Stenogram : Sturing in het funderend onderwijs
6 Sturing in het funderend onderwijs
Vergaderjaar 2024-2025
Vergaderingnummer 87
Te raadplegen sinds
2025-07-21Inhoudsopgave
Gerelateerde informatie
Toon alle stukken over dossier31293Toon alle items in vergaderingHandelingen TK 2024-2025, 87
Sturing in het funderend onderwijs
Aan de orde is het tweeminutendebat Sturing in het funderend onderwijs (CD d.d. 12/02).
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Ik heet de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom. We gaan beginnen met het tweeminutendebat Sturing in het funderend onderwijs, waarin ik allereerst het woord wil geven aan de heer Soepboer namens de fractie van Nieuw Sociaal Contract.
De heer Soepboer (NSC):
Dank, voorzitter. Ik hou het kort, met één motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat goede arbeidsvoorwaarden randvoorwaardelijk zijn voor goed onderwijs, zoals ook de staatssecretaris heeft erkend tijdens het commissiedebat over sturing;
constaterende dat de staatssecretaris (mede)stelselverantwoordelijk is voor de arbeidsvoorwaarden in de OCW-sectoren;
overwegende dat deze politieke verantwoordelijkheid gepaard moet gaan met een corresponderende politieke bevoegdheid;
constaterende dat het de staatssecretaris nu ontbreekt aan deze bevoegdheid daar zij niet deelneemt aan de cao-onderhandelingen en dus geen directe invloed heeft op de uitkomst;
verzoekt de staatssecretaris om voortaan, net als haar ambtsgenoten al doen bij de cao-onderhandelingen van de kabinetssectoren, als derde partij deel te nemen aan de cao-onderhandelingen voor het funderend onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Soepboer en Rooderkerk.
Zij krijgt nr. 804 (31293).
Dank u wel.
De heer Soepboer (NSC):
Alstublieft.
De voorzitter:
Dan mevrouw Haage, GroenLinks-Partij van de Arbeid. U heeft het woord.
Mevrouw Haage (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Twee moties van onze hand.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van oordeel dat de problematiek van de tekortschietende beheersing van de basisvaardigheden door Nederlandse scholieren, het lerarentekort en de kansenongelijkheid een meerjarige aanpak vergen, die de zittingsduur van een kabinet overstijgt;
constaterende dat het herstelplan is geklapt vanwege de extra bezuinigingen op de onderwijskansenregelingen;
verzoekt de regering te komen tot een onderwijsagenda 2035 die meerjarenplannen formuleert op basis van:
-een langjarige, structurele, geoormerkte bekostiging met onder andere een normeringspercentage voor het primaire proces;
-sturing op de nog aan te passen deugdelijkheidseisen zoals het aandeel bevoegde leraren en klassengrootte;
-een faciliterende rol voor de schoolbesturen;
waarmee op termijn voldoende kwaliteit van de beheersing van de basisvaardigheden, voldoende opgeleid onderwijspersoneel en kansengelijkheid voor elk kind en elke jongere in de leerplichtige leeftijd wordt waargemaakt;
verzoekt de Kamer hierover te informeren vóór het debat over de OCW-begroting in het najaar van 2025,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Haage.
Zij krijgt nr. 805 (31293).
Mevrouw Haage (GroenLinks-PvdA):
En de tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de bekostiging en de sturing van het funderend onderwijs concurrentie in plaats van samenwerking in de hand werken, bijvoorbeeld bij het lerarentekort en het onderwijsaanbod, terwijl samenwerking nodig is om voldoende beheersing van de basisvaardigheden en kansengelijkheid te bevorderen;
overwegende dat daardoor deze kernproblemen eerder groter dan kleiner worden, terwijl ook de onderwijsorganisaties erop wijzen dat samenwerkingsgerichte benadering de kwaliteit van onderwijs versterkt en ruimte creëert voor het professionele handelen;
verzoekt de regering om voorstellen uit te werken om perverse prikkels in de bekostigingsregels te wijzigen zodat de samenwerking tussen scholen gaat plaatsvinden, en de Kamer hierover te informeren vóór het debat over de OCW-begroting in het najaar van 2025,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Haage.
Zij krijgt nr. 806 (31293).
Dank u wel. Er is een interruptie voor u van mevrouw Rooderkerk, D66.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik had een vraag ten aanzien van de eerste motie, over het herstelplan. De partijen in het onderwijsveld en alle bonden en scholen zijn natuurlijk niet voor niks van tafel gegaan bij dat herstelplan. Zij willen absoluut af van die enorme bezuiniging van een half miljard, waar wij, denk ik, ook allebei vanaf willen. Het lijkt een beetje alsof mevrouw Haage hiermee zegt dat ze moeten worden gedwongen om toch aan tafel te zitten. Ik begrijp de houding van scholen en leraren op dit punt. Wat wil zij dan met deze motie bereiken?
Mevrouw Haage (GroenLinks-PvdA):
Wat fijn dat D66 mij dat vraagt, want daarover zijn we het helemaal eens. Het is aan deze staatssecretaris om die brokken weer op te pakken en te lijmen. Uiteindelijk moet je natuurlijk altijd weer met elkaar om tafel, maar ik snap heel goed dat de onderwijsorganisaties gezegd hebben: we gaan het niet over herstelplannen hebben terwijl het fundament eronder, de onderwijskansenregeling, in één nacht is weggeslagen. Daartoe heb ik zo meteen een motie. Ik hoop daarbij op uw steun.
De voorzitter:
Tot slot.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Jazeker, die bezuiniging moet wat D66 betreft ook absoluut van tafel. Maar het lijkt me dat je niet tegelijkertijd iets kunt herstellen wat aan de andere kant helemaal kapot wordt bezuinigd. Het lijkt me dus lastig om vanuit de Kamer de oproep te doen dat die partijen aan tafel moeten komen. Dat is toch hoe ik de motie nu lees. Ik zou de staatssecretaris dus willen vragen om een reactie op de vraag wat zij nu doet op dit gebied. Maar ik zou zelf terughoudend zijn om die partijen daartoe te dwingen.
Mevrouw Haage (GroenLinks-PvdA):
We hebben met een van de partijen, de AOb, overlegd dat het juist heel prettig zou zijn om een wat langere horizon met afspraken te hebben, om eerlijk gezegd ook te voorkomen dat dit soort tussentijdse brokken van overleg nodig zijn. Vandaar dat wij dit voorstel nu toch hebben ingediend. Heel eerlijk gezegd, als het aan mij ligt mag dit kabinet ook naar huis gaan. Dan maken we met een nieuw kabinet betere afspraken en zorgen we ervoor dat er zorgvuldig gesproken wordt met de onderwijssector en dat afspraken worden nagekomen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Rooderkerk, D66.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Ik heb twee moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat leraren en schoolleiders cruciaal zijn voor de onderwijskwaliteit;
constaterende dat er een brede politieke wens leeft om het zeggenschap op schoolniveau te versterken;
overwegende dat deze regering de ambitie heeft om normen te stellen aan het budget voor het primaire proces, de overhead wil maximeren en meer zeggenschap van schoolleiders en leraren bij de besteding van middelen wil realiseren;
van mening dat keuzes over het primaire onderwijsproces zo dicht mogelijk op de werkvloer genomen dienen te worden en niet bovenschools moeten worden ingevuld;
verzoekt de regering bij het vaststellen van een norm voor het budget naar het primaire proces, wettelijk te regelen dat zeggenschap en verantwoordelijkheid over geld voor het primaire proces op school ligt, bij het lerarenteam en de schoolleider,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rooderkerk.
Zij krijgt nr. 807 (31293).
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dan de tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er meerdere mislukte pogingen zijn gedaan om de beroepsgroep van leraren beter te organiseren;
constaterende dat de beroepsgroep leraren relatief slecht vertegenwoordigd is op sectorniveau, vergeleken met de positie van schoolbesturen en andere beroepsgroepen, zoals de zorg en de advocatuur;
constaterende dat de Onderwijsraad stelt dat er geen nieuwe beroepsgroepsorganisatie moet worden gevormd, maar de huidige organisaties versterkt dienen te worden;
overwegende dat schoolbesturen hun lidmaatschap van vertegenwoordigende organisaties voor een aanzienlijk deel financieren vanuit de overheidsbekostiging via lumpsum;
van mening dat goed onderwijs valt of staat met de leraar en de organisatie van de beroepsgroep;
verzoekt de regering te onderzoeken of een deel van de lumpsum aangewend kan worden voor de beroepsgroepvorming, bijvoorbeeld door lidmaatschappen van leraren te vergoeden door scholen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rooderkerk.
Zij krijgt nr. 808 (31293).
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Krul van de fractie van het CDA.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Wij dienen één motie in. Die sluit eigenlijk deels aan bij de inbreng van mevrouw Haage. Ze sprak over brokken die geraapt moeten worden.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in 1989 het Schevenings Beraad heeft plaatsgevonden waar tussen bestuurders uit het onderwijs, landelijke overheden (Rijk) en lokale overheden (VNG) afspraken zijn gemaakt over nieuwe bestuurlijke verhoudingen in het onderwijs;
constaterende dat hier onder andere afspraken zijn gemaakt over stapsgewijze overgang naar lumpsumbekostiging en meer bestuurlijke en organisatorische autonomie voor schoolbesturen;
overwegende dat de Onderwijsraad stelt dat bestuurlijke verhoudingen verstoord zijn aangezien er de afgelopen decennia veel nieuw beleid, nieuwe verplichtingen, tijdelijke subsidies en veranderd toezicht op het onderwijs zijn ingevoerd;
overwegende dat het funderend onderwijs, het Rijk, lokale overheden, profielorganisaties en onderwijsbonden allen gebaat zijn bij duidelijke bestuurlijke verhoudingen en heldere afspraken;
verzoekt de regering een nieuw Schevenings Beraad te organiseren waar tussen het Rijk, partners binnen het funderend onderwijs en lokale overheden heldere afspraken gemaakt worden met duidelijke bestuurlijke verhoudingen, en de Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Krul en Stoffer.
Zij krijgt nr. 809 (31293).
De heer Krul (CDA):
Voorzitter. De overheid is vluchtig en onvoorspelbaar geworden. Toen wij het commissiedebat hadden, was het nog niet eens duidelijk dat de kansenregeling zou worden wegbezuinigd. Ik heb de staatssecretaris goed gehoord toen ze zei "wat mij betreft zijn de verhoudingen goed" en "we hebben al afspraken gemaakt". Maar het voelt een beetje schizofreen als er aan de andere kant andere signalen zijn. Die zijn er niet van één partij; echt heel veel partijen geven aan dat wat hen betreft de verhoudingen helemaal niet goed zijn. Dat laat wat ons betreft zien dat er wel degelijk de noodzaak is om even een stap terug te zetten, om even met elkaar aan tafel te gaan en het gesprek te voeren. Als dat in de ogen van de staatssecretaris het bestendigen van gemaakte afspraken betekent, dan zou ik dat heel mooi vinden. Ik kan me echter zomaar voorstellen dat er vanuit de andere kant wel degelijk wensen en behoeftes zijn om het een en ander uit te praten. Ik denk echt dat het goed zou zijn als de staatssecretaris deze handschoen oppakt, omdat we op die manier weer een stap verder kunnen zetten in het onderwijs.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Krul. We gaan naar de heer Stoffer van de fractie van de SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Ik heb twee moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de huidige uniforme wettelijke eisen in het funderend onderwijs geen recht doen aan de specifieke omstandigheden van scholen ten aanzien van onder andere schaal, complexiteit en maatschappelijke verworteling;
constaterende dat wezenlijke verschillen kunnen bestaan tussen een groot bevoegd gezag in het voortgezet onderwijs en kleine scholen en besturen in het basisonderwijs;
verzoekt de regering te laten onderzoeken in hoeverre binnen de sectorwetgeving differentiatie mogelijk is die recht doet aan de omstandigheden van kleine scholen en besturen in het basisonderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer.
Zij krijgt nr. 810 (31293).
De heer Stoffer (SGP):
De tweede motie luidt als volgt.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat bij de herijking van sturing in het onderwijs ook aandacht nodig is voor de gevolgen van bestuurlijke fusies voor de zeggenschap van de direct belanghebbenden;
constaterende dat in het funderend onderwijs nog steeds sprake is van bestuurlijke fusies en dat er zeer beperkt aandacht bestaat voor bestaande alternatieven voor fusie, zoals samenwerking in coöperaties;
verzoekt de regering bij de verdere ontwikkeling van sturing in het onderwijs aandacht te besteden aan alternatieven voor bestuurlijke fusies en te bezien hoe deze beter gefaciliteerd kunnen worden in beleid en regelgeving,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer.
Zij krijgt nr. 811 (31293).
De heer Stoffer (SGP):
Dat waren ze, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Stoffer. Dan sluiten we af met de heer Uppelschoten van de PVV.
De heer Uppelschoten (PVV):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Dat het met het taal- en rekenonderwijs in Nederland niet goed gaat en dat een op de drie 15-jarigen functioneel analfabeet is, dat weten we nu wel. Het is van belang hoe we een start kunnen maken met de verbetering van de situatie. Daarom doe ik dus al een voorstel voor een soort sturing. Laat de inspectie met schoolbesturen een afspraak maken over de volgende score op de PISA-toets, of de Nederlandse variant daarvan. Dat is dan een afspraak over het verlagen van het percentage laaggeletterden in hun school. Het gaat erom dat scholen zich door middel van een bestuursafspraak met de inspectie committeren om het probleem aan te pakken en zich vastleggen op een percentage. De motie is dus als volgt.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een op de drie 15-jarigen functioneel analfabeet is en Nederland internationaal achteruitgaat op het gebied van basisvaardigheden;
constaterende dat meetbare onderwijskwaliteit leidend moet zijn en dat er een einde moet worden gemaakt aan vrijblijvendheid in het onderwijsbeleid;
verzoekt de regering vooruitlopend op de herijking van de sturing met schoolbesturen prestatieafspraken te maken gericht op het fors verlagen van het percentage laaggeletterde leerlingen in het eerstvolgende PISA-onderzoek;
verzoekt de regering rekenschap te eisen van scholen en besturen over de behaalde resultaten en consequenties te verbinden aan onvoldoende verbetering,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Uppelschoten.
Zij krijgt nr. 812 (31293).
Dank u wel, meneer Uppelschoten. Ik schors de vergadering tot 11.55 uur voor de beantwoording van de staatssecretaris.
De vergadering wordt van 11.49 uur tot 11.55 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de appreciatie van de moties.
Staatssecretaris Paul:
Voorzitter, dank u wel. Ik begin met de motie op stuk nr. 804 van de heer Soepboer, over de positie bij de arbeidsvoorwaardenvorming. Die moet ik ontraden. Cao-partijen zijn heel goed in staat om onderling tot cao-akkoorden te komen. Met de huidige rolverdeling worden goede, passende arbeidsvoorwaarden gerealiseerd. Het ligt dan ook niet in de rede om nu zelf werkgever te worden en al deze taken op het bord van de politiek te leggen. De vraag is vooral welk probleem hiermee wordt opgelost. In het debat hebben we duidelijk gesproken over de ongelijke informatiepositie en dat vooral dat een probleem is. In het debat heb ik ook aangegeven dat ik dat ga aanpakken. Vandaar dat ik 'm ontraad.
De voorzitter:
Eén interruptie, meneer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Ja, daar laat ik het ook bij, voorzitter. Ik was eigenlijk niet eens van plan die ene te doen, maar ik ben een klein beetje uitgedaagd door de staatssecretaris, die vraagt voor welk probleem dat een oplossing is. Ik heb er wel een aantal. De belangrijkste die ik dan even in deze interruptie wil noemen, is dat de staatssecretaris voortdurend zegt: dat is aan de sociale partners, dat is aan de sociale partners, dat is aan de sociale partners. Door daarbij te gaan zitten, is het ook aan u. Dat is in ieder geval een van de problemen die dit zou oplossen, zeg ik via de voorzitter.
De voorzitter:
Behoeft dat nog een reactie?
Staatssecretaris Paul:
Sommige zaken zijn ook simpelweg aan de sociale partners. Op het moment dat je zou constateren dat we niet tot goede arbeidsvoorwaardenvorming komen, dan heb je een ander verhaal, maar daar is geen sprake van. Vandaar dat ik aangaf: welk probleem lossen we hiermee op?
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 804 is ontraden. Dan de motie op stuk nr. 805.
Staatssecretaris Paul:
De motie op stuk nr. 805 van mevrouw Haage is ontijdig. Nu de partners uit het overleg zijn gestapt bezin ik me op de vraag: hoe verder? We zijn volop aan de slag gegaan met de meerjarige visie en meerjarige acties in het herstelplan, want ik deel met u dat het belangrijk is om een langetermijnvisie en -acties te hebben om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Ik zal, zoals uw Kamer mij heeft gevraagd, vóór het debat over de Voorjaarsnota reageren op het terugtrekken van de sociale partners uit het overleg over het herstelplan, dat we inmiddels hebben omgedoopt tot "versterkingsplan". Over de punten die precies in dat plan aan bod komen, heb ik uw Kamer in november per brief geïnformeerd.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 805: ontijdig. Dan de motie op stuk nr. 806.
Staatssecretaris Paul:
De motie op stuk nr. 806, ook van mevrouw Haage, over perverse prikkels moet ik ontraden. Schoolbesturen moeten samenwerken en niet concurreren. Daarom ga ik in de wet verduidelijken dat het schoolbestuur het maatschappelijk belang moet meewegen bij besluiten. Dat ga ik doen door met regionale samenwerking verder te gaan. Ik herzie ook de kleinescholentoeslag. Ook wil ik met sociale partners kijken welke prikkels tegen samenwerking nog meer weggenomen moeten worden. Hiermee pak ik het vraagstuk aan dat mevrouw Haage neerlegt. Deze motie moet ik dus ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 806: ontraden. Dan de motie op stuk nr. 807.
Staatssecretaris Paul:
Dan de motie op stuk nr. 807 van mevrouw Rooderkerk, over bekostiging op schoolniveau. Er komt een wetsvoorstel Versterking inspraak leraren en schoolleiders — dat heb ik in het debat ook aangegeven — en er komen normen voor overhead en onderwijspersoneel. Daarmee werk ik heel concreet aan een beter samenspel tussen leraar, schoolleider en bestuurder. Dat is vooral wat nodig is. Het voorstel dat mevrouw Rooderkerk heeft geformuleerd in haar motie, is een majeure stelselwijziging die wat mij betreft afleidt van de uitdagingen waar het onderwijs voor staat. De punten die ze benoemt, worden naar mijn mening getackeld met de acties die al in voorbereiding zijn.
De voorzitter:
Welke appreciatie hoort daarbij, wat u betreft?
Staatssecretaris Paul:
Ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 807 is ontraden. Dan de motie op stuk nr. 808.
Staatssecretaris Paul:
De motie op stuk nr. 808 van mevrouw Rooderkerk over een deel van de lumpsum aanwenden voor de beroepsgroep krijgt oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 808: oordeel Kamer. Dan de motie op stuk nr. 809.
Staatssecretaris Paul:
De motie op stuk nr. 809 van de heren Krul en Stoffer over het Schevenings Beraad moet ik ontraden. Zoals u in de herijkingsbrief heeft kunnen lezen, hebben we in een uitgebreid proces gesproken met eigenlijk alle partners in en om het onderwijs. We zijn tot een zorgvuldige afweging gekomen. Ook uw Kamer heeft zich verdiept in allerlei thema's, onder andere door rondetafelgesprekken. Vervolgens hebben wij een mooi debat gehad over de sturing. Het is wat mij betreft gewoon tijd om met elkaar verder aan de slag te gaan met de inhoud van het onderwijs. Dat doe ik met het herstelplan.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 809 is ontraden. Dat leidt tot een interruptie van de heer Krul. U krijgt er één, meneer Krul.
De heer Krul (CDA):
Helder, voorzitter. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris reflecteert op de signalen dat er wel degelijk iets in het vertrouwen geknakt is. We krijgen die niet van één partij. Ze zijn breed gedragen. De staatssecretaris zegt: we moeten gewoon aan de slag; we hébben gesproken. Ik snap dat. Maar hoe weegt de staatssecretaris die signalen dan?
Staatssecretaris Paul:
Die signalen krijg ik ook. Die krijg ik rechtstreeks en indirect. Mensen weten mij te vinden. Dat is overigens het goede nieuws, zeg ik dan maar. Partijen laten zich op verschillende podia en in media op een bepaalde manier uit. Ik begrijp dat ook. Heel veel van de uitingen zijn volgens mij een teken van enorme betrokkenheid en, dus ook, boosheid over wat er nu speelt, onder andere rond de Voorjaarsnota. U mag van mij verwachten en aannemen dat ik op de achtergrond heel druk bezig ben om iedereen weer aan tafel te krijgen. Ik weet namelijk dat dat ook de enige weg voorwaarts is.
Mevrouw Haage (GroenLinks-PvdA):
Nu komen we ergens. Afgelopen week bij het commissiedebat heb ik u gevraagd om daar een beetje op te reflecteren, staatssecretaris. Toen zei u alleen: er komt een brief. Nu zegt u: ik snap de boosheid. Dat vind ik al iets empathischer, als ik heel eerlijk ben. Mijn vraag zou zijn wat u zelf vindt van al die bezuinigingen. U heeft tot nu toe namelijk geweigerd om er wat over te zeggen. Nu hoor ik toch een beetje een opening. Ik hoor daar dus graag nog wat meer over.
Staatssecretaris Paul:
Ik heb in reactie op een eerdere motie van mevrouw Haage zojuist, maar ook eerder in het debat, aangegeven dat ik in ieder geval voor het debat over de Voorjaarsnota uitgebreid bij de Kamer terugkom. Er liggen schriftelijke vragen. Er is een feitelijke vragenronde. Er is ook een brief toegezegd, zowel van collega Bruins als mijzelf. Daarin informeer ik de Kamer nader over mijn reflectie op de gang van zaken en hoe verder.
De voorzitter:
Het neigt weer een debat te worden. Ik wil u de ruimte geven voor één interruptie, mevrouw Rooderkerk, maar het debat is in principe natuurlijk al in het commissiedebat gevoerd.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Het probleem is dat het dus geen debat wordt, omdat de staatssecretaris nu al drie debatten en drie vragen op rij geen antwoord geeft. We zijn toch geen postkantoor? We hoeven toch niet te wachten op een brief met een reactie? Wij stellen alle drie de vraag wat de staatssecretaris ervan vindt dat die partijen van tafel zijn gegaan en hoe zij zelf staat tegenover de bezuinigingen die op het veld zijn gestort. Ik word er een beetje boos van, maar ik zeg het ook uit … Ik denk: als wij die vraag stellen, zou de staatssecretaris toch gewoon een reactie op de Kamer moeten geven?
Staatssecretaris Paul:
Ik blijf bij mijn eerdere reactie, namelijk dat ik ga reageren, zoals afgesproken en eerder aangekondigd.
De voorzitter:
We gaan naar de motie op stuk nr. 810. Ik zie een punt van orde.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik vind het onbestaanbaar dat een bewindspersoon zo'n grote bezuiniging doorvoert en te bang is om antwoord te geven op vragen daarover in de Kamer.
De voorzitter:
En uw punt van orde is?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dit is denk ik funest voor het vertrouwen van mensen in de democratie. Wij krijgen geen antwoord op een hele simpele en hele belangrijke vraag.
De voorzitter:
Dit is geen punt van orde.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik verzoek de staatssecretaris echt in een volgend debat wél antwoord te geven op onze vragen.
De voorzitter:
Dit is geen punt van orde. Ik stel voor dat u dit in het volgende commissiedebat oppakt. We gaan naar de motie op stuk nr. 810.
Staatssecretaris Paul:
Voorzitter. Ik ga door naar de motie op stuk nr. 810 van de heer Stoffer. Die is ontijdig. De motie gaat over differentiatie en eisen ten aanzien van het funderend onderwijs. Ik werk al aan een toekomstbestendig en gedifferentieerd systeem. Uw Kamer wordt hierover deze zomer nader geïnformeerd. Overigens zou ik ook willen aangeven dat er nu al flink gedifferentieerd wordt. Zo kan een basisschool op Ameland met 23 leden openblijven, terwijl een school in Den Haag met minder dan 200 leden in principe dicht moet. Dus er wordt op allerlei vlakken gekeken naar wat er lokaal of regionaal nodig is.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 810 is ontijdig.
Staatssecretaris Paul:
Dan ga ik door naar de motie op stuk nr. 811, ook van de heer Stoffer. Die gaat over de rechten van direct betrokkenen bij ingrijpende besluiten. Die motie is overbodig. Ik deel met de heer Stoffer dat direct betrokkenen bij het onderwijs een rol moeten hebben bij belangrijke besluiten. Dit is al geregeld, bijvoorbeeld voor de genoemde fusie, voor opheffing en voor stichting. De medezeggenschapsraad heeft bij een fusie instemmingsrecht, stichten vergt voldoende ouderverklaringen en opheffing kent een adviesrecht voor de medezeggenschapsraad.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 811: overbodig.
Staatssecretaris Paul:
Ja.
De voorzitter:
Bent u daarmee aan het einde gekomen van de beantwoording of zijn er nog vragen die u …
Staatssecretaris Paul:
Er is nog één motie.
De voorzitter:
Nog een motie? De motie op stuk nr. 812; u heeft gelijk.
Staatssecretaris Paul:
De motie op stuk nr. 812 van de heer Uppelschoten moet ik ontraden, want we hebben al verschillende bronnen om de prestaties van leerlingen in het p.o. en vo op landelijk niveau te volgen. Het gebruik van PISA als lat is niet wenselijk, omdat het niet uitgaat van ons nationaal curriculum en de bijbehorende referentieniveaus en omdat het alleen een toets is onder 15-jarigen. Dus die moet ik ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 812 is ontraden.
Was dat de beantwoording van de zijde van het kabinet? Dat is het geval.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Dan schors ik tot 12.10 uur en dan gaan we verder met het volgende tweeminutendebat.
De vergadering wordt van 12.06 uur tot 12.10 uur geschorst.