van JAZ wordt meegenomen in het volgende tussentijdse evaluatierapport
van MDT en komt later dit jaar beschikbaar.
In het voorjaar van 2021 heeft MDT in het kader van Perspectief voor de Jeugd (plan
Depla) nog een extra coronaproject opgezet, specifiek voor gemeenten. In dit project
werken gemeenten samen met al bestaande MDT-organisaties met als doel om de negatieve
maatschappelijke effecten van de coronacrisis voor zowel de jongeren als de gemeenten
te bestrijden.
Net als de coronaronde in het voorjaar van 2020 is dit een MDT-light project; in plaats
van 80 uur is de tijdsduur bepaald op 32 uur.
In totaal doen 112 gemeenten mee aan dit project (ingezet budget totaal € 4,3 miljoen).
Inschatting van het aantal deelnemende jongeren is 8.800. De uitvoering van dit project
loopt door tot na de zomer. De evaluatie volgt later dit jaar. Onderaan zijn 2 voorbeelden
opgenomen van coronaprojecten binnen dit traject.
Naast de extra MDT-activiteiten voor jongeren in de coronatijd hebben (ook) de reguliere
MDT-projecten een grote mate van flexibiliteit en wendbaarheid laten zien bij het
aanpassen aan de coronasituatie. Om door te kunnen gaan met hun activiteiten bogen
projecten hun aanpak om binnen de richtlijnen van het RIVM. Zo konden er aanvullend
op de oorspronkelijke projectplannen nieuwe #OokditisMDT initiatieven opgezet worden.
Voor alle projecten bleven de drie doelstellingen van MDT onveranderd: iets betekenen
voor een ander, bijdragen aan talentontwikkeling en ontmoetingen binnen en buiten
de MDT-trajecten tussen jongeren onderling en met mensen buiten hun gebruikelijke
leefwereld. Al kon de laatste doelstelling in de meeste gevallen niet fysiek plaatsvinden.
Het aanpassen van het reguliere MDT-programma op de coronamaatregelen en het opzetten
van initiatieven in coronatijd brachten naast uitdagingen ook voordelen en lessen
met zich mee. Zo ontwikkelden projectleiders op het vlak van talentontwikkeling een
online trainingsaanbod dat duurzaam ingezet kan blijven worden, bleken digitale ontmoetingen
drempelverlagend voor verschillende jongeren en bespaarden deze een hoop reistijd
in vergelijking met fysieke bijeenkomsten, en verbreedden vele MDT-organisaties de
mogelijkheden voor jongeren om binnen hun project iets te doen voor een ander.
Voorbeelden van MDT coronaprojecten in het kader van Perspectief voor de Jeugd (voorjaar
2021)
gemeente Arnhem: Het tweedelige verlanglijstje
Jongeren zetten zich in dit project in voor hun dak- en thuisloze leeftijdsgenoten,
voor wie overleven op straat nog moeilijker is geworden sinds de coronacrisis. De
jongeren gaan als consultants aan de slag om dak- en thuisloze jongeren te helpen
bij het invullen van hun verlanglijstje: zowel materiële zaken als electronica, kleding
en cosmetica, als immateriële zaken: cursussen als fotografie, deep democracy, filosofie,
koken, of het leren van een nieuwe taal. De jongeren gaan vervolgens, samen met de
MDT-organisatie, helpen met het vervullen van de verlanglijstjes. Ze gaan op zoek
naar de mogelijkheden, samen met dak- en thuisloze jongeren, en leren meer over wat
het betekent om dakloos te zijn.
gemeente Culemborg: «Identitijd»
In de gemeente Culemborg brengt het project Identitijd verschillende generaties bij
elkaar door jongeren te laten werken als kennisdetectives. Ze gaan aan de hand van
opdrachten en veldonderzoek met een oudere in gesprek over «identitijd»: wat vormt
je en hoe denken verschillende generaties hierover? De jongeren maken vervolgens een
reportage of vlog over de vondsten van hun speurwerk. Ze gaan hiervoor aan de slag
als presentator, vlogger, cameraman/vrouw, redactiemedewerker en/of editor. De vaardigheden
hiervoor leren ze van professionals. Het project wordt afgesloten met een feestelijke
vertoning van de producties in de Culemborgse Gelderlandfabriek. De producties zijn
daarna ook te zien via Omroep Gelderland, lokale omroepen en andere mediakanalen.
Vraag 77
Kunt u een toelichting geven op de uitgaven van het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voor de BES-eilanden?
Antwoord:
Er is ca. 212 miljoen euro uitgegeven aan zorg, welzijn en jeugdzorg in het Caribisch
deel van Nederland. Met deze middelen willen we de zorg in het Caribisch deel van
Nederland waarborgen. Er is in het kader van de coronacrisis in 2020 bijna 70 miljoen
euro meer uitgegeven voor de tijdelijke inzet van IC-personeel, levering van persoonlijke
beschermingsmiddelen en het ondersteunen van de organisaties op het terrein van publieke
gezondheid. Zie ook pagina 86 in het jaarverslag.
Vraag 78
Hoeveel pleeggezinnen zijn er in 2020 bijgekomen?
Antwoord:
Jaarlijks stelt Jeugdzorg Nederland een factsheet pleegzorg op. Deze factsheet geeft
ook zicht op de instroom en uitstroom van pleegouders. Jeugdzorg Nederland zal de
factsheet over de cijfers van 2020 in juni publiceren. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
Vraag 79
Hoeveel gezinshuizen zijn er in 2020 bijgekomen?
Antwoord:
NJi publiceert samen met Gezinsinspiratieplein eind juni een factsheet met het aantal
gezinshuizen over 2020. Zodra de factsheet beschikbaar is zal ik uw Kamer hierover
informeren.
Vraag 80
Hoe staat het met de ontwikkeling van de kwaliteitsmonitor met leer- en kennisfunctie
hieromtrent?
Antwoord:
Per brief heb ik uw Kamer op 28 mei geïnformeerd over de stand van zaken rond de bovenregionale
expertisecentra jeugdhulp (hierna: expertisecentra).16 Met de kennis- en leerfunctie van expertisecentra willen we voorkomen dat zorgvragen
van jongeren onnodig complex worden, doordat tijdig passende hulp wordt geboden. Hiervoor
is het belangrijk dat professionals in staat gesteld worden om van én met elkaar te
leren: knelpunten signaleren, adresseren en verbeteren. Hierbij leren we van de vragen
van en met professionals, kinderen en hun ouders die zijn vastgelopen in het zorgsysteem,
zoals: hoe komt het dat hulpvragen vastlopen? Wat zijn oplossingsrichtingen? En hoe
kunnen wij die landelijk, regionaal of lokaal organiseren? De expertisecentra werken
hiervoor samen met regionale kenniswerkplaatsen jeugd en de landelijke kenniscentra.
Ter ondersteuning van het leren wordt, aan de hand van een reeds ontwikkelde indicatorenset,
een kwaliteitsmonitor gerealiseerd. De implementatie van deze monitor vindt dit jaar
plaats. In deze monitor zal alle casuïstiek waar de expertisecentra bij betrokken
zijn met dezelfde indicatoren en informatie worden bijgehouden. Op basis van deze
informatie kan in de regio geanalyseerd en geëvalueerd worden waar(door) casuïstiek
vastloopt en op welke thema’s ingezet moet worden via het netwerk van het expertisecentrum.
Vraag 81
Welke middelen worden er door andere ministeries ingezet voor sport?
Antwoord:
Er is geen integraal overzicht beschikbaar welke middelen er door andere ministeries
ingezet worden voor sport. Wel kunnen enkele voorbeelden van uitgaven door andere
ministeries gegeven worden zoals de Buurtsportcoachregeling (via BZK/Gemeentefonds)
en activiteiten rondom de energietransitie en de rol van de sport (vanuit BZK via
het Kenniscentrum Sport en Bewegen).
Vraag 82
Welke concrete uitgaven van de € 68 miljoen hebben tot concrete resultaten geleid?
Antwoord:
Zoals in de toelichting bij de instrumenten in het Jaarverslag is aangegeven, zijn
de uitgaven gedaan ten behoeve van programma’s en activiteiten op de deelthema’s van
het Sportakkoord. Een groot deel is ingezet ten behoeve van het Topsportprogramma.
NOC*NSF en de sportbonden hebben de ambitie om bij de beste tien topsportlanden ter
wereld te horen. De rijksoverheid ondersteunt deze ambitie van de sport. Het landelijke
topsportbeleid is gefocust op (potentieel) succesvolle takken van sport en topsporters
om bij te dragen aan de doelstelling: meer medailles, met meer impact, in meer sporten.
Om deze doelstelling waar te kunnen maken, voeren NOC*NSF en de sportbonden topsport-
en talentenprogramma’s uit. Daarnaast is een deel van de uitgaven ingezet voor Topsportevenementen.
Jaarlijks zijn middelen beschikbaar voor (sport)organisaties voor het organiseren
van aansprekende topsportevenementen in Nederland. Daarbij biedt het beleidskader
sportevenementen naast de focus op strategische evenementen met een grote maatschappelijke
meerwaarde ook ruimte voor kleinere evenementen zoals een Olympisch Kwalificatie Toernooi
(OKT). Helaas heeft door de Coronacrisis een aantal evenementen niet kunnen plaatsvinden
of zijn deze doorgeschoven naar 2021. Voor andere thema’s uit het Sportakkoord geldt
dat de meeste van deze programma’s en activiteiten in de periode 2019–2020 in gang
zijn gezet en doorlopen door tot en met 2022. Voor de zomer vindt een Commissiedebat
Sport plaats. Uw Kamer wordt via een brief over de laatste stand van zaken en tussentijdse
resultaten geïnformeerd.
Vraag 83
Welke regelingen zijn er in werk gesteld om de onderbesteding van de subsidies duurzame
en toegankelijke sportaccommodaties alsnog mogelijk te maken in 2021 en zelfs 2022?
Antwoord:
De Subsidieregeling Bouw en Onderhoud Sportaccommodaties staat jaarlijks van de eerste
werkdag van het jaar tot en met 31 december open. De regeling kent daarbij een «dakpaneffect»
waarbij aanvragen uit eerdere jaren met uitgaven in latere jaren ook voor rekening
van dat latere jaar komen. Daardoor zal deze regeling in de komende jaren steeds minder
onderbesteding laten zien. Daarbij komt dat een kleine jaarlijkse onderbesteding de
sector investeringsrust geeft, wetend dat er altijd ruimte is om een aanvraag in te
dienen. Hierdoor heeft in tegenstelling tot het eerste jaar (2019) er in 2020 en 2021
geen piek aan aanvragen in een korte periode plaatsgevonden.
Vraag 84
Welk deel wordt niet uitgegeven van de € 17,1 miljoen onderbesteding, aangezien deze
maar deels wordt uitgegeven?
Antwoord:
Van het oorspronkelijk in 2020 geraamde budgettaire kader van € 86,9 miljoen voor
de subsidieregeling bouw en onderhoud sportaccommodaties, is uiteindelijk een bedrag
van € 17,1 miljoen niet tot besteding gekomen. Het gehele bedrag van € 17,1 miljoen
is daarom volledig aan te merken als onderbesteding in 2020. De reden hiervan is dat
er eind 2020 aanvragen ontvangen zijn, die niet meer in 2020 afgewikkeld konden worden.
De afwikkeling van deze aanvragen is begin 2021 gebeurd. Deze komen echter ten laste
van het beschikbare budgettaire kader van begrotingsjaar 2021. De middelen worden
daarmee alsnog uitgegeven.
Vraag 85
Wat is de reden dat een bedrag van € 1,2 miljoen niet tot besteding is gekomen? Waar/bij
wie is dat geld blijven liggen?
Antwoord:
Het niet tot besteding komen van € 1,2 miljoen kent verschillende oorzaken. De belangrijkste
is dat opdrachten niet zoals verwacht in 2020 afgerond werden, maar pas in 2021. Hierdoor
schuiven de betalingsverplichtingen ook door naar 2021. Daarnaast is een aantal opdrachten
niet doorgegaan of vallen deze goedkoper uit dan eerder geraamd.
Vraag 86
Hoe verhoudt de onderbesteding bij de subsidies van duurzame en toegankelijke sportaccommodaties
met regelingen als de Regeling specifieke uitkering stimulering sport (SPUK) en de
termijnen die daaraan gekoppeld zijn?
Antwoord:
De BOSA en de SPUK kunnen niet gezien worden als complementaire regelingen al kennen
ze beide hun oorsprong vanuit de verruiming van de BTW-sportvrijstelling. In overleg
met de sportsector is de BOSA ingericht als een stimuleringsregeling voor bouw en
onderhoud van sportaccommodaties waarbij de SPUK in overleg met de gemeenten een BTW
compensatie regeling is. Bij de SPUK wordt daarom op basis van de verantwoording van
de gemeenten met de gemeenten afgerekend. Dit gebeurt anderhalf jaar na afloop van
het jaar waarop de regeling betrekking heeft.
Vraag 87
In hoeverre wordt bij besluiten over de ouderenkorting rekening gehouden met de gevolgen
voor de verzilveringsproblematiek in de inkomensheffing en de daardoor toenemende
kosten voor de Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten? In hoeverre is aan te geven wat
de gevolgen van het verhogen van de ouderenkorting met € 10 of € 100 zijn voor de
Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten?
Antwoord:
Bij besluiten over de ouderenkorting wordt rekening gehouden met de gevolgen voor
de verzilveringsproblematiek in de inkomensheffing. Zo wordt het effect van een aanpassing
van de ouderenkorting in combinatie met de mogelijke toepassing van Tegemoetkoming
Specifieke Zorgkosten (TSZ) meegenomen in de koopkrachtberekeningen. Er wordt echter
niet expliciet aandacht besteed aan de gevolgen daarvan op het beroep op de TSZ als
het gaat om de toenemende kosten van de TSZ. In plaats daarvan beweegt de TSZ mee
met het feitelijke beroep dat op de regeling gedaan wordt, zodat de tegemoetkoming
voor mensen die de fiscale aftrek niet kunnen verzilveren in stand blijft. De actuele
ontwikkelingen in de cijfers wordt door VWS in een periodiek overleg met de Belastingdienst
door het jaar heen gevolgd. Waar nodig vindt dan bijstelling plaats. Het verhogen
van de ouderenkorting met respectievelijk € 10 en € 100 leidt op dit moment bij benadering
tot een toename van het bedrag aan TSZ van respectievelijk € 0,6 en € 6 miljoen. Daarbij
moet wel gezegd worden dat het feitelijk tot aftrek leidende deel van de aftrek specifieke
zorgkosten in dat geval met hetzelfde bedrag afneemt.
Vraag 88
Waarom waren extra uitgaven voor het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) gewenst en
wat is de voorspelling voor uitgaven aan de EMA voor de komende jaren?
Antwoord:
Vanwege het karakter van de EMA-bijdragen heeft bij eerste suppletoire begroting een
(technische) budgetoverheveling plaatsgevonden vanuit artikel 10 (€ 5,4 miljoen) naar
artikel 9 en worden de daarmee samenhangende uitgaven ook op artikel 9 verantwoord
(€ € 5,1 miljoen), zie ook pagina 110 van het Jaarverslag 2020. Er zijn derhalve geen
extra uitgaven voor het Europese Geneesmiddelenbureau (EMA) geweest in 2020. De uitgaven
in 2020 voor de EMA zijn juist lager dan begroot vanwege lagere investeringsuitgaven
voor de nieuwbouw van de EMA. De raming van de uitgaven aan de EMA voor de komende
jaren bedraagt een aflopende reeks. Voor 2021 t/m 2025 bedragen de geraamde kosten
aan de EMA: 2021: € 4,3 miljoen 2022: € 3,8 miljoen 2023: € 3,6 miljoen 2024: € 3,3
miljoen 2025: € 2,1 miljoen
Vraag 89
Zijn er ook aanvragen gekomen vanuit de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor extra
bijdragen vanuit Nederlands omdat voor 2020 exact het bedrag is uitgegeven zoals begroot?
Antwoord:
Ja vanuit de WHO is verzocht om extra bijdragen voor de COVID-19 respons. VWS heeft
een partnerschap programma met de WHO waarvoor de bijdrage voor 2019 – 2023 al was
vastgesteld. Deze is niet verhoogd. Wel is 750.000 euro dat voor detachering gepland
was, en door COVID-19 niet door kon gaan, op verzoek van de WHO ingezet om de Emergency prepardness en International Health Regulations (IHR) implementatie bij de WHO te versterken. Vanuit Buitenlandse Zaken is in 2020
vanuit humanitaire middelen 7,5 miljoen euro aan het COVID-19 Strategic Prepardness
and Response Plan (SPRP) en 5 miljoen extra aan het Contingency Fund for Emergencies
van de WHO bijgedragen.
Vraag 90
Wat is de «Eigenaarsbijdrage RIVM» precies?
Antwoord:
Een bijdrage aan het RIVM voor onderzoek en andere werkzaamheden ten behoeve van het
ontwikkelen van kennis en expertise die nodig zijn om de continuïteit van het Instituut
te waarborgen. De eigenaar van het RIVM (pSG VWS) financiert dit in het strategisch
programma RIVM (SPR) middels de jaarlijkse eigenaarsbijdrage.
Vraag 91
Wat zijn de extra kosten voor het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
(corona en niet corona), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de
EMA in 2020 geweest ten opzichte van de oorspronkelijke begroting?
Antwoord:
Hieronder vindt u een opgave van de extra kosten (corona en niet-corona) in 2020 ten
opzichte van de oorspronkelijke begroting. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Wettelijke taken en beleidsondersteuning zorgbreed De uitgaven voor de uitvoering van opdrachten op het terrein van Wettelijke taken
en beleidsondersteuning zorgbreed was in 2020 € 15,8 mln. hoger dan oorspronkelijk
geraamd, waarvan € 4,1 mln. corona en € 11,7 mln. niet-corona. Voor de verdere specificatie
hiervan verwijs ik u naar bladzijde 53 van het jaarverslag. Opdrachtverlening aan kenniscentra De uitgaven voor de uitvoering van opdrachten door de kenniscentra was in 2020 € 113,5
mln. hoger dan oorspronkelijk geraamd, waarvan € 75,8 mln. corona en € 37,7 mln. niet-corona.
Voor de verdere specificatie hiervan verwijs ik u naar bladzijde 55/56 van het jaarverslag.
Bevolkingsonderzoeken De uitgaven voor vaccinaties waren in 2020 € 2,0 mln. (niet-corona) hoger dan oorspronkelijk
geraamd. Dit wordt veroorzaakt door de uitbreiding van de neonatale hielprikscreening
(NHS). Vaccinaties De uitgaven voor vaccinaties waren in 2020 € 8,0 mln. (niet-corona) lager dan oorspronkelijk
geraamd. Voor de verdere specificatie hiervan verwijs ik u naar bladzijde 56 van het
jaarverslag. College ter Beoordeling van Geneesmiddelen De uitgaven voor het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen waren in 2020 € 0,8
mln. (niet-corona) hoger dan oorspronkelijk geraamd. Dit wordt veroorzaakt door extra
uitgaven voor het meldpunt tekorten, vaccinnetwerk en goed geneesmiddelen gebruik.
EMA Voor de EMA waren geen uitgaven geraamd in 2020. De realisatie was € 5,1 mln. (niet-corona).
Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 88.
Vraag 92
Wat is de koppeling tussen de Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI)
en het Nederlandse Pandemic & Disaster Preparedness Center (PDPC) en de uitgaven hiervoor?
Antwoord:
Beide instellingen zetten zich in voor o.a. pandemie preventie. CEPI doet dit vooral
vanuit de ontwikkeling van vaccins. PDPC richt zich vooral op wetenschappelijke en
technische innovatie. Nederland steunt CEPI financieel, de Kamer is hier eerder al
over geïnformeerd. Er is verder geen sprake van een financiële koppeling tussen CEPI
en het PDPC.
Vraag 93
Waarom was er in 2020 minder geld begroot voor het Apparaat Kerndepartement dan in
2019?
Antwoord:
Voor de apparaatsuitgaven van het kerndepartement is in 2020 niet minder, maar meer
budget dan in 2019 begroot. De begroting en realisatie van de apparaatsuitgaven van
het kerndepartement is als volgt:
2019
2020
Verschil
Begroot
198 mln.
218 mln.
+ 19 mln.
Realisatie
275 mln.
321 mln.
+ 46 mln.
Vraag 94
Waarvoor waren de extra uitgaven voor de ICT binnen het Apparaat Kerndepartement?
Antwoord:
De ICT-uitgaven binnen het kerndepartement vallen € 3,6 miljoen hoger uit dan begroot
en komen uit op € 6,1 miljoen. De hogere ICT-uitgaven houden met name verband met
de uitgaven ter vervanging van het ICT-systeem voor de Tuchtcolleges (€ 2,1 miljoen)
en de budgetbijstelling in verband met de Wet open overheid (€ 0,9 miljoen).
Vraag 95
Hoeveel extra medewerkers heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
aangetrokken voor de crisisaanpak?
Antwoord:
In het eerste tertaal van 2020 is de coronacrisis in de eerste plaats opgevangen door
extra inzet van het eigen personeel. Ook vanuit andere departementen is tijdelijk
«om niet» bijgesprongen. De instroom van extra medewerkers ten behoeve van de COVID-19
crisis die daarna plaatsvond betrof met name de functiefamilies Beleid, Kennis en
Onderzoek en Project- & Programmamanagement. De piek van deze instroom lag na de zomer
o.a. als gevolg de oprichting van de tijdelijke programmadirectie COVID-19. In totaal
betreft het een concernbrede uitbreiding van 429 fte.
Daarnaast heeft als indirect gevolg van de crisis de uitvoering van de bonusregeling
voor medewerkers in de zorg geleid tot een tijdelijke uitbreiding bij de Dienst Uitvoering
Subsidies aan instellingen (DUS-I).
Vraag 96
Kunt u hier ook een kwantitatieve en financiële uiteenzetting geven, aangezien de
uiteenzetting van de bereikte resultaten vooral tekstueel en kwalitatief is?
Antwoord:
De toename in de eigen personeelskosten bij het Kerndepartement heeft voor € 5,9 miljoen
betrekking op de aan de begroting toegevoegde middelen in verband met de corona-pandemie.
De hogere uitgaven aan de inhuur van extern personeel bij het Kerndepartement houden
voor € 7,9 miljoen samen met corona-gerelateerde inhuur.
Vraag 97
Voor welke vaccins heeft Nederland een «lager tarief» ontvangen en hoeveel lager was
dit tarief uiteindelijk dankzij de Nederlandse bijdrage aan het «Emergency Support
Initiative»?
Antwoord:
De EU koopt de vaccins in op basis van zogenaamde Advanced Purchase Agreements (APA’s).
Het betreft hier een contractvorm die erop is gericht dat landen producten kopen die
nog niet op de markt zijn en waarvan op het moment van het sluiten van het contract,
ook nog niet vaststaat of het product marktoelating verkrijgt. De EU doet hiertoe
een voorinvestering, die wordt betaald vanuit het ESI-budget. Daarmee heeft de producent
de financiële ruimte om te werken aan het vaccin. In ruil krijgt de EU korting op
de vaccins wanneer deze tot de Europese markt wordt toegelaten en landen tot afname
verplicht zijn. Deze korting geldt voor alle vaccins gekocht onder een APA. Inmiddels
hebben de vaccins van AstraZeneca, BionTech/Pfizer, Moderna en Janssen markttoelating
gekregen en krijgt ook Nederland de korting voor deze vaccins. De prijzen van de vaccins
vallen onder de geheimhoudingsplicht. De korting betreft een paar Euro per vaccin
Vraag 98
Wanneer kunnen we de conclusies verwachten ten aanzien van de doelstelling: het sneller
en efficiënter opsporen van besmette mensen, aangezien de werking van CoronaMelder-app
blijvend zal worden geëvalueerd?
Antwoord:
Het evaluatieteam van CoronaMelder heeft na negen maanden een overzicht van elf onderzoeken
naar de app opgesteld. In mijn laatste stand van zaken covid-19 kamerbrief van 28 mei
jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1241) heb ik u nader geïnformeerd over de resultaten en conclusies uit deze onderzoeken,
ook in relatie tot de doelstellingen van CoronaMelder. Het rapport is bijgevoegd en
ook te vinden op www.coronamelder.nl. Een voor iedereen toegankelijke publieksversie zal daar ook worden gepubliceerd.
Vraag 99
Wie is eigenaar van de huidige voorraden persoonlijke beschermingsmiddelen en hulpmiddelen?
Antwoord:
De voorraden van de persoonlijke beschermingsmiddelen die door VWS zijn ingekocht
zijn eigendom van VWS. Daarnaast is VWS op 24 maart 2020 een garantstellingsovereenkomst
met Mediq aangegaan voor de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de zorg.
Voortvloeiend uit deze garantstellingsovereenkomst heeft Mediq persoonlijke beschermingsmiddelen
ingekocht die in juridische zin eigendom zijn van Mediq en in economische zin eigendom
zijn van VWS. Gezien de financiële omvang van de inkopen zijn de inkopen met bevoorschotting
vanuit VWS gerealiseerd. Op dit moment zijn we in overleg om te bezien op welke wijze
en wanneer de overdracht van de voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen door Mediq
aan VWS en de afrekening van de bevoorschotting wordt gerealiseerd.
Vraag 100
Kunt u in een tabel een overzicht geven van het aantal bestelde en geleverde producten
per leverancier uitgesplitst (zo nodig geanonimiseerd), waarbij ook uitgesplitst is
om welk product het daarbij gaat (mondkapjes, medische apparatuur, testen etc.). Kunt
u daarbij ook per (geanonimiseerde) leverancier aangeven om welke bedragen het gaat?
Kan daarnaast per (geanonimiseerde) leverancier aangegeven worden voor welk bedrag
er geen ordentelijke factuur is?
Antwoord:
In bijgaand overzicht is opgenomen welke producten in het kader van de coronacrisis
aan persoonlijke beschermingsmiddelen en hulpmiddelen zijn besteld en geleverd. Van
al deze inkopen is een ordentelijke factuur aanwezig.
Leverancier
MONDMASKERS
Opdrachtwaarde
A
besteld 19.290.723 FFP2/KN95 mondmaskers 10.520.471 geleverd
€ 38.404.759
B
besteld 18.000.000 mondmaskers FFP2
8.220.390 geleverd
€ 56.755.000
C
besteld 800.000 FFP2 en 2.000.000 FFP3 mondmaskers. Geleverd 399.000 FFP3 mondmaskers
in 2020
€ 6.920.000
Bestelling is gelijk aan levering
D
1.025.560 FFP2 mondmaskers, 127.020 vuurwerkbrillen, 35.000 chirurgische maskers,
vervoerskosten, opslag/handling en organisatiekosten
€ 5.114.983
E
1.500.000 mondmaskers FFP2
€ 4.119.370
F
500 FFP2 mondmaskers
€ 4.235
G
163.500 FFP 1 mondmaskers
€ 260.513
H
954 mondmaskers FFP2
€ 6.926
I
900 FFP2 mondmaskers
€ 4.889
J
490 FFP2 mondmaskers met ventiel
€ 1.708
K
400 FFP2 en 4698 FFP3 mondmaskers
€ 46.967
L
M Mondkapjes 6000 stuks FFP2
€ 28.677
M
2.300 FFP 1 mondkapjes
€ 16.214
N
4 miljoen chirurgische mondmaskers IIR
€ 2.199.093
O
7.920 mondkapjes FFP2
€ 38.333
P
20.000 mondkapjes FFP2
€ 59.600
Q
400.000 mondkapjes FFP2
€ 1.784.000
R
32.160 mondkapjes FFP2
€ 129.338
S
76.500 chirurgische mondkapjes
€ 19.439
T
5.400 FFP2 mondkapjes
€ 32.400
U
3.220 IIR chirurgische mondmaskers
€ 4.586
V
1,4 mln chirurgische mondmaskers
€ 643.080
W
13.840 FFP3 mondmaskers, 700 FFP2 maskers 20.000 filters voor maskers, 12.250 brillen,
3.500 gezichtsmaskers, 200.000 ml desinfectantia in flacons
€ 843.032
DESINFECTANTIA
X
levering 5742 eh handgel
€ 580.595
Y
100.000 liter handalcohol
€ 402.429
Z
verpakken 100.000 liter handgel
€ 1.761.384
AA
Handalcohol
€ 145.192
AB
Leveringen Desinfactant tbv ROAZ
€ 806.765
BEADEMINGSSYSTEMEN
AC
450 beademingssystemen
€ 4.444.136
AD
106 beademingssystemen en upgrade
€ 5.231.137
AE
500 beademingssystemen
€ 10.837.262
AF
600 beademingssystemen
€ 1.976.518
AG
1.209 beademingsystemen
€ 11.202.967
AH
450 beademingssystemen
€ 6.277.500
AI
50 beademingsapparaten
€ 1.174.037
AJ
69 beademingssystemen
€ 2.715.155
AK
20 beademingssystemen
€ 247.634
AL
1.000 stuks ziekenhuisapparatuur
€ 27.794.782
AM
225 beademingssystemen, IC monitoringsystemen,patiëntbewakingssystemen en revisie
systemen
€ 5.443.366
AN
100 beademingssystemen
€ 2.017.088
AO
500 beademingssystemen
€ 4.960.597
AP
120 beademingssystemen
€ 2.392.431
AQ
80 beademingssystemen
€ 1.200.765
AR
332 beademingssystemen
€ 2.333.809
AS
2.410 stuks IC apparatuur
€ 1.286.150
AT
93 beademingstoestellen
€ 5.583.583
AU
80 beademingsapparaten
€ 1.292.280
AV
450 aansluitslangen voor beademingstoestellen
€ 89.287
AW
10 prototypen beademingsapparatuur
€ 131.000
AX
Revisie IC apparatuur tbv covid
€ 1.650.914
AY
500 beademingssystemen
€ 7.813.581
AZ
IC monitoringsapparatuur
€ 1.512.258
HANDSCHOENEN EN ISOLATIEJASSEN
BA
4.950.000cmedische handschoenen
€ 209.633
BB
46.400 stuks isolatiejassen
€ 37.074
BC
82.000 isolatiejassen
€ 471.500
TESTMATERIALEN TM 1 SEPTEMBER 2020
BD
Leveringen test materialen bvo labs
€ 298.733
BE
Labbenodigdheden voor bvo labs
€ 64.807
BF
Aansluiting ivm testen
€ 11.410
BG
Materialen voor BVO labs
€ 108.197
BH
Inrichten pandemielaboratorium
€ 181.847
BI
Logistiek testkits naar ziekenhuizen
€ 194.776
BJ
Laboratoriumkits
€ 2.885.850
BK
Test equipment en verbruiksmateriaal
€ 8.294.230
BL
Neusswabslevering aan BVO labs
€ 86.260
BM
Testmaterialen BVO labs
€ 465.443
BN
Testmaterialen
€ 509.829
BO
Levering lysisbuffer
€ 160.295
BP
Testmaterialen
€ 542.080
BQ
Kosten opzetten testen
€ 129.307
BR
12.000 tekstkits
€ 4.871.750
BS
5 PCR kabinets voor bvo labs
€ 14.389
BT
lektesters, matrijs en process cartridges
€ 40.459
BU
test materialen
€ 1.252.300
BV
150.000 testsoftware voor bvo labs
€ 89.298
BW
Softwaremodules tbv testapparatuur
€ 30.493
BX
PCR apparatuur
€ 260.143
BY
apparatuur PCR test sample system
€ 484.000
BZ
Testmateriaal
€ 187
CA
testmaterialen software
€ 4.356
CB
Vervaardigen matrijs
€ 130.518
CC
testen
€ 3.167
BEREIDSTELLINGSKOSTEN COVID-GENEESMIDDELEN
CD
Uitbetaalde garantie ivm bereidstelling geneesmiddelen
€ 1.288.380
CE
Uitbetaalde garantie ivm bereidstelling geneesmiddelen
€ 194.306
Vraag 101
Kunt u het bedrag en het percentage aangeven van de fouten en onzekerheden per soort
product dat is ingekocht in het kader van de noodmaatregelen die het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft getroffen voor de aanpak van COVID-19?
Antwoord:
Nee, er is geen integrale accountantscontrole geweest op alle posten, waardoor geen
exacte bedragen of percentages zijn te geven. Op dit moment onderzoekt VWS de aansluiting
tussen de geld / goederenbeweging. De aansluiting bestaat uit de 3 way match: vaststellen
van het aantal en de prijs conform contract (aangeleverd door VWS), aantal geleverde
goederen bij het LCH en de factuur qua aantallen (via gegevens LCH en de factuur via
VWS).
Vraag 102
Waarom heeft u niet direct actie ondernomen aangezien u er in september op gewezen
bent dat het financieel beheer op de coronacrisis-uitgaven ernstig tekort is geschoten
en € 5,1 miljard aan uitgaven mogelijk onrechtmatig was? Heeft u de Kamer geïnformeerd?
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de € 5,1 miljard euro aan uitgaven die niet
rechtmatig is uitgegeven? Welk deel hiervan werd zowel niet rechtmatig als niet doelmatig
uitgegeven?
Antwoord:
VWS heeft al vroeg in de coronacrisis oog gehad voor de rechtmatigheidsrisico’s. Hierover
is uw Kamer geïnformeerd op meerdere momenten, waaronder de corona-debatten, de voortgangsbrieven
van 24 juni 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 428) en 21 september 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 543), de Incidentele Suppletoire Begrotingen en de vragen die naar aanleiding daarvan
zijn gesteld. Om die rechtmatigheidsrisico’s aan te pakken heeft VWS continu de balans
moeten zoeken tussen het acuut bestrijden van de crisis en bezien wanneer het mogelijk
was om de verrichte handelingen conform de geldende wet- en regelgeving te doen. Tevens
is gekeken of tussentijds ook aandacht kon worden besteed aan het comptabel-technisch
op orde brengen van de dossiers (informatievoorziening en voor de accountantscontrole).
Daarbij liep VWS er tegenaan dat dezelfde mensen die nodig waren in de beheersing
en kennis en ervaring hadden met de noodmaatregelen, daarnaast ook de informatievoorziening
en controledossiers op orde moesten brengen. Daarbij werd ook duidelijk dat de financiële-
en de beleidskolommen overbelast waren. Met andere woorden: VWS deed al het maximale
dat gedaan kon worden gegeven de bemensing. Opschaling met externen was vanwege de
specifieke kennis en ervaring niet mogelijk zonder de al overbelaste medewerkers nog
meer te belasten. Het feit dat de ADR en de AR onrechtmatigheden en onzekerheden hebben
geconstateerd over de noodmaatregelen in 2020, wil niet zeggen dat VWS niet bezig
is om de geconstateerde fouten en onzekerheden, waar mogelijk, te reduceren. Immers,
het tijdpad van de controleplanning is in 2020 afgeweken van het tijdpad waarlangs
de verantwoording van noodmaatregelen plaats kon vinden. Zo werkt VWS momenteel aan
het door een externe accountant laten valideren van de voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen
bij het LCH en de rechtmatigheid van de gedeclareerde PCR-test door laboratoria. Met
deze acties kan ook beter de vraag van de doelmatigheid worden beantwoord. Overigens
is de veronderstelling dat € 5,1 miljard aan uitgaven niet rechtmatig is besteed niet
juist. Zoals de door de bedrijfsvoeringparagraaf van het jaarverslag van VWS vermeldt,
en in het rapport van de Algemene Rekenkamer, is er aan de uitgavenkant sprake van
€ 1,5 miljard fouten in de rechtmatigheid (waarvan € 0,95 miljard door het niet tijdig
informeren van het parlement) en is een bedrag van € 0,6 miljard onzeker. In de bedrijfsvoeringparagraaf
zijn de fouten en onzekerheden verder toegelicht.
Vraag 103
Hoe kijkt u terug op het particuliere bezit van persoonlijke beschermingsmiddelen
voorafgaand aan de coronacrisis? Wat zijn de lessen voor de toekomst?
Antwoord:
Het is duidelijk dat de (mondiale) productie- en leveringsketens zoals die waren ingericht
vóór het uitbreken van de corona niet opgewassen waren tegen een crisis van deze omvang.
Zo waren er grote afhankelijkheden van leveranciers ver weg, veelal in Azië, en was
de productie van bepaalde producten, zoals handschoenen, in handen van slechts enkele
fabrikanten. Daarnaast was het aanhouden van voorraden in de zorg voor de crisis gericht
op het «just in time» principe (kleine omvang). Dat maakte de Nederlandse zorg kwetsbaar.
Hier zijn lessen uit getrokken. De Minister voor MZS heeft u daarover geïnformeerd,
ten eerste in haar brief over de ijzeren voorraad aan PBM en medische hulpmiddelen
ten behoeve van toekomstige crisis en daarnaast in haar verslag over de Ronde Tafels
Leveringszekerheid.17
Vraag 104
Heeft u, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, persoonlijk contact gehad
met de heer van Lienden inzake de mondkapjesdeal?
Antwoord:
De heer Van Lienden heeft mij, zoals reeds toegelicht in het antwoord van de Minister
voor MZS op Kamervragen d.d. 1 juni 2021. (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr.
3044) in die periode verschillende berichten gestuurd om zijn activiteiten onder de aandacht
te brengen. Deze berichten zijn doorgestuurd naar de verantwoordelijke Minister voor
Medische Zorg de heer Van Rijn.
Vraag 105
Was u, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op de hoogte van de mondkapjesdeal
met de heer van Lienden?
Antwoord:
Dat sprake was van een overeenkomst tussen LCH en Van Lienden was publiekelijk bekend.
Met de inhoud van de overeenkomst was ik niet bekend; bij de besluitvorming ben ik
niet betrokken geweest.
Vraag 106
Is er (persoonlijk) contact geweest tussen u, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport en de heer van Lienden? Hebben jullie elkaar bijvoorbeeld op het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ontmoet? Was er over de deal contact tussen
de heer van Lienden en u in persoon, via de telefoon, tekstberichten of e-mail? Kunt
u ons een overzicht sturen van alle deals die zijn gesloten met betrekking tot persoonlijke
beschermingsmiddelen?
Antwoord:
De heer Van Lienden heeft mij in die periode verschillende berichten gestuurd om zijn
activiteiten onder de aandacht te brengen. Deze berichten zijn doorgestuurd naar de
verantwoordelijke Minister voor Medische Zorg de heer Van Rijn. De Minister voor MZS
heeft recent aangegeven nader onderzoek te laten doen naar deze casus en naar de inkoop
van persoonlijke beschermingsmiddelen tijdens de coronacrisis18. Daaruit zal moeten blijken hoe deze en andere deals tot stand zijn gekomen, welke
keuzes er daarbij zijn gemaakt en waarom. Voor het gevraagde overzicht verwijs ik
u naar vraag 100.
Vraag 107
Was u op de hoogte dat de mondkapjesdeal niet conform de marktprijs was? Zo ja, wanneer?
Was dat voor het sluiten van de deal? Wanneer werd bekend dat deze mondkapjes onbruikbaar
waren? Gaf de heer Van Lienden voordat de deal gesloten werd aan dat de mondkapjes
bruikbaar waren?
Antwoord:
Het LCH gaf aan dat de prijs die door Relief Goods Alliance gevraagd was op dat moment
binnen de bandbreedte viel van wat als een redelijke en realistische prijs werd gezien,
gelet op de toenmalige marktomstandigheden. De mondkapjes die werden aangeboden hadden
een geldige CE-markering. Daarmee zijn ze formeel toegelaten tot de Europese markt
en dus inzetbaar voor de zorg.
Vraag 108
Hoe vaak is in 2020 een «escalatieprocedure» gestart om bewust een onrechtmatigheid
aan te gaan? Hoe vaak is het bewust aangaan van een onrechtmatigheid door u goedgekeurd
in 2020?
Antwoord:
In het kader van de «escalatieprocedure» van VWS ten aanzien van het inkoopbeheer
in 2020 houdt VWS bij hoeveel afwijkingsverzoeken zijn gehonoreerd. In 2020 bedroeg
het aantal keren dat akkoord is verleend om bij een inkoopopdracht bewust af te wijken
van de aanbestedingswetgeving elf keer. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de procedure
onlangs is verzwaard door niet de Secretaris-Generaal, maar de Minister van VWS te
laten beslissen over afwijkingsverzoeken. Overigens is voor veel corona-inkopen een
beroep gedaan op de in de aanbestedingswet genoemde uitzonderingsgrond «dwingende
spoed», waarmee niet afgeweken wordt van de aanbestedingswet. Beroep doen op deze
uitzonderingsgrond is rechtmatig en behoeft daarom geen akkoord van de leiding. De
ADR constateerde eind 2020 echter dat de motivering voor het beroep doen op deze uitzonderingsgrond
te algemeen was vastgelegd en daarmee voor elk individueel inkoopdossier en beoordeelde
dientengevolge veel inkopen als onrechtmatig. Hier is dus sprake van een onrechtmatigheid
die achteraf is geconstateerd en er was dus geenszins sprake van bewust afwijken aan de voorkant
van het inkoopproces van de aanbestedingsregels. De uitzonderingsprocedure is nu aangepast
zodat de schriftelijke motivering voor een beroep op dwingende spoed nu per inkooptraject
wordt opgesteld en vastgelegd.
Vraag 109
Wanneer is het onderzoek van de «externe accountant» om de voorraden te valideren
afgerond en kan de Kamer dit onderzoek na afronding zo spoedig mogelijk ontvangen?
Antwoord:
Het onderzoek van de «externe accountant» om de voorraden te valideren is naar verwachting
in juni gereed. Uw Kamer zal dit onderzoek zo spoedig mogelijk ontvangen.
Vraag 110
Kan er een overzicht gemaakt worden van wie de ontvangers zijn van de verschillende
verleende subsidieregelingen in 2020? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
U kunt een overzicht van de ontvangers raadplegen via de dataset financiële instrumenten op rijksfinancien.nl. Het betreft het overzicht voor alle ministeries en meerdere
instrumenten. Als u in het bestand filtert op begrotingshoofdstuk XVI en het instrument
subsidies, vindt u de ontvangers van alle subsidieregelingen van VWS. Rechtstreekse
link: Overzicht Datasets | Ministerie van Financiën – Rijksoverheid (rijksfinancien.nl)
Vraag 111
Hoeveel gevallen van zorgfraude zijn in 2020 ontdekt? Welke bedragen zijn daarmee
gemoeid? Wat wordt er gedaan om deze vormen van fraude duurzaam te voorkomen?
Antwoord:
Onze belangrijkste bron van cijfers over de omvang van zorgfraude is Zorgverzekeraars
Nederland (ZN). ZN brengt jaarlijks door zorgverzekeraars aangetoonde fraude in kaart.
De cijfers en bedragen over 2020 zijn nog niet bekend, en zullen later dit jaar door
ZN gepubliceerd worden.
Afgelopen jaren zijn diverse trajecten gestart om zorgfraude op een duurzame wijze
te voorkomen. De Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ) heeft een sturende rol in
de aanpak van fouten en fraude in de zorg. Betrokken partners zijn gefocust op preventie,
controle, toezicht en handhaving en opsporing. De afgelopen jaren is deze ketenbrede
samenwerking geïntensiveerd met medische professionals, zorgaanbieders, zorgverzekeraars,
zorgkantoren, gemeenten, toezichthouders, opsporingsdiensten, inspecties en het Openbaar
Ministerie. Tevens is het toezicht in het sociaal domein verbeterd, onder andere door
kennisopbouw op het gebied van fraudepreventie, controle en handhaving bij de uitvoering
van de Jeugdwet en Wmo 2015. Ten slotte maakt het Wetsvoorstel Bevorderen Samenwerking
en Rechtmatige Zorg (Wbsrz) het in de toekomst mogelijk om andere gemeenten en zorgverzekeraars
voor fraudeurs te waarschuwen, en signalen van fraude in de zorg samen te brengen.
Hiermee wordt zorgfraude eerder herkend en effectiever aangepakt. De Wbsrz is onlangs
door uw Kamer controversieel verklaard.
Vraag 112
Kunt u een lijst geven van gemeenten die niet aangesloten zijn bij het Informatie
Knooppunt Zorgfraude (IKZ)?
Antwoord:
Inmiddels hebben 213 gemeenten zich aangesloten bij het huidige samenwerkingsverband
Informatieknooppunt zorgfraude (IKZ). Het aantal aangesloten gemeenten blijft toenemen.
Aansluiting van gemeenten op het huidige samenwerkingsverband is altijd op basis van
vrijwilligheid en vindt plaats middels een verwerkersovereenkomst. Door de Vereniging
Nederlandse Gemeenten (VNG) en het IKZ worden gemeenten zoveel mogelijk voorgelicht,
gestimuleerd en gefaciliteerd om zich aan te sluiten. Maar het is aan iedere gemeente
zelf om te besluiten zich al dan niet aan te sluiten bij het IKZ. Er is nu geen lijst
beschikbaar van gemeenten die niet zijn aangesloten op het IKZ en de VNG is niet voornemens
die te publiceren. In het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg
(Wbsrz) wordt het IKZ een door de Minister aangewezen stichting met een eigen wettelijke
taak en eigen wettelijke bevoegdheden. Alle gemeenten zijn na inwerkingtreding van
de Wbsrz verplicht om signalen van fraude in de zorg uit te wisselen met het IKZ.
Het wetsvoorstel is op dit moment controversieel verklaard.
Vraag 113
Wat heeft het programma «Rechtmatige Zorg 2018–2021 – de aanpak van fouten en fraude
in de zorg», dat dit jaar afloopt, opgeleverd? Hoe wordt de aanpak van fraude in de
zorg in de toekomst voortgezet?
Antwoord:
Zoals nader toegelicht in de derde, en tevens laatste, voortgangsrapportage Rechtmatige
Zorg (Kamerstuk 28 828, nr. 126) zijn er diverse en noodzakelijke stappen gezet in de aanpak van fraude en fouten
in de zorg in het programma «Rechtmatige Zorg 2018–2021». Zo zijn grootschalige (strafrechtelijke)
onderzoeken in de sectoren farmacie en wijkverpleging succesvol afgerond. Tevens zijn
de acties uit de sectoraanpak grotendeels voltooid en ruim 50% van de gemeenten is
inmiddels aangesloten bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ). Voor de structurele
borging van de aanpak is de afgelopen jaren wet- en regelgeving ontwikkeld. Het Wetsvoorstel
bevorderen samenwerking rechtmatige zorg (Wbsrz) is onlangs door uw Kamer controversieel
verklaard. De Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) en de Aanpassingswet (A)Wtza treden
per 1 januari 2022 in werking.
Het stellen van eventuele nieuwe prioriteiten in het beleid is met de afronding van
het programma aan een nieuw kabinet.
Vraag 114
Wat zijn de kosten van de getroffen voorzieningen om medewerkers van het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport thuis te kunnen laten werken?
Antwoord:
Om medewerkers van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport thuis te kunnen
laten werken zijn in 2020 diverse uitgaven gerealiseerd. Gedacht kan worden aan uitgaven
voor ICT-middelen, bureaustoelen, licenties voor diverse applicaties en uitgaven om
videoconferencing mogelijk te maken. De totale kosten in 2020 bedragen circa € 1,8
miljoen.
Vraag 115
Van welke aard waren de «arbeidsmarktoverwegingen» op basis waarvan de Wet normering
topinkomens (WNT)-norm 2020 is overschreden? Is door betrokkenen aangegeven dat men
een beter aanbod elders had ontvangen? Is dit aanbod geverifieerd? Is er geen functionaris
die de betrokkenen kon vervangen voor een lager tarief zodat wel aan de WNT-norm wordt
voldaan? Zo nee, waarom zorgt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
er niet voor dat betrokkenen indien nodig (ziekte, ander werk, et cetera) vervangen
kunnen worden?
Antwoord:
De overschrijding van de WNT-norm bij twee medewerkers is mede veroorzaakt door een
eenmalige uitbetaling het Individueel Keuzebudget (IKB). In beide gevallen heeft de
aanstelling en inschaling in het verleden plaatsgevonden conform de op dat moment
geldende regelgeving, na een selectieprocedure gebaseerd op kennis en ervaring.
In het licht van de ministeriële verantwoordelijkheid en de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer worden geen persoonsgegevens van medewerkers van het ministerie verstrekt.
In ons parlementaire stelsel is het immers de Minister die verantwoording aflegt aan
de Staten-Generaal.
Vraag 116
Hoe kan de onderbesteding van € 52,4 miljoen binnen de eerstelijnszorg verklaard worden?
Antwoord:
Vergeleken met de 2e suppletoire begroting 2020 is er in het Jaarverslag een onderbesteding
van € 52,4 miljoen binnen de eerstelijnszorg. VWS baseert zich daarbij op ramingen
vanuit de zorgverzekeraars. De ramingen worden door de zorgverzekeraar regelmatig
bijgesteld op basis van hun declaratiecijfers en modellen. Zorgverzekeraars hebben
aangegeven dat hun ramingen vanwege de coronacrisis met meer onzekerheden zijn omgeven
dan normaal. Zo is er aan de ene kant zorguitval geweest, aan de andere kant hebben
zorgverzekeraars afspraken gemaakt met zorgaanbieders over continuïteitsbijdragen
om te voorkomen dat zorgaanbieders in financiële problemen zouden komen. Deze onzekerheden
leiden tot schommelingen in de begroting. Zoals te lezen is op pagina 203 van het
Jaarverslag, was in de Ontwerpbegroting 2020 voor de eerstelijnszorg een totaalbedrag
van bijna € 6,3 miljard euro geraamd. Wanneer we de stand in de Ontwerpbegroting met
het Jaarverslag vergelijken, komen we op een overbesteding van € 48,4 miljoen. De
afwijking voor de hele eerstelijnszorg bedraagt daarmee slechts 0,8%.
Vraag 117
Hoe kan de onderschrijding van € 1.058,4 miljoen van het Uitgavenplafond Zorg 2020
verklaard worden?
Antwoord:
Het Uitgavenplafond Zorg is bij de Startnota van het kabinet-Rutte III voor de periode
2018–2021 vastgesteld. Het Uitgavenplafond Zorg wordt conform de begrotingsregels
bijgesteld voor loon- en prijsontwikkelingen en overboekingen tussen de Uitgavenplafonds
Zorg, Rijksbegroting en Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (SZA). Daarnaast is het
Uitgavenplafond in 2020 bijgesteld in verband met noodmaatregelen corona. Het kabinet
acht het niet wenselijk om voor deze noodmaatregelen andere uitgaven te verminderen.
Daarom zijn voor deze maatregelen zowel de netto zorguitgaven als het Uitgavenplafond
Zorg bijgesteld.
De onderschrijding van het Uitgavenplafond geeft aan hoeveel lager de uitgaven in
enig jaar zijn uitgekomen dan waar bij de start van het betreffende kabinet op werd
gerekend. Uit de onderstaande tabel blijkt dat de onderschrijding van het Uitgavenplafond
Zorg sinds de Startnota € 1,1 miljard bedraagt.
Deze onderschrijding is als volgt te verklaren:
– In de ontwerpbegroting 2019 is een onderschrijding gemeld van € 0,5 miljard.
– In de ontwerpbegroting 2020 is de onderschrijding toegenomen met € 0,8 miljard en
opgelopen tot € 1,3 miljard.
– In het jaarverslag 2020 is de onderschrijding afgenomen met € 0,2 miljard, waardoor
de stand van de onderschrijding is uitgekomen op € 1,1 miljard.
Kortom de onderschrijding is reeds in de ontwerpbegroting 2019 en 2020 ontstaan, dus
vóór de coronacrisis uitbrak. We zien juist een afname van de onderschrijding met
€ 0,2 miljard in de cijfers van het jaarverslag 2020. De afname van de onderschrijding
met € 0,2 miljard wordt voornamelijk veroorzaakt door de opwaartse bijstelling van
de netto Wlz-uitgaven naar aanleiding van het maartadvies 2020 van de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa). Bij de Zvw zijn de bijstellingen van de netto zorguitgaven beperkt
gebleven, enerzijds door extra uitgaven als gevolg van corona, anderzijds heeft een
deel van de reguliere zorg geen doorgang kunnen vinden.
De onderschrijding van het Uitgavenplafond Zorg is een saldo van zowel neerwaartse
bijstellingen van het Uitgavenplafond Zorg als neerwaartse bijstellingen van de netto
zorguitgaven. Onderstaande tabel toont deze uitsplitsing.
Ontwikkeling van het Uitgavenplafond Zorg en de netto zorguitgaven voor het jaar 2020
(in miljoenen euro's)
2020
Uitgavenplafond Zorg
Startnota Kabinet Rutte III
77.581
Loon- en prijsontwikkeling
– 1.935
Overboekingen tussen Uitgavenplafonds
– 1.182
Noodmaatregelen corona
473
Bijstelling
– 2.644
Jaarverslag 2020 (A)
74.937
Netto zorguitgaven
Startnota Kabinet Rutte III
77.581
Zvw
– 3.280
Wlz
– 703
Begrotingsgefinancierd
281
Bijstelling
– 3.702
Jaarverslag 2020 (B)
73.879
Onderschrijding (B-A)
– 1.058
Bron: VWS-begroting 2019,2020 en jaarverslag 2020
Uit de bovenstaande tabel valt af te leiden dat sinds de Startnota het Uitgavenplafond
Zorg neerwaarts met € 2,6 miljard is bijgesteld, voornamelijk als gevolg van lagere
loon- en prijsontwikkeling (€ 1,9 miljard), overboekingen vanuit het Uitgavenplafond
Zorg naar het Uitgavenplafond Rijksbegroting (€ 1,2 miljard) en de opwaartse bijstelling
als gevolg van noodmaatregelen corona (€ 0,5 miljard).
Verder valt op te merken dat de netto zorguitgaven eveneens neerwaarts zijn bijgesteld
met € 3,7 miljard, voornamelijk als gevolg van lagere Zvw-uitgaven (€ 3,3 miljard),
lagere Wlz-uitgaven
(€ 0,7 miljard) en hogere begrotingsgefinancierde uitgaven (€ 0,3 miljard).
Per saldo is er dus sprake van een onderschrijding van € 1,1 miljard (€ 3,7 miljard
-/- € 2,6 miljard).
Bron voor de onderschrijdingen van het Uitgavenplafond Zorg:
– Ontwerpbegroting 2019 (Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 2) pagina 192, tabel 2.
– Ontwerpbegroting 2020 (Kamerstuk 35 300 XVI, nr. 2) pagina 186, tabel 2.
– Jaarverslag 2020 (Kamerstuk 35 830 XVI, nr. 1
) pagina 196, tabel 5.
Vraag 118
Hoe kan de bijstelling van € 420,5 miljoen van de bruto Zorgverzekeringswet (Zvw)-uitgaven
jaarverslag 2020 verklaard worden?
Antwoord:
De Zvw-uitgaven in het jaarverslag 2020 (Kamerstuk 35 830 XVI, nr. 1) zijn ten opzichte van de stand ontwerpbegroting 2020 (Kamerstuk 35 300 XVI, nr. 2) neerwaarts bijgesteld met € 420,5 miljoen. Na de ontwerpbegroting 2020 zijn de zorguitgaven
voor het jaar 2020 op verschillende momenten in 2020 bijgesteld. Zo zijn er bijstellingen
geweest bij de 1e suppletoire begroting 2020 (Kamerstuk 35 450 XVI, nr. 2) de ontwerpbegroting 2021 (Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 2), de 2e suppletoire begroting 2020 (Kamerstuk 35 650 XVI, nr. 2) en bij het jaarverslag 2020. In het VWS-jaarverslag 2020 is een inhoudelijk overzicht
van deze bijstellingen opgenomen in tabel 7 op pagina 198 en 199 en wordt tabel 7
verder toegelicht op pagina 199–202. Onderstaande tabel toont bijstellingen groter
dan € 50 miljoen uit die tabel 7. De bijstellingen kleiner dan € 50 miljoen uit tabel
7 zijn bij elkaar opgeteld en onder het kopje «Overige» in onderstaande tabel opgenomen.
Onder onderstaande tabel staat een toelichting op de posten van groter dan € 50 miljoen.
2020
Actualisering Zvw-uitgaven
– 256,1
Ramingsbijstelling apotheekzorg en hulpmiddelen
– 167,5
Besparingsverlies vertraging Wgp
87,5
Subsidie(s) wijkverpleging
– 60,0
Overige1
– 24,4
Totaal
– 420,5
X Noot
1
Betreft diverse bijstellingen kleiner dan € 50 miljoen, zie voor een overzicht van
deze bijstellingen tabel 7 op pagina 198 en 199 van het Jaarverslag
Actualisering Zvw-uitgaven Op basis van voorlopige realisatiecijfers van het Zorginstituut Nederland zijn de
Zvw-uitgaven 2020 op diverse momenten geactualiseerd. In totaal zijn op basis van
deze actualiseringen de Zvw-uitgaven voor het jaar 2020 met € 256,1 miljoen neerwaarts
bijgesteld. Ramingsbijstelling apotheekzorg en hulpmiddelen De uitgaven aan apotheekzorg in 2020 zijn op basis van cijfers van het Zorginstituut
Nederland naar verwachting lager dan eerder geraamd. Dit heeft geleid tot een neerwaartse
bijstelling van de uitgaven aan apotheekzorg van € 120 miljoen in 2020. Daarnaast
is in 2020 een ramingsbijstelling van € 47,5 miljoen verwerkt op het hulpmiddelenkader
op grond van de verwachting dat de uitgaven lager zijn dan het beschikbare budgettaire
kader. Besparingsverlies vertraging Wgp Door uitstel van de aanpassing van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp) is een besparingsverlies
ontstaan (Kamerstukken 29 477 en 25 295, nr. 651). De kosten hiervan bedragen € 87,5 miljoen in 2020. Subsidie(s) wijkverpleging Dit betreft de overheveling vanuit de sector wijkverpleging (Uitgavenplafond Zorg)
naar de VWS-begroting voor specifieke doeleinden binnen het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging,
zoals de Stimuleringsregeling E-Health Thuis (SET), een nog op te zetten regeling
voor deskundigheidsbevordering en scholing voor zorgprofessionals en/of ICT-investeringen
door (kleine) zorgaanbieders.
Vraag 119
Hoe kan het dat er op de wijkverpleging (wederom) een onderschrijding plaatsvindt
in 2020?
Antwoord:
De onderschrijding is in lijn met de onderschrijdingen in de afgelopen jaren. Ik heb
door Equalis onderzoek (Kamerstuk 23 235, nr. 210) laten doen naar de steeds verder oplopende onderschrijding in de afgelopen jaren
in de wijkverpleging. Het betreft een kwalitatief onderzoek waarin gezocht is naar
verklaringen voor deze onderschrijdingen alsmede de vraag of de onderschrijdingen
gevolgen hebben gehad voor de toegankelijkheid van zorg. Het onderzoek laat zien dat
met name het zorginkoopbeleid van de zorgverzekeraars, de scherpere discussie die
gevoerd wordt over rechtmatigheid in combinatie met de verschuiving van «zorgen voor»
naar «zorgen dat» en in mindere mate de toenemende arbeidsmarktproblematiek de belangrijkste
verklaringen vormen voor de onderschrijding op het financieel kader wijkverpleging.
Het onderzoek laat overigens ook zien dat cliënten nog steeds de zorg krijgen die
zij nodig hebben, maar dat de druk op de wijkverpleging toeneemt.
Vraag 120
Is bij de inschatting van de totale uitgaven voor de herstelzorg paramedie coronapatiënten
rekening gehouden met een verlenging van dit programma tot na 1 augustus 2021?
Antwoord:
In het jaarverslag 2020 is alleen beschreven dat het uitgavenplafond zorg in verband
met de voorwaardelijke toelating van paramedische herstelzorg in 2020 is opgehoogd
met € 11,8 mln. Voor de regeling tot 1 augustus 2021 is € 28 miljoen beschikbaar.
In de voorjaarsnota 2021 is opgenomen dat er € 28 mln. buiten het reguliere uitgavenplafond
om is vrijgemaakt voor de verlenging van de regeling tot 1 augustus 2022. Hiervan
is € 25 mln. bestemd voor 2021 en € 3 mln. voor 2022. Daarmee is er in totaal voor
de jaren 2020 t/m 2022 € 56 miljoen beschikbaar voor paramedische herstelzorg.
Vraag 121
Kan er een uitsplitsing worden gegeven van de verschillende oorzaken die hebben geleid
tot een tekort van € 550 miljoen euro in het budgettaire kader van de Wlz?
Antwoord:
De NZa heeft in haar Maartbrief 2020 (Bijlage bij Kamerstuk 34 104, nr. 278) over de benutting van het budgettaire kader Wlz 2020 een tekort van € 550 miljoen
geraamd. Dit tekort wordt voornamelijk veroorzaakt door groeiende aanspraken in de
ouderenzorg. Zo is het aantal uitstaande indicaties voor verpleging en verzorging
toegenomen van ruim 162.000 op 1 januari 2019 naar bijna 170.000 op 1 januari 2020.
Dat is een groei van bijna 5 procent op jaarbasis en aanzienlijk hoger dan de trendmatige
demografische groei van 1,7%. De NZa signaleerde in haar Maartbrief 2020 dat hierdoor
het Wlz-kader 2020 op 1 januari 2020 vrijwel geheel benut werd met de zorg voor de
cliënten die eind 2019 al in zorg waren. Daarmee zou er onvoldoende ruimte zijn voor
de verwachte groei van het aantal cliënten in de rest van het jaar. Om de zorg in
de Wlz voldoende toegankelijk te houden heb ik daarom op grond van het advies van
de NZa het Wlz-kader verhoogd.
Vraag 122
Wat is de reden om na het aftrekken van het gereserveerde geld voor de herverdelingsmiddelen
(€ 70 miljoen) het resterende tekort van € 480 miljoen op te vullen door verlaging
van de uitgavenraming van de wijkverpleging?
Antwoord:
In de afgelopen jaren zien we een toenemende onderschrijding in het financieel kader
wijkverpleging; (€ 132 miljoen in 2017, € 235 miljoen in 2018 en € 441 miljoen in
2019). Mede naar aanleiding van de uitkomsten van het Equalis-onderzoek (TK 2019/2020,
23 235, nr. 210) is na overleg met de partijen van het hoofdlijnenakkoord het kader structureel verlaagd
en is € 341 miljoen van deze onderschrijding structureel ingezet voor de hogere uitgaven
aan de Wlz. Van jaar op jaar stijgt het kader wijkverpleging overigens nog steeds
omdat de in de HLA overeengekomen volumegroei van de uitgaven onverkort van kracht
blijft (jaarlijks 2,4% ofwel circa € 100 miljoen), evenals de toedeling van de loon-
en prijsbijstelling van ongeveer € 100 miljoen per jaar. Hierdoor blijft er ruimte
om te blijven investeren in (de groei van) de wijkverpleging. De toegankelijkheid
van de wijkverpleging is dus niet verminderd. Bovendien is afgesproken de financiële
ontwikkeling te monitoren.
Vraag 123
Heeft de verlaging van de uitgavenraming van de wijkverpleging consequenties gehad
voor het uitvoeren van wijkverpleegkundige zorg?
Antwoord:
Op basis van realisatiecijfers is al enige tijd een onderschrijding van het kader
wijkverpleging zichtbaar. Dit cijferbeeld is uitvoerig besproken met de HLA partijen
wijkverpleging, en heeft geleid tot het (in het antwoord op vraag 119) genoemde onderzoek
door Equalis. Uiteindelijk is in het voorjaar van 2020 in overleg en afstemming met
deze partijen besloten om op het kader wijkverpleging een ramingsbijstelling vanaf
2020 te verwerken. Het macroprestatiebedrag wordt daarmee vanaf 2021 ook verlaagd.
Mede gezien de omvang van de onderschrijding is de verwachting dat de uitgaven structureel
lager zullen uitvallen. M.a.w. partijen verwachten niet dat de onderschrijding later
alsnog wordt uitgegeven. Hierbij is relevant dat de in de HLA overeengekomen volumegroei
van de uitgaven onverkort van kracht blijft (jaarlijks 2,4% ofwel ca € 100 mln), evenals
de jaarlijkse loon- en prijsbijstelling. Hierdoor blijft er ruimte om te blijven investeren
in (de groei van) de wijkverpleging. Ik benadruk dat deze ramingsbijstelling niets
af doet aan de afspraken die zijn gemaakt in het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging
(Kamerstuk 29 689, nr. 911). Mochten de uitgaven alsnog op het niveau van het oorspronkelijke HLA-kader komen,
dan is dat conform de gemaakte afspraken in het hoofdlijnenakkoord en volgen er geen
budgettaire maatregelen. Dat geldt alleen als de uitgaven boven het oorspronkelijke
MBI-kader uitkomen.
Vraag 124
Waarom is ervoor gekozen om het tekort van € 480 miljoen op het budgettaire kader
Wlz te dekken met een verlaging van de uitgavenraming van de wijkverpleging? Wat is
daarvan het effect op de toegankelijkheid van de wijkverpleging?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 122.
Vraag 125
Hoe wordt het tekort van € 16,9 miljoen euro voor het overhevelen van mobiliteitshulpmiddelen
van de Wmo naar de Wlz verklaard?
Antwoord:
Mobiliteitshulpmiddelen voor Wlz-cliënten in een zorginstelling worden vanaf 1 januari
2020 vanuit de Wlz gefinancierd. Op basis van een raming is een voorlopige reeks overgeheveld
van de Wmo naar de Wlz. Tevens is door het Ministerie van VWS en de VNG afgesproken
deze overheveling zo nodig te corrigeren op basis van de gerealiseerde uitgaven aan
mobiliteitshulpmiddelen in de Wlz in 2020. De gerealiseerde uitgaven bleken € 16,9
miljoen hoger dan de oorspronkelijke raming. De overheveling vanuit de Wmo naar de
Wlz is voor het jaar 2020 gecorrigeerd. Voor latere jaren wordt deze correctie verwerkt
in de Voorjaarsnota 2021 respectievelijk de eerste suppletoire begroting van VWS.
Vraag 126
Is te verwachten dat het effect van de coronacrisis op de in- en uitstroom in de intramurale
zorg en daarmee op de te verwachte ontvangsten uit eigen bijdragen in dit kader, langere
tijd van invloed zal zijn op de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport?
Antwoord:
Inmiddels worden de effecten van de vaccinatiecampagne steeds duidelijker zichtbaar
in de Wlz. Het CIZ rapporteert dat het aantal V&V-indicaties weer stijgt en het CBS
meldt dat het aantal V&V-cliënten in intramurale zorg weer toeneemt. De verwachting
is daarom dat we terugkeren naar het normale in – en uitstroompatroon in de intramurale
zorg als de coronacrisis achter de rug is. Daarmee verwacht ik geen structurele effecten
op de ontvangsten uit eigen bijdragen Wlz na 2021. Ik zal de ontwikkeling van de ontvangsten
uit eigen bijdragen zoals gebruikelijk blijven monitoren en rapporteren via de begroting
en het jaarverslag van het Ministerie van VWS.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier