Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de voortgang SDE++ en eerste openstelling SDE++ 2020
31 239 Stimulering duurzame energieproductie
Nr. 319 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 8 juni 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 17 februari 2020
inzake de voortgang SDE++ en eerste openstelling SDE++ 2020 (Kamerstuk 31 239, nr. 312).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2020. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Renkema
De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
Vragen en antwoorden
1
Welke invloed heeft de coronacrisis op de openstelling van de Stimuleringsregeling
Duurzame Energieproductie (SDE)++? Is aan te geven op welke wijze de inschrijving
en toekenning beïnvloed zal (kunnen) worden door deze crisis?
Antwoord
Het kunnen verkrijgen van SDE++ is op dit moment nog voor veel duurzame projecten
een belangrijke randvoorwaarde voor de realisatie. Ik acht het daarom van belang dat
de openstellingen van de SDE++ zoveel mogelijk volgens de oorspronkelijke planning
plaatsvinden. Vooralsnog zijn er geen signalen die noodzaken tot een aanpassing of
vertraging van de openstellingsronde dit najaar. Wel houd ik de ontwikkelingen nauwlettend
in de gaten.
2
Kan worden toegelicht op welke wijze de coronacrisis de berekeningen van het Planbureau
voor de Leefomgeving (PBL) beïnvloedt? Zijn deze nog representatief of worden deze
aangepast? Kan hier verder op in worden gegaan?
Antwoord
In de SDE++ worden de benodigde subsidiebedragen jaarlijks vastgesteld om op deze
wijze rekening te kunnen houden met nieuwe ontwikkelingen.
De SDE++ vergoed het verschil tussen de kostprijs (het basisbedrag) en de marktwaarde
(het correctiebedrag). De basisbedragen worden jaarlijks per openstelling bepaald
en staan daarna voor de betreffende projecten vast. Ten aanzien van het advies van
PBL voor de basisbedragen geldt dat het beeld is dat deze voor 2020 nog steeds representatief
zijn. Deze blijven bovendien ongewijzigd voor de eerste openstelling van de SDE++
in september. Voor de correctiebedragen geldt dat deze voor de verschillende projecten
jaarlijks achteraf worden vastgesteld. Omdat de marktprijzen voor verschillende energiedragers
(elektriciteit, gas en warmte) lager uitvallen door de terugval in economische activiteit
zullen de correctiebedragen naar verwachting lager uitvallen. Hierdoor zullen de subsidies
op korte termijn hoger uitvallen. Op de lange termijn is het effect van de huidige
ontwikkelingen nog onzeker.
Voor de openstelling in 2021 heeft PBL onlangs de conceptadviezen opgeleverd. Op dit
moment vind de marktconsultatie plaats, waarnaar PBL het eindadvies opstelt. Hierbij
worden nieuwe ontwikkelingen meegenomen.
3
Wanneer er vertraging optreedt als gevolg van de coronacrisis ten aanzien of de openstelling,
de toekenning en/of de voortgang van de projecten, wat zijn mogelijke oplossingen
om de geconstateerde belemmeringen weg te nemen en waar mogelijk extra uitstel te
verlenen?
Antwoord
Alle projecten met een SDE+-beschikking kennen een realisatietermijn. Dit is een uiterste
datum waarop het project moet zijn gerealiseerd. Er kunnen verschillende redenen zijn
waarom een project niet tijdig wordt gerealiseerd. De regeling biedt de mogelijkheid
om in dat soort situaties 1 jaar ontheffing op de realisatietermijn te bieden. Ik
heb in mijn Kamerbrief van 21 april jl. toegelicht dat ik alle projecten met een realisatietermijn
in 2020 met vertraging buiten hun invloedssfeer op aanvraag één jaar ontheffing zal
geven (Kamerstuk 31 239, nr. 315), indien deze projecten binnen dit jaar alsnog tot realisatie kunnen komen. De ontheffing
dient hiertoe te worden aangevraagd bij RVO.nl.
4
Als blijkt dat de geplande algemene maatregel van bestuur (AMvB) niet toereikend is
voor de vervallende SDE-beschikkingen vanwege een realisatietijd bij netbeheerders
van drie jaar, in hoeverre kunnen er uitzonderingen gemaakt worden voor specifieke
pilots die gericht zijn op schaalbare oplossingen en een korte realisatietijd? Welke
belemmerende wet- en regelgeving zou dan op welke wijze aangepast kunnen worden?
Antwoord
De SDE+ is een generieke regeling. Dat betekent dat het niet mogelijk is om hierbinnen
voor specifieke pilots andere criteria te hanteren en zo een uitzondering te maken.
Ik acht dat ook niet wenselijk, omdat ik de beschikbare middelen zoveel mogelijk wil
inzetten voor projecten die wel binnen de reguliere termijnen gerealiseerd kunnen
worden. Wel is het zo dat netbeheerders zondermeer een transportindicatie afgeven
als de er geen sprake is van levering aan het net en de opgewekte elektriciteit zelf
verbruikt wordt. Het zal voorlopig helaas blijven voorkomen dat netcapaciteit ontoereikend
is totdat de netbeheerder het net heeft uitgebreid.
5
In hoeverre kan virtuele cable pooling een (tijdelijke) oplossing bieden voor stagnerende
SDE-projecten? Is het mogelijk om een pilot op te zetten met deze oplossing voor kleinschalige
lokale projecten, zoals bijvoorbeeld voor vv Nieuw Buinen?
Antwoord
Bij cable-pooling wordt één fysieke aansluiting met meerdere initiatieven gedeeld,
bijvoorbeeld door wind en zon-PV te combineren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van
het feit dat deze initiatieven niet gelijktijdig (op volle kracht) elektriciteit produceren.
Hierdoor wordt het elektriciteitsnet efficiënter gebruikt. Cable-pooling kan zowel
bij kleine als grootschalige projecten worden toegepast. Het is aan de initiatiefnemers
om samen tot cable-pooling over te gaan en hier onderling goede afspraken over te
maken.
6
Is bekend hoeveel banen worden gecreëerd met inzet SDE++, dit afgezet tegen het verlies
van banen als gevolg van de versobering van de salderingsregeling?
Antwoord
De KEV 2019 geeft aan dat de werkgelegenheid als gevolg van investeringen in duurzame
energie sterk toegenomen zijn: van circa 10.000 voltijdsequivalenten in 2008 tot circa
29.500 in 2018, met een piek voorzien rond 2025 van circa 35.800. De uitgaven van
de SDE(+/++) hebben hier een belangrijk aandeel in; het effect van de nieuwe opzet
van de salderingsregeling hierop is nog niet duidelijk.
7
Hoeveel banen zijn er de afgelopen jaren gecreëerd in de zon-PV-sector? In hoeverre
zijn dit nieuwe banen? Hoeveel banen zijn verloren gegaan als gevolg van de onduidelijkheid
rondom en uiteindelijke versobering van de salderingsregeling?
Antwoord
De KEV 2019 geeft aan dat de werkgelegenheid gerekend in voltijdsbanen in de zon-PV-sector
sterk groeide de afgelopen jaren als gevolg van de groeiende investeringen: van 2.400
in 2008 tot 14.100 in 2018. Hierbij valt niet te zeggen wat het effect is van de recente
ontwikkelingen en besluiten rondom de salderingsregeling.
8
Op welke wijze wordt er, juist in deze tijd van coronacrisis, ingezet op het creëren
van zoveel mogelijk banen in de duurzame energiesector?
Antwoord
Momenteel wordt ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19
uitbraak op het klimaat- en energiebeleid en op welke manier eventuele herstelmaatregelen
de vergroening van de economie kunnen bevorderen. Het streven is om de Tweede Kamer
hierover voor de zomer nader te informeren. Het Noodpakket economie en banen 2.0,
waarover uw Kamer op 20 mei jl. is geïnformeerd (Kamerstuk 35 420, nr. 38), voorziet in een instrumentarium («Nederland leert door») gericht op de ontwikkeling
van personeel in de richting van kansrijk werk, dus ook voor banen in de duurzame
energiesector.
9
Hoeveel banen dreigen te verdwijnen in fossiele sector?
Antwoord
Een schatting uit de KEV 2019 wijst op een vermindering van het aantal voltijdsbanen
van 56.000 in 2018 tot 45.000 in 2030. De effecten van (de gevolgen van) de COVID-19
uitbraak zijn hier niet in meegenomen. Het CPB geeft aan dat op termijn de werkgelegenheidseffecten
nihil zullen zijn, omdat er sprake is van een verschuiving van banen tussen sectoren,
dus een verschuiving van banen in de fossiele sector naar banen andere sectoren.
10
Op welke wijze zorgt kabinet ervoor dat mensen met fossiele banen profiteren van nieuwe
werkgelegenheid in de duurzame sector?
Antwoord
De energietransitie levert veel kansen op, maar het is eveneens waarschijnlijk dat
er in de fossiele sectoren banen zullen verdwijnen. Hierbij is sprake van zogenoemde
transitie-effecten. Hoe groot de transitie-effecten zijn, en ook in welke mate mensen
kunnen profiteren van nieuwe werkgelegenheid, hangt af van in hoeverre werkenden en
ondernemingen zich aanpassen aan veranderende omstandigheden. Om hierbij te ondersteunen
heeft het kabinet de «Voorziening werkgelegenheidseffecten energietransitie» ingesteld,
gericht op van-werk-naar-werk begeleiding en om- en bijscholing van werkenden. Deze
voorziening zal worden uitgewerkt c.q. aangewend in overleg met sociale partners.
Daarnaast zet het Rijk verschillende generieke instrumenten in om om- en bijscholing
in de richting van maatschappelijke opgaven, waaronder de energietransitie, te stimuleren.
Hierbij valt te denken aan onder meer het platform Techniekpact en regelingen zoals
de regeling MKB!dee.
11
Hoe kan worden vermeden dat de SDE++-projecten stimuleert die niet passen binnen het
principe van goede ruimtelijke ordening en de keuzes die worden gemaakt in de RES’en?
Antwoord
Een vergunning is vereist voor een groot deel van de technieken die met de SDE++ gestimuleerd.
Deze vergunningen volgen uit het proces van de RES. Indien in het proces rondom de
RES wordt besloten aan een initiatiefnemer geen vergunning te verlenen, omdat het
project bijvoorbeeld vanuit de ruimtelijke inpassing niet wenselijk wordt geacht,
komt deze dus ook niet in aanmerking voor SDE+. Het proces van de RES is daarmee in
veel gevallen sturend voor het type projecten dat tot stand komt. Ook in de periode
tot aan de totstandkoming van de RES geldt dat in de meeste gevallen de decentrale
overheden bevoegd gezag zijn als het gaat om de ruimtelijke inpassing van hernieuwbare
energieprojecten en daarmee voor de vergunningverlening.
12
Kan worden ingegaan op de mogelijke ongewenste effecten in de SDE++-toewijzingsmethode,
die naar voren zijn gekomen tijdens de marktconsultatie in 2019? Op welke wijze zijn
deze kritiekpunten in de uiteindelijke versie verwerkt?
Antwoord
Het PBL heeft een uitgebreid overzicht van de binnengekomen consultatiereacties opgenomen
als bijlage bij het eindadvies basisbedragen SDE++ 2020 en hierbij aangegeven hoe
ze deze reacties hebben verwerkt1. Deze reacties zijn tevens meegenomen bij het vormgeven van de regeling.
13
Kan worden toegelicht op welke wijze de coronacrisis de berekeningen van het PBL beïnvloedt?
Zijn deze nog representatief of worden deze aangepast? Kan hier verder op in worden
gegaan?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 2.
14
Klopt het dat de SDE-begrotingsreserve, opgehaald met de Opslag Duurzame Energie (ODE),
ingezet wordt of kan worden voor algemene steunmaatregelen in de coronacrisis?
Antwoord
De middelen in de begrotingsreserve duurzame energie kunnen in principe worden benut
voor algemene steunmaatregelen in de coronacrisis, hier heeft het kabinet niet voor
gekozen. Dit zou er naar verwachting toe leiden dat er onvoldoende middelen beschikbaar
blijven voor de realisatie van 49 procent CO2-reductie in 2030.
15
In hoeverre is er sprake van mogelijke verdringing van SDE-middelen, die nu worden
ingezet voor zonne-energie maar met de nieuwe regeling verdwijnen naar carbon capture
and storage (CCS)-projecten?
Antwoord
De regeling beoogt op kosteneffectieve wijze zoveel mogelijk emissiereductie te realiseren.
Dit betekent dat alle technieken met elkaar concurreren op kosteneffectiviteit, waarbij
de goedkoopste technieken vervolgens het geld krijgen. Zo wordt de meeste CO2-reductie per euro subsidie gerealiseerd. Of en zo ja in welke mate bepaalde technieken
in aanmerking komen voor subsidie is afhankelijk van de hoeveelheid aanvragen in elke
subsidieronde en de subsidie-intensiteit. In tegenstelling tot de SDE+ betreft dit
in de SDE++ niet alleen technieken die hernieuwbare energie produceren, maar ook andere
technieken die CO2 reduceren. Er is daarmee geen sprake van een apart budget voor de verschillende technieken,
zoals ook voorheen in de SDE+ niet het geval was. Het is dus niet zo dat budget dat
eerst voor een andere techniek bedoeld was, nu naar andere technieken gaat. Wel leidt
de verbreding ertoe dat er meer concurrentie tussen technieken is, waardoor er mogelijk
minder budget naar een bepaalde techniek gaat dan eerder het geval was. Dit is echter
een beoogd effect, omdat dit leidt tot een kosteneffectievere invulling van de transitie.
Wel houdt ik de ontwikkeling van de verschillende technieken, ook met oog op de langere
termijn doelstelling, nauwlettend in de gaten. Daarbij wordt er voor CCS gewerkt met
een plafond, een zeef en een tijdshorizon om te borgen dat ook andere technieken worden
doorontwikkeld.
16
Hoeveel zonnepanelen op sociale huurwoningen zijn middels de SDE-regeling de afgelopen
jaren gerealiseerd? Welk aandeel van het totaal is dat?
Antwoord
Het is niet mogelijk om op basis van de beschikbare cijfers voor zon-op-dak projecten
onderscheid te maken naar sociale huurwoningen of woningbouwcorporaties. Dit soort
gegevens worden niet bijgehouden, omdat het voor de uitvoering van de regeling niet
nodig is.
17
Kan worden uiteengezet op welke wijze de SDE-regeling woningcorporaties stimuleert
meer zonnepanelen aan te leggen? Hoe worden de zogenaamde Urgenda-gelden hiervoor
gericht ingezet?
Antwoord
Woningcorporaties kunnen gebruik maken van de SDE-regeling, zolang de opbrengst van
de zonnepanelen gekoppeld is aan de woningen. Naar aanleiding van de evaluatie van
de herziene Woningwet is het beleidsvoornemen om voor woningcorporaties de mogelijkheden
voor plaatsing van zonnepanelen te vergroten. De consultatie van deze wijziging van
de Woningwet is inmiddels gesloten. De Minister van BZK zal dit wetsvoorstel naar
verwachting voor de zomer bij uw Kamer kan indienen.
In het kader van Urgenda is het budget van de extra SDE+ ronde van afgelopen voorjaar
met 2 miljard euro opgehoogd naar 4 miljard euro. Met deze maatregel is er meer geld
beschikbaar voor onder andere zon op dak.
18
Op welke wijze kan de SDE zo ingericht worden, dat ook kleinere projecten van woningcorporaties
waarbij zonnepanelen beschikbaar komen voor huurders hiervan kunnen profiteren? Op
welke wijze kan hierbij ook aan de individuele huurder die graag zonnepanelen wil
tegemoet gekomen worden?
Antwoord
De SDE++ blijft openstaan voor projecten van verschillende grootte. Wel is het zo
dat de SDE++ zich net als de SDE+ richt op de meer grootschalige projecten, vanwege
de uitvoeringslasten en administratieve lasten voor de initiatiefnemers. Daarbij wordt,
indien nodig, rekening gehouden met verschillen in de kostprijs tussen projecten met
verschillende schaalgrootte om zo tot een passende stimulering te komen voor verschillende
projecten, waaronder kleinere projecten. Kleinere projecten krijgen hierdoor in de
regel een hoger subsidiebedrag. Wel is vanwege de eerder genoemde uitvoeringslasten
en administratieve lasten voor de initiatiefnemers de SDE++ minder geschikt voor kleinere
projecten, zoals bijvoorbeeld op individuele huurwoningen. Desalniettemin kunnen woningcorporaties
wel gebruik maken van de SDE-regeling. Zie hierover ook mijn antwoord op vraag 17.
19
In hoeverre is het mogelijk dan wel wenselijk een correctie toe te passen bij de toekenning
die rekening houdt met verschillen in infra-kosten en/of belastingen, waardoor de
maatschappelijke (nationale) kosten beter worden meegewogen?
Antwoord
Het realiseren van de doelstellingen tegen de laagste maatschappelijke kosten is een
van de belangrijkste speerpunten van het klimaat-en energiebeleid. Op deze manier
houden we de transitie haalbaar en betaalbaar voor burgers en bedrijven en behouden
we het noodzakelijke draagvlak. Ik onderschrijf dan ook het belang van het sturen
op de laagste maatschappelijke kosten.
In een ideale wereld zou in theorie de doelstelling voor 2030, te weten 49 procent
CO2-reductie ten opzichte van 1990, kunnen worden gerealiseerd doormiddel van één instrument,
waarin alle maatregelen die mogelijk zijn om de doelstellingen te realiseren worden
gerangschikt op basis van maatschappelijke kosten. De praktijk is echter weerbarstiger.
Het klimaat-en energiebeleid, wat in belangrijke mate zijn weerslag vind in het Klimaatakkoord
(Kamerstuk 32 813, nr. 342), bestaat daarom uit een veelvoud van instrumenten en afspraken die gezamenlijk tot
doel hebben om de doelstelling voor 2030 te realiseren, rekening houdend met zowel
de verschillende eigenschappen en knelpunten van technieken als verschillende maatschappelijke
overwegingen. Daarbij geldt vanwege het belang van doelmatigheid het principe van
één instrument éen doel. Het sturen op meerdere doelen met 1 instrument leidt immers
tot een mindere doelmatigheid van het instrument, zoals onder andere naar voren kwam
uit de evaluatie van de SDE+ door de Algemene Rekenkamer in 2015.
Binnen het bredere klimaat-en energiebeleid wordt in de SDE++ gestuurd op de laagste
subsidiekosten per vermeden ton CO2. Op deze wijze wordt met de beschikbare middelen voor de SDE++ het grootste CO2-effect gerealiseerd. Het is beperkt mogelijk om in de SDE++ rekening te houden met
andere kosten dan de door PBL berekende benodigde subsidie per categorie. Dat volgt,
naast de hiervoor beschreven reden, met name uit het belang van uitvoerbaarheid en
de wens om met de SDE++ zoveel mogelijk projecten mogelijk te maken. In de SDE+ wordt
de benodigde subsidie voor een bepaalde categorie berekend aan de hand van één referentieproject.
In de praktijk verschillen de kosten over de verschillende projecten binnen één categorie.
Zo heeft bijvoorbeeld het ene project te maken met een gunstige liggen ten opzichte
van het elektriciteitsnet en heeft een ander project te maken met gunstige financiersvoorwaarden.
Om de uitvoerbaarheid van de regeling te borgen is het niet mogelijk met deze verschillen
per project rekening te houden, gegeven het feit dat met de SDE++ duizenden projecten
per openstelling worden mogelijk gemaakt. Dit maakt dat ik het niet wenselijk en/of
mogelijk vind om met andere kosten rekening te houden binnen de SDE++.
Ik acht het van belang dat het totaal aan instrumenten en afspraken bijdraagt aan
een kosteneffectieve transitie, zowel op de korte als de lange termijn. Ik blijf daarom
oog houden voor de wisselwerking tussen verschillende instrumenten, waaronder de SDE++.
Zo is vanwege de congestieproblematiek in bepaalde delen van het land, als gevolg
van de grootschalige uitrol van hernieuwbare elektriciteit, ervoor gekozen om een
transportindicatie als voorwaarde op te nemen voor het verkrijgen van een SDE+ beschikking
en zal dit ook in de SDE++ het geval zijn.
20
Op welke wijze kunnen lokale projecten die 100% eigendom zijn van coöperaties een
bepaalde uitzonderingspositie krijgen binnen de SDE, zodat ze ook na sluitingsdatum
van de SDE-ronde kunnen inschrijven (mits ze goedkoper zijn dan de door het PBL vastgestelde
subsidie van een efficiënte technologie)?
Antwoord
Lokale projecten kennen in sommige gevallen een sneller (vergunning)traject, doordat
er meer draagvlak kan zijn bij omwonenden. In dat geval kunnen ze mogelijk eerder
subsidie aanvragen. Om een competitieve inschrijving te waarborgen, welke vereist
is in verband met het staatssteunkader, is het niet mogelijk om binnen de SDE++ onderscheid
te maken tussen projecten.
21
Op welke wijze kan er rekening gehouden worden met de transitiewaarde van technieken
in plaats van volledig te sturen op de laagste kosten op dit moment, om verkeerde
keuzes te voorkomen?
Antwoord
De SDE+ (en SDE++) selecteren aanvragers van subsidie op subsidiekosten per ton vermeden
CO2. Daarbij wordt, conform het klimaatakkoord, gericht op de reductiedoelstelling van
49% in 2030. Een selectie van technieken op transitiewaarde is niet mogelijk op objectieve
gronden, zeker gezien de onzekerheden welke gepaard gaan met de lange tijdsduur van
de energie- en klimaattransitie. Daarnaast zou dit leiden tot een minder doelmatige
inzet van de SDE+ middelen, omdat in dat geval op meerdere doelen gestuurd wordt.
22
Hoe kan voorkomen worden dat er een warmtebron ontwikkeld wordt terwijl hier vanuit
de gemeenteraad en de bevolking geen draagvlak voor is? En meer in het algemeen, hoe
kunnen gemeenten een instrumentarium krijgen om op juiste wijze hun regierol te kunnen
vervullen én het democratisch proces te respecteren? Wordt instemmingsrecht voor gemeenten
overwogen? Zo nee, hoe wordt dan vorm gegeven aan het democratisch proces?
Antwoord
In de omgevingswet wordt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening primair
bij decentrale overheden neergelegd. Daarmee wordt ook de bestemming van energie(bronnen)
in het omgevingsplan geregeld. De decentrale overheden zijn daarmee in veel gevallen
bevoegd gezag als het gaat om de vergunning. Specifiek voor geothermie geldt dat de
decentrale overheden wettelijke adviseur zijn (naast TNO, SodM en de Mijnraad). Daarnaast
wordt in de wijziging van de Mijnbouwwet m.b.t. geothermie beoogd de aansluiting tussen
ontwikkeling van de bron en de afname/warmteplannen van de gemeente te regelen.
23
Hoe wordt voorkomen dat lokaal gedragen projecten buiten de boot vallen? Kan hier
bijvoorbeeld een aparte categorie voor open gesteld worden, dat wil zeggen voor projecten
waar lokaal eigendom en procesparticipatie van de omgeving goed is doorlopen?
Antwoord
Ik onderschrijf het belang van succesvolle lokale initiatieven, omdat deze bijdragen
aan het draagvlak voor de energietransitie. De SDE++ staat open voor verschillende
projecten, zo ook voor lokale projecten. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar
type aanvragers. Dit is in lijn met de doelstelling van de SDE++ om met het beschikbare
budget zoveel mogelijk CO2-reductie te realiseren. Een aparte categorie voor lokale projecten is daarmee in
strijd met de doelstelling van de SDE++. Wel zijn er verschillende regelingen die
specifiek gericht zijn op het ondersteunen van lokale projecten, zoals de postcoderoosregeling
en wordt gewerkt aan een ontwikkelfonds voor energiecoöperaties.
24
Op welke wijze draagt de SDE++ bij aan de verduurzaming van de woningvoorraad? Hoe
wordt voorkomen dat het aardgasvrij maken van woningen stuit op de voorwaarde om op
korte termijn zo kosteneffectief mogelijk te moeten zijn? Met andere woorden, wordt
er voldoende gekeken naar mogelijkheden en inzet van duurzame warmtebronnen die nu
relatief duur zijn maar juist richting 2050 essentieel zijn?
Antwoord
De SDE++ stimuleert de exploitatie van een fors aantal nieuwe technieken om hernieuwbare
warmte en/of CO2-arme warmte te produceren. Denk hierbij aan aquathermie, geothermie, maar ook warmtepompen
en industriële restwarmte. In de SDE++ zijn zelfs enkele specifieke categorieën gemaakt
voor de gebouwde omgeving. De subsidieduur van veel technieken is 15 jaar, waardoor
er voor 2050 in veel gevallen nog een situatie ontstaat waarbij verder ontwikkelde
(en nu nog innovatieve en soms kostbare) technieken kunnen worden toegepast. Daarbij
kan worden geprofiteerd van verdere innovatie en kostprijsdalingen. Deze innovatie
wordt specifiek ondersteund door het energie-innovatie instrumentarium, zoals de DEI+
en HER.
25
Hoe wordt voorkomen dat juist projecten die voortkomen uit de wijkgerichte aanpak
die op veel draagvlak kunnen rekenen buiten de boot vallen omdat er gestuurd wordt
op de laagste kosten?
Antwoord
Het doel van de SDE++ om zo kostenefficiënt mogelijk een bijdrage te leveren aan de
doelstelling van 49 procent CO2-reductie. Op deze wijze houden we de transitie haalbaar en betaalbaar voor burgers
en bedrijven, wat van belang is voor het draagvlak voor de transitie. De SDE++ maakt
geen onderscheid tussen projecten met een wijkgerichte aanpak of niet. Door de wijkgerichte
aanpak hebben dit type projecten in potentie in veel gevallen meer draagvlak bij omwonenden,
waardoor deze mogelijk sneller kunnen worden gerealiseerd dan projecten die zonder
wijkgerichte aanpak worden gerealiseerd.
Ik acht het van belang dat het totaal aan instrumenten en afspraken bijdraagt aan
een kosteneffectieve transitie, zowel op de korte als de lange termijn. Ik blijf daarom
oog houden voor de wisselwerking tussen verschillende instrumenten, waaronder de SDE++.
26
Waarom wordt ten aanzien van categorieën in de SDE++ waarvan de economische levensduur
langer is dan de subsidieperiode, maar die in de jaren na afloop van de subsidietermijn
rendabel blijven, dit niet meegenomen in de berekende CO2-emmissies?
Antwoord
Het klopt dat de CO2-reductie die plaatsvindt na afloop van de subsidieperiode niet meetelt bij de berekening
van CO2-emissie. NVDE en Holland Solar hebben een voorstel gedaan om in de rangschikking
van zonne-energie en windenergie ook rekening te houden met CO2-reductie die plaatsvindt na afloop van de subsidieperiode. In beginsel sta ik positief
ten opzichte van een zo goed mogelijke benadering van de daadwerkelijke reductie van
CO2-uitstoot in Nederland in de rangschikking van technologieën. Het is echter vanwege
uniformiteit tussen categorieën en de uitlegbaarheid van de regeling niet altijd mogelijk
of wenselijk om met alle effecten rekening te houden in de rangschikking. Dit geldt
vooral voor effecten met een grote onzekerheid zoals de aannames voor CO2-reductie van geproduceerde elektriciteit na afloop van de subsidiebeschikking, omdat
onduidelijk is in hoelang de productie-installaties nog in productie blijven na de
subsidietermijn. Vandaar dat ik ervoor gekozen heb deze niet mee te laten nemen in
de berekeningen voor de rangschikking voor PBL.
27
Wordt overwogen voor categorieën in de SDE++ waarbij aardgas wordt ingezet een duurzaamheidkader
te ontwikkelen, dat voldoende borgt dat op het niveau van de hele keten voldoende
CO2-reductie wordt gerealiseerd? Zo nee, waarom niet en hoe wordt dan gekeken naar de
CO2-uitstoot in de gehele keten?
Antwoord
Nee, er wordt geen duurzaamheidskader voor de inzet van aardgas overwogen. De CO2-reductie van technieken wordt berekend aan de hand van directe en indirecte (scope
1 en 2 emissies) in Nederland. Dit gebeurt voor alle technieken op eenzelfde wijze.
Een bredere scope is niet haalbaar en stuit op beperkingen ten aanzien van methodiek
en uitvoerbaarheid.
Voor CCS betekent dit concreet dat rekening wordt gehouden met de alle CO2-uitstoot die gepaard gaat met het afvangen en transporteren van CO2. De eventuele CO2-emmissies die het horen bij de gebruikte energie (zoals bijvoorbeeld aardgas) die
nodig is voor het onder druk inbrengen van de CO2 in het lege gasveld zijn niet meegenomen. PBL schat in dat deze CO2-uitstoot maximaal 2 procent van de totale vermeden hoeveelheid CO2 geschat. Het effect is daarmee gering.
28
Waarom wordt voor ranking van zon- en windtechnieken de CO2-reductie over 15 jaar berekend terwijl – door de lage operationele kosten (OPEX)
– deze technieken in praktijk eerder 20 of 25 jaar blijven staan (en CO2 reduceren)? Waarom wordt er in de SDE++ wel uitgegaan van 20 jaar voor de verkoop
van elektriciteit?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 26 voor het eerste deel van de vraag. Er wordt in de SDE++
niet uitgegaan van de verkoop van elektriciteit voor een periode van 20 jaar. Wel
wordt uitgegaan van een restwaarde van projecten bij het berekenen van de benodigde
subsidie.
29
Waarom werkt de Garantie van Oorsprong (GvO)-prijs – verondersteld op zeven euro per
MWh – niet mee in de ranking van technieken als zon en wind als verminderde subsidiebehoefte?
Antwoord
De ranking van technieken is gebaseerd op de verwachte subsidie-intensiteit in 2030.
Omdat er op dit moment geen goede inschatting te maken is van de gemiddelde prijsontwikkeling
van gvo’s is deze niet meegenomen in de rangschikking.
30
Hoe wordt voor de toekomst mogelijk gemaakt dat power to heat en groene waterstofproductie
gekoppeld kan worden aan concrete hernieuwbare projecten, waardoor productie en afname
samen kunnen werken aan de verduurzaming? Waarom is deze koppeling voor deze SDE++
ronde niet aan de orde en wordt de subsidiëring van elektrolyse en warmteboilers tot
2.000 uur beperkt?
Antwoord
In de SDE++ wordt rekening gehouden met het gegeven dat een toename van elektriciteitsgebruik
leidt tot een toename van CO2-emissies in de elektriciteitssector. De bijbehorende CO2-emissies in de elektriciteitssector worden berekend op basis van de gemiddelde marginale
optie in 2030. Deze wordt bepaald door hernieuwbare bronnen voor 2.000 uren in het
jaar en door fossiele bronnen voor de overige uren. In deze berekening zijn ook de
geplande hernieuwbare projecten meegenomen.
Technieken moeten tot een netto CO2-reductie leiden om opengesteld te worden. Dit is een belangrijk uitgangspunt van
de SDE++ en tevens van belang voor de benodigde goedkeuring van de Europese Commissie
omtrent staatssteun. Bij waterstofproductie via elektrolyse en elektrische boilers
is dit alleen het geval bij de 2.000 uren dat een hernieuwbare bron de marginale optie
is. Conform het advies van het PBL stel ik daarom de categorieën waterstofproductie
en elektrische boilers voor 2000 vollasturen open om te waarborgen dat deze categorieën
CO2-reductie opleveren. Warmtepompen leveren ook bij meer vollasturen een CO2-reductie op en worden opengesteld voor 8000 vollasturen.
Voor de openstellingsronde in 2020 is in het PBL-advies gekeken naar projecten met
aansluiting op het net. Een directe verbinding van een elektrolyse-installatie of
elektrische boiler met een hernieuwbare bron zal namelijk in de praktijk niet tot
extra CO2-reductie leiden, indien deze hernieuwbare energiebron ook zonder de elektrolyse-installatie
of elektrische boiler was gerealiseerd. In het kader van de vormgeving van de SDE++
2021 zal gekeken worden of het mogelijk is om een hoger aantal vollasturen mogelijk
te maken voor projecten waar sprake is van additionele elektriciteitsproductie.
De emissiefactor voor stroomgebruik zal voorafgaand aan iedere openstelling herijkt
worden in de SDE++. De verwachting is dat over de jaren de emissiefactor lager zal
worden en het aantal uren waarin de marginale optie een hernieuwbare bron is zal toenemen,
wat gunstig is voor elektrificatietechnieken.
Zoals aangekondigd in de kabinetsvisie op waterstof zal het kabinet in de zomer van
2020 een onderzoek laten doen naar de voor- en nadelen van koppeling van waterstofproductie
met wind op zee via geïntegreerde tenders. Ik zal uw Kamer na de zomer informeren
over de uitkomsten.
31
Waarom wordt er bij waterstof uit elektrolyse uitgegaan van Steam Methane Reforming
(SMR) als afvangtechniek, terwijl deze techniek een groot deel (ca. 30%) van de CO2 niet-afvangt? Waarom wordt er niet uitgegaan van duurdere technieken die tenminste
nagenoeg volledige afvang realiseren?
Antwoord
In de SDE++ wordt uitgegaan van de meest gangbare technieken en toepassingen, om op
deze wijze zo goed mogelijk aan te sluiten bij de ontwikkeling in de markt. Een steam
methane reformer (SMR) is een proces waarbij (grijze) waterstof wordt geproduceerd
uit aardgas. Dit is de meest gangbare techniek om waterstof te produceren, gebruikmakend
van CCS, en is daarom als referentie gekozen.
32
Waarom is in het basisbedrag van CCS de aanleg van hoofdinfrastructuur niet meegenomen?
Antwoord
In de SDE++ wordt het afvangen, (laten) transporten en (laten) opslaan van CO2 gesubsidieerd. In het subsidiebedrag (basisbedrag) voor CCS zit een verwerkingstarief
(transport- en opslagfee), wat de afvanger van CO2 kan gebruiken om het transport- en de opslag (eventueel door derden) mee te betalen.
Met dit verwerkingstarief kan de benodigde infrastructuur (gedeeltelijk) bekostigd
worden.
33
Zal de invoedende industrie met het opslag- en transporttarief voor Porthos de CCS-hoofdinfrastructuur
uiteindelijk gegarandeerd volledig betalen? Zo nee, wie dekken de meerkosten dan uiteindelijk?
Antwoord
In de berekeningen van de benodigde subsidie voor CCS wordt uitgegaan van een verwerkingstarief.
Het verwerkingstarief is zodanig vastgesteld dat de volledige kosten voor het (laten)
transporteren en opslaan van CO2 wordt vergoed bij een volledige benutting van de infrastructuur. De invoeders financieren
op deze wijze de benodigde infrastructuur.
34
Op welke wijze kunnen geothermieprojecten, die geraakt worden door de vertragingen
als gevolg van de coronacrisis, toch doorgang vinden wanneer blijkt dat de realisatietermijn
ook met verlenging van een jaar te kort is?
Antwoord
Als na het jaar ontheffing blijkt dat de projecten niet (volledig) gerealiseerd zijn
zal er opnieuw een besluit ten aanzien van de beschikking worden genomen. RVO zal
op dat moment een belangenafweging moeten maken. Daarbij geldt dat in het geval het
project in een vergevorderd stadium is en realisatie op afzienbare termijn de verwachting
is, het intrekken van de beschikking niet voor de hand ligt. Omdat deze afweging project
specifiek is, is het niet mogelijk om op voorhand zekerheid te geven over de uitkomst
of procedure van de belangenafweging.
35
Welke belemmeringen ten aanzien van geothermieprojecten voor de realisatie aardgasvrije
wijken worden geconstateerd? Op welke wijze kunnen deze worden weggenomen?
Antwoord
In de SDE++ zitten enkele aanpassingen in de categorieën die voor geothermie worden
opengesteld. Conform de motie van het lid Stoffer (Kamerstuk 32 813 , nr. 210) wordt bijvoorbeeld voor zowel ondiepe als diepe geothermie een nieuwe categorie
met een lager aantal vollasturen opengesteld voor de gebouwde omgeving, waar een lager
aantal vollasturen in tegenstelling tot de andere sectoren maatgevend is. Deze nieuwe
categorieën dragen eraan bij dat de regeling nog beter op de praktijk is toegespitst.
36
Op welke wijze kan de SDE++-regeling wel voorzien in de stimulering van geothermie
om aardgasvrije wijken te realiseren?
Antwoord
Ik ben van mening dat de huidige SDE++-regeling, met de in mijn antwoord op vraag
35 genoemde aanpassingen, voldoende mogelijkheden voor de stimulering van geothermie
biedt.
37
Is het mogelijk dan wel wenselijk om voor de gebouwde omgeving een aparte categorie
in te richten? Kan dit worden toegelicht? Op welke wijze kan de SDE++-regeling de
overgang naar aardgasvrije wijken het beste verder brengen?
Antwoord
Ik ben van mening dat dit idee al in de categorieën van de SDE++-regeling zitten verwerkt.
In de SDE++ zitten namelijk enkele aanpassingen in de categorieën die voor geothermie
worden opengesteld. Conform de motie van het lid Stoffer (Kamerstuk 32 813, nr. 210) wordt bijvoorbeeld voor zowel ondiepe als diepe geothermie een nieuwe categorie
met een lager aantal vollasturen opengesteld voor de gebouwde omgeving, waar een lager
aantal vollasturen in tegenstelling tot de andere sectoren maatgevend is. Deze nieuwe
categorieën dragen eraan bij dat de regeling nog beter op de praktijk is toegespitst.
38
Kunt u aangeven wat het percentage afgevangen CO2 is en het deel CO2 dat nog wel de atmosfeer in gaat bij technieken zoals pre-combustion-SMR en post-combustion?
Kan de SDE++ beperkt worden voor technieken met 100% afvang om een lock-in te voorkomen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het percentage CO2 dat kan worden afgevangen is afhankelijk van het type proces, temperatuur en gebruikte
installatie. Enkel de afgevangen en opgeslagen CO2 komt in aanmerking voor subsidie. 100% afvang van CO2 is fysisch niet mogelijk bij realistische procesomstandigheden, zoals druk en temperatuur.
Een dergelijke eis zou er bovendien voor zorgen dat de kosten fors zouden toenemen.
De SDE++ draagt bij aan het kosteneffectief reduceren van de uitstoot van CO2, ook indien dit slechts een deel van de uitstoot betreft. Niet in alle gevallen is
een volledige omschakeling haalbaar. Tenslotte is hier geen sprake van een lock-in
situatie: indien gewenst, kan op een later moment een andere of aanvullende afvanginstallatie
worden toegepast.
39
Kunt u aangegeven hoeveel energie er in totaal voor CCS nodig is (afvang, compressie,
transport in de hoofdinfrastructuur, injectie, eventuele andere diensten rond CCS)
voor pre- en post combustion?
Antwoord
Het PBL is uitgegaan van de volgende waardes ten aanzien van het energiegebruik bij
CCS:
• Warmte bij CO2-afvang, pre-combustion: 312,5 kWh (th)/t CO2 afgevangen;
• Warmte bij CO2-afvang, post-combustion: 1028 kWh (th)/t CO2 afgevangen;
• Elektriciteit bij CO2-afvang, pre-combustion en post-combustion: 50 kWh (e)/t CO2 afgevangen;
• Elektriciteit bij compressie: 125 kWh (e)/t CO2 afgevangen.
Bij nieuwe CO2-afvang bij de nieuwe installaties geldt een iets lagere warmtevraag van 286,4 kWh
(th) / ton CO2 afgevangen. De eventuele CO2-emmissies die het horen bij de gebruikte energie (zoals bijvoorbeeld aardgas) die
nodig is voor het onder druk inbrengen van de CO2 in het lege gasveld zijn niet meegenomen. PBL schat in dat deze CO2-uitstoot maximaal 2 procent van de totale vermeden hoeveelheid CO2 geschat. Het effect is daarmee gering.
40
Kunt u aangegeven hoeveel CO2-uitstoot het afvangen, comprimeren, transport en injecteren van een ton CO2 veroorzaakt, wanneer bij het energieverbruik wordt uitgegaan van de PBL-uitgangspunten
voor de SDE++: 0,226 kg CO2 per kWh-th en 0,183 kg CO2 per kWh-elektrisch? Worden al deze emissie in mindering gebracht bij de berekening
van de subsidiekosten per ton CO2, voor de SDE++ ranking?
Antwoord
Door het afgevangen volume CO2 vóór opslag te corrigeren voor het interne energiegebruik wordt het vermeden volume
CO2verkregen. Dit is de netto CO2-reductie. Deze netto emissiefactor varieert van 0,90 tot 0,98 ton vermeden CO2 per ton afgevangen CO2, afhankelijk van de categorie. Om het effect en de kosteneffectiviteit van de SDE++
te beoordelen wordt de netto CO2-reductie gebruikt bij het bepalen van het basisbedrag en rangschikking.
41
Welke emissies rond gaswinning, zoals energie bij winning, methaan-emissies, eventuele
omzetting naar LNG, internationaal transport vinden plaats buiten Nederland bij het
gebruik van Russisch of Amerikaans (LNG) aardgas?
Antwoord
Het is niet bekend in hoeverre projecten in de toekomst gebruik gaan maken van Russisch
of Amerikaans (LNG) aardgas en wat in dat geval de bijbehorende emissies in die landen
zijn.
42
Nopen de mogelijk hoge emissies rond winning en transport van aardgas, tot de instelling
van duurzaamheidscriteria voor het in aanmerking komen van SDE++-subsidie, zoals ook
geldt voor biomassapellets?
Antwoord
Nee, zie mijn antwoord op vraag 27.
43
In hoeverre blijven kleinschalige projecten die in de RES’en staan levensvatbaar bij
de SDE++-regeling? Zijn hier risico's?
Antwoord
De SDE++ blijft openstaan voor projecten van verschillende grootte. Wel is het zo
dat de SDE++ zich net al de SDE+ richt op de meer grootschalige projecten, vanwege
de uitvoeringslasten en administratieve lasten voor de initiatiefnemers. Daarbij wordt,
indien nodig, rekening gehouden met verschillen in de kostprijs tussen projecten met
verschillende schaalgrootte om zo tot een passende stimulering te komen voor verschillende
projecten, waaronder kleinere projecten. Kleinere projecten krijgen hierdoor in de
regel een hoger subsidiebedrag. Specifiek voor kleinschalige projecten zijn er daarnaast
ook andere regelingen, zoals de ISDE voor warmte en de salderingsregeling voor elektriciteit.
Ik voorzie op dit moment geen risico's voor kleinschalige projecten bij de omzetting
van de SDE+ naar de SDE++.
44
Op welke manier wordt er bij de SDE++-regeling rekening gehouden met de netcapaciteit?
Antwoord
Bij een aanvraag voor een project voor hernieuwbare elektriciteit is een transportindicatie
van de netbeheerder vereist. De netbeheerder geeft geen transportindicatie af in gebieden
waar geen netcapaciteit beschikbaar is. Zonder transportindicatie is een aanvraag
onvolledig en wordt door RVO niet in behandeling genomen.
45
Houdt de voorgestelde SDE++-regeling voldoende rekening met het feit dat bij bijvoorbeeld
groen gas, er geen aanpassingen nodig zijn bij gasinstallaties waardoor de totale
maatschappelijke kosten lager uitvallen dan bij elektrificering?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 19. In de SDE++ wordt gestuurd op de laagste subsidiekosten
per vermeden ton CO2. Op deze wijze wordt met de beschikbare middelen voor de SDE++ het grootste CO2-effect gerealiseerd.
46
In hoeverre is er een spanning tussen de afspraken in het Klimaatakkoord met betrekking
tot de gebouwde omgeving en de systematiek van de SDE++-regeling, gezien het feit
dat projecten voor duurzame warmte relatief achter in de rangschikking van opties
op basis van kosteneffectiviteit zitten?
Antwoord
De opzet van de SDE++ en de sectorale afspraken zijn in samenhang bezien en gezamenlijk
opgenomen in het klimaatakkoord. Op basis van de rangschikking van hernieuwbare en
CO2-arme warmtetechnieken voor de SDE++ 2020 is overigens niet het beeld dat deze technieken
achteraan in de rangschikking staan, hoewel dit afhankelijk is van de techniek.
47
Op welke manier wordt voorgesorteerd op het duurzaamheidskader biomassa?
Antwoord
Er wordt niet voorgesorteerd op het duurzaamheidskader biomassa. Op het moment dat
het duurzaamheidskader er is, zal worden besloten hoe dit zal worden toegepast binnen
de SDE++.
In het klimaatakkoord is afgesproken dat in verband met onzekerheden in de prognoses
van vraag en aanbod van duurzame biomassa er extra borging gewenst is in de periode
dat het integrale duurzaamheidskader nog niet is geïmplementeerd. Gedurende die periode
committeert het kabinet zich om terughoudend te zijn in het afgegeven van nieuwe subsidiebeschikkingen
ter stimulering van het gebruik van duurzame biomassa, zodra partijen op basis van
de jaarlijkse monitoring knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa voor
2030 verwachten. Op dit moment zijn er geen signalen van dergelijke knelpunten in
de beschikbaarheid. Na iedere openstelling van de SDE++ wordt bezien in hoeverre de
nieuwe beschikkingen leiden tot knelpunten.
48
Wat zijn de verwachtingen over de subsidies die zullen worden aangevraagd door de
industriesector? Zal die de 550 miljoen euro uit het Klimaatakkoord overschrijden?
Antwoord
Op dit moment is niet bekend hoeveel aanvragen er vanuit de industrie te verwachten
zijn. Wel geldt er binnen de SDE++, conform het klimaatakkoord, een budgetplafond
van € 550 mln. (kasuitgaven 2030) voor CO2-reducerende opties in de industrie, anders dan via hernieuwbare energie. Aan de hand
hiervan wordt er voorafgaand aan elke openstelling van de SDE++ bezien of er bijsturing
nodig is.
49
In hoeverre sluit de SDE++-regeling aan bij de sectordoelen uit het Klimaatakkoord?
Antwoord
De opzet van de SDE++ en de sectorale afspraken zijn in samenhang bezien en gezamenlijk
opgenomen in het klimaatakkoord. In mijn brief van 26 april 2019 (Kamerstuk 31 232, nr. 300) heb ik aangeven welke maatregelen ik neem om een goede balans te vinden tussen de
gewenste kosteneffectiviteit van het instrument en de realisatie van de ambities die
zijn afgesproken in het Klimaatakkoord. In dit kader zal ik de benutting van de SDE++
monitoren.
50
In hoeverre wordt in de SDE++-regeling rekening gehouden met de ruimtelijke en maatschappelijke
kant van projecten, bijvoorbeeld wanneer die al een uitgebreid traject hebben doorlopen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 11.
51
Waarom telt het feit dat de economische levensduur van projecten langer is dan de
subsidieperiode niet mee voor de bereikte CO2-reductie, waardoor bijvoorbeeld zon en wind daardoor onterecht duurder in de SDE++
lijken?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 26.
52
Waarom wordt er bij groene waterstof met de huidige elektriciteitsmix gerekend en
niet met de in de toekomst verwachte elektriciteitsmix?
Antwoord
Er wordt bij waterstofproductie uit elektrolyse gerekend niet gerekend met de huidige
elektriciteitsmix, maar met de gemiddelde marginale optie in de elektriciteitsmarkt
in 2030.
53
Op welke alternatieve manieren kan zon-op-dak via de SDE++-regeling gestimuleerd worden?
Antwoord
Zon op dak heeft in de SDE++ een relatief lage subsidiebehoefte van € 90/ton CO2-reductie waardoor het de verwachting is dat deze techniek met de huidige systematiek
veel aan bod zal komen. Ik acht alternatieve manier van het stimuleren van zon op
dak daarom niet nodig. In theorie is het mogelijk om een apart budget voor zon op
dak beschikbaar te stellen. Dit leidt naar verwachting wel tot verminderde kosteneffectiviteit
van de regeling. Daarnaast zal voor een dergelijke aanpassing een nieuwe staatsteunprocedure
bij de Europese Commissie moeten worden doorlopen.
54
Op welke manieren zou participatie in duurzame energieprojecten via de SDE++-regeling
gestimuleerd kunnen worden?
Antwoord
In theorie zou participatie als eis voor het verkrijgen van subsidie kunnen worden
gesteld. Omdat dit leidt tot een minder doelmatige en uitvoerbare regeling is ervoor
gekozen om participatie op andere wijze te stimuleren. Zo is er, in het kader van
het maatregelen pakket voor het aandeel hernieuwbare energie zoals gepresenteerd in
mijn Kamerbrief van 21 november 2019, € 10 miljoen aan SDE-middelen gereserveerd voor
het opzetten van de Ontwikkelfaciliteit voor energiecoöperaties (Bijlage bij Handelingen
II 2019/20, nr. 26, item 8). Het stimuleren van lokale burgerinitiatieven – georganiseerd in energiecoöperaties
– is met name bij het ontwikkelen en realiseren van zon- en windprojecten van belang.
Lokale energiecoöperaties beschikken vaak niet over de kennis en capaciteit om projecten
te ontwikkelen. De Ontwikkelfaciliteit beoogt hierin te voorzien in provincies die
hieraan meewerken. Deze faciliteit biedt hiertoe leningen aan energiecoöperaties die
alleen bij realisatie van het project (met opslag) terug te hoeven worden betaald.
55
Waarom wordt er niet uitgebreid gekeken naar de maatschappelijke kosten en baten van
een voorstel, zodat op basis van de werkelijke «nationale kosten», denk aan benodigde
uitbreiding van energie-infrastructuur, wordt gerekend?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 19.
56
Is het mogelijk om energieprojecten die 100% in eigendom zijn van coöperaties een
uitzonderingspositie te geven en flexibeler te zijn?
Antwoord
Nee, zie mijn antwoord op vraag 20.
57
Wat voor gevolgen heeft de herlegde focus van hernieuwbare energie naar CO2-reductie voor de certificering van hernieuwbare energie?
Antwoord
Doordat er een steeds grotere nadruk ligt op CO2-reductie, zal het steeds vaker voorkomen dat technieken worden gestimuleerd die niet
als zodanig als hernieuwbare energie zijn te kenmerken. Voor de certificering van
hernieuwbare energie heeft dat in beginsel geen gevolgen. Wel vindt er steeds meer
conversie tussen technieken plaats, bijvoorbeeld van elektriciteit naar warmte. Een
ander voorbeeld is de productie van waterstof door elektrolyse. De regelgeving rond
garanties van oorsprong zal worden aangepast om ook in certificering na conversie
te kunnen voorzien.
58
Waarom wordt bij groene waterstof grijze waterstof als referentie genomen, terwijl
grijze waterstof voornamelijk wordt gebruikt voor de productie van kunstmest en methanol?
Klopt het dat groene waterstof voornamelijk het gebruik van benzine, diesel en kerosine
en vermijdt daarmee feitelijk netto zo’n 10–14 kg CO2 per geproduceerde kg waterstof vermijdt, wat veel gunstiger is dan de verdringing
van grijze waterstof waar nu in de SDE++ mee wordt gerekend?
Antwoord
In het PBL-advies voor waterstof via elektrolyse is ervan uitgegaan dat «grijze» waterstof
wordt vervangen door «groene» waterstof. Voor het bepalen van de verwachte subsidie
intensiteit per vermeden ton CO2 wordt daarom uitgegaan van een vervanging van de productiemethode (van «grijs» naar
«groen») en wordt de toepassing van de geproduceerde energiedrager buiten beschouwing
gelaten. Dit is in lijn met andere CO2-reducerende technieken binnen de SDE++.
59
Hoe wordt voorkomen dat er nu keuzes gemaakt worden in de selectie van technieken
die op de langere termijn een negatief milieueffect kunnen hebben?
Antwoord
Door een combinatie van wet-en regelgeving, vergunningen en eisen in de SDE++ borgen
we dat eventuele negatieve milieueffecten beperkt blijven. De SDE++ is daarbij techniekneutraal.
Dit betekent dat er geen keuze wordt gemaakt ten aanzien van welke technieken subsidie
krijgen. Wel gelden in de SDE++ duurzaamheidscriteria ten aanzien van de inzet van
biomassa gebruikt, geldt een transportindicatie als vereiste voor hernieuwbare elektriciteit
en gelden er verschillende beperkingen ten aanzien van de subsidie voor CCS.
60
Kan toegelicht worden of overwogen is om ook maatschappelijke kosten mee te wegen
in de SDE++?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 19.
61
Op welke manier wordt er zorg voor gedragen dat technieken die leiden tot elektrificatie
voldoende worden ondersteund?
Antwoord
In de SDE++ 2020 wordt een aantal elektrificatietechnieken opengesteld: grootschalige
elektrische boilers, grootschalige warmtepompen en waterstofproductie via elektrolyse.
Technieken moeten tot een netto CO2-reductie leiden om opengesteld te worden. Dit is een belangrijk uitgangspunt van
de SDE++ en tevens van belang voor de benodigde goedkeuring van de Europese Commissie
omtrent staatssteun. Bij waterstofproductie via elektrolyse en elektrische boilers
is dit alleen het geval bij de 2.000 uren dat een hernieuwbare bron de marginale optie
is. Conform het advies van het PBL stel ik daarom de categorieën waterstofproductie
en elektrische boilers voor 2000 vollasturen open om te waarborgen dat deze categorieën
CO2-reductie opleveren. De emissiefactor voor stroomgebruik zal regelmatig herijkt worden
in de SDE++. De verwachting is dat over de jaren de emissiefactor lager zal worden
en het aantal uren waarin de marginale optie een hernieuwbare bron is zal toenemen,
wat gunstig is voor elektrificatietechnieken. Warmtepompen leveren ook bij meer vollasturen
een CO2-reductie op en worden opengesteld voor 8000 vollasturen.
62
Waarom worden de transportkosten van energie, niet meegenomen in de SDE++-subsidie?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 19.
63
Op welke manier wordt er zorg voor gedragen dat technieken die leiden tot elektrificatie
voldoende worden ondersteund?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 61.
64
Is onderzocht of een plafond voor CCS niet enkel in megatonnen, maar ook in een budget
vastgelegd kan worden, waardoor de zekerheid verbetert dat er voldoende middelen overblijven
voor andere innovatieve technieken (zoals energiebesparing en elektrificatie)?
Antwoord.
Ja. Er is gekozen voor een plafond in megatonnen, omdat het benodigde budget onder
andere afhankelijk van de CO2-prijs die volgt uit het ETS en daarmee fluctueert. Een plafond in megatonnen biedt
daarmee meer zekerheid.
65
Bent u bereid om enkel CCS met 100% afvang te subsidiëren?
Antwoord
Nee, dit is niet het doel van de SDE++ en zal er bovendien tot leiden dat de nu gangbare
technieken om CCS toe te passen naar verwachting geen doorgang kunnen vinden. Zie
ook mijn antwoord op vraag 38.
66
Op welke wijze zal de Milieu Steunkader Toets toegepast worden bij elektrolyse projecten?
Antwoord
Om oversubsidiëring te voorkomen zal in de SDE++ de mogelijkheid om achteraf te kunnen
corrigeren, bijvoorbeeld via een staatssteun toets (milieusteunkader), worden opgenomen
in de regeling. Hierbij wordt gekeken naar de daadwerkelijke uitgaven van een individueel
project. Dit zal gebeuren op basis van een format wat door RVO.nl zal beschikbaar
worden gesteld, net zoals in de huidige SDE+. Het format wordt op dit moment nog nader
uitgewerkt.
Het is overigens in de praktijk niet de verwachting dat waterstofproductie door elektrolyse
hier mee zullen worden geconfronteerd, omdat maar een deel van de onrendabele top
door de SDE++ zal worden vergoed vanwege een maximum subsidie intensiteit van 300
euro per ton vermeden CO2.
67
Zal de Subsidieregeling Demonstratie Energie Innovatie (DEI) nog steeds toegekend
worden, ook onder voorbehoud van het verkrijgen van SDE?
Antwoord
De DEI+ en SDE+ subsidies mogen gecombineerd worden. Voor technieken die ook aanspraak
maken op een SDE++ is het nog moeten verkrijgen van de SDE++ subsidie geen belemmering
voor het verstrekken van de DEI+ subsidie.
68
Zal de SDE++ uitgekeerd worden over het aantal vollast-uren en over het aantal daadwerkelijk
geproduceerde kg waterstof?
Antwoord
De SDE++-subsidie wordt uitgekeerd over het aantal daadwerkelijk geproduceerde MWh's
waterstof (voor de uitvoerbaarheid is ervoor gekozen om, in lijn met gas, elektriciteit
en warmte, te rekenen met MWh's.) Het maximaal te subsidiëren MWh's waterstof wordt
per installatie berekend op basis van het maximale vermogen van de installatie vermenigvuldigd
met het maximaal aantal vollasturen (2000).
69
Kunt u toelichten waarom het kabinet een basisbedrag van 4,037 euro/kg én 300 euro/ton
CO2 voorstelt voor groene waterstof, terwijl het PBL een basisbedrag adviseert van 10,58
euro/kg?
Antwoord
Het doel van de SDE++ is om de grootschalige uitrol van technieken op kosteneffectieve
wijze te stimuleren. Hiertoe wordt, naast de tendersystematiek, een maximale subsidie
intensiteit gehanteerd. Technieken met een subsidie intensiteit boven dit bedrag kunnen
wel in aanmerking komen voor subsidie, maar kunnen in dat geval aanspraak maken op
de maximale subsidie intensiteit. De door PBL berekende benodigde subsidie voor waterstof
ligt boven de maximale subsidie intensiteit in de SDE++. De maximale subsidie-intensiteit
waarop technieken in 2020 aanspraak kunnen maken in de SDE++ is € 300 per ton CO2. Dit komt voor waterstof overeen met € 4,037 per kg waterstof. Marktpartijen kunnen
concluderen dat zij met dit lagere basisbedrag toch een project kunnen realiseren,
bijvoorbeeld omdat zij gunstige omstandigheden, cofinanciering of andere motieven
hebben om maatregelen te nemen.
70
Welke maatregelen heeft u getroffen, of bent u voornemens te treffen, om te voorkomen
dat maatregelen in de gebouwde omgeving structureel buiten de boot vallen als gevolg
van de CO2-ranking?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 49.
71
Kan aan potentiële investeerders in duurzame warmteprojecten, inclusief hernieuwbare
gasproducenten in de gebouwde omgeving, voldoende zekerheid geboden worden dat er
de komende jaren toereikend budget zal zijn?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 49.
72
Wat is uw visie op het voorstel van dr. ir. M. Visser (reader commissie EZK, Voortgang
SDE++ en eerste openstelling SDE++ 2020, pagina 6) om in de SDE++-ranking een correctie
toe te passen opdat verschillen in infrastructuurkosten en/of belastingen worden gecompenseerd
en de ranking beter aansluit op de maatschappelijke (nationale) kosten van de voorstellen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 19. Ook indien in de SDE++ in plaats van de verwachte subsidiekosten
van een techniek wordt uit gegaan van de nationale kosten zoals door PBL ingeschat
worden conform de nationale kostensystematiek gelden de hier genoemde bezwaren ten
aanzien van doelmatigheid en uitvoerbaarheid.
73
Is uw verwachting dat er ook geothermieprojecten in aanmerking zullen komen voor SDE++,
gezien de relatief lage positie van geothermie in de ranking op subsidie-intensiteit?
Antwoord
Alle technieken die in de SDE++ worden opgesteld komen in aanmerking voor subsidie.
Eerdere openstellingsrondes van de SDE laten zien dat de resultaten zeer afwisselend
zijn, maar geothermieprojecten in de regel niet worden afgewezen vanwege budgetuitputting
en daarmee een te ongunstige kosteneffectiviteit. ik heb daarom op dit moment geen
reden om aan te nemen dat geothermieprojecten niet aan bod zouden komen.
74
Wat is uw visie op het voorstel van dr. ir. M. Visser (reader commissie EZK, Voortgang
SDE++ en eerste openstelling SDE++ 2020, pagina 7) dat de ontwikkeling van groene
waterstof meer regie en een geïntegreerde ketenaanpak vraagt zoals wind op zee?
Antwoord
Het voorstel voor meer regie bij de ontwikkeling van groene waterstof past binnen
de kabinetsvisie op waterstof, die de komende maanden een vervolg krijgt in het nationaal
waterstofprogramma. Met stakeholders zal worden overlegd over de inrichting en uitvoering
van het programma. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van het rapport over de Meerjarige
Programmatische Aanpak voor Waterstof van TKI Nieuw Gas. Zoals aangekondigd in de
kabinetsvisie op waterstof zal het kabinet in de zomer van 2020 een onderzoek laten
doen naar de voor- en nadelen van koppeling van waterstofproductie met wind op zee
via geïntegreerde tenders. Ik zal uw Kamer na de zomer informeren over de uitkomsten.
75
Is het mogelijk om aparte basisbedragen te rekenen voor kleine en grote geothermieprojecten,
gezien de verschillen in kosten?
Antwoord
Het is mogelijk om binnen een techniek verschillende categorieën met verschillende
kenmerken open te stellen. Het uitgangspunt hierbij is het advies van PBL en hun berekeningen
van de basisbedragen. Kleine en grote geothermieprojecten zijn mogelijk van elkaar
te onderscheiden op basis van boordiepte, de beoogde afnemers van de warmte of andere
kenmerken. Voor geothermie zijn er acht verschillende categorieën, waarbij onderscheid
wordt gemaakt tussen ondiep, diep en ultradiep, basislast en niet-basislast, het uitbreiden
van een bestaande put of het gebruikmaken van een bestaande olie- of gasput. Voorafgaand
aan iedere openstelling wordt bezien of er wijzigingen in de indeling naar categorieën
nodig zijn. Dit gebeurt onder andere op basis van een marktconsultatie.
76
Wat is uw visie op het voorstel van de RUG reader commissie EZK, Voortgang SDE++ en
eerste openstelling SDE++ 2020, pagina 10) om in de allocatiemethode alle aanvragen
te rangschikken naar subsidiebehoefte in euro per ton CO2 (€/tCO2), en het budget te alloceren aan de projecten met de laagste kosten per tCO2 om de doelmatigheid van de SDE++-regeling te bevorderen en overwinsten te reduceren?
Antwoord
De SDE++ werkt in de praktijk grotendeels als een tender om zo te kosteneffectiviteit
van de regeling te borgen en overwinsten te reduceren. Daarbij zijn er twee aanpassingen
gedaan ten opzichte van een gehele tender.
1. Per categorie wordt jaarlijks een maximale subsidiebehoefte berekent. Projecten binnen
deze categorie kunnen wel voor een bedrag lager dan deze maximale subsidiebehoefte
indienen, maar niet voor een hoger bedrag. Op deze manier wordt rekening gehouden
met de verschillen in kostprijs tussen technieken en het risico op overwinsten beperkt.
2. De regeling is ingericht volgens het first- come first-serve principe. Elke openstellingsronde
wordt opgedeeld in verschillende fasen, waarbij alleen projecten met een lage subsidie-intensiteit
kunnen indienen in de eerste fase, en de projecten met de hoogste subsidie-intensiteit
moeten wachten tot de laatste fase. Op de dag dat het budget wordt uitgeput stopt
de tender; aanvragen die na deze dag zijn ingediend worden afgewezen. Zo worden aanvragen
in de regel gerangschikt op basis van subsidiebehoefte per ton vermeden CO2. Wel is het zo dat in het geval dat er na de dag van budgetuitputting een project
indient met een gunstigere kosteneffectiviteit, dit project niet meer in aanmerking
kan komen voor een beschikking in die ronde. Dit systeem heeft desondanks de voorkeur
boven een formele tender, omdat bij een formele tender aanvragers geen de mogelijkheid
hebben om omissies of fouten in hun aanvraag te rectificeren binnen dezelfde openstellingsronde.
In de praktijk blijkt dat dit relatief vaak voorkomt, waardoor kosteneffectieve projecten
zouden moeten worden afgewezen vanwege onvolledigheid.
77
Wat is uw visie op de constatering van de RUG (reader commissie EZK, Voortgang SDE++
en eerste openstelling SDE++ 2020, pagina 12) dat de subsidiëring van waterstofproductie
uit elektrolyse niet aansluit bij de doelstelling van de SDE++-regeling?
Antwoord
De doelstelling van de SDE++ is het reduceren van CO2-uitstoot. Voor de productie van waterstof met elektrolyse is dit het geval indien
er een maximum van 2000 subsidiabele uren wordt ingesteld. Het stimuleren van een
hoger aantal draaiuren past inderdaad niet bij de doelstelling van de SDE++.
78
Wat is uw visie op de constatering van het PBL reader commissie EZK, Voortgang SDE++
en eerste openstelling SDE++ 2020, pagina 17) dat de SDE++-regeling niet geheel aansluit
op het Europese emissiehandelssysteem (ETS)?
Antwoord
Het PBL geeft aan dat de SDE++-regeling een generieke regeling is, terwijl het ETS
soms locatie-specifieke aspecten kent. Dit onderschrijf ik. Op dit moment wordt in
samenwerking met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) gekeken of het
mogelijk is om te corrigeren voor vermeden ETS-kosten of opbrengsten uit de verkoop
van ETS-rechten, zodat marktpartijen met én zonder ETS-voordelen een beter bij hun
situatie passende subsidie krijgen. De aanwijzings- en uitvoeringsregeling voor de
SDE++ in 2020, waarin dit zal worden uitgewerkt, worden op korte termijn gepubliceerd.
79
Heeft u overwogen om drie aparte rangschikkingen te maken waarop geconcurreerd kan
worden in de SDE++ voor de sectoren elektriciteit, overige CO2-reductie industrie en warmte voor de gebouwde omgeving?
Antwoord
Nee, het is niet wenselijk om technieken in bepaalde sectoren anders te behandelen
dan in andere sectoren. Dit zou er namelijk toe kunnen leiden dat (1) er sprake is
van een minder doelmatige inzet van de middelen en (2) er oneerlijke concurrentie
ontstaat tussen aanvragers.
80
Zult u om tafel gaan met lokale en regionale overheden over hoe de SDE++ voldoende
aan zal sluiten op de keuzes die zijn gemaakt in de RES’en?
Antwoord
Het gesprek met decentrale overheden loopt via verschillende kanalen. Ten eerste worden
via het Nationaal Programma RES knelpunten met oog op het realiseren van de doelstellingen
voor 2030 die uit de verschillende regio's naar voren komen geïnventariseerd. Zo ook
eventuele knelpunten met betrekking tot de SDE++. Als partner in het RES-proces kijken
we met de medeoverheden hoe de SDE++ aansluit op de keuzes in de RES’en. Daarnaast
is er regelmatig bestuurlijk overleg over de RES. Tot slot vindt er voorafgaand aan
de openstelling van de SDE++ ieder jaar een consultatie plaats.
81
Wat is uw visie op de constatering door de NVDE en andere partijen (reader commissie
EZK, Voortgang SDE++ en eerste openstelling SDE++ 2020, pagina 18) dat duurzame technieken,
zoals warmtenetten, die nodig zijn voor het behalen van de sectordoelen in het Klimaatakkoord
in de huidige rekenmethode van de SDE++ slechter scoren?
Antwoord
De opzet van de SDE++ en de sectorale afspraken zijn in samenhang bezien en gezamenlijk
opgenomen in het klimaatakkoord. Op basis van de rangschikking van hernieuwbare en
CO2-arme warmtetechnieken voor de SDE++ 2020 is overigens niet het beeld dat deze technieken
achteraan in de rangschikking staan, hoewel dit afhankelijk is van de techniek.
82
Wat is uw visie op het uitwerken van een routekaart elektrificatie (voorstel NVDE,
reader commissie EZK, Voortgang SDE++ en eerste openstelling SDE++ 2020, pagina 19)?
Antwoord
De aandachtspunten die de NVDE benoemt zijn bij mij bekend. Er wordt op meerdere manieren
onderzocht welke mogelijkheden en belemmeringen er zijn voor elektrificatie. In mijn
kamerbrief Visie verduurzaming basisindustrie 2050 van 15 mei 2020 geef ik weer dat ik er rekening mee houd dat additionele elektriciteitsvraag
en -aanbod zich parallel moeten ontwikkelen en dat er investeringen in het elektriciteitsnetwerk
nodig zijn (Kamerstuk 29 696, nr. 15).
In de waterstofvisie heeft het kabinet aangekondigd om onderzoek te doen naar de koppeling
van wind op zee aan de productie van waterstof, bijvoorbeeld door gecombineerde tenders.
Hierbij wordt ook alternatief instrumentarium onderzocht.
83
Wat is uw visie op het voorstel van NVDE en Holland Solar om de gehele economische
levensduur mee te nemen in de berekening van de CO2-emmissiereductie (reader commissie EZK, Voortgang SDE++ en eerste openstelling SDE++
2020, pagina 20)?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 26.
84
Heeft u overwogen om duurzaamheidseisen te stellen aan CCS projecten bij SDE++ subsidiebeschikkingen
(reader commissie EZK, Voortgang SDE++ en eerste openstelling SDE++ 2020, pagina’s
20 en 23)?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 27.
85
Wat is uw visie op het voorstel van de NVDE (reader commissie EZK, Voortgang SDE++
en eerste openstelling SDE++ 2020, pagina 20) om een duurzaamheidskader te ontwikkelen
voor aardgas dat voldoende borgt dat op het niveau van de hele keten voldoende CO2-reductie wordt gerealiseerd?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 27.
86
Wat is uw visie op het voorstel van natuurorganisaties (reader commissie EZK, Voortgang
SDE++ en eerste openstelling SDE++ 2020, pagina 45) om in de periode tot het duurzaamheidskader
biomassa gereed is, geen beschikkingen voor biomassaverbranding af te geven?
Antwoord
In het klimaatakkoord is afgesproken dat in verband met onzekerheden in de prognoses
van vraag en aanbod van duurzame biomassa er extra borging gewenst is in de periode
dat het integrale duurzaamheidskader nog niet is geïmplementeerd. Gedurende die periode
committeert het kabinet zich om terughoudend te zijn in het afgegeven van nieuwe subsidiebeschikkingen
ter stimulering van het gebruik van duurzame biomassa, zodra partijen op basis van
de jaarlijkse monitoring knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa voor
2030 verwachten. Op dit moment zijn er geen signalen van dergelijke knelpunten in
de beschikbaarheid. Na iedere openstelling van de SDE++ wordt bezien in hoeverre de
nieuwe beschikkingen leiden tot knelpunten.
87
Hoe voorkomt u dat geothermieprojecten op basis van kosten buiten de boot vallen voor
een SDE++-beschikking?
Antwoord
De SDE++ streeft ernaar om de energie- en klimaattransitie op een kosteneffectieve
manier te realiseren. Dat betekent dat niet elk project gerealiseerd kan worden, er
vindt immers concurrentie plaats tussen aanvragers en technieken. Op basis van advies
van PBL bepaal ik welke categorieën ik tegen welke voorwaarden openstel. Mocht blijken
dat hierdoor niet genoeg geothermieprojecten in aanmerking komen terwijl dit wel benodigd
is voor de realisatie van de doelstellingen zowel op de korte als de lange termijn,
dan zal ik bezien op welke manier geothermie passend gestimuleerd kan worden.
88
Hoe waarborgt de u dat de industrie voldoende aanspraak kan maken op de SDE++-subsidie
voor de inzet van elektrificerende technieken?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 61.
89
Hoe worden naast financiële kosten ook maatschappelijke kosten meegenomen in de SDE++-toekenning
zoals ruimtelijke impact van een gesubsidieerde techniek?
Antwoord
Er worden geen andere maatschappelijke kosten meegenomen in de SDE++ anders dan de
benodigde subsidie voor het realiseren van het betreffende project. Zie voor een verdere
toelichting mijn antwoord op vraag 19.
90
Hoe worden naast financiële kosten ook maatschappelijke kosten meegenomen in de SDE++-toekenning,
zoals ruimtelijke impact van een gesubsidieerde techniek?
Antwoord
Er worden geen andere maatschappelijke kosten meegenomen in de SDE++ anders dan de
benodigde subsidie voor het realiseren van het betreffende project. Zie voor een verdere
toelichting mijn antwoord op vraag 19.
91
Zal de SDE++-regeling ten aanzien van CCS slechts van toepassing zijn op transport
offshore per pijpleiding en niet op transport van CO2 per schip?
Antwoord
In de SDE++ 2020 zal dit het geval zijn. Voor het transport per schip zijn er enkele
belemmeringen in (EU) regelgeving die op dit moment worden bezien. Ten behoeve van
de openstelling van de SDE++ in 2021 houdt PBL op dit moment een marktconsultatie,
waarbij nadrukkelijk aan marktpartijen is gevraagd of zij andere modaliteiten dan
transport van CO2 per pijpleiding voor zich zien en hen wordt gevraagd om informatie over dit type
projecten aan te leveren. Voor elke techniek wordt vervolgens onderzocht of deze in
de SDE++ zou kunnen worden opgenomen. Dit betekent dat het transport van CO2 per schip in 2021 mogelijkerwijs wel in de SDE++ zou kunnen worden opgenomen. Wel
is het zo dat er een passend subsidiebedrag moet kunnen worden berekend voor de (diverse)
categorieën voor CCS in de SDE++.
92
Kunt u aangeven dat het van belang is om geen onnodige middelvoorschriften te stellen,
zodat innovatie mogelijk wordt gemaakt, en in beginsel geen onderscheid te maken tussen
de wijze van transport van CO2 naar offshore gasvelden?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 91.
93
Hoe waardeert u het voorstel om binnen de SDE++ te rekenen met CO2-reductie over de gehele levensduur van een project (bijvoorbeeld bij zonprojecten)
en ook GvO’s mee te nemen in de berekening van de subsidie-intensiteit? Wat zijn hiervan
de voor- en nadelen?
Antwoord
Diverse leden hebben vragen gesteld over het voorstel van NVDE en Holland Solar om
in de rangschikking van zonne-energie en windenergie ook rekening te houden met CO2-reductie die plaatsvindt na afloop van de subsidieperiode en de waarde van garanties
van oorsprong. In beginsel sta ik positief ten opzichte van een zo goed mogelijke
benadering van de daadwerkelijke reductie van CO2-uitstoot in Nederland in de rangschikking van technologieën. Het is echter vanwege
uniformiteit tussen categorieën en de uitlegbaarheid van de regeling niet altijd mogelijk
of wenselijk om met alle effecten rekening te houden in de rangschikking. Dit geldt
vooral voor effecten met een grote onzekerheid zoals de ontwikkeling van de waarde
van gvo’s en de aannames voor CO2-reductie van geproduceerde elektriciteit na afloop van de subsidiebeschikking. Vandaar
dat ik ervoor gekozen heb deze niet mee te laten nemen in de berekeningen voor de
rangschikking voor PBL.
94
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om energieopslag onderdeel
te maken van de SDE++-regeling, bijvoorbeeld door middel van een prikkel voor uitgestelde
energielevering? Zo nee, waarom niet en welke mogelijkheden ziet u dan wel om energieopslag,
bijvoorbeeld in de land- en tuinbouw, verder te stimuleren?
Antwoord
Ik ben hiertoe bereid. Momenteel is PBL bezig met de advisering over de basisbedragen
SDE++ voor 2021. In hun uitvraag aan marktpartijen, de marktconsultatie, vraagt PBL
informatie over systemen voor uitgestelde levering. Dit zijn systemen waarmee elektriciteit
kan worden opgeslagen en vervolgens kan worden geleverd op een later moment met een
grotere vraag. Ik zal uw Kamer hierover nader informeren in samenhang met de publicatie
van het definitieve advies van het PBL
95
Kunt u aangeven of de Subsidieregeling Demonstratie Energie Innovatie (DEI) toegekend
kan worden, ook met voorbehoud van verkrijgen van SDE, waardoor wordt geborgd dat
projecten niet onnodig vertraging oplopen?
Antwoord
De DEI+ en SDE+ subsidies mogen gecombineerd worden. Voor technieken die ook aanspraak
maken op een SDE++ is het nog moeten verkrijgen van de SDE++ subsidie geen belemmering
voor het verstrekken van de DEI+ subsidie.
96
Wat is het afwegingskader bij het beslissen over een aparte subsidieregeling naast
de SDE++ voor groen gas of CO2-vrije gassen, zoals benoemd als mogelijkheid in de Routekaart Groen Gas? Welke parameters
met betrekking tot het positief maken van de business case spelen hierbij een rol?
Antwoord
De afwegingen voor het vormgeven van de stimulering van groen gas worden gemaakt bij
de uitwerking van de routekaart groen gas. Op dit moment is daarom nog niet aan te
geven hoe dit afwegingskader eruit gaat zien.
97
Hoe zorgt u ervoor dat binnen de SDE++ een goede balans tussen elektrificatie en gasvormige
energiedragers wordt gewaarborgd en wordt voorkomen dat enkel wordt ingezet op elektrificatie
van processen? Welke bijsturingsmogelijkheden heeft u hiervoor?
Antwoord
De SDE++ is techniekneutraal, het is aan bedrijven om een keuze te maken welke technieken
zij willen toepassen om hun CO2-uitstoot te reduceren. Zie aanvullend ook mijn antwoord op vraag 49.
98
Onlangs is de Stimuleringsregeling Aardgasvrije Huurwoningen (SAH) geopend die financieel
bijdraagt aan de investeringen die verhuurders moeten doen om woningen aardgasvrij
te maken en aan te sluiten op een warmtenet. Voor particuliere woningbezitters is
er nog geen vergelijkbare regeling. Bent u van plan om ook voor particuliere woningbezitters
een regeling te treffen met daarin ook ruimte voor hernieuwbare gassen? Zo nee, waarom
niet? Kan dat bijvoorbeeld via een uitbreiding van de Investeringssubsidie duurzame
energie (ISDE)?
Antwoord
Op dit moment wordt door de Ministeries van EZK en BZK bezien of en op welke wijze
de aansluiting van particuliere koopwoningen op warmtenetten kan plaats vinden. Daarbij
wordt nadrukkelijk ook gekeken naar de mogelijkheid om de ISDE hiervoor in te zetten.
Vooralsnog wordt hierbij niet gedacht aan het subsidiëren van het gebruik van hernieuwbare
gassen. De productie van hernieuwbaar gas wordt wel gesubsidieerd vanuit de SDE++.
99
De huidige mogelijkheden tot uitstel op de ingebruiknametermijn voor projecten van
één jaar is gezien de tijd die het kost om in gebieden met schaarse netcapaciteit
de netcapaciteit uit te breiden (twee tot drie jaar) voor initiatiefnemers in deze
gebieden niet voldoende, welke mogelijkheden ziet u om in deze gevallen tot andere
oplossingen te komen, zodat de projecten wel doorgang kunnen vinden? Zijn een voorrangsregeling
bij nieuwe SDE++-rondes voor dit type projecten of uitstel van twee tot drie jaar
wat u betreft een mogelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Alle projecten met een SDE+-beschikking kennen een realisatietermijn. Dit is een uiterste
datum waarop het project moet zijn gerealiseerd. Er kunnen verschillende redenen zijn
waarom een project niet tijdig wordt gerealiseerd. Momenteel wordt de realisatie van
projecten beïnvloed door een aantal vraagstukken die buiten de invloedssfeer van de
initiatiefnemers ligt. Zo kan er in verband met de COVID-19-uitbraak sprake zijn van
een langere levertijd voor benodigde materialen of een gebrek aan arbeidskracht. Zo
hebben projecten in sommige gebieden te maken met een gebrek aan transportcapaciteit
op het elektriciteitsnet.
Zoals ik in mijn brief van 21 april jongstleden heb aangegeven is bovenstaande voor
mij voldoende aanleiding om de bestaande mogelijkheid tot ontheffing een meer generiek
karakter te geven. Hierdoor zal ik alle projecten met een realisatietermijn in 2020
met vertraging buiten hun invloedssfeer op aanvraag één jaar ontheffing geven. Hiermee
wordt ook uitvoering gegeven aan de motie van de leden Van der Lee en Sienot (Kamerstuk
32 813, nr. 429). Een belangrijke voorwaarde voor deze ontheffing is dat projecten wel naar verwachting
binnen dat extra jaar kunnen worden gerealiseerd. Projecten moeten de ontheffing daarom
zelf bij RVO aanvragen en bij deze aanvraag verklaren dat realisatie binnen de ruimere
periode mogelijk is. De SDE-regeling biedt geen mogelijkheden voor verregaandere aanpassingen.
Projecten waarvoor over een aantal jaar wel ruimte is op het elektriciteitsnet kunnen
op dat moment een nieuwe SDE++ beschikking aanvragen.
Vanwege het belang van een tijdige realisatie van projecten, ook met oog op de doelstellingen,
vindt ik het niet wenselijk om voorrang te geven aan projecten met een langere realisatietermijn
dan gemiddeld.
100
Kunnen projecten gebaseerd op carbon capture and utilization (CCU) ook gesubsidieerd
worden onder de SDE++? Indien dat niet het geval is, waarom niet?
Antwoord
Deze technieken zijn niet opgenomen in de eerste openstelling voor de SDE++ 2020,
omdat er nog nader onderzoek nodig was. Het PBL onderzoekt momenteel of een basisbedrag
en subsidie-intensiteit kan worden berekend voor CO2-afvang en -levering aan de glastuinbouw.
Toepassingen in bouwmaterialen (CCU) worden momenteel opgeschaald van de huidige pilotschaal
naar demonstratieschaal. Voor CCU wil het kabinet flagship-projecten realiseren waarmee nationaal ervaring kan worden opgebouwd. Hier ga ik
in mijn kamerbrief Visie verduurzaming basisindustrie 2050 van 15 mei 2020 (Kamerstuk 29 696, nr. 15) uitgebreider op in.
101
Hoe beoordeelt u het gegeven dat er voor de opslag van CO2 (CCS) geen ETS-rechten hoeven te worden betaald, en voor hergebruik van CO2 (CCU) wel? Kunt u dit gegeven meewegen bij uw oordeel of CCU ook subsidiabel kan
zijn onder de SDE++, en aangeven hoe u ervoor zorgt dat CCU niet in het nadeel komt
ten opzichte van CCS?
Antwoord
Het is ook in Europees verband van belang dat CCU, naast CCS erkend wordt als een
CO2 reducerende technologie, die bijdraagt aan een kosteneffectieve transitie van de
industrie. Hoe dit het beste kan worden vormgegeven moet in het licht van de uitrol
van de green deal en industriestrategie verder uitgewerkt worden. Verder heb ik het
PBL gevraagd om voor de SDE++ in 2021 naast CCS ook de CO2-afvang en -levering aan de glastuinbouw te onderzoeken. Het advies wordt aan het
einde van dit jaar opgeleverd. Dit advies zal meewegen in mijn beslissing om deze
techniek open te stellen in de SDE++, en op welke manier.
102
Wat is de termijn tussen subsidietoekenning en realisatie? Op welke wijze is hierin
meegewogen dat er technieken zijn, bijvoorbeeld voor verduurzaming in de industrie,
die een lange realisatietermijn kennen?
Antwoord
De realisatietermijn verschilt per techniek. Bij de vaststelling van de realisatietermijn
houd ik rekening met de complexiteit van de techniek. De realisatietermijnen voor
de eerste SDE++-openstellingsronde dit najaar worden op korte termijn gepubliceerd
in de aanwijzingsregeling.
103
Hoe verhouden andere financiële prikkels, zoals subsidies voor fossiele brandstoffen
en een prijs op CO2, zich tot de versterken of hinderen van de SDE++?
Antwoord
Andere financiële prikkels kunnen de business case van bepaalde technieken in sommige
gevallen beïnvloeden, waardoor de ontwikkeling van een project meer of minder rendabel
kan worden. In de berekening van de basisbedragen van de SDE++ wordt rekening gehouden
met dergelijke factoren.
104
Met welk rekenmodellen is gewerkt, met name de verwachting van de prijselasticiteit(en)
in de tijd voor fossiele brandstoffen? Kunt u een onderbouwing van die prijselasticiteit(en)
geven?
Antwoord
De gebruikte lange termijn prijzen voor de basisbedragen en de basisenergieprijzen
zijn de lange termijn prijsvoorspellingen uit de Klimaat- en Energieverkenning 2019
van het PBL.
105
Waarom is er bij de uitwerking van het zeef-principe van CCS in de SDE++-regeling
niet gekozen voor een kostenprojectie van minimaal vijf jaar voor alternatieven van
CCS, aangezien de looptijd van een CCS-beschikking vijftien jaar is en het al snel
vijf jaar kost om een CCS-project uit te voeren?
Antwoord
Bij de uitwerking van de zeef staan de alternatieven voor CCS centraal. Daarbij is
als criterium gehanteerd dat deze alternatieven binnen de periode van het implementeren
van een CCS-project (5 jaar) of korter moeten kunnen worden geïmplementeerd. Hiermee
zijn deze technologieën voor wat betreft de implementatietermijn een haalbaar alternatief
ten opzichte van CCS. In het Navigant onderzoek met betrekking tot de zeef wordt hier
uitgebreid bij stil gestaan. Het gaat om de beschikbaarheid van kostenefficiënte technologie
op het moment van aanvraag. Er kan niet gespeculeerd worden op mogelijke kostprijsreductie
van alternatieve technologieën, het risico is immers aanzienlijk dat als alternatieve
technologieën zich toch minder snel ontwikkelen als gehoopt er onvoldoende voortgang
wordt gemaakt met de reductie van CO2.
106
Zou elektrificatie van de industrie versneld kunnen worden met een hogere CO2-prijs en hoe zou een hogere prijs op CO2 een SDE++ kunnen versterken of hinderen?
Antwoord
Een hogere CO2-prijs in het ETS zou een positieve invloed kunnen hebben op de businesscase voor
elektrificatie. De hoogte van de CO2-prijs in het ETS wordt verrekend in de SDE++.
107
Hoe worden de kosten en baten van maatschappelijk draagvlak of afwezigheid ervan,
het behalen van de sectorale doelstellingen van het Klimaatakkoord, andere ruimtelijke
ordening opgaven, zoals ruimte voor natuur en landbouw en aanwezige en benodigde netinfrastructuur
meegenomen in de SDE++? Hoe zou de ranking mbt kosteneffectiviteit van de SDE++ veranderen
door het meeenemen van bovengenoemde maatschappelijke afwegingen?
Antwoord
Er worden geen andere maatschappelijke kosten meegenomen in de SDE+ anders dan de
benodigde subsidie voor het realiseren van het betreffende project. Wel is het belang
van maatschappelijk draagvlak een belangrijke aandachtspunt bij de bredere vormgeving
van het Klimaat-en energiebeleid. Zie voor een verdere toelichting mijn antwoord op
vraag 19. Het is niet bekend in hoeverre de ranking in de SDE++ zou veranderen indien
de kosten en baten van maatschappelijk draagvlak of de afwezigheid ervan worden meegenomen.
108
Hoe zou de ranking met betrekking tot kosteneffectiviteit veranderen als er ook rekening
gehouden wordt met andere soorten uitstoot of vermindering ervan, zoals NOx en methaan?
Antwoord
Er wordt rekening gehouden met de vermeden methaanemissies uit mest bij de categorieën
monomestvergisting. Dit leidt tot een gunstigere kosteneffectiviteit van deze opties.
Vanwege de onzekerheden over de precieze effecten op andere vormen van uitstoot kan
hier maar beperkt rekening mee worden gehouden in de SDE++.
109
Wat zijn de gevolgen van een zeer lage olieprijs, zoals nu het geval is, voor de SDE++-regelingen,
zoals de effectiviteit van de SDE++ en/of de basisenergiepremie?
Antwoord
Wanneer de marktprijzen voor verschillende energiedragers (elektriciteit, gas en warmte)
lager uitvallen zullen de subsidies op korte termijn hoger uitvallen. Dit komt omdat
hierdoor ook de correctiebedragen op korte termijn lager uitvallen dan voorzien. In
iedere beschikking is tevens een basisenergieprijs opgenomen. Indien de energieprijs
onder deze basisenergieprijs zakt neemt te subsidie niet verder toe. De basisenergieprijs
van bestaande beschikkingen verandert niet. Omdat de basisenergieprijs per openstelling
varieert, varieert ook de mate waarin de huidige energieprijzen onder de basisenergieprijs
ligt. In de berekeningen van de benodigde subsidie wordt gerekend met een vergoeding
(premie) voor het risico wat projecten hierdoor lopen.
110
Met welke discontovoet wordt er gerekend?
Antwoord
Er wordt gerekend met een WACC variërend van 2,5% tot 5,9% nominaal en een inflatie
van 1,5%. (Zie ook het PBL conceptadvies hierover: https://www.pbl.nl/sites/default/files/downloads/pbl-2020-conceptadvies…).
111
Is het waar dat er de komen de tien jaar 30 tot 40 miljard euro in het energienetwerk
moeten worden geïnvesteerd door netbeheerders? Is het waar dat burgers dit uiteindelijk
zullen betalen via een verhoogde energierekening?
Antwoord
Ik heb van de landelijke en regionale netbeheerders begrepen dat zij de komende jaren
grote investeringen moeten doen, waarbij de orde grootte inderdaad in de tientallen
miljarden loopt. Dit is nodig om de netten te onderhouden en uit te breiden. Uitbreiding
speelt in gebieden waar te weinig capaciteit is om elektriciteit te transporteren
vanwege het stijgende aanbod van hernieuwbare elektriciteit en de stijgende vraag
naar elektriciteit. Als netbeheerders investeren in de elektriciteits- en gasnetten
dan heeft dit invloed op hun kosten, waaronder kapitaalkosten en afschrijvingskosten.
De investeringen in netten worden gedaan voor tientallen jaren en worden ook over
deze termijn afgeschreven. In de Europese elektriciteitsverordening is bepaald dat
de tarieven de werkelijke kosten moeten weerspiegelen en moeten passen bij die van
efficiënte en vergelijkbare netbeheerders. De toezichthouder Autoriteit Consument
en Markt (ACM) ziet er op toe dat alleen de efficiënte kosten worden opgenomen in
de tarieven, dit moet onnodige kosten voorkomen. De efficiënte kosten worden via de
post nettarieven op de energierekening in rekening gebracht bij de gebruikers van
de energienetten, waaronder huishoudens, maar ook bedrijven. Naast de investeringen
in de elektriciteitsnetten zijn er ook andere factoren die invloed op het nettarief
hebben en die zowel tot een verhoging als tot een verlaging kunnen leiden. Zie ook
mijn brief van 3 maart jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 258).
112
Hoe neemt de SDE++-transportkosten van elektriciteit en capaciteit van het netwerk
mee in de berekening?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 19. De benodigde capaciteit van het netwerk zit niet in
de berekening. Wel wordt rekening gehouden met de ruimte op het elektriciteitsnet
via de transportindicatie die vereist is bij de aanvraag voor een project voor hernieuwbare
elektriciteit. De netbeheerder geeft geen transportindicatie af in gebieden waar geen
netcapaciteit beschikbaar is. Zonder transportindicatie is een aanvraag onvolledig
en wordt door RVO niet in behandeling genomen.
113
Wat zou het effect zijn op de rangorde/kostprijsberekening of subsidie-intensiteit
wanneer de kosten van distributie-infrastructuur voor het transport van duurzame warmte
en waterstof worden meegenomen?
Antwoord
Het is niet bekend in hoeverre de ranking in de SDE++ zou veranderen indien de kosten
van de distributie-infrastructuur voor warmte en waterstof zouden worden meegenomen.
114
Gezien de kosten van distributie-infrastructuur voor het transport van duurzame warmte
en waterstof niet meegenomen worden, wat is het risico op non-realisatie van sommige
technieken?
Antwoord
Alle aanvragen moeten zijn voorzien van een haalbaarheidsstudie, op basis waarvan
RVO.nl beoordeeld of het project haalbaar is. Non-realisatie van projecten wordt gemonitord
om het onnodig beslag op subsidiemiddelen te voorkomen.
115
Waarom moet groen gas wel bestaan uit reststromen maar geldt deze vereiste niet voor
vaste biomassa?
Antwoord
Voor groen gas geldt niet het vereiste dat het enkel moet worden opgewekt uit reststromen.
In de praktijk is dit zowel voor groen gas als voor biomassa meestal wel het geval
aangezien andere stromen een hogere prijs hebben.
116
Welke biomassa pellet prijs wordt gehanteerd voor de SDE++?
Antwoord
PBL is bij het bepalen van het basisbedrag voor de SDE++ 2020 uitgegaan van een pelletprijs
van 180 euro per ton. Deze is opgebouwd uit de groothandelsprijs (158 euro per ton),
de logistiek (20 euro per ton) en kosten van certificering (2 euro per ton).
117
Waarom is er geen plafond voor de hoeveelheid op te wekken warmte en energie door
middel van biomassa ter voorkoming van overvraging van de markt?
Antwoord
Voor het gebruik van duurzame biomassa heeft het kabinet aangegeven te komen met een
duurzaamheidskader. De SER streeft ernaar het advies in juli af te ronden. Het kabinet
streeft ernaar om het duurzaamheidskader zo spoedig mogelijk na ontvangst van het
SER-advies, naar uw Kamer te sturen.
In het klimaatakkoord is afgesproken dat in verband met onzekerheden in de prognoses
van vraag en aanbod van duurzame biomassa er extra borging gewenst is in de periode
dat het integrale duurzaamheidskader nog niet is geïmplementeerd. Gedurende die periode
committeert het kabinet zich om terughoudend te zijn in het afgegeven van nieuwe subsidiebeschikkingen
ter stimulering van het gebruik van duurzame biomassa, zodra partijen op basis van
de jaarlijkse monitoring knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa voor
2030 verwachten. Op dit moment zijn er geen signalen van dergelijke knelpunten in
de beschikbaarheid.
118
Kunt u aangeven of de beschikbaarheid van gecertificeerd houtige biomassa mogelijk
in gevaar komt, als in 2020 Amerika uit het Parijs Akkoord stapt, waar ze volgens
RED II aan zouden moeten voldoen?
Antwoord
De herziene Richtlijn hernieuwbare energie (EU 2018/2001, ook wel RED II) stelt in
artikel 29, lid 7, onder a, inderdaad als criterium dat het land waaruit de bosbiomassa
afkomstig is een partij moet zijn bij de Overeenkomst van Parijs. In datzelfde artikel
wordt echter onder b ook de optie geboden dat, als niet aan het gestelde onder a wordt
voldaan, de biomassa voldoet «indien op het niveau van het oorsprongsgebied van het
bos beheersystemen voorhanden zijn om ervoor te zorgen dat de niveaus van de koolstofvoorraden
en -putten in het bos voor lange termijn worden gehandhaafd of versterkt». In Nederland
stellen worden in de duurzaamheidscriteria vaste biomassa (Regeling conformiteitsbeoordeling
vaste biomassa voor energietoepassingen) reeds als eis 4.1 «De bosbeheereenheid waaruit
het hout afkomstig is, wordt beheerd met het oog op het op lange termijn of middellange
termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden». Tevens worden eisen gesteld
aan de beheersystemen (eis 10). Deze nationale eisen dekken de optie b in de richtlijn
af. Aangezien de huidige stromen houtige biomassa afkomstig uit de Verenigde Staten
die worden ingezet met SDE-subsidie reeds aan de nationale eisen voldoen, is er geen
aanleiding te verwachten dat de beëindiging van de deelname van de Verenigde Staten
aan de Overeenkomst van Parijs leidt tot afname van de beschikbaarheid van gecertificeerd
houtige biomassa.
119
Waarom is er gekozen om alleen dierlijke mest te gebruiken bij monomestvergisting
<400 kW en >400 kW in plaats van de mogelijkheid open te laten aan de vergister?
Antwoord
Op deze manier is het mogelijk om een passend subsidiebedrag te berekenen. Daarnaast
wordt de handhaving van de meststoffenwetgeving vereenvoudigd.
120
Waarom wordt er een subsidie verleend voor waterstof, gezien meeste technieken onvoldoende
marktrijp en duur zijn en hoe rijmt dit met de inzet op kosteneffectiviteit?
Antwoord
Ondanks dat de productie van waterstof middels elektrolyse in vergelijking met andere
technieken een relatief dure optie is stel ik deze categorie toch open, om op deze
wijze marktpartijen het benodigde uitzicht op de SDE++ te bieden. Wel is het subsidiebedrag
gelimiteerd tot € 300 per ton. In dat geval dekt de SDE++ een deel van de onrendabele
top en andere inkomsten (Europese of regionale subsidie), lagere kosten (goedkope
installatie of stroom) of een lager rendement het overige deel.
121
Kan de voorwaarde dat waterstof alleen geproduceerd mag worden met 100% duurzame energie
opgenomen worden in de SDE++?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 30.
122
Kan de aanwezigheid van een plafond van 35 TWh voor subsidiabele productie van hernieuwbare
elektriciteit uit zon en wind de productie van hernieuwbare energie ondermijnen?
Antwoord
Het is mogelijk dat het plafond van 35 TWh op termijn knellend is voor de uitrol van
hernieuwbare elektriciteit. Tegelijkertijd ontstaat daarmee mogelijk meer ruimte voor
andere hernieuwbare energietechnieken, zoals hernieuwbare warmte en/of groen gas.
123
Is het niet meer kosteneffectief om de subsidie voor CCS pas over 10 jaar open te
stellen, gezien de meeste CCS-technieken pas over 10 jaar beschikbaar/marktrijp zijn?
Antwoord
Nee. In het geval de SDE++ pas over 10 jaar wordt opengesteld voor CCS, zal de kostprijs
mogelijk iets lager liggen, maar zal CCS geen bijdrage kunnen leveren aan het realiseren
van de doelstelling van 49% in 2030. Daarbij geldt dat de technieken die nu in de
SDE++ zijn opgenomen (voldoende) marktrijp zijn voor grootschalige uitrol.
124
Waarom zijn «laagdrempelige» CCS-technieken niet meegenomen in de SDE++, zoals de
aanplant van bomen?
Antwoord
Het stimuleren van de aanplant van bomen past niet bij de systematiek van een exploitatiesubsidie
als de SDE++. Zo moeten de technieken in de SDE++ moeten zicht hebben op een (op termijn)
rendabele exploitatie zonder subsidie, doordat de kostprijs van de techniek daalt.
Dat lijkt hier niet het geval. Daarnaast is het niet haalbaar om een subsidietermijn
te hanteren die past bij dit type projecten (mogelijk tientallen jaren). Tot slot
wordt de SDE++ uitgekeerd op basis van de daadwerkelijke productie/gereduceerde CO2. Dit stuit bij de aanplant van bomen op uitvoeringstechnische knelpunten in de meetketen.
125
Via welke andere beleidsprogramma’s of subsidies worden energie efficiënte technieken
en andere CO2-reducerende technieken, zoals het isoleren van huizen meegenomen?
Antwoord
Energiebesparing en procesefficiëntie in de industrie passen, zoals eerder aangegeven
in mijn brief van 17 februari 2020, qua systematiek niet goed in de SDE++. Deze technieken
maken echter wel deel uit van de maatregelen die naar verwachting een kosteneffectieve
bijdrage kunnen leveren aan de klimaatdoelen. Sommige toepassingen hebben daarbij
nog stimulering nodig om tot grootschalige uitrol te komen. Daarom zal ik bezien of
een ander instrumentarium geschikt is om deze maatregelen te stimuleren. Ik zal uw
Kamer hier later dit jaar over informeren.
Op dit moment worden isolatiemaatregelen voor particuliere koopwoningen gesubsidieerd
vanuit de onder het Ministerie van BZK vallende Subsidieregeling energiebesparing
eigen huis (SEEH). Conform de afspraken in het Klimaatakkoord is het de bedoeling
om deze stimulering vanaf 1 januari 2021 de Investeringssubsidie duurzame energie
(ISDE) te laten plaatsvinden. Op dit moment wordt dit nader uitgewerkt.
126
Wat is een redelijke winstmarge?
Antwoord
Er wordt uitgegaan van 1,5% tot 2,5% rendement op vreemd vermogen en van 8% tot 15%
rendement op eigen vermogen. (Zie ook het PBL conceptadvies hierover: https://www.pbl.nl/sites/default/files/downloads/pbl-2020-conceptadvies…).
Een redelijke winstmarge hangt samen met het bieden van een redelijk rendement, d.w.z.
een adequate vergoeding voor risico’s aan verschaffers van vreemd en eigen vermogen.
Risico’s hangen samen met het risicoprofiel van de activiteiten, marktrisico’s (i.e.
kapitaalmarktontwikkelingen) en de financieringsstructuur. Hoe hoger (of lager) de
risico’s, hoe hoger (of lager) het benodigde rendement en daarmee de bruto winstmarge.
127
Waarom is er gekozen voor een emissiefactor gebaseerd op de marginale optie in plaats
van gemiddelde elektriciteitsmix? Wat zijn de risico’s om te werken met een marginale
optie? Komt de berekende vermeden CO2 daarmee lager uit?
Antwoord
De marginale optie sluit het beste aan bij de werking van de elektriciteitsmarkt.
Door het stimuleren van elektrificatie gaat de vraag naar elektriciteit omhoog, waardoor
de marginale optie harder gaat draaien om die elektriciteit te leveren en niet de
gemiddelde optie. Deze benadering biedt ook de mogelijkheid om flexibele elektrificatietechnieken
open te stellen, die alleen CO2 reduceren op momenten dat er een groot aanbod van hernieuwbare stroom is. Voor deze
technieken wordt daarom een andere emissiefactor gehanteerd.
De emissiefactor van de gemiddelde marginale optie in 2030 komt uit op 187 g CO2/kWh. Een emissiefactor op basis van de gemiddelde elektriciteitsmix in 2030 zou op
min of meer hetzelfde getal uitkomen. De keuze tussen deze emissiefactoren heeft dus
geen consequenties voor de berekende vermeden CO2. Uitzondering zijn de flexibele elektrificatietechnieken, die met een emissiefactor
op basis van de gemiddelde elektriciteitsmix niet of nauwelijks CO2 zouden reduceren.
128
Hoeveel subsidie is er in totaal vanaf 1 januari 2008 tot heden via de SDE uitgekeerd?
Antwoord
In de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2019 is in totaal circa 4,5
miljard euro aan SDE(+) subsidie uitbetaald.
129
Hoeveel ton CO2 is er in totaal vanaf 1 januari 2008 tot heden via de SDE bespaard?
Antwoord
Op basis van een vuistregelberekening – uitgaande van de referentieparkmethode – bedraagt
de CO2-reductie circa 42 Megaton cumulatief over de gehele periode.
130
Tot hoeveel mindere opwarming van de aarde hebben de via de SDE gesubsidieerde projecten
vanaf 2008 tot heden geleid? Welke rekenmethode hanteert u daarbij?
Antwoord
Dit is op basis van de beschikbare gegevens niet te zeggen. Nederland zet zich samen
met andere landen wereldwijd in voor de vermindering van de opwarming van de aarde.
Hiertoe streeft het kabinet onder andere naar 49 procent CO2-reductie in 2030.
131
Kunt u een overzicht verstrekken van de ontwikkeling van de kosten per vermeden ton
CO2 via de SDE vanaf 2008 tot heden?
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
TOTAAL
Kasuitgaven [mln. €]
0,0
2,1
23,1
54,1
74,3
143,0
169,5
312,6
614,5
845,5
1.046,9
1.171,8
4.457,3
Vermeden CO2 [Megaton]1
0,0
0,1
0,3
0,5
0,9
1,6
2,5
3,8
5,3
7,3
9,1
11,2
42,5
Indicatie kasuitgaven per ton CO2 [€]
20,0
23,1
92,6
100,1
85,4
91,1
68,9
83,1
115,1
115,7
115,4
104,4
.
bron: productiegegevens RVO per 01-05-2020.
X Noot
1
Op basis van vuistregelberekening middels de referentiemethode.
Antwoord
Op basis van de SDE(+)-kasuitgaven per jaar en de geschatte CO2-reductie per jaar (op basis van de rekenmethode in mijn antwoord op vraag 129) zijn
de kosten per vermeden ton CO2 als volgt:
Deze kosten kunnen per jaar sterk fluctueren door de subsidiabele technieken en prijsontwikkelingen.
132
Hoeveel subsidie is er in totaal tot op heden via de SDE aan biomassa uitgekeerd?
Antwoord
In de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2019 is aan biomassa projecten
in totaal ruim 1,5 miljard euro aan SDE(+) subsidie uitbetaald.
133
Hoeveel ton CO2 is er tot op heden door middel van biomassa bespaard (niet louter «op papier», maar
feitelijk)? Welke rekenmethode hanteert u daarbij?
Antwoord
Op basis van een vuistregelberekening, aangegeven in mijn antwoord op vraag 129, bedraagt
de CO2-reductie circa 20 Megaton cumulatief over de gehele periode.
134
Hoe houdt u bij het berekenen van het aantal vermeden tonnen CO2 via wind- en zonneparken rekening met de hoeveelheid CO2 die vrijkomt bij het produceren van de betreffende windmolens en zonnepanelen en
het plaatsen en aansluiten daarvan?
Antwoord
De rangschikking van technieken in de SDE++ gebeurt op basis van de reductie van directe
CO2-emissies en in het geval van technieken die elektriciteit gebruiken een inschatting
emissies als gevolg van het toegenomen elektriciteitsgebruik. Er wordt geen rekening
gehouden met de hoeveelheid CO2 die vrijkomt bij de productie van de gebruikte materialen, zoals windmolens en of
zonnepanelen, vanwege (1) het feit er geen eenduidige gegevens zijn over dergelijke
effecten en (2) het meenemen van deze effecten de complexiteit sterk verhoogt. Dit
is lijn met de uitgangspunten die worden gehanteerd bij andere technieken.
135
Waarom is er bij de vormgeving van de SDE++ niet voor gekozen om alle maatschappelijke
kosten en baten mee te nemen, zoals benodigde uitbreidingen van de energie-infrastructuur?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 19.
136
In uw recente brief over de voortgang van de SDE++, geeft u aan te verwachten dat
zon op dak eerder voor subsidie in aanmerking zal komen dan grondgebonden systemen,
kunt u aangeven waar deze verwachting precies op is gebaseerd? Kunt u de verwachte
verschuiving kwantificeren?
Antwoord
In de nieuwe SDE++-regeling worden technieken gerangschikt op subsidie intensiteit
(€/ton CO2-reductie). De rangschikking voor de SDE++ 2020 heb ik met uw Kamer gedeeld in mijn
brief van 17 februari jl. Aangezien zon op dak een lagere subsidie intensiteit heeft
dan zon op veld (93 euro per vermeden ton CO2 tegenover 116 euro per ton vermeden CO2), zullen zon op dak projecten eerder naar verwachting voor subsidie in aanmerking
komen dan grondgebonden systemen. Voor de exacte cijfers verwijs ik graag naar de
Kamerbrief van 17 februari 2020.
137
Welke mogelijkheden zijn er voor de gevallen waarbij reeds subsidies zijn verstrekt
aan zonprojecten die te maken hebben met aansluitproblemen wegens een gebrek aan transportcapaciteit
om uitstel van de realisatietermijn te krijgen, ook als het aansluitprobleem pas na
meerdere jaren kan worden opgelost? Heeft u aandacht voor innovatieve oplossingen,
zoals virtuele cable pooling? Graag een toelichting.
Antwoord
Alle projecten met een SDE+-beschikking kennen een realisatietermijn. Dit is een uiterste
datum waarop het project moet zijn gerealiseerd. Er kunnen verschillende redenen zijn
waarom een project niet tijdig wordt gerealiseerd. De regeling biedt de mogelijkheid
om in dat soort situaties 1 jaar ontheffing op de realisatietermijn te bieden. Ik
heb in mijn Kamerbrief van 21 april jl. toegelicht dat ik alle projecten met een realisatietermijn
in 2020 met vertraging buiten hun invloedssfeer op aanvraag één jaar ontheffing zal
geven (Kamerstuk 31 239, nr. 315). Als na het jaar ontheffing blijkt dat de projecten niet (volledig) gerealiseerd
zijn zal er opnieuw een besluit ten aanzien van de beschikking worden genomen. RVO
zal op dat moment een belangenafweging moeten maken. Daarbij geldt dat in het geval
het project in een vergevorderd stadium is en realisatie op afzienbare termijn de
verwachting is intrekken van de beschikking niet voor de hand ligt. Omdat deze afweging
project specifiek is, is het niet mogelijk om op voorhand zekerheid te geven over
de uitkomst of procedure van de belangenafweging. Ik heb aandacht voor innovatieve
oplossingen, tegelijkertijd is het aan initiatiefnemers van projecten om hiertoe over
te gaan. Projecten waarvoor over een aantal jaar wel ruimte is op het elektriciteitsnet
kunnen op dat moment een nieuwe SDE++ beschikking aanvragen.
138
Waarom is er voor gekozen om marktwaarde van de GVO's niet op te nemen in de berekening
van de subsidie-intensiteit per vermeden ton C02, die bepalend is voor de ranking?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 93.
139
Waarom is er bij de vormgeving van de SDE++ gekozen voor het first-come first-serve-principe
bij de toekenning van aanvragen? Waarom verdient dit de voorkeur boven toekenning
op basis van kosten per ton CO2 binnen een bepaalde categorie?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 76. Een systeem op basis van first-come first-serve verdiend
de voorkeur boven een formele tender (waarbij volledig op basis van kosten per ton
CO2 wordt gerankt), omdat bij een formele tender aanvragers geen de mogelijkheid hebben
om omissies of fouten in hun aanvraag te rectificeren binnen dezelfde openstellingsronde.
In de praktijk blijkt dat dit relatief vaak voorkomt, waardoor kosteneffectieve projecten
zouden moeten worden afgewezen vanwege onvolledigheid.
140
Wat is het verwachte effect van corona op het aantal SDE++-aanvragen en de hoogte
van de subsidies? Welke risico’s ziet u? Graag een toelichting.
Antwoord
Het Corona virus lijkt vooralsnog geen substantiële effecten te hebben op het aantal
verwachte aanvragen, maar uiteraard houd ik de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Omdat de marktprijzen voor verschillende energiedragers (elektriciteit, gas en warmte)
lager uitvallen door de terugval in economische activiteit zullen de subsidies op
korte termijn hoger uitvallen. Dit komt omdat hierdoor ook de correctiebedragen op
korte termijn lager uitvallen dan voorzien. Op de lange termijn is het effect van
de huidige ontwikkelingen nog onzeker.
141
Er zijn categorieën in de SDE++ waarvan de economische levensduur langer is dan de
subsidieperiode en die in de jaren na afloop wel rendabel blijven. Omdat dit niet
wordt meegenomen in de berekende CO2-emissie, worden sommige categorieën tekortgedaan in de rangschikking van de SDE++.
Waarom heeft u hiervoor gekozen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 26.
142
Kan er aan initiatiefnemers van kleine zon-op-dakprojecten die wel al investeringen
hebben gedaan maar nog geen aansluiting op het energienetwerk hebben, zekerheid worden
gegeven dat zij ofwel tijdig (voor het aflopen van de realisatietermijn) aansluiting
krijgen, ofwel uitstel van de realisatietermijn krijgen tot zij aansluiting op het
netwerk hebben? Zo ja, wanneer en hoe worden zij hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
De netbeheerder moet partijen voorzien van een aansluiting en transport van elektriciteit.
Ik kan niet garanderen dat de netbeheerder in alle gevallen voldoende transportcapaciteit
beschikbaar heeft. De SDE++-regeling biedt enkel de mogelijkheid om een uitstel van
een jaar op de realisatietermijn te geven. Ik kan projecten dus niet onbegrensd uitstel
geven totdat het project inclusief aansluiting en bijbehorend transport is gerealiseerd.
143
Is overwogen om, ter bevordering van de kosteneffectiviteit een project-specifiek
basisbedrag te berekenen op basis van de werkelijke vollasturen van een project, bijvoorbeeld
op basis van de P50 methode? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
Nee. Net als bij de SDE+ wordt het benodigde subsidiebedrag berekent per categorie
aan projecten in plaats van project-specifiek. Het project-specifiek berekenen van
de benodigde subsidie gaat gepaard met hoge uitvoeringslasten en zou maken dat de
regeling enkel geschikt is voor een beperkt aantal grote projecten. De SDE++ prikkelt
daarbij, vanwege de gekozen tendersystematiek, aanvragers om zo laag mogelijk in te
dienen. Daarom ontstaat bij het project-specifiek berekenen van de benodigde subsidie
mogelijk het risico dat vanwege het ontbreken van een tendermechanisme waarin projecten
concurreren om het beschikbare budget kan leiden tot te hoge subsidiebedragen indien
de benodigde subsidiebedragen niet goed worden vastgesteld, vanwege een gebrek aan
informatie of onjuiste informatie van de projecten.
144
Hoe wordt betrouwbaar vastgesteld dat de subsidie voor elektrificatie alleen wordt
verleend aan projecten wanneer zij stroom van hernieuwbare bronnen afnemen of een
netto CO2-reductie tot gevolg hebben?
Antwoord
Voor elektrificatietechnieken die geen netto CO2-reductie opleveren bij het gebruik van stroom, wordt het aantal subsidiabele draaiuren
beperkt tot het aantal uren dat hernieuwbare bronnen de marginale optie zijn. In mijn
antwoorden op vraag 30 en 52 leg ik uit op welke manier dit aantal wordt bepaald.
PBL heeft uitgerekend welke stroomprijs correspondeert met deze uren, en deze prijs
gehanteerd in de kostenberekening van de elektrificatietechnieken. De SDE++ vergoedt
voor deze technieken dus alleen de onrendabele top die geldt bij deze stroomprijs.
Bij een hogere stroomprijs, die correspondeert met stroom uit fossiele bronnen, is
de SDE++-subsidie niet toereikend om de onrendabele top te dekken. Bovendien wordt
de SDE++-subsidie bij deze technieken gelimiteerd tot 2000 draaiuren per jaar. Op
die manier is het voor elektrificatieprojecten alleen rendabel om te draaien tijdens
de uren dat alle stroom op de markt uit hernieuwbare bronnen komt.
145
Welke projecten heeft het kabinet in het vizier wat betreft aanvragen voor CCS-projecten?
Welke bedragen zullen hiermee gemoeid gaan?
Antwoord
Er zijn op dit moment een aantal initiatieven vanuit industriële clusters in o.a.
Rotterdam, Amsterdam, Zeeland en Limburg. Deze projecten bevinden zich in verschillende
ontwikkelingsfasen. Vanwege het feit dat de openstelling van de SDE++ als een tender
wordt vormgegeven kan ik voorafgaand aan een openstelling geen informatie geven over
het aantal (verwachte) aanvragen voor CCS.
146
Heeft de coronacrisis op enigerlei wijze invloed op de vormgeving en/of (eerste) openstelling
van de SDE++? Wordt voorafgaand aan de eerste openstelling van de SDE++ nog een toets
gedaan of de financiële parameters nog relevant zijn in de post-corona economie?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 2.
147
Ziet de u spanning tussen de invulling van de SDE++ en de afspraken in het Klimaatakkoord
(bijvoorbeeld ten aanzien van duurzame warmte)? Zo ja, op welke punten?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 49.
148
Ziet de u een risico dat de SDE++ integraal beleid, bijvoorbeeld via de RES'en, kan
tegenwerken doordat kosteneffectiviteit in de SDE++ als uitgangspunt wordt genomen?
Antwoord
Nee. Een vergunning is voor een groot deel van de technieken die met de SDE+ gestimuleerd
worden een vereiste. Deze vergunningen volgen uit het proces van de RES. Indien in
het proces rondom de RES wordt besloten aan een initiatiefnemer geen vergunning te
verlenen, omdat het project bijvoorbeeld vanuit de ruimtelijke inpassing niet wenselijk
wordt geacht, komt deze dus ook niet in aanmerking voor SDE+. Het proces van de RES
is daarmee in veel gevallen sturend voor het type projecten dat tot stand komt. Ook
in de periode tot aan de totstandkoming van de RES geldt dat in de meeste gevallen
de decentrale overheden bevoegd gezag zijn als het gaat om de ruimtelijke inpassing
van hernieuwbare energieprojecten.
149
Welke mogelijkheden zijn er om enkel kosteneffectiviteit in de SDE++ los te laten
om ook andere criteria, zoals inpassing in het landschap of stimulering van lokale
economie, mee te kunnen nemen in de toekenning van subsidie?
Antwoord
Het is theoretisch mogelijk om ook andere criteria dan kosteneffectiviteit mee te
nemen bij het toekennen van subsidie. Wanneer gestuurd wordt op meerdere doelen wordt
de regeling echter minder doelmatig, wat onder andere eerder is gebleken uit het onderzoek
van de Algemene Rekenkamer naar de SDE+.
150
Hoe kan worden vermeden dat de SDE++ projecten stimuleert die niet passen binnen het
principe van goede ruimtelijke ordening en de keuzes die worden gemaakt in de RES’en?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 148.
151
Welke (veelbelovende) technieken blijven buiten de SDE++-regeling omdat deze niet
voldoende kosteneffectief worden geacht? Kan aan deze afweging meer duiding worden
gegeven?
Antwoord
Op basis van het eindadvies van PBL voor de SDE++ in 2020 zijn er geen technieken
buiten de SDE++ gebleven vanwege een beperkte kosteneffectiviteit.
152
In hoeverre is er aandacht voor innovatieve oplossingen waarin het snel realiseren
van relatief kleine projecten centraal staat, zodat deze projecten hun SDE kunnen
behouden en binnen het jaar uitstel kunnen realiseren? Kan dit punt verder worden
toegelicht?
Antwoord
Ik heb aandacht voor innovatieve oplossingen, maar tegelijkertijd is het aan initiatiefnemers
om tot innovatieve oplossingen over te gaan en hier onderling goede afspraken over
te maken. Ik zal uw Kamer op korte termijn over innovatieve oplossingen informeren
in mijn brief over netcapaciteit.
153
Hoe wordt binnen de SDE++ omgegaan met nieuwe en innovatieve technieken die feitelijk
geen transportindicatie nodig hebben (omdat deze slim gebruik maken van accu’s, slimme
netten en cable pooling), maar deze ook niet krijgen omdat de netwerkbeheerder geen
transportindicatie wil afgeven omdat zij het bovengenoemde slimme gebruik niet willen
meewegen?
Antwoord
Een aanvraag voor SDE++ voor hernieuwbare elektriciteit zonder transportindicatie
is onvolledig. In de praktijk zijn er voorbeelden waaronder netbeheerders wel transportindicaties
verstrekken in gebieden met netcongestie. Dit is bijvoorbeeld het geval waarin er
sprake is van eigen verbruik en er geen elektriciteit op het net wordt geleverd. In
veel gevallen, ook bij het gebruik van accu’s of slimme netten, zal er wel levering
op het net plaatsvinden en heeft de netbeheerder daarmee een reden om geen transportindicatie
af te geven als er sprake is van een congestiegebied.
154
Is er sprake van een gelijk speelveld tussen technieken in de SDE++ indien de kosten
van CCS-hoofdinfrastructuur (deels) buiten de SDE++-berekening worden gehouden en
op andere wijze (nationaal, Europees) gesubsidieerd worden?
Antwoord
Er is sprake van een gelijk speelveld. De onrendabel top van CCS-projecten wordt bepaald
op basis van de daadwerkelijke kosten voor het project, inclusief een verwerkingstarief
(transport- en opslagfee) voor de transport en opslag van CO2. Indien er op andere wijze subsidie (nationaal of Europees) wordt uitgekeerd, zal
dit worden gecorrigeerd door het subsidiebedrag aan te passen aan de resterende onrendabele
top.
155
Waarom biedt u nog geen oplossing voor die projecten die een grotere afhankelijkheid
kennen van infrastructuur en een grotere spreiding van kosten? Erkent u dat het streven
naar een robuust instrument ook betekent dat er op afzienbare termijn een ander instrument
moet worden ontwikkeld voor die technieken die nu tussen wal en schip vallen maar
wel potentieel veel CO2-reductie bieden?
Antwoord
Er is op verschillende manier aan oplossingen voor dergelijke projecten gewerkt. Zo
heb ik in de Kamerbrief over de SDE++ van 17 februari jl. (Kamerstuk 31 239, nr. 312) aangegeven dat er wordt gewerkt aan een apart instrument voor energiebesparing en
efficiency omdat deze technologieën niet goed in het huidige systeem van de SDE++
vallen. Daarnaast geldt dat voor categorieën die niet eerder zijn opgenomen in de
SDE+ en waarvan de projecten naar verwachting wel een grote spreiding in de kosten
en opbrengsten hebben, wordt uitgegaan van een kosteneffectief project als basis om
de subsidie te berekenen. Met het opdoen van ervaring en de realisatie van projecten
is het de verwachting dat dit uitgangspunt voor de berekening van de subsidiebedragen
kan worden aangepast. Dit is in lijn met het voornemen om de SDE+ stap-voor-stap te
verbreden, waarbij behoedzaam wordt begonnen.
156
Hoe gaat de SDE++ om met de notie dat de energie-infrastructuur op korte termijn of
grote schaal moet worden versterkt? Zijn er mogelijkheden binnen de SDE++ om deze
investeringen te ondersteunen, bijvoorbeeld door rekening te houden met de locatie
van een project in een energiesysteem of in te zetten op warmte?
Antwoord
Voor hernieuwbare elektriciteitsprojecten is voor het aanvragen van SDE++, zoals ook
de afgelopen rondes in de SDE+ het geval was, een transportindicatie van de netbeheerder
vereist. Zie voor een verdere toelichting mijn antwoord op vraag 19.
157
Hoe kan de SDE++ de uitrol van de warmte-infrastructuur en aanpassing van de gasinfrastructuur
aan waterstof stimuleren, aangezien ook deze ontwikkelingen een CO2-reductie bewerkstelligen?
Antwoord
Het aanleggen van relevante (energie) infrastructuur is geen doel, maar een middel
om CO2-reductie te realiseren. De aanleg van dergelijke infrastructuur past niet bij een
exploitatiesubsidie, zoals de SDE++. Warmte- en gasinfrastructuur wordt via ander
instrumentarium ontwikkeld.
158
Op welke wijze zal de stapsgewijze verlaging van de zogenaamde subsidie-intensiteit
richting 2030 worden vorm gegeven?
Antwoord
Jaarlijks zal worden bezien of er reden is om de subsidie-intensiteit te verlagen.
Het hoofddoel hierbij is om de kosteneffectiviteit van de regeling te bevorderen.
Hierbij wordt gekeken naar de verwachting van de aanvragen en kostprijsontwikkeling
van de relevante technieken. Op basis hiervan kan worden besloten om het maximum te
verlagen. Om de voorspelbaarheid en betrouwbaarheid van de SDE++ voor partijen te
vergroten, zal ik dit tijdig aankondigen zodat partijen hiermee rekening kunnen houden.
159
Welke mogelijkheden ziet u, bijvoorbeeld middels het voorschrijven van een MKBA, om
in de rangschikkingsmethode van de SDE++-regeling meer aandacht te besteden aan de
maatschappelijke/nationale kosten en baten van voorstellen in aanvulling op het rangschikken
op de CO2-reductie die een voorgesteld project oplevert?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 19.
160
Vindt u dat systeemvoordelen (lage maatschappelijke kosten) van bijvoorbeeld groen
gas- en waterstofprojecten momenteel niet voldoende gewaardeerd worden in de rangschikkingsmethode?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nee. Het doel van de SDE++ is op een zo kosteneffectieve wijze een grote bijdrage
te leveren aan de doelstelling voor 2030, te weten 49 procent CO2-reductie. Vanwege deze doelstelling ligt het in de rede dat met name de uitrol van
ontwikkelde technieken met een gunstige kosteneffectiviteit gestimuleerd worden. De
SDE++ is echter niet het enige beleid dat door het kabinet wordt ingezet om de transitie
zowel op de korte als de lange termijn te ondersteunen. Zo heb ik uw Kamer onlangs
geïnformeerd over de Routekaart groen gas (Kamerstuk 32 813, nr. 487) en de kabinetsvisie op waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 485).
161
Onderschrijft u de constatering dat het meenemen van maatschappelijke/nationale kosten
bijvoorbeeld groen gas en waterstof aantrekkelijker maakt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ook in het geval wordt uitgegaan van de nationale kosten conform de nationale kostensystematiek
geldt dat technieken zoals groen gas en de productie van waterstof op dit moment nog
te maken hebben relatief hoge kosten ten opzichte van bijvoorbeeld hernieuwbare elektriciteit
of warmte. Dit geldt overigens in mindere mate voor groen gas, zoals ook tot uitdrukking
komt in de verwachte subsidiekosten in de SDE++ van een aantal technieken voor de
productie van groen gas.
162
Op welke wijze worden de integrale nationale kosten meegewogen bij de rangschikking
van subsidieaanvragen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 19.
163
Waarom worden systeemvoordelen, zoals de vraag of voor een project wel of geen investeringen
in (publieke) infrastructuur nodig zijn, niet gewaardeerd in de rangschikking voor
de SDE++?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 19.
164
Is bij het opstellen van de SDE++ rekening gehouden met de situatie dat het subsidiebudget
kan worden uitgeput als een relatief duur project de aanvraag eerder indient dan een
relatief goedkoop project, waardoor het dure project wel subsidie ontvangt en het
goedkope project niet?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 139.
165
Welke CO2-reducerende technieken voor de industrie buiten hernieuwbare energie en CCS zouden
in aanmerking kunnen komen voor de SDE++-subsidie? Kan deze optie verder worden toegelicht?
Waarom is gekozen deze technieken binnen de SDE++ te subsidiëren en niet via andere
stimuleringsmaatregelen?
Antwoord
Dit gaat om een groot aantal technieken. In de Kamerbrief van 17 februari jl. (Kamerstuk
31 239, nr. 312) staan alle technieken voor de SDE++ 2020 genoemd (in de tabel in bijlage 1). Dit
betreft onder meer productie van waterstof door elektrolyse, restwarmte, elektrische
boiler en warmtepompen. Door technieken zoveel mogelijk met elkaar te laten concurreren
om het beschikbare budget, via één instrument, wordt op een zo kosteneffectieve wijze
een bijdrage aan de doelstelling gerealiseerd.
166
Welke methoden om te corrigeren voor vermeden ETS-kosten of opbrengsten uit de verkoop
van ETS-rechten worden door het RVO onderzocht? Kan dit inmiddels meer worden toegelicht?
Antwoord
Het onderzoek met RVO is in volle gang. De aanwijzings- en uitvoeringsregeling voor
de SDE++ in 2020, waarin dit zal worden beschreven, worden op korte termijn gepubliceerd.
167
Hoe waardeert u het voorstel om de kosten en baten zoals bijvoorbeeld voor het al
dan niet noodzakelijk zijn van uitbreiding van de energie-infrastructuur en opslagcapaciteit
mee te nemen in de SDE++-systematiek? Is dit wenselijk? Waarom wel of waarom niet?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 72.
168
Welke voor- en nadelen ziet u bij het meenemen van maatschappelijke/nationale kosten
en baten in de SDE++-rankingmethode?
Antwoord
Het meenemen van de nationale kosten en baten binnen de SDE++ regeling kan leiden
tot meer bewustzijn over deze kosten. Voor de nadelen verwijs ik naar mijn antwoord
op vraag 19.
169
Is het wenselijk om door middel van het meenemen van maatschappelijke/nationale kosten
groen gas en waterstof aantrekkelijkere opties te maken binnen de SDE++-regeling?
Waarom wel of waarom niet
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 19.
170
Welke mogelijkheden ziet u om binnen de SDE++-regeling meer rekening te houden met
de impact op het elektriciteitsnetwerk, en de beschikbare ruimte daarop, bij het rangschikken
van voorstellen? Is het wenselijk om deze mogelijkheden te benutten? Waarom wel of
waarom niet?
Antwoord
Sinds het najaar van 2019 is er voor een aanvraag voor hernieuwbare elektriciteit
een transportindicatie van de netbeheerder nodig. Zonder deze transportindicatie is
een aanvraag onvolledig. Ik zie geen mogelijkheden om, aanvullend hierop, nog een
verder onderscheid tussen aanvragen te maken. Doordat de transportindicatie goed werkt,
acht ik dat ook niet nodig.
171
Klopt het dat aanvragen voor de SDE++ worden toegekend op basis van het «first-come
first-serve» principe? Klopt het tevens dat daardoor projectaanvragen met lagere kosten
per ton CO2 kunnen worden afgewezen ten faveure van projecten met hogere kosten per ton CO2? Indien dit het geval is, is dat wat u betreft wenselijk? Waarom wel of waarom niet?
Antwoord
Zie mijn antwoorden op vraag 139 en 164.
172
Onderschrijft u de constatering dat het aanpassen van de wijze waarop SDE++-subsidies
worden toegekend naar een methode waarin alle aanvragen eerst worden gerangschikt
naar de kosten per ton CO2-reductie en vervolgens subsidies worden toegekend aan projecten met de laagste kosten
per ton CO2-reductie leidt tot grotere doelmatigheid? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijkheden
ziet u voor het toepassen van een dergelijke methode bij het alloceren van SDE++-subsidies?
Is dat wenselijk en uitvoerbaar?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 139.
173
Wat zijn de uitkomsten van het overleg met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO) over de mogelijkheden om te corrigeren voor vermeden ETS-kosten of opbrengsten
uit de verkoop van ETS-rechten?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 166.
174
Welke mogelijkheden ziet u om marktpartijen met én zonder ETS-voordelen een beter
bij hun situatie passende subsidie te verschaffen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 166.
175
Hoe waardeert u het voorstel om de SDE++-regeling vooral te richten op technieken
die niet onder de ETS vallen? Waarom zou dit al dan niet wenselijk zijn? Zou dit de
effectiviteit en doelmatigheid van de SDE++-regeling zou vergroten? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
In het Regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) en de Klimaatwet (Kamerstuk 34 534) is een nationale CO2-doelstelling opgenomen, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen ETS en niet-ETS.
Indien de SDE++ zich enkel zou richten op de niet-ETS sectoren zou dit leiden tot
een minder kosteneffectieve, en daarmee minder doelmatige, realisatie van deze doelstelling,
omdat daarmee de kosteneffectieve opties in de sectoren die vallen onder het ETS worden
uitgesloten.
176
In hoeverre is de SDE++ momenteel voldoende afgestemd op andere beleidsinstrumenten
en vice versa?
Antwoord
De SDE++ is ten tijde van het sluiten van het Klimaatakkoord en de uitvoering daarvan
aangesloten op andere beleidsinstrumenten en subsidies en de ontwikkeling daarvan.
Hierover is voortdurend overleg met diverse sectoren en belanghebbenden. Indien nodig
en gewenst zal het instrumentarium worden aangepast.
177
Welke mogelijkheden ziet u om de SDE++ en andere beleidsinstrumenten beter op elkaar
af te stemmen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 176.
178
Integrale afwegingen zoals landschappelijk inrichting worden momenteel niet in de
SDE++ meegenomen, op welke wijze kunnen dergelijke integrale afwegingen beter worden
gemaakt? Welke rol kan het beter op elkaar afstemmen van de SDE++ en andere beleidsinstrumenten
daarbij spelen?
Antwoord
In de RES worden op regionaal niveau keuzes gemaakt met betrekking tot de ruimtelijke
inpassing van onder andere hernieuwbare elektriciteit. Uit het proces van de RES’en
volgen uiteindelijk de benodigde vergunningen voor het realiseren van hernieuwbare
energieprojecten. Een vergunning is voor een groot deel van de technieken die met
de SDE+ gestimuleerd worden een vereiste. Indien in het proces rondom de RES wordt
besloten aan een initiatiefnemer geen vergunning te verlenen, omdat het project bijvoorbeeld
vanuit de ruimtelijke inpassing niet wenselijk wordt geacht, komt deze dus ook niet
in aanmerking voor SDE+. Het proces van de RES is daarmee in veel gevallen sturend
voor het type projecten dat tot stand komt. Ook in de periode tot aan de totstandkoming
van de RES geldt dat in de meeste gevallen de decentrale overheden bevoegd gezag zijn
als het gaat om de ruimtelijke inpassing van hernieuwbare energieprojecten.
179
Welk effect heeft het nieuwe element in de SDE++ (rangschikking op basis van kosten
per vermeden ton CO2-emissies) naar verwachting op de te verstrekken subsidies?
Antwoord
Met de verbreding van de SDE+ naar de SDE++ kan naar verwachting een kosteneffectievere
bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen worden gerealiseerd. In dit geval
zal de te verstrekken subsidie lager zijn, dan wanneer de SDE++ enkel was opengesteld
voor hernieuwbare energie.
Voor aanvragers blijft de aanvraagsystematiek echter hetzelfde. De omrekening naar
kosten per vermeden ton CO2 gebeurt enkel om aanvragen met elkaar te kunnen vergelijken.
180
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek naar een correctie voor vermeden
ETS-kosten of opbrengsten uit de verkoop van ETS-rechten, om het nadeel voor niet-ETS
deelnemers op te heffen? Indien dat onderzoek nog niet is afgerond, wanneer verwacht
u dan dat het gereed is? Op welke wijze en op welk moment wordt de SDE++ nog aangepast
naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 166.
181
Waarom wordt in de SDE++-systematiek niet uitgegaan van een bereikte CO2-reductie van projecten gedurende de werkelijke (economische) levensduur ervan? Klopt
het dat hiermee zonne- en windprojecten onterecht duurder lijken in de SDE++?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 26.
182
Welke mogelijkheden zijn er om de SDE++-systematiek alsnog uit te laten gaan van een
bereikte CO2-reductie van projecten gedurende de werkelijke (economische) levensduur van een project?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 26.
183
Hoe voorkomt u dat de ingebouwde concurrentiesystematiek nieuwe technieken die ingezet
kunnen worden om CO2-reductie te realiseren buitenspel zet?
Antwoord
Het doel van de SDE++ is om op kosteneffectieve wijze een bijdrage te leveren aan
het realiseren van 49 procent CO2-reductie in 2030. Daartoe richt de SDE++ zich op de grootschalige uitrol van marktrijpe
technieken. Voor het stimuleren van innovatie wordt specifiek ondersteund door het
energie-innovatie instrumentarium, zoals de DEI+ en HER. Ieder jaar wordt bezien over
er nieuwe technieken in de SDE++ kunnen worden opgenomen.
184
Hoe worden de biomassa-aanvragen op duurzaamheidsvereisten getest, aangezien het aangekondigde
duurzaamheidskader van het kabinet er nog niet is? Waarom wordt er niet gewacht met
de toekenning van subsidie tot dit kader beschikbaar is?
Antwoord
Op dit moment worden er reeds strenge eisen gesteld aan de vaste biomassa die onder
de SDE+ ingezet wordt voor grootschalige energieproductie. Deze eisen zijn opgenomen
in de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen.
185
Wanneer wordt het aangekondigde duurzaamheidskader biomassa verwacht? Wordt er gewacht
met het toekennen van subsidies tot deze beschikbaar is? Zo nee, hoe wordt voorkomen
dat er subsidies worden verleend aan projecten die uiteindelijk helemaal niet zo duurzaam
blijken te zijn?
Antwoord
De SER is verzocht zijn advies het eerste kwartaal van 2020 op te leveren. Doordat
de rapporten die de SER betrekt bij haar advies vertraagd waren – waaronder het PBL-rapport
dat 8 mei jl. gepresenteerd is – heeft ook de SER enige vertraging. De SER streeft
ernaar het advies in juli af te ronden. Het kabinet streeft ernaar om het duurzaamheidskader
zo spoedig mogelijk na ontvangst van het SER-advies, naar uw Kamer te sturen. Op dit
moment gelden de huidige duurzaamheidscriteria die een duurzame inzet van biomassa
garanderen.
186
Hoeveel biomassa-projecten zijn de afgelopen drie jaar middels SDE-beschikkingen operationeel
geworden? Om welke bedragen gaat het bij elkaar genomen? Hoeveel biomassa is daarmee
verstookt? Hoeveel CO2 is daarbij vrijgekomen? Hoeveel fijnstof is daarbij vrijgekomen? Hoeveel stikstof
is daarbij vrijgekomen?
Antwoord
Er zijn 188 biomassaprojecten operationeel geworden de afgelopen drie jaren (2017–2019).
De totale kasstroom betrof 331 miljoen euro; 27 PJ aan biomassa als input (2017: 17 miljoen
euro/ 1 PJ; 2018: 119 miljoen euro/ 9 PJ; 2019: 195 miljoen euro/ 17 PJ.) De precieze
uitstoot van CO2, fijnstof en stikstof van deze projecten is mij niet bekend.
187
Wat is de verwachte toename van de verbranding van biomassa de komende vijf jaar?
Wordt hiervan wel geregistreerd wat de CO2-uitstoot is die daadwerkelijk in de atmosfeer komt?
Antwoord
Een toename in energieproductie van 37 PJ in 2020 tot 47 PJ in 2025. Voor zover deze
projecten voldoende omvang hebben, houdt de NEa de CO2-uitstoot bij.
188
Wat is gedaan met de kritiek dat het wel degelijk van belang is om deze CO2-uitstoot uit biomassacentrales te registreren om effectief klimaatbeleid te kunnen
voeren?
Antwoord
Het kabinet acht duurzame biomassa noodzakelijk voor het realiseren van de klimaatopgave.
Het kabinet volgt daarbij de internationale en Europese regels. Daarbij staat voor
het kabinet voorop dat alleen duurzame biomassa bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering.
Daar is de inzet van het kabinet op gericht.
189
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar het in het publiek
domein plaatsen van informatie uit geothermische SDE-projecten?
Antwoord
Momenteel wordt gewerkt aan een aanpassing van de Mijnbouwwet en -regelgeving waarin
o.a. de lagere regelgeving voor aardwarmte nader wordt uitgewerkt en verbeterd. De
mogelijkheid om bij het verstrekken van subsidie te eisen dat de desbetreffende geologische
informatie versneld in het publieke domein wordt geplaatst wordt hierin meegenomen.
De aangepaste Mijnbouwwet en -regelgeving treedt naar verwachting op 1 juli 2021 in
werking en zal dus nog niet van toepassing op de eerste SDE++-ronde in dit najaar.
190
Op welke wijze wordt het aanstaande duurzaamheidskader Biomassa verwerkt in de SDE++-regeling
en de komende openstellingen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 47 en 86.
191
Waarom is voor de resterende biomassaprojecten voor de opwekking van elektriciteit
geen andere oplossing gevonden de afgelopen tien jaar?
Antwoord
Het kabinet acht duurzame biomassa noodzakelijk voor het realiseren van de klimaatopgave.
Het toepassen van biomassa voor de opwekking van elektriciteit is daarbij een kosteneffectieve
manier om bij te dragen aan nationale en Europese doelen voor hernieuwbare energie
voor 2020 en 2023. Dit blijkt ook uit de hoeveelheid aangevraagde en toegekende subsidie
binnen de (competitie van de) SDE+. In de afgelopen jaren zijn veel alternatieven
zoals zon- en windenergie ook kosteneffectief geworden en hebben deze een steeds groter
aandeel in de SDE+ gekregen.
192
Vindt u dat zonthermie momenteel ondergewaardeerd is in de SDE++? Waarom wel of waarom
niet? Welke mogelijkheden ziet u om het ontbreken van infrastructuurkosten en het
feit dat er bij zonthermie projecten geen sprake van een toename van congestie op
het net beter te waarderen in de SDE++-systematiek?
Antwoord
Zonthermie wordt op dezelfde manier als andere technieken gewaardeerd in de SDE++,
namelijk op basis van verwachte subsidiekosten per vermeden ton CO2. Het is echter vanwege uniformiteit tussen categorieën en de uitlegbaarheid van de
regeling niet altijd mogelijk of wenselijk om met alle effecten rekening te houden
in de rangschikking, zie ook mijn antwoord op vraag 19. Vandaar dat ik ervoor gekozen
heb de genoemde aspecten niet mee te laten nemen in de berekeningen voor de rangschikking
voor PBL.
193
Is bij het opstellen van de SDE++ de mogelijkheid overwogen om lokale projecten die
100% eigendom zijn van coöperaties een uitzonderingspositie te gunnen zodat ze ook
na sluitingsdatum van de SDE-ronde kunnen inschrijven en worden toegewezen, mits ze
goedkoper zijn dan de door het PBL vastgestelde subsidie van een efficiënte technologie?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 20.
194
Op welke manier kan zon-PV op daken verder worden gestimuleerd voor particulieren?
Kan de verbreding van de SDE++ hieraan bijdragen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 53.
195
Op welke manier kan zon-PV op daken verder worden gestimuleerd voor huurders? Kan
de verbreding van de SDE++ hieraan bijdragen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 18.
196
Op welke manier kan zon-PV op daken verder worden gestimuleerd voor verhuurders? Hoe
kan de verbreding van de SDE++ hieraan bijdragen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 17.
197
Op welke manier kan zon-PV op daken verder worden gestimuleerd voor bedrijfsdaken?
Hoe kan de verbreding van de SDE++ hieraan bijdragen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 53.
198
Hoe waardeert u het voorstel om voor de SDE++-categorieën waarbij aardgas wordt ingezet
een duurzaamheidskader te ontwikkelen om te borgen dat in de gehele keten een CO2-reductie plaatsvindt? Wat zijn hiervan de voor- en nadelen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 27.
199
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de rapportageverplichting
over de prijzen van de GvO’s?
Antwoord
Een rapportageverplichting over de waarde van garanties van oorsprong wordt nog nader
verkend. Hierbij ligt nadruk op hoe de benodigde informatie kan worden verzameld,
zonder daarbij een onnodig grote last te leggen op de projecten en de bij de uitvoering
betrokken partijen. Doordat er in de SDE++ voor het eerst wordt gecorrigeerd van de
waarde van garanties van oorsprong in het correctiebedrag, hoop ik dat marktpartijen
hierover meer informatie beschikbaar stellen, bijvoorbeeld in het kader van de marktconsultatie
van de adviezen voor 2021 van PBL.
200
Heeft u overwogen om de locatie van een project en de vraag of er daardoor aanvullende
investeringen in de netcapaciteit zijn gemoeid met een hernieuwbaar energieproject
mee te wegen in de rangschikking voor de SDE++-subsidie? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Met ingang van de najaarsronde van de SDE+ 2019 is een transportindicatie vereist
voor het verkrijgen van een SDE++ beschikking. Dit heeft de volgende voordelen: (1)
in de SDE+ wordt rekening gehouden met de beschikbare transportcapaciteit, (2) initiatiefnemers
hebben beter zicht op de beschikbare transportcapaciteit en (3) de netbeheerders hebben
beter zicht op de hoeveelheid projecten. Een transportindicatie zal ook in de SDE++
vereist zijn.
201
Bent u van mening dat er verborgen nationale kosten zijn door de noodzakelijke investeringen
in netcapaciteit die niet tot uitdrukking komen in de SDE++-systematiek? Bent u van
mening dat hernieuwbare energieprojecten hierdoor in de SDE++ op achterstand kunnen
komen en daardoor de uitkomst niet zo kosteneffectief is als wenselijk zou zijn?
Antwoord
De benodigde investeringen in netcapaciteit komen niet tot uitdrukking in de SDE++.
Ik ben niet van mening dat dit leidt tot een achterstand voor hernieuwbare energieprojecten.
De meeste hernieuwbare energieprojecten zijn relatief kostenefficiënt en zullen dus
naar verwachting ook in de SDE++ een belangrijke rol blijven spelen.
202
Hoe wordt in de criteria voor de SDE++ rekening gehouden met de uitkomsten van de
definitieve RES’en in 2021, met andere woorden hoe wordt voorkomen dat voor de in
de RES’en gewenste ontwikkelingen straks geen SDE++-subsidie beschikbaar is en omgekeerd
voor andere niet in de RES’en gewenste ontwikkelingen wel?
Antwoord
Als partner in het RES-proces kijkt EZK met de medeoverheden hoe de SDE++ aansluit
op de keuzes in de RES’en. Enerzijds is het daarvoor van belang dat in de regio's
voldoende aandacht is voor de kosteneffectiviteit van de gekozen invulling van de
doelstellingen. Hier zal onder andere naar gekeken worden door het PBL bij de analyse
van de concept RES. Op basis hiervan voorziet Nationaal Programma RES de regio’s van
een appreciatie, waarbij onder andere naar kosteneffectiviteit wordt gekeken, waarmee
de regio’s kunnen toewerken naar de RES 1.0. Anderzijds geldt dat een vergunning voor
een groot deel van de technieken die met de SDE++ gestimuleerd worden een vereiste
is. Deze vergunningen volgen uit het proces van de RES (en de warmtetransitieplannen).
Indien uit deze processen volgt dat aan een initiatiefnemer geen vergunning wordt
gegeven, omdat het project bijvoorbeeld vanuit de ruimtelijke inpassing niet wenselijk
wordt geacht, komt deze dus ook niet in aanmerking voor SDE+. De verschillende regionale
processen zijn daarmee sturend voor het type projecten dat tot stand komt.
203
Kunt u de doelstellingen van het kabinet met betrekking tot de verduurzaming van het
Rijksvastgoed en het realiseren van hernieuwbare energie-opwekking op Rijksgronden
en Rijksdaken zo exact mogelijk kwantificeren?
Antwoord
Voor de verduurzaming van de Rijksgebouwen heeft het Rijksvastgoedbedrijf een routekaart
opgesteld (Kamerstuk 31 490, nr. 256). Overeenkomstig met het Klimaatakkoord wordt hierin gestreefd naar 49% CO2-reductie in 2030 en 95% reductie in 2050 in de vastgoedportefeuille. In aanvulling
hierop wordt, mede in lijn met mijn brief aan de Kamer over de KEV 2019 (Kamerstuk
32 813, nr. 400), ingezet op het zo slim mogelijk benutten van Rijksgronden en -daken voor de opwek
van hernieuwbare elektriciteit. Voor de daken hoeft niet aangesloten te worden bij
natuurlijke vervangingsmomenten. Met de Rijksgronden en -daken is de ambitie om substantieel
bij te dragen aan de doelstelling 35 TWh hernieuwbaar op land in 2030 uit het Klimaatakkoord.
Vanwege de benodigde ruimtelijke besluitvorming wordt met name voor de Rijksgronden
door de verschillende Rijksdiensten proactief contact gezocht met de RES’en. De ambitie
is om samen met hen 80 locaties te identificeren en op te nemen in de RES. Naar verwachting
wordt de helft van deze projecten uiteindelijk gerealiseerd. Voor de wijze waarop
ik invulling geef aan zon op Rijksdaken zal ik uw Kamer voor de zomer nader informeren.
Daarbij zal ik tevens een nadere kwantificatie geven van de bijdrage van de projecten
aan het aandeel hernieuwbare energie.
204
Bent u van mening dat er verborgen nationale kosten zijn door de noodzakelijke investeringen
in netcapaciteit die niet tot uitdrukking komen in de SDE++-systematiek? Bent u van
mening dat hernieuwbare energieprojecten hierdoor in de SDE++ op achterstand kunnen
komen en daardoor de uitkomst niet zo kosteneffectief is als wenselijk zou zijn?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 201.
205
Kan verder worden toegelicht waarom er voor zon-PV op carports de mogelijkheid binnen
de categorie gebouwgebonden systemen groter dan 1 MWp wordt ingericht? Op welke wijze
wordt dit in de praktijk vormgegeven en waarom kon dit niet binnen de huidige systematiek?
Antwoord
Zon-pv op carpots kon voorheen indienen in de categorie voor grondgebondensystemen.
Op basis van het eindadvies van PBL voor de SDE++ 2020 heb ik geconcludeerd dat de
categorie gebouwgebonden systemen groter dan 1 MWp beter passend is voor dergelijke
projecten.
206
Hoe ziet u de verhouding tussen de SDE++ en de decentrale processen van de RES’en
en de warmtetransitieplannen?
Antwoord
Een vergunning is voor een groot deel van de technieken die met de SDE+ gestimuleerd
worden een vereiste. Deze vergunningen volgen uit het proces van de RES (en de warmtetransitieplannen).
Indien uit deze processen volgt dat aan een initiatiefnemer geen vergunning wordt
gegeven, omdat het project bijvoorbeeld vanuit de ruimtelijke inpassing niet wenselijk
wordt geacht, komt deze dus ook niet in aanmerking voor SDE+. De verschillende regionale
processen zijn daarmee sturend voor het type projecten dat tot stand komt.
207
Hoe kunnen ook de keuzes die gemaakt worden in de RES’en en de daarmee gepaarde afwegingen
omtrent ruimtelijke ordening, netinfrastructuur en draagvlak beter in balans gebracht
worden met de SDE++ en de daarin bestaande focus op kosteneffectiviteit?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 202.
208
Hoe zult u zich ervoor inzetten om te zorgen voor betere afstemming van de SDE++ met
andere beleidsinstrumenten (zoals ETS en de RES’en) en het beter meenemen van integrale
afwegingen zoals landschappelijk inrichting en ruimtelijke impact?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 202.
209
Ziet u het opnemen van ruimtelijke impact als afwegingscriterium voor het al dan niet
verlenen van subsidie als mogelijkheid? Zo nee, waarom niet? Wat zijn hiervan de voor-
en nadelen?
Antwoord
In de gekozen systematiek wordt de ruimtelijke impact meegewogen in het proces dat
uiteindelijk leidt tot het verkrijgen van een SDE++ beschikking. Een vergunning is
voor de meeste technieken in de SDE++ een vereiste voor het verkrijgen van een SDE++
beschikking. Bij het verlenen van deze vergunning wordt een ruimtelijke afweging gemaakt
waarin ruimtelijke impact een plek heeft. Het opnemen als ruimtelijke impact als afwegingscriterium
in de SDE+ heeft hierdoor beperkte meerwaarde, terwijl het wel de complexiteit van
de regeling sterk verhoogd en daarmee de uitvoerbaarheid niet ten goede komt.
210
Vindt u dat het vanwege de ruimtelijke impact onwenselijk is dat alleen hoge turbines
van meer dan 150 meter hoogte gebouwd zullen worden, omdat lagere windmolens de concurrentie
binnen de SDE++ met hogere verliezen op basis van kosteneffectiviteit? Zo nee, waarom
niet? Welke mogelijkheden ziet u om ook initiatieven met lagere windmolens vanuit
de SDE++ te stimuleren?
Antwoord
Nee, de kostprijs van windenergie daalt sterk voor hogere windmolens. Dit zorgt ervoor
dat er veel minder windmolens gebouwd hoven te worden om dezelfde elektriciteit te
produceren. Door de introductie van de categorie windenergie hoogtebeperkt maak ik
het vanaf 2020 ook mogelijk dat projecten op basis van landelijke regelgeving geldende
hoogtebeperkingen vanuit burger- en militaire luchtvaart aan kunnen vragen voor een
hoger basisbedrag dan reguliere windenergie in de SDE++.
211
Deelt u de constatering dat grootschalige «zon-op-dak»-projecten die veel meer opwekken
dan voor het eigen verbruik nodig is worden ontmoedigd, doordat zij de concurrentie
verliezen met goedkopere zon op veld projecten? Vindt u dat dit vanwege de veel lagere
ruimtelijke impact van zon op dak projecten een onwenselijke situatie is? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord
Ik deel deze constatering niet. Zie ook mijn antwoord op vraag 136.
212
Welke mogelijkheden ziet u om grootschalige zon op dak projecten aantrekkelijker te
maken, bijvoorbeeld door de voorkeurssystematiek voor zonneprojecten aan te passen
of door middel van een apart financieringsinstrument voor zon op dak?
Antwoord
In de SDE++ 2020 zijn zon op dak projecten reeds aantrekkelijker dan zon op veld projecten.
Zie hierover ook mijn antwoord op vraag 136.
213
Nu de verwachting is dat zon op dak eerder voor subsidie in aanmerking komt dan grondgebonden
zon-PV systemen, overweegt het kabinet dan ook om in het Bouwbesluit incentives of
verplichtingen op te nemen voor dakgebonden zon-PV?
Antwoord
De Minister van BZK werkt momenteel aan een wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving
(Bbl – opvolger van het Bouwbesluit 2012 onder de Omgevingswet) waarmee gemeenten,
conform de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 204), meer mogelijkheden te krijgen om het duurzaam gebruik van daken na de lokale afweging
richting burgers en bedrijven af te dwingen.
In mijn Kamerbrief (Kamerstuk 32 813, nr. 29) heb ik hierover het volgende opgenomen:
«Het voornemen is om gemeenten in het Bbl de bevoegdheid te geven via een zogenoemde
maatwerkregel in het omgevingsplan te eisen dat nieuwe gebouwen die niet al onder
de voorgenomen BENG-eisen vallen, zoals onverwarmde industriehallen, hun dak moeten
gebruiken voor duurzame opwek van energie of klimaatadaptatie. De reden dat deze mogelijkheid
zich niet richt op nieuwe gebouwen die al onder de voorgenomen BENG-eisen vallen,
is dat die BENG-eisen al verplichten tot een minimaal aandeel hernieuwbare energie.
Ook voor bestaande gebouwen worden de mogelijkheden voor gemeenten in het Bbl verruimd
om zon op daken te stimuleren. Bij bestaande daken bestaat grotere noodzaak voor individueel
maatwerk. Soms zal duurzaam gebruik van een bestaand dak alleen haalbaar zijn als
hier financiële mogelijkheden, zoals een subsidie, tegenover staan of wordt aangesloten
bij een natuurlijk vervangingsmoment, zoals renovatie. Daarom is er voor de bestaande
bouw gekozen voor zogenoemde maatwerkvoorschriften. Een dergelijk voorschrift landt
in een maatwerk-besluit en moet altijd in het individuele geval door het bevoegd gezag
gemotiveerd worden. Met het aanpassen van de bouwregelgeving creëert het kabinet nieuwe
bevoegdheden voor gemeenten. Het kabinet roept gemeenten ook op om hier actief gebruik
van te maken zodat waar mogelijk elk dak wordt benut als zonnedak.»
214
Is er in de nieuwe SDE++ regeling meer ruimte voor «zon op dak»-projecten ten opzichte
van de oude regeling, waarin projecten met «zon op land» vaak voordeliger kostenefficiënter
naar voren kwamen? Zo ja, hoe is dit punt verbeterd?
Antwoord
Ja. In de nieuwe SDE++-regeling worden technieken gerangschikt op subsidie intensiteit
(€/ton CO2-reductie), in tegenstelling tot de ranking van de SDE+ die gebaseerd was op de hoogte
van het basisbedrag. De rangschikking voor de SDE++ 2020 heb ik met uw Kamer gedeeld
in mijn brief van 17 februari 2020. Hieraan is af te lezen dat zon op dak een lagere
subsidie intensiteit heeft dan zon op veld, zullen zon op dak projecten eerder voor
subsidie in aanmerking komen dan grondgebonden systemen.
215
Kan worden toegelicht hoe de subsidiëring van mestvergisting zich verhoudt tot het
streven van dit kabinet om tot een meer duurzame vorm van kringlooplandbouw te komen
waar aanzienlijk minder mest in dient om te gaan?
Antwoord
De inzet van de Routekaart Groen Gas is om meer groen gas te produceren. In deze Routekaart
geeft het Kabinet geen voorkeur aan voor de inzet van specifieke soorten duurzame
biomassa, zoals mest. De omvang van de belangrijkste veehouderijsectoren (melkvee,
varkens en pluimvee) wordt momenteel geborgd door fosfaat- en productierechten in
de Meststoffenwet. Daarnaast kan het vergisten van mest een wezenlijk onderdeel vormen
van de kringlooplandbouw, in het bijzonder wanneer mestvergisting gecombineerd wordt
met de terugwinning van hoogwaardige mineralen en meststoffen.
216
Klopt het dat er meer wordt ingezet op de subsidiëring van grotere installaties voor
mestvergisting op dus veel grotere schaal?
Antwoord
Nee, binnen de SDE++ is ook een categorie voor monomestvergisters op boerderijschaal
opgenomen.
217
In hoeverre sluit de voorgestelde SDE++-regeling aan bij de Routekaart Groen Gas?
Op welke punten wordt afgeweken?
Antwoord
De stimulering van groen gas binnen de SDE++ sluit aan bij Routekaart Groen Gas. Over
tijd zijn de SDE+-categorieën voor groengasproductie meermaals aangepast en geoptimaliseerd
om zo aan te sluiten bij de veranderende stand van de sector. Dit blijf ik doen. Verder
onderzoek ik in het kader van de routekaart groen gas of het in de toekomst wenselijk
is om de inzet van biogas in biogasketels en -WKK via de SDE++ te blijven stimuleren.
218
Kunt u inzichtelijk maken hoe het in ontwikkeling zijnde duurzaamheidskader voor de
inzet en productie van biomassa meegenomen is in de keuzes voor de SDE++-regeling?
Voor welke categorieën in de SDE++ is dit duurzaamheidskader van belang en welke rol
zal het kader spelen in de beoordeling van projecten in zowel de najaarsronde als
vanaf 2021?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 47 en 86.
219
Deelt u de constatering dat de stijgende pelletprijs innovatie remt en ervoor zorgt
dat hoogwaardige toepassingen van biomassa worden weggeconcurreerd? Hoe waardeert
u het advies om de pelletprijs daarom in de SDE++ te bevriezen op het niveau van 2015?
Wat zijn de voor- en nadelen van het bevriezen van de pelletprijs in de SDE++?
Antwoord
Een licht stijgende pelletprijs zorgt ervoor dat categorieën die deze biomassa gebruiken
minder concurrerend worden in de SDE++ en daardoor relatief minder aan bod komen en
andere alternatieven juist meer. Dat zorgt ervoor dat de druk om te innoveren juist
toeneemt en dat er gekeken wordt naar andere alternatieven. Het bevriezen van de biomassaprijs
voor snoei- en dunningshout is gedaan om een (lokaal) prijsopdrijvend effect van die
biomassa te voorkomen, dat is niet aan de orde bij de internationale houtpelletmarkt.
Ten aanzien van de nadelen van het bevriezen geldt dat het doel van de SDE++ is om
de onrendabele top van de technieken te vergoeden, indien dat slechts deels gebeurt
wordt een techniek mogelijk minder aantrekkelijk voor ondernemers.
220
Klopt het dat om in aanmerking te komen voor de categorie verlengde levensduur SDE+
vergistingsinstallaties in de SDE++ 2020 moet gekozen worden voor de groengas route
en dat voor de hierbij vereiste conversiestap een aangepaste vergunning nodig is?
Hoe waardeert u de oproep om gezien de beperkte tijd hiervoor het daarom zou zijn
als voor de najaarsronde 2020 SDE++ dezelfde voorwaarden gelden als in de SDE+-regeling
het geval was? Dat wil zeggen dat vergisters met WKK gebruik kunnen maken van verlengde
levensduur op basis van WKK. Vindt u dat de mestverwerking van de betreffende vergisters
anders in het gedrang komt en dat dit een gemiste kans zou zijn om reeds bestaande
mogelijkheden voor energieopwekking te blijven benutten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In het eindadvies basisbedragen SDE++ 2020 heeft PBL voor verlengde levensduur alleen
een basisbedrag geadviseerd voor de ombouw van een wkk installatie naar een groen
gas installatie. Afhankelijk van de situatie kan hiervoor een vergunning benodigd
zijn. Op basis van dit advies stel ik voor 2020 alleen een categorie verlengde levensduur
voor de ombouw van een wkk vergister naar groen gas open. In het advies voor de SDE++
2021 zal PBL uitgebreider advies uitbrengen over de kostprijs van de bestaande installaties.
Op basis hiervan zal ik besluiten hoe ik de SDE++ 2021 vorm zal geven. Ik verwacht
niet dat dit gevolgen heeft voor de mestverwerking aangezien het nog enige tijd duurt
voordat de bestaande SDE-beschikkingen aflopen.
221
Op welke wijze voorkomt u dat groen gas wordt weggeconcurreerd door zonne- en windenergie?
Antwoord
De SDE++ regeling is techniekneutraal en zorgt voor concurrentie tussen bepaalde technologieën.
Als de uitkomsten van de komende SDE++ rondes de doelstellingen uit het klimaatakkoord
in gevaar brengen of andere grote negatieve effecten hebben zal ik de regeling hierop
aanpassen. In het kader van de Routekaart Groen Gas bezie ik daarnaast aanvullend
beleid, zowel ten aanzien van stimulering als flankerend beleid, om de productie van
groen gas te vergroten.
222
Ontvangt het bedrijf dat de restwarmte levert subsidie? Zo ja, hoe wordt dat bedrijf
dan nog gestimuleerd om te verduurzamen, wanneer op oude voet verder gaan geld oplevert?
Kan deze mogelijke situatie worden toegelicht?
Antwoord
Een industrieel bedrijf dat restwarmte produceert kan subsidie aanvragen, waarmee
de kosten voor de aanleg en exploitatie van de installatie(s) wordt vergoed. Deze
vergoeding is zodanig hoog dat de onrendabele top wordt vergoed. Daarmee wordt het
voor een bedrijf financieel even aantrekkelijk om restwarmte te leveren als dat niet
te doen. De geproduceerde warmte blijft in die zin een restproduct. Het leveren van
restwarmte reduceert de uitstoot van het bedrijf ook niet. Er blijven daarom voldoende
prikkels voor bedrijven om hun uitstoot te reduceren zoals de energiebelasting, de
Europese ETS en de nationale CO2-heffing. Het gevaar dat bedrijven niet zouden verduurzamen is dan ook klein.
223
In hoeverre wordt bij de toekenning van subsidiëring van restwarmte het gevaar van
lock-in meegewogen?
Antwoord
Er is bij de benutting van restwarmte geen risico op lock-in. Zie mijn antwoord op
vraag 222. Op warmtenetten kunnen in de toekomst ook nog alternatieve warmtebronnen
aangesloten worden.
224
Kan er meer worden gezegd over bestaande waterstofprojecten die in aanmerking kunnen
komen voor de toekenning?
Antwoord
Bestaande projecten komen niet in aanmerking, deze zijn immers al gerealiseerd. Nieuwe
projecten die nog niet in aanbouw zijn kunnen wel een aanvraag indienen.
225
Hoe kan de SDE++ geschikt gemaakt worden voor de productie van waterstof uit hernieuwbare
energie?
Antwoord
In de SDE++ wordt dit jaar voor het eerst de productie van waterstof door elektrolyse
opgenomen. Ondanks dat het in vergelijking met andere technieken een dure optie is,
stel ik deze categorie toch open, om op deze wijze marktpartijen het benodigde uitzicht
op ondersteuning door SDE++ te bieden. Bedrijven kunnen door gunstige omstandigheden
en/of in combinatie met andere subsidies in aanmerking komen voor SDE++ tot het maximale
subsidiebedrag van € 300 per ton. Daarnaast presenteert het kabinet in de Kabinetsvisie waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 485) een nieuw, tijdelijk, instrument voor exploitatiesteun ten behoeve van opschaling
en kostenreductie van groene waterstof. Ik zal monitoren of de hierboven beschreven
instrumenten voldoende kansen bieden voor deze fase van de ontwikkeling van groene
waterstof. Naast de marktconsultaties voor de SDE++ zullen deze ook plaatsvinden voor
het opschalingsinstrument.
226
Wat is de subsidie-intensiteit per ton CO2 voor blauwe waterstof?
Antwoord
Een bedrijf kan ervoor kiezen om CO2 af te vangen bij de productie van (grijze) waterstof. Daarvoor kan het bedrijf gebruik
maken van de verschillende categorieën CCS in de SDE++. Voor de categorie nieuwe CO2-afvang bij bestaande installaties heeft PBL een subsidie intensiteit van 85 €/ton
CO2 en voor de categorie nieuwe CO2-afvang bij nieuwe installaties 76 €/ton CO2 geadviseerd.
227
Waarom kan de productie van blauwe waterstof alleen indirect via de subsidie voor
CCS voor SDE++-subsidie in aanmerking komen?
Antwoord
Omdat de productie van blauwe waterstof het toepassen van CCS op een installatie die
(grijze) waterstof maakt betreft. Voor de categorie-indeling heeft PBL uitvoering
gesproken met diverse marktpartijen. De gekozen indeling is generiek en niet sector-
of techniekspecifiek (bijvoorbeeld pre- of post combustion of op basis van CO2-concentratie).
228
Waarom is de productie van waterstof via pyrolyse niet meegenomen in de SDE++? Bent
u ermee bekend dat pyrolyse in onze buurlanden een zeer geaccepteerde vorm van waterstofproductie
is en Nederland om onbegrijpelijke redenen hier amper in investeert?
Antwoord
Het PBL heeft de referentie-installaties bepaald op basis van concrete projecten in
Nederland. Wanneer er vanuit de markt suggesties zijn voor andere concrete projecten
die overwogen/berekend zouden kunnen worden dan kan dit bij de marktconsultaties van
de conceptadviezen van het PBL worden aangegeven.
229
Waarom wordt voor groene waterstof elektrolyse vanuit wind op zee het aantal vollasturen
beperkt tot 2000? Erkent u dat deze vorm van elektrolyse daarmee onnodig op achterstand
staat?
Antwoord
Zie mijn antwoorden op vraag 30 en vraag 225. In de waterstofvisie heeft het kabinet
aangekondigd om onderzoek te doen naar de koppeling van wind op zee aan de productie
van waterstof, bijvoorbeeld door gecombineerde tenders.
230
Nu u aangeeft dat subsidiëring van groene waterstof uit de SDE++ een relatief dure
optie is, kunt u aangeven op welke termijn duidelijk wordt of de kosten van groene
waterstof dalen waardoor groene waterstof een goedkopere optie wordt om te subsidiëren
vanuit de SDE++?
Antwoord
Dat is op dit moment niet te zeggen. De ontwikkeling van de kostprijs van waterstof
zal jaarlijks gemonitord worden.
231
Welke mogelijkheden ziet u om, naast de levering van hernieuwbare warmte, ook de aanleg
van warmtenetten te ondersteunen via de SDE++?
Antwoord
Het aanleggen van relevante (energie) infrastructuur is geen doel, maar een middel
om CO2-reductie te realiseren. De aanleg van dergelijke infrastructuur past niet bij een
exploitatiesubsidie, zoals de SDE++. Warmte- en gasinfrastructuur wordt via ander
instrumentarium ontwikkeld.
232
Heeft u overwogen om de SDE++ in te richten om de productie en uitrol van waterstof
te stimuleren? Zo ja, welke opties zijn daarbij uitgewerkt en waarom is daar niet
voor gekozen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Binnen de SDE++ wordt de productie en uitrol van waterstof via elektrolyse gestimuleerd.
Zie voor verdere toelichting mijn antwoorden op vraag 58, 61, 69 en 235.
233
Bent u bereid om de SDE++ uit te breiden naar de stimulering van de productie en uitrol
van waterstof?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 232.
234
Onderschrijft u de constatering dat waardering van waterstof uit elektrolyse plaats-
en tijdsgebonden is, omdat het bieden van flexibiliteit aan markt en netwerk dat ook
is? Zo nee, waarom niet? Is het zo dat het subsidiëren van waterstof uit elektrolyse
via de SDE++-regeling daarom niet aansluit bij de doelstelling van de SDE++, omdat
het geen materieel effect heeft op CO2-reducties? Waarom wel of waarom niet? Is de SDE++-regeling gezien het bovenstaande
de geschikte manier om waterstof uit elektrolyse te stimuleren? Indien dat niet het
geval is, welke andere mogelijkheden wilt u dan gebruiken om waterstof uit elektrolyse
te bevorderen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 77.
235
Wat is uw reactie op het advies om een extra subcategorie voor post-combustion afvangtechnologie,
en een categorie voor blauwe waterstof als brandstof aan de SDE++ toe te voegen en
ruimere ondersteuning voor kostenreductie en opschaling voor groene waterstof mogelijk
te maken via onder andere Europese regelingen?
Antwoord
Voor het eerste deel van de vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 227. Over
de opschaling van groene waterstof heb ik u recent met de waterstofvisie geïnformeerd
(Kamerstuk 32 813, nr. 485), waarin ook inga op het Europese (stimulerings)kader.
236
Welke voor- en nadelen heeft het stimuleren van waterstof als brandstof, en dus niet
alleen als grondstof, ter vervanging van aardgas of het circulair hergebruiken van
raffinaderijgassen? Welke mogelijkheden ziet u hiervoor zowel binnen de SDE++ als
met andere instrumenten?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 58.
237
Kunt u garanderen dat over de elektriciteit die de elektrolyzer in gaat geen energiebelasting
geheven zal worden, ongeacht de toepassing? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In artikel 64, lid 3, van de Wet belastingen op milieugrondslag is een vrijstelling
van energiebelasting opgenomen voor de levering of het verbruik van elektriciteit
die wordt gebruikt voor elektrolytische procedés. Indien bij een elektrolyzer elektriciteit
wordt gebruikt voor elektrolytische procedés, valt die elektriciteit onder de vrijstelling.
238
Klopt het dat in de SDE++ de subsidies uitgekeerd zullen worden over het aantal vollast-uren
en over het aantal daadwerkelijk geproduceerde kilo’s waterstof?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 68.
239
Hoe zorgt u ervoor dat de betrokkenheid van netwerkbedrijven met de productie van
waterstof niet marktverstorend zal werken?
Antwoord
In de Kabinetsvisie op waterstof is aangekondigd dat het kabinet de ordening van de
toekomstige waterstofmarkt zal onderzoeken. Het kabinet heeft daarbij wat betreft
transport, opslag en conversie oog voor mogelijke tijdelijke rollen voor staatsdeelnemingen
en netwerkbedrijven om de waterstofmarkt mede op gang te helpen en daarnaast voor
een meer structurele rollen als de waterstofmarkt meer volwassen is.
240
Klopt het dat de huidige SDE++-regeling in het geval CCS slechts van toepassing is
op het transport offshore middels pijpleidingen en niet op transport van CO2 per schip? Vindt u dat het om innovatie mogelijk te maken van belang is geen onderscheid
te maken tussen de wijze van transport van CO2 naar offshore gasvelden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 91.
241
Hoe is beoordeeld dat de criteria voor CCS haalbaar zijn voor alle onderdelen van
de industrie (zoals petrochemie en staalproductie) die voor de beperking van hun CO2-uitstoot daarvan afhankelijk zijn?
Antwoord
De criteria zijn opgesteld in nauw overleg met de industrie. Het PBL heeft het afgelopen
jaar hier ook een marktconsultatie voor gehouden die open stond voor alle onderdelen
van de industrie. Voor categorieën die niet eerder zijn opgenomen binnen de SDE+ en
waarvan de projecten naar verwachting wel een grote spreiding in de kosten en opbrengsten
hebben, wordt uitgegaan van een kosteneffectief project als basis om de subsidie te
berekenen. Met het opdoen van ervaring en de realisatie van projecten is het de verwachting
dat dit uitgangspunt voor de berekening van de subsidiebedragen kan worden aangepast.
Dit is in lijn met het voornemen om de SDE+ stap-voor-stap te verbreden, waarbij behoedzaam
wordt begonnen.
242
Kan voor CCS een categorie post-combustion capture worden toegevoegd?
Antwoord
Projecten die gebruik maken post-combustion capture kunnen SDE++ aanvragen binnen
de verschillende categorieën voor CCS.
243
Klopt het dat de subsidiëring van CCS alleen beschikbaar is voor CO2-transport per via pijpleidingen en niet voor CO2-transport per schip? Zo ja, is hier dan sprake van een onnodig middelvoorschrift
en bent u bereid om de regeling aan te passen zodanig dat de wijze van transport van
CO2 naar gasvelden onder de Noordzee niet voorgeschreven wordt?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 91.
244
Klopt het dat de subsidiëring van CCS alleen beschikbaar is voor CO2-transport per via pijpleidingen en niet voor CO2-transport per schip? Zo ja, is hier dan sprake van een onnodig middelvoorschrift
en bent u bereid om de regeling aan te passen zodanig dat de wijze van transport van
CO2 naar gasvelden onder de Noordzee niet voorgeschreven wordt?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 91.
245
Bent u voornemens duurzaamheidscriteria te verbinden aan projecten voor CCS? Waarom
wel dan wel niet?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 27.
246
Kan worden toegelicht welke CCS-projecten momenteel lopen? In welk stadium zijn deze
projecten? Hoe worden deze nu gefinancierd?
Antwoord
Er lopen momenteel diverse CCS-projecten. In Navigant studie met betrekking tot de
zeef (welke was bijgevoegd bij de Kamerbrief over de SDE++) staat een uitgebreid overzicht
van potentiele CCS-projecten in Nederland. Het project dat het meest ver in ontwikkeling
is, is Porthos in Rotterdam. Daarnaast is er het Athos project in het Noordzeekanaal
gebied. Diverse bedrijven verkennen de mogelijkheden van CCS per schip. Voor ondersteuning
bij haalbaarheidsonderzoek van CCS-projecten is subsidie beschikbaar: de «Topsector
Energiestudies Industrie». Ook zijn er Europese regelingen waar projecten gebruik
van kunnen maken zoals de EU Connecting Europe Facility (CEF). Porthos heeft hier
vorig jaar een subsidie van € 6,5 miljoen van gekregen.
247
Wordt overwogen alleen subsidie toe te kennen voor CCS-projecten met 100% afvang?
Zo nee, waarom wordt er zoveel geld gestoken in een techniek die verre van duurzaam
is?
Antwoord
Zie mijn antwoord op (het tweede deel van) vraag 38.
248
Hoe wordt voorkomen dat middelen die naar onvoltooide of niet gerealiseerde CCS-projecten
zijn gevloeid in de begrotingsreserve verdwijnen, zonder daadwerkelijk ten goede te
komen aan opwek van duurzame energie? Kan er een verzekering worden ingebouwd, dat
deze gelden alsnog worden ingezet voor projecten die zonne- en windenergie opwekken?
Antwoord
Wanneer een CCS-project een subsidiebeschikking ontvangt wordt er geld voor dit project
in de toekomst gereserveerd. De SDE++ is een exploitatiesubsidie, waardoor er geen
geld naar onvoltooide of niet gerealiseerde projecten gaat. Wanneer een project niet
kan realiseren vloeit het gereserveerde geld terug naar de beschikbare middelen. Hierdoor
kunnen deze middelen opnieuw gebruikt worden voor een nieuwe beschikking. Wat voor
beschikking dit zal zijn volgt uit de openstellingsrondes. Het vrijgevallen geld wordt
niet gealloceerd aan een bepaalde techniek (het gaat om zo kosteneffectief mogelijke
CO2-reductie, een niet gerealiseerd CCS-project hoeft niet vervangen te worden door een
ander CCS-project, maar ook niet per se door een zon- of windproject). Gelden in de
begrotingsreserve blijven gereserveerd voor de energietransitie en worden of later
dan voorzien uitgegeven aan bestaande projecten (door vertraging of onderproductie)
of zijn beschikbaar voor nieuwe openstellingsrondes.
249
Kunt u toelichten hoe u bedrijven achteraf wilt kunnen corrigeren in de SDE++? Welke
methoden kunnen hiervoor worden gebruikt en hoe zullen deze worden toegepast?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 66.
250
Is het mogelijk dat de er bij de nacalculatie zowel een bijstelling van het subsidiebedrag
naar boven als naar beneden kan plaatsvinden op basis van de gemaakte kosten?
Antwoord
Nee, het enkel mogelijk om het subsidiebedrag naar beneden bij te stellen. Het bedrijf
dat een aanvraag doet moet een goede inschatting van de verwachte kosten en inkomsten
(de businesscase) maken en indienen voor een subsidiebedrag dat daarbij hoort. De
hoogte van de subsidie wordt, nadat de subsidietender is afgelopen, in de subsidiebeschikking
vastgelegd. Wel geldt dat indien een subsidie wordt gekort en er blijken later alsnog
hogere kosten zijn gemaakt door het bedrijf, gevraagd kan worden om een hertoets.
251
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de goedkeuring door de Europese Commissie?
Antwoord
Er vindt een constructieve dialoog plaats met de Europese Commissie en ik heb er vertrouwen
in dat zij tijdig goedkeuring zal geven. Indien nodig zal ik maatregelen nemen om
tegemoet te komen aan eventuele bezwaren van de Europese Commissie om zo de openstelling
van de SDE++ in het najaar van 2020 mogelijk te maken.
252
Wat betekent de mogelijke verbreding in 2021 voor de stijging van de ODE? Met andere
woorden, hoe gaat deze verbreding gefinancierd worden en op welke wijze worden deze
lasten verdeeld?
Antwoord
De verbreding van de SDE+ naar de SDE++ vanaf de tweede helft van 2020 heeft geen
invloed op de hoogte of verdeling van de ODE. De ODE werd tot en met 2019 voor de
ene helft betaald door huishoudens en voor de andere helft door bedrijven. Bij de
presentatie van het Klimaatakkoord heeft het kabinet aangekondigd dat huishoudens
vanaf 2020 circa een derde van de ODE-lasten betalen en het bedrijfsleven circa twee
derde. Tegelijkertijd heeft het kabinet aangekondigd dat het totaal aan energiebelastingen
(de energiebelasting en de ODE) voor een huishouden met een gemiddeld energieverbruik
in 2020 met circa 100 euro zou dalen ten opzichte van 2019. Uit de publicatie van
het CBS van 3 maart 2020 blijkt dat deze verlaging is gerealiseerd. Eveneens heeft
het kabinet bij het Klimaatakkoord aangegeven dat het totaal aan energiebelastingen
in 2021 voor huishoudens met een gemiddeld verbruik ongeveer gelijk blijft aan 2020
en dus circa 100 euro onder het niveau van 2019 zal liggen. Met deze verschuiving
van lasten van huishoudens naar het bedrijfsleven draagt het bedrijfsleven extra bij
aan de verbreding van de SDE+.
253
Kan worden toegelicht waarom de SDE++ als meest optimale dan wel ideale maatregel
wordt beschouwd voor de nieuw genoemde categorieën, zoals onder meer de recycling
van kunststoffen?
Antwoord
Dit wordt op dit moment nog onderzocht. Zoals aangekondigd in mijn brief van 26 april
2019 is er nader onderzoek verricht naar een aantal technieken die van belang worden
geacht in de energietransitie, om te bepalen of zij geschikt zijn voor de SDE++. Op
basis van deze onderzoeken heb ik het PBL gevraagd om een aantal van deze technieken
(recyling van kunststoffen, etheenproductie uit bioethanol, geavanceerde hernieuwbare
brandstoffen voor vervoer, CO2-afvang en levering aan de glastuinbouw en elektrificatie op offshore-productieplatformen)
door te rekenen voor de SDE++ 2021. Voor een aantal technieken bestaan, om verschillende
redenen, uitdagingen om deze in de SDE++ in te passen. Op basis van het conceptadvies
en de resultaten van de marktconsultatie van het PBL zal ik besluiten of deze technieken
ook in het eindadvies moeten worden opgenomen. Hierbij maak ik gebruik van de inbreng
van marktpartijen tijdens de marktconsultatie die op 7 mei 2020 van start is gegaan.
254
Welke bestaande regelingen zijn nu gericht op de nieuw genoemde technieken en waarom
voldoen deze niet? En waar deze niet bestaan, waarom worden er geen specifieke maatregelen
opgenomen in bestaande beleidsprogramma’s die zich richten op bijvoorbeeld de circulaire
economie of de stimulering van biobrandstoffen om beoogd doel te bereiken ten aanzien
van recycling van kunststoffen, bio-based productie en hernieuwbare brandstoffen voor
vervoer?
Antwoord
Er zijn op dit moment geen bestaande regelingen die de onrendabele top van bestaande
circulaire technieken vergoeden. De nu bestaande regelingen zijn vooral gericht op
het opzetten van innovatieprojecten. Deze regelingen, zoals de DEI+, helpen wel om
een project op te zetten maar zorgen niet voor langjarige zekerheid die vaak nodig
is om de businesscase rond te krijgen en op grotere schaal de techniek toe te passen.
Dit geldt mogelijk ook voor geavanceerde hernieuwbare brandstoffen. Voor hernieuwbare
brandstoffen voor vervoer geldt een jaarverplichting voor brandstofleveranciers op
het totale aandeel daarvan in de brandstofverbruik voor wegvervoer. Deze verplichting
is echter niet voldoende om geavanceerde technieken uit te rollen die hernieuwbare
brandstoffen produceren uit biogene reststoffen. Het PBL onderzoekt daarom de mogelijkheden
voor het stimuleren van deze technieken door middel van de SDE++.
Mede op basis van het advies van het PBL zal ik bezien of deze technieken kunnen worden
opgenomen in de SDE++.
255
Welke mogelijkheden ziet u om een samenhangende visie te ontwikkelen op de rol van
elektriciteit in de energietransitie? Bent u bereid om in navolging van de Routekaart
Groen Gas en de Routekaart Waterstof ook een Routekaart Elektrificatie te ontwikkelen,
waarin in ieder geval inzicht wordt gegeven in de verwachte vraag naar duurzame elektriciteit
vanuit de industrie, de benodigde extra investeringen en financiële middelen en de
knelpunten die verdere elektrificatie in met name de industrie in de weg staan? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 82.
256
Welke mogelijkheden ziet u om SDE++-subsidies voor elektrificatie te koppelen aan
extra investeringen in duurzame opwekcapaciteit? Bent u bereid om onderzoek te doen
naar de mogelijkheden en methoden die hiervoor geschikt kunnen zijn? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
Er wordt op meerdere manieren onderzocht welke mogelijkheden en belemmeringen er zijn
voor elektrificatie. In mijn kamerbrief Visie verduurzaming basisindustrie 2050 van 15 mei 2020 geef ik weer dat ik er rekening mee houd dat additionele elektriciteitsvraag
en -aanbod zich parallel moeten ontwikkelen en dat er investeringen in het elektriciteitsnetwerk
nodig zijn.
Voor de openstellingsronde in 2020 is in het PBL-advies gekeken naar projecten met
aansluiting op het net. Een directe verbinding van een elektrolyse-installatie of
elektrische boiler met een hernieuwbare bron zal namelijk in de praktijk niet tot
extra CO2-reductie leiden, indien deze hernieuwbare energiebron ook zonder de elektrolyse-installatie
of elektrische boiler was gerealiseerd.
In de waterstofvisie heeft het kabinet aangekondigd om onderzoek te doen naar de koppeling
van wind op zee aan de productie van waterstof, bijvoorbeeld door gecombineerde tenders.
Hierbij wordt ook alternatief instrumentarium onderzocht.
257
Welke mogelijkheden zijn er om, naast de technieken die door PBL voor de SDE++ 2021
worden doorgerekend, meer differentiatie aan te brengen in de SDE++ bijvoorbeeld door
andere vormen van (chemische) recycling en bepaalde droogtechnieken in de voedselindustrie
toe te voegen? Op welke termijn, door wie, en op basis van welke criteria kunnen dergelijke
technieken worden toegevoegd?
Antwoord
De omvorming van de SDE+ naar de SDE++ is een stapsgewijs proces. In 2020 is een flink
aantal aanvullende categorieën in de SDE++ opgenomen. Tegelijkertijd geldt dat de
verbreding van de SDE+ daarmee niet is afgerond. Er zijn naar verwachting ook nog
andere technologieën die middels de SDE++ mogelijk ondersteund kunnen worden in 2021
of later. Ik nodig marktpartijen uit om deel te nemen aan de marktconsultatie die
elk jaar plaatsvindt voor de berekening van de basisbedragen door PBL. In deze marktconsultatie
kunnen ook nieuwe technieken aangedragen worden. Op basis van het conceptadvies van
het PBL zal ik besluiten of nieuwe technieken ook in het eindadvies moeten worden
opgenomen.
In beginsel komen alle technologieën die leiden tot een netto CO2-emissie reductie, marktrijp zijn en voldoende potentieel hebben, en waar sprake is
van een onrendabele top in aanmerking voor de SDE++, indien ander instrumentarium
zoals normering of verplichting leidt tot grote uitvoeringsbezwaren en/of weglek van
CO2.
Indien een technologie hieraan voldoet, zijn de volgende aspecten van belang bij het
opnemen van een nieuwe techniek:
• Er is een vast te stellen onrendabele top t.o.v. een referentietechniek of product;
• Er is marktinformatie beschikbaar over de kosten en inkomsten/vermeden kosten;
• De spreiding van projectkosten en aantal vollasturen is niet dermate groot dat er
geen generiek basisbedrag kan worden vastgesteld;
• Er kan een langetermijnprijs worden vastgesteld.
Ik heb het PBL gevraagd om advies indien er op deze gebieden twijfels bestaan bij
de doorrekening van nieuwe technieken.
258
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het in beeld krijgen en wegnemen van
nationale belemmeringen voor de CO2-afvang en levering aan de glastuinbouw?
Antwoord
De Ministeries van EZK en LNV zetten zich in dat naast afvang en ondergrondse opslag
van CO2 (CCS) ook de CO2-levering aan de glastuinbouw zowel technisch als commercieel voortgezet kan blijven
worden en zijn hierover in overleg met betrokken partijen. Naar verwachting zal hier
voor de zomer meer duidelijkheid over komen. Aan PBL is daarnaast gevraagd voor de
openstelling van de SDE++ in 2021 een doorrekening te maken voor afvang en levering
van CO2 aan de glastuinbouw.
259
Hoe is de lijst van technieken voor 2021 en verder tot stand gekomen? Waarom ontbreken
diverse vormen van (chemische) recycling en bepaalde droogtechnieken in de voedselindustrie?
Antwoord
De lijst met technieken voor 2021 is tot stand komen op basis van de nadere onderzoeken
van een aantal technieken die van belang worden geacht in de energietransitie om te
bepalen of zij geschikt zijn voor de SDE++. De resultaten van deze onderzoeken zijn
als bijlage toegevoegd aan de kamerbrief van 17 februari 2020.
In het rapport van Navigant (2019) Verkenning uitbreiding SDE+ met industriële opties is vastgesteld dat sommige technologieën, zoals droogprocessen, zijn onder te verdelen
in tientallen sub-technologieën die ieder eigen investerings- en operationele kosten
hebben. Door de grote verscheidenheid aan producten is het bovendien niet goed mogelijk
om één rekeneenheid vast te stellen voor het berekenen van de SDE++ basisbedragen
en de bijbehorende marktindices.
260
Kan vanaf de ronde 2021 mogelijk worden gemaakt dat de basisbedragen aantrekkelijk
worden gemaakt voor het merendeel van de projectenmanager een bepaalde categorie,
zoals bij de SDE+?
Antwoord
Het algemene uitgangspunt in de SDE++ is nog steeds dat het merendeel van de projecten
gerealiseerd moet kunnen worden met het berekende basisbedrag. Er geldt een uitzondering
voor categorieën die naar verwachting een grote spreiding in de kosten en opbrengsten
hebben en waar weinig projectinformatie beschikbaar is. Om overstimulering te voorkomen
wordt dan uitgegaan van een kosteneffectief project als basis om de subsidie te berekenen.
261
U schrijft dat energiebesparing en procesefficiency in de industrie qua systematiek
niet goed in de SDE++ past en dat u daarom zult bezien of een ander instrumentarium
geschikt is om deze energiebesparing te stimuleren, welke mogelijkheden zijn hiervoor
inmiddels verkend? Hoe verlopen de gesprekken met het bedrijfsleven hierover en waar
ligt bij hen de voorkeur? Op welke termijn verwacht u een voorstel te kunnen doen
voor een instrumentarium dat wel geschikt is?
Antwoord
Voor het stimuleren van energiebesparing en procesefficiëntie in de industrie wordt
momenteel bezien hoe het huidige instrumentarium ter stimulering van deze technieken
kan worden verbeterd. De markt wordt bij dit proces betrokken middels een marktconsultatie.
Naar aanleiding hiervan zullen de nodige aanpassingen in het instrumentarium worden
gedaan voor 2021 en 2022. Over de resultaten van de marktconsultatie en een uitgewerkt
voorstel voor het instrumentarium zal ik u later dit jaar informeren.
Dit jaar zal op basis van de consultatie in ieder geval de Energielijst van de Energie
Investeringsaftrek (EIA) nog worden geactualiseerd, door nieuwe aangedragen technieken
voor energiebesparing en procesefficiëntie voor 2021 op te nemen.
262
Deelt u de mening dat het een groot nadeel van de SDE++ is dat energiebesparing en
procesefficiency in de industrie hier niet in passen? Kunt u toezeggen dat er op de
kortst mogelijke termijn nog een instrumentarium wordt ontwikkeld om deze kansrijke
vormen van CO2-reductie alsnog te ondersteunen? Kunt u aangezien u de Kamer hierover in 2020 over
wilt informeren de termijn nader preciseren en meer urgentie aan dit vraagstuk geven?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 161.
263
Kunt u aangeven op basis van welke referentietermen de nacalculatie zal worden toegepast?
Antwoord
Om oversubsidiëring te voorkomen zal in de SDE++ de mogelijkheid om achteraf te kunnen
corrigeren, bijvoorbeeld via een staatssteun toets (milieusteunkader), worden opgenomen
in de regeling. Hierbij wordt gekeken naar de daadwerkelijke uitgaven van een individueel
project. Dit zal gebeuren op basis van een format wat door RVO.nl zal beschikbaar
worden gesteld, net zoals in de huidige SDE+. Het format wordt op dit moment nog nader
uitgewerkt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.T. Renkema, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier