Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Renkema over het bericht 'Rotterdamse rechter passeert Participatiewet'
Vragen van het lid Renkema (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Rotterdamse rechter passeert Participatiewet» (ingezonden 1 juli 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Van Ark (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen
9 september 2019).
Vraag 1
Kent u het bericht «Rotterdamse rechter passeert Participatiewet»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe vaak komen situaties als deze voor? Krijgt de Faillissementswet dan altijd voorrang
op de Participatiewet?
Antwoord 2
Het wordt niet bijgehouden hoe vaak situaties als deze voorkomen. In de uitspraak
waar het bericht over gaat heeft een rechter in een individueel geval een uitspraak
gedaan2. Het dwangakkoord3 dat de rechter heeft afgekondigd, is een wettelijk middel dat ingezet kan worden
ter versterking van het minnelijke traject waarbij geprobeerd wordt om een schuldregeling
te treffen met de schuldeisers. De rechter maakt hierbij een afweging of – in het
individuele geval – een schuldeiser in redelijkheid zijn medewerking aan een minnelijke
schuldregeling heeft kunnen weigeren. Daarbij zal een rechter de verschillende belangen
van de schuldenaar, de schuldeisers die ingestemd hebben met de regeling en de «weigerende»
schuldeiser(s) tegen elkaar afwegen. Het is wenselijk dat een onafhankelijke rechter
op basis van de Faillisementswet in individuele gevallen deze afweging kan maken.
Er kan dus niet worden gesproken over voorrang van de ene wet op de andere.
Vraag 3
Zijn er situaties bekend waarbij de betrokkene gedwongen naar de Wet Schuldsanering
Natuurlijke Personen (WSNP) moet, omdat de eigen gemeente niet kan meewerken aan een
minnelijke schuldenregeling? Ziet u dit ook als een onwenselijke situatie? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 3
Zoals ik u antwoordde op vraag 2, worden deze situaties niet bijgehouden.
De huidige wet- en regelgeving creëert geen onwenselijke situatie, omdat deze situatie
anders is dan geschetst. Gemeenten kunnen meewerken aan een minnelijke schuldregeling.
Alleen vereist de Participatiewet dat burgers ten onrechte ontvangen uitkeringen helemaal
terugbetalen4. Het mag immers niet lonen om fraude te plegen, door via de schuldhulpverlening de
schuld niet meer terug te hoeven betalen. Het terugbetalen duurt daarom langer dan
bij schulden die gedeeltelijk worden kwijtgescholden of vindt via een aparte afbetalingsregeling
plaats. Mensen met een schuld bij de gemeente zijn dus niet gedwongen om naar de Wsnp5 te gaan.
In dit individuele geval heeft de rechter – in het kader van de belangenafweging bij
een dwangakkoord – geoordeeld dat de andere schuldeisers onvoldoende op de hoogte
waren van het feit dat de gemeente de fraudeschuld niet kwijt kan schelden. De andere
schuldeisers hadden volgens de rechter de mogelijkheid moeten krijgen om vrijwillig
in te stemmen met die ongelijke behandeling. Want door mee te werken aan een minnelijke
schuldregeling, kiezen de andere schuldeisers er voor om een deel van de schuld kwijt
te schelden.
Vraag 4
Wat vindt u ervan dat de ene afdeling van de gemeente naar de rechter moet om een
andere afdeling van de gemeente te dwingen tot meewerken? Is hier geen makkelijkere
oplossing voor?
Antwoord 4
Ik vind het belangrijk dat een onafhankelijke rechter in individuele gevallen alle
belangen integraal kan afwegen. Hierbij zal de rechter zowel het belang van fraudebestrijding
als de belangen van schuldenaar en schuldeisers tegen elkaar afwegen.
Vraag 5
Op welke manier zouden gemeenten een uitzondering kunnen maken op artikel 60c van
de Participatiewet, als zij dat in het kader van schuldhulpverlening gerechtvaardigd
vinden? Bent u bereid om de wet hiervoor te wijzigen als dat nodig is?
Antwoord 5
In mijn antwoord op vraag 3 licht ik toe dat gemeenten onder bepaalde voorwaarden
alsnog kunnen meewerken aan een minnelijke schuldregeling. Dit betreft alleen de bestuurlijke
boete en niet de terugvordering van te veel ontvangen bijstand. Fraudebestrijding
is een essentieel onderdeel van ons sociale zekerheidstelsel. Het oordeel om in individuele
gevallen een andere maatschappelijke afweging te maken, is daarom bij de rechter belegd.
Daarom zie ik geen noodzaak om de wet te wijzigen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.