Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 704 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht in verband met maatregelen om de asielketen te ontlasten en de instroom van asielzoekers te verminderen (Asielnoodmaatregelenwet)
Nr. 8
VERSLAG
Vastgesteld 4 april 2025
De vaste commissie voor Asiel en Migratie, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
Algemeen deel
2
1. Inleiding
4
2. Hoofdlijnen van het voorstel
6
2.1 Noodzaak van dit wetsvoorstel
6
2.2 Voorgestelde maatregelen
7
2.2.1. Kortere duur verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
7
2.2.2. Geen nieuwe verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd
10
2.2.3. Verruiming mogelijkheden tot ongewenstverklaring
15
2.2.4. Afschaffing voornemenprocedure
18
2.2.5. Beperking nareismogelijkheden
20
2.2.6. Efficiëntere behandeling (herhaalde) aanvragen
23
2.2.6.1. Strengere toets nieuwe feiten en omstandigheden bij opvolgende aanvragen
25
2.2.6.2. Verwijtbaarheidstoets bij opvolgende aanvragen
26
2.2.6.3. Verruimde afwijzingsmogelijkheden
27
3. Verhouding tot de Grondwet, de grondrechten, het Europese en internationale recht
en rechtsbeginselen
28
3.1. Verhouding tot de Grondwet, de grondrechten en rechtsbeginselen
28
3.1.1. Kortere duur verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
28
3.1.2. Beperking nareismogelijkheden
28
3.2. Verhouding tot het Europese recht
29
3.2.1. Geen nieuwe verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd
30
3.2.2. Verruiming mogelijkheden tot ongewenstverklaring
30
3.3. Rechtsbescherming ongewenstverklaring
30
4. Gevolgen
31
4.1. Uitvoeringsgevolgen en administratieve lasten
31
4.1.1. Kortere duur verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
31
4.1.2. Geen nieuwe verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd
32
4.1.3. Verruiming mogelijkheden tot ongewenstverklaring
33
4.1.4. Afschaffing voornemenprocedure
34
4.1.5. Beperking nareismogelijkheden
34
4.1.6. Efficiëntere behandeling (herhaalde) aanvragen
34
4.2. Gevolgen voor de rechtspraak
34
4.3. Financiële gevolgen
35
5. Advies en consultatie
35
6. Overgangsrecht, inwerkingtreding en samenloop
39
6.1. Overgangsrecht en inwerkingtreding
39
6.2. Samenloop met andere wetsvoorstellen
40
Artikelsgewijze toelichting
40
Artikel I. Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000
40
Artikel II. Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht
40
Artikel III. Overgangsrecht
40
Artikelen IV tot en met VII. Samenloop
41
Artikel VIII. Inwerkingtreding
41
Artikel IX. Citeertitel
41
Bijlage: Verhouding Asielnoodmaatregelenwet tot het Asiel- en Migratiepact en de bijbehorende
uitvoeringswet
41
Overig
41
Algemeen deel
De leden van de PVV-fractie zijn heel blij dat er door deze regering maatregelen worden
genomen om de asielinstroom te beperken. Nederland kan het niet meer aan. De asielopvang
zit propvol. Er is een tekort aan woningen, geld en zorg. De asielinstroom brengt
daarnaast ook een golf van overlast en criminaliteit met zich mee. Het is daarom belangrijk
dat we snel maatregelen nemen. Deze leden hadden natuurlijk het liefst gezien dat
de maatregelen uit de Asielnoodmaatregelenwet direct waren ingegaan met de noodwet.
Nu daar onvoldoende steun voor bleek, steunen deze leden uiteraard dit wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel
en hebben hierover nog een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen wijziging van
de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht in verband met maatregelen
om de asielketen te ontlasten en de instroom van asielzoekers te verminderen (hierna:
het wetsvoorstel). Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van
het wetsvoorstel, alsmede van de memorie van toelichting en de ontvangen adviezen.
Deze leden zijn ervan overtuigd dat het huidige niveau van (asiel)migratie onhoudbaar
is en het dringend noodzakelijk is om de instroom op korte termijn te beperken, alsmede
misbruik van de procedures tegen te gaan. Zij willen daartoe op korte termijn besluiten
en maatregelen die goed uitvoerbaar en daarom effectief zijn. Zij hebben hierover
een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en de uitgebrachte
adviezen en maken zich grote zorgen over de gevolgen voor de uitvoering en de rechtszekerheid.
Hoewel deze leden zich kunnen vinden in bijvoorbeeld maatregelen voor efficiëntere
behandeling van (herhaalde) aanvragen, hebben zij grote bezwaren tegen onder andere
het afschaffen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en het uitzonderen
van ongehuwde partners van gezinshereniging. In het wetsvoorstel lezen zij geen voornemen
om de effectiviteit van de wet na de eventuele invoering ervan te evalueren. Zij vragen
de regering een evaluatiebepaling op te nemen om de wet na drie jaar te evalueren
zowel op effectiviteit als op het effect op de uitvoering. Daarnaast blijft het in
de ogen van deze leden volstrekt onduidelijk hoe de regering omgaat met de ex ante
uitvoeringstoetsen. Zij vragen de regering om een duidelijk tijdschema met wanneer
welke toets wordt verwacht en ze vragen de regering te verduidelijken op welke wijze
de Kamer wordt betrokken bij het meenemen van deze uitvoeringstoetsen in eventuele
aanpassingen van de wet. Deze leden zien deze betrokkenheid van de Kamer als essentieel,
omdat deze niet bij de reguliere behandeling van de wet kan plaatsvinden. Zij hebben
begrepen dat de regering een zo restrictief mogelijk asielbeleid wil invoeren, naar
eigen zeggen omdat Nederland de druk op de woningmarkt, onderwijs, zorg, asielketen
en asielopvang niet meer aan kan. Kan de regering, zo vragen deze leden, cijfermatig
onderbouwen in hoeverre en wanneer de Asielnoodmaatregelenwet bijdraagt aan vermindering
van de druk op deze sociale voorzieningen en het op orde brengen van de asielketen.
Zo nee, op welke aannames berusten deze beleidsvoornemens dan? Voorts vragen deze
leden welke aspecten van het wetsvoorstel in lagere wetgeving worden belegd is en
of de regering bereid is deze lagere wetgeving via een voorhangprocedure aan deze
Kamer voor te leggen.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen het wetsvoorstel en hebben hier nog
een aantal vragen over.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben het wetsvoorstel gelezen. Deze leden willen allereerst
aangeven dat zij niet te spreken zijn over het feit dat de consultatiefase zo kort
heeft gelopen. Het is juist belangrijk om goed naar de uitvoering te luisteren en
tegenspraak te organiseren. Daar worden voorstellen beter van. Deelt de regering deze
mening? Kan de regering een onderbouwing geven van het precieze effect op de migratie
per maatregel die wordt genomen in dit voorstel? Kan de regering een inschatting geven
van de totale kosten die incidenteel en structureel gepaard gaan met dit voorstel?
Kan dit ook per maatregel worden gedaan? Zo niet, wat is dan het precieze doel per
maatregel ten aanzien van het terugdringen van de aantallen migranten?
De leden van de DENK-fractie hebben met ontsteltenis en zorgen kennisgenomen van het
wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met ernstige zorgen kennisgenomen van
het wetsvoorstel. Deze leden vinden het zorgelijk dat de wet zorgt voor grote uitvoeringsproblemen
en dat de voorgestelde maatregelen niet bewezen bijdragen aan het doel van de wet,
het ontlasten van de keten en het verminderen van de instroom van asielzoekers.
De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden benadrukken dat Nederland de achterliggende jaren steevast een netto-instroom
van meer dan 100.000 personen per jaar kent. Dat gaat de draagkracht van ons land
ver te boven. Om die reden is het niet meer dan logisch dat werk wordt gemaakt van
daadkrachtig asiel- en migratiebeleid, waarbij ook de asielinstroom wordt beperkt.
Nederland is voor asielzoekers aantrekkelijker gebleken dan ons omringende landen,
en het is tijd die prikkel weg te nemen om een aanzuigende werking naar Nederland
tegen te gaan.
De leden van de Volt-fractie hebben met zorgen kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Met betrekking tot deze zorgen hebben deze leden nog enkele vragen.
1. Inleiding
Allereerst wijzen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie de regering op de unaniem
afkeurende en kritische reacties, waaronder de adviezen van het Ministerie van Asiel
en Migratie zelf. Het openlijk negeren van de lange lijst aan kritische punten vanuit
verschillende organisaties die wijzen op de onuitvoerbaarheid voor uitvoerende en
rechtstatelijke instanties ondermijnt volgens deze leden de uitgangspunten van goed
bestuur en een sterke rechtsstaat.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen er op dat geen enkel gedegen onderzoek
is gedaan naar de te verwachten effecten van het onderhavig wetsvoorstel en dat de
maatregelen tevens niet wetenschappelijk zijn bewezen. Kan de regering op basis van
onderzoeken alsnog de effectiviteit van de maatregelen in het onderhavig wetsvoorstel
aantonen? Kan de regering afzonderlijk per maatregel en voor het onderhavig wetsvoorstel
in z’n geheel aangeven wat het effect daarvan is op de aantallen asielzoekers? Kan
de regering per maatregel en voor het onderhavig wetsvoorstel in zijn geheel aangeven
wat het betekent voor de werkvoorraad en de werkdruk van de Immigratie- en Naturalisatiedienst
(IND) en de rechtspraak? Deze leden zien graag alsnog dat de regering de feitelijke
gevolgen en de kosten van het onderhavig wetsvoorstel spoedig in kaart brengt. Voorts
ontvangen deze leden graag alle documenten en bijlagen waarin wordt verwezen in de
beslisnota’s van het wetsvoorstel. Kan de regering deze documenten de Kamer doen toekomen?
De leden van de NSC-fractie constateren dat het beoogd effect van dit pakket aan maatregelen
tezamen met de invoering van het tweestatusstelsel is om de instroom te verminderen
en de druk op de asielketen te verminderen, mede omdat zij Nederland minder aantrekkelijk
maken vergeleken met andere Europese landen. Veel andere EU-landen bereiden op dit
moment ook wetgeving voor om hun landen minder aantrekkelijk te maken. Kan de regering
aangeven hoe (de eventuele afschrikwekkende werking van) deze plannen, gecombineerd
met de invoering van een tweestatusstelsel, zich verhouden tot het (voorgenomen) beleid
in andere Europese buurlanden als Zweden, Duitsland, Engeland en België?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken met welke onderbouwing
het Ministerie van Asiel en Migratie het afgelopen jaar, in de vorm van memo’s en/of
nota’s ten aanzien van de effectiviteit van maatregelen en de uitvoerbaarheid door
de IND en de rechtspraak van de in de wetsvoorstel voorliggende voorstellen, op de
hierna genoemde momenten derden heeft geïnformeerd:
– de coalitiepartijen ten tijde van de formatie ten dienste van de totstandkoming van
het coalitieakkoord;
– de ministerraad bij de besluitvorming ten aanzien van het regeerakkoord;
– de partijleiders en/of coalitiepartijen van de coalitiepartijen en daarnaast de ministerraad
bij de besluitvorming aangaande nadere afspraken over de uitvoering van hoofdstuk
2 van het hoofdlijnenakkoord en het regeerakkoord waarover de Kamer bij brief van
25 oktober 2024 is geïnformeerd;
– de ministerraad bij de besluitvorming over onderhavig wetsvoorstel alvorens aan het
aan de Afdeling advisering van de Raad van State te sturen;
– de ministerraad bij de besluitvorming over het nader rapport en het ongewijzigd doorsturen
van het wetsvoorstel.
De leden van het CDA-fractie hechten eraan dat over al deze momenten apart aan de
Kamer wordt aangegeven welke informatie daarbij is verstrekt zodat duidelijk is op
basis van welke informatie tot besluitvorming is gekomen.
De leden van de SP-fractie constateren dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) recent een position paper heeft geschreven genaamd «De schaduwzijde van Hoop,
lef en Trots». Daarin constateert de VNG onder andere dat er sprake is van meer chaos
dan grip, er weinig overleg is met gemeenten en de asielketen steeds meer vastloopt.
Kan de regering een reflectie geven op dit rapport? Kan de regering op dit rapport
reflecteren in het licht van de aankomende Asielnoodmaatregelenwet? Op welke manier
wordt de kritiek van de VNG ondervangen met deze maatregelen?
De leden van de DENK-fractie constateren met zorg dat de consultatiefase rond dit
wetsvoorstel op essentiële onderdelen tekort is geschoten, hetgeen strijdig is met
de vereisten van een zorgvuldige en transparante wetgevingsprocedure binnen een rechtsstaat.
Belangrijke ketenpartners, waaronder de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de
Raad voor de rechtspraak, hebben erop gewezen dat zij onvoldoende tijd en ruimte hebben
gekregen om inhoudelijk bij te dragen aan de totstandkoming van dit voorstel. Kan
de regering toelichten op welke wijze zij recht doet aan het rechtsstatelijke beginsel
van een zorgvuldige wetgevingsprocedure, nu uit de gang van zaken in de consultatiefase
blijkt dat wezenlijke signalen van maatschappelijke en juridische aard onvoldoende
zijn gewogen of verwerkt in het uiteindelijke wetsvoorstel? Waarom heeft de regering
ervoor gekozen om deze consultatie vertrouwelijk, iets dat zeer ongebruikelijk is,
te laten behandelen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ten aanzien van het doel van de wet, het
ontlasten van de keten en het verminderen van de instroom van asielzoekers, aan de
regering waarom de omschrijving van de wet is «...in verband met maatregelen om de
asielketen te ontlasten en de instroom van asielzoekers te verminderen». Kan de regering
aantonen dat de voorgestelde maatregelen significant bijdragen aan het ontlasten van
de keten en het verminderen van de instroom van asielzoekers? Deze leden missen cijfers
met betrekking tot de effecten van de maatregelen om de asielinstroom te beperken.
Op welke termijn verwacht de regering dat deze maatregelen effect zullen hebben? Met
welke aantallen verwacht de regering dat de instroom zal afnemen?
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de totstandkoming en uitvoerbaarheid
van de wet. Deze leden vinden het belangrijk dat alle nodige stappen in de voorbereiding
van wetgeving genomen moeten worden. Zij constateren dat er in het geval van de Asielnoodmaatregelenwet
sprake is geweest van een onzorgvuldige voorbereiding. Zij vinden dat de regering
ten onrechte te weinig tijd heeft genomen in dit proces en dat de regering haar besluiten
meer had moeten onderbouwen door wetenschappelijk onderzoek om de asielprocedure zo
efficiënt mogelijk te maken. Helaas constateren deze leden evidente aanwijzingen dat
bepaalde maatregelingen het tegenovergestelde resultaat zullen opleveren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de regering kan aantonen dat
de aantrekkelijkheid van Nederland voor asielzoekers vooral te maken heeft met het
asielbeleid. In hoeverre heeft de regering onderzoek gedaan naar de aantrekkelijkheid
van Nederland voor asielzoekers en daarbij factoren als cultuur, werkgelegenheid of
al aanwezige familieleden meegewogen? In hoeverre verantwoordt de regering de verslechtering
van de rechtspositie van vreemdelingen binnen de asielprocedure ten opzichte van de
huidige situatie?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de regering zicht heeft op
de uitwerking van de verschillende maatregelen uit deze wet en de Wet invoering tweestatusstelsel
en de implementatiewet van het Europees Asiel- en Migratiepact (Migratiepact) in onderlinge
samenhang. In hoeverre heeft de regering de effectiviteit van afzonderlijke maatregelen
onderzocht en in overweging genomen deze niet allemaal tegelijkertijd door te voeren?
2. Hoofdlijnen van het voorstel
Kan de regering de leden van de CDA-fractie toezeggen dat bij de aanbieding van de
beantwoording van de nota naar aanleiding van het verslag ook de meerjaren productie
prognose (MPP) zal worden meegestuurd en dat dan ook direct de ingeschatte effecten
van beide wetsvoorstellen in deze cijfers onderbouwd zijn terug te vinden? Daarnaast
ontvangen deze leden graag de door de regering toegezegde financiële doorvertaling
van de MPP zodat duidelijk is hoe uitvoeringsorganisaties de komende jaren werk kunnen
maken van een effectief asielbeleid.
2.1 Noodzaak van dit wetsvoorstel
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over de noodzaak die
de regering aanhaalt om het onderhavig wetsvoorstel te onderbouwen. Zo stelt de regering
dat de instroom van asielzoekers leidt tot langere wachttijden voor woningzoekenden.
Kan de regering aangegeven met hoeveel maanden/jaren deze wachttijden dan toenemen
door statushouders? Met hoeveel tijd denkt de regering deze wachttijden te korten
door specifiek dit wetsvoorstel? Ook wijst de regering op het feit dat het onderwijs
voor nieuwkomers niet op tijd georganiseerd kan worden wanneer opvanglocaties niet
tijdig worden aangekondigd. Klopt het dat dit probleem grotendeels verholpen kan worden
indien de regering een vaste voorraad aan opvangplekken zou hebben, zodat niet continu
op- en afgeschaald hoeft te worden? Zo ja, klopt het dan dat de oorzaak van dit probleem
ook voor een groot deel bij de regering zelf ligt?
De leden van de NSC-fractie constateren dat de regering stelt dat door de hoge instroom
en achterblijvende uitstroom reguliere opvanglocaties overbezet blijven waardoor onveilige
situaties ontstaan voor bewoners en medewerkers. Kan de regering deze onveilige situaties
nader beschrijven en onderbouwen? Deze leden merken op dat de regering constateert
dat de rechtspraak kampt met immense achterstanden. Kan de regering aangeven hoeveel
uur een gemiddelde gerechtelijke procedure per asielzoeker kost, uitgesplitst per
type rechtszaak (onder andere beroep tegen afwijzing asielvergunning, beroep tegen
afwijzing nareisverzoek, verzoek tot gezinshereniging op basis van art. 8 Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), beroep op basis van non-refoulement tegen
uitzetting)?
De leden van de SP-fractie zien dat de regering zelf ook constateert dat de noodvoorzieningen,
waaronder het plaatsen van statushouders in hotels duur zijn en dat de kosten in de
gehele migratieketen exceptioneel gestegen zijn. Recent heeft de Adviesraad Migratie
het rapport «Goed geregeld. Asielopvang als maatschappelijke opgave» gepubliceerd.
Hierin wordt onderbouwd hoe het stapsgewijs toewerken van noodopvang naar structurele
opvang ongeveer één miljard euro per jaar minder kost. Kan de regering een reflectie
geven op dit rapport? Kan er specifiek worden ingegaan op de vijf voorstellen die
worden gedaan? Heeft de regering inzichtelijk wat het verwachte effect van de maatregelen
op de benodigde opvangcapaciteit voor de vijf jaar na inwerkingtreding is? Zo ja,
kan de regering deze prognoses (inclusief onderbouwing) verstrekken? Zo nee, hoe voorkomt
de regering dat de maatregelen zorgen voor tekorten in de asielopvang?
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen om het welzijn van de medewerkers
van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) bij toenemende werklast. Hoe gaat
de regering voor de veiligheid en gezondheid van deze medewerkers zorgen? Kan de regering
aantonen dat door de Asielnoodmaatregelenwet de druk op de opvang in de komende jaren
zal afnemen, zo vragen deze leden. Is het niet veel effectiever om te investeren in
goede en voldoende opvangplekken in plaats van in maatregelen die voor extra druk
op de keten zullen zorgen, zoals de Afdeling advisering van de Raad van State (de
Afdeling) aangeeft, vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de vermelding in de
toelichting van de regering dat er druk is op de woningmarkt, de zorg en het onderwijs.
Deze leden vinden het daarom erg opmerkelijk dat de regering aangeeft dat de toegenomen
druk op het onderwijs onder meer te verklaren is door de komst van gevluchte Oekraïense
leerlingen, terwijl de Asielnoodmaatregelenwet niet van toepassing is op deze groep.
Kan de regering aantonen dat de druk op de genoemde sectoren veroorzaakt wordt door
asielzoekers? In hoeverre gaat de regering zich inzetten om ervoor te zorgen dat grote
groepen nieuwkomers goed het onderwijs in stromen?
De leden van de Volt-fractie vragen of de regering per voorgestelde maatregel een
motivatie kan aandragen die onderbouwd is met cijfers of (wetenschappelijk) onderzoek
waaruit blijkt dat de maatregelen noodzakelijk en effectief zijn.
2.2 Voorgestelde maatregelen
2.2.1. Kortere duur verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat met een kortere duur het Nederlandse
asielbeleid meer in lijn is met dat van andere lidstaten. Kan de regering aangeven
welke andere lidstaten een verblijfsvergunning asiel van drie jaar hanteren? Klopt
het dat de meeste andere lidstaten, als het gaat om mensen met een vluchtelingenstatus
juist een langere verblijfsvergunning afgeven? Kan de regering een overzicht geven
van lidstaten die voor vluchtelingenstatus een verblijfsvergunning voor vijf jaar
of langer hanteren?
Indien de IND enkel bij concrete aanwijzingen tot een inhoudelijke herbeoordeling
zal overgaan, zoals de regering nu stelt, hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
ernstige twijfels bij de effectiviteit van deze maatregel. Bij concrete aanwijzingen
heeft de IND namelijk nu al de mogelijkheid om een vergunning in te trekken. Kan de
regering nader toelichten of de voorgestelde verkorting van de geldigheidsduur van
de asielvergunning iets toevoegt aan de bestaande mogelijkheden van de IND om het
verblijfsrecht van statushouders met een tijdelijke asielvergunning te beëindigen?
Leidt de voorgestelde verkorting van de geldigheidsduur, gezien de bestaande mogelijkheden
tot intrekking van een asielvergunning niet uitsluitend tot extra administratieve
handelingen voor de IND en voor de betrokken personen en niet tot een daadwerkelijke
uitbreiding van de mogelijkheden van verblijfsbeëindiging van de statushouders?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het klopt dat de behoefte aan internationale
bescherming bij praktisch alle grote groepen waaraan Nederland sinds 1975 bescherming
heeft verleend, ongeacht de herkomstlanden, aanmerkelijk langer duurde dan vijf jaar.
Verwacht de regering dat deze wetsvoorstellen de duur van de behoefte aan bescherming
zal verminderen? Zo ja, waarop is die verwachting gebaseerd? Op basis van welke onderzoeken
neemt de regering aan dat de behoefte aan bescherming tijdelijk is?
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA wijzen de regering erop dat in overweging
32 van de Kwalificatieverordening gerefereerd wordt aan het belang van duurzame bescherming
dat aan vluchtelingen geboden moet worden. Zo wordt gesteld dat bescherming door de
staat moet «doeltreffend en van niet-tijdelijke aard» zijn. Kan de regering aangeven
hoe met deze maatregel en het afschaffen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde
tijd wordt voldaan aan deze overweging in de Kwalificatieverordening?
De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in het voornemen van de regering om
de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd terug te brengen van vijf naar drie
jaar om het tijdelijke karakter van asielbescherming te benadrukken. Welke andere
EU-lidstaten hanteren eveneens een duur van drie jaar? Is er contact met de regeringen
van deze EU-lidstaten geweest om lessen te trekken over de implementatie van dit wetsvoorstel?
De leden van de NSC-fractie constateren dat veel andere landen met een tweestatusstelsel
onderscheid maken in de verblijfsvergunning voor vluchtelingen en voor mensen met
subsidiaire bescherming. Waarom is er hier niet voor gekozen om dat onderscheid te
maken? Is daarvoor gekozen in verband met de uitvoerbaarheid voor de IND, of zijn
daarvoor ook inhoudelijke gronden? Op grond van artikel 32 lid c kan een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de grond voor verlening is komen te vervallen.
Op welke manier en hoe vaak wordt dit op dit moment getoetst? Valt dat samen met eventuele
aanpassingen van het landenbeleid?
De leden van de NSC-fractie vragen of er analyses bestaan van de gemiddelde tijdsduur
van de onveiligheidssituatie van het land van herkomst van enerzijds vluchtelingen
en anderzijds mensen met subsidiaire bescherming? Kan de regering een aantal voorbeelden
noemen van situaties waarbij de grond voor asiel is komen te vervallen en hoe, en
op welke termijn, dat heeft geleid tot het intrekken of niet verlengen van een verblijfsvergunning?
De leden van de NSC-fractie constateren dat de regering met deze maatregel beoogt
het tijdelijke karakter van asiel te benadrukken. Maar in hoeverre is daar sprake
van als niet frequenter getoetst of de grondslagen voor het asiel nog van toepassing
zijn? Verwacht de regering dat, gezien de wachttijden bij de IND, het vaak voorkomt
dat beslissingen op de aanvraag voor een verlenging van de tijdelijke asielvergunning,
pas genomen worden als de eerste asielvergunning (al langere tijd) is verlopen? Welke
gevolgen heeft dit voor de vreemdeling, en zijn mogelijkheden om te werken en dergelijke?
Klopt het dat niet is voorzien in een afgifte van een W-document in afwachting van
de verlengingsaanvraag met aantekening arbeid vrij toegestaan?
De leden van de D66-fractie merken op dat de regering aangeeft de verblijfsduur van
vergunningen te willen harmoniseren met andere lidstaten. Deze leden verzoeken de
regering daarbij een vergelijking te maken met de duur van verblijfsvergunningen voor
statushouders (zowel vluchtelingenstatus als subsidiaire bescherming) in de verschillende
EU-lidstaten.
De leden van de D66-fractie vernemen graag op welke gronden de regering stelt dat
nationaal asielbeleid maakt dat Nederland aantrekkelijker zou zijn dan andere landen
en daarbij ook in te gaan op de cijfers die laten zien dat Nederland rond of onder
het Europese gemiddelde ligt als het aankomt op het aantal asielaanvragen. Deze leden
vragen of de veronderstelling dat nationaal asielbeleid impact heeft op de instroom
onderbouwd wordt door onderzoek of empirisch bewijs.
De leden van de D66-fractie verzoeken de regering te reflecteren op de maatschappelijke
en economische gevolgen van het verkorten van de verblijfsduur en het schrappen van
de mogelijkheid tot een permanente vergunning, met name ten aanzien van praktische
zaken zoals het afsluiten van huurcontracten, hypotheken, abonnementen en verzekeringen.
Deze leden vragen voorts op welke wijze wordt omgegaan met gezinnen waarin gezinsleden
die via nareis zijn gekomen verschillende afloopdata hebben van hun verblijfsvergunningen
en wat hiervan de gevolgen zijn voor de rechtspositie en integratie van het gezin
als geheel.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering van plan is om een nieuwe aanvraag
na drie jaar geautomatiseerd te laten plaatsvinden om hiermee te voorkomen dat de
IND overbelast raakt. Zo ja, wat is dan de toegevoegde waarde van het verkorten van
de termijn naar drie jaar, als een vergunning nu ook al tussentijds kan worden ingetrokken
wanneer de situatie in het land van herkomst verandert? Zo nee, hoe denkt de regering
de extra druk op de IND te mitigeren?
De leden van de BBB-fractie constateren dat de asielnoodmaatregelenwet verschillende
maatregelen bevat om de asielketen te ontlasten en de instroom van asielzoekers in
Nederland te verminderen. Eén van die maatregelen is het verkorten van de maximale
geldigheidsduur van de asielvergunning voor bepaalde tijd van vijf jaar naar drie
jaar. Dit betekent dat vreemdelingen met zo’n asielvergunning elke drie jaar hun verblijfsvergunning
bij de IND moeten verlengen. Hoewel je zou verwachten dat de IND bij die verlenging
kijkt of een vreemdeling nog steeds recht heeft op een verblijfsvergunning, is dat
niet het geval. Het is namelijk niet uitvoerbaar om voor elke verlengingsaanvraag
zo’n analyse uit te voeren. Alleen als er concrete aanwijzingen zijn, voert de IND
een inhoudelijke herbeoordeling uit van de asielstatus. Echter, in geval van concrete
aanwijzingen hoeft er geen verlengingsaanvraag te liggen om een herbeoordeling van
de asielstatus uit te voeren. Heeft de regering inzichtelijk gemaakt hoeveel capaciteit
het zou vragen als we wel om de drie jaar bij elke verlengingsaanvraag een analyse
doen?
De leden van de BBB-fractie lezen dat volgens de Kwalificatierichtlijn internationale
bescherming moet worden ingetrokken als de houder geen vluchteling meer is, of niet
langer in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming. Deze inhoudelijke beoordeling
is daarbij niet afhankelijk van het moment waarop de vergunning moet worden verlengd.
De argumentatie voor deze maatregel kan dus niet zijn dat de instroom van asielzoekers
wordt verminderd, want de internationale bescherming van asielzoekers moet nog steeds
worden ingetrokken zodra de asielzoeker geen vluchteling of subsidiair beschermde
is, ongeacht de maximale duur. Kan de regering hier een reflectie op geven?
De leden van de BBB-fractie constateren dat als de maximale geldigheidsduur van de
asielvergunning voor bepaalde tijd wordt verkort van vijf naar drie jaar, dit betekent
dat de IND aanzienlijk meer verlengingsverzoeken te verwerken krijgt. Hoe gaat de
regering ervoor zorgen dat de IND de capaciteit beschikbaar heeft om al deze verlengingsverzoeken
te behandelen? Ziet de regering hier mogelijkheden om bezwaar- en beroepsprocedures
moeilijker en-/of strenger te maken? Zo ja, op welke manier?
De leden van de BBB-fractie constateren dat de regering ervoor kiest om de maximale
geldigheidsduur van de asielvergunning voor bepaalde tijd terug te brengen naar drie
jaar voor zowel vreemdelingen met een vluchtelingenstatus als voor subsidiair beschermden.
Deze maatregel brengt de maximale geldigheidsduur van de asielvergunning voor vluchtelingen
in lijn met de EU-wet- en regelgeving. Maar volgens artikel 24 van de Kwalificatierichtlijn
zou de maximale geldigheidsduur voor subsidiair beschermden op één jaar gesteld mogen
worden. De regering heeft besloten op dit vlak niet te differentiëren tussen de twee
statussen vanwege de uitvoeringsgevolgen daarvan. Kan de regering uitleggen wat de
gevolgen voor de uitvoering zijn die de regering ervan weerhouden om de geldigheidsduur
van de asielvergunning voor subsidiair beschermden te beperken tot het minimum?
De leden van de SP-fractie vragen de regering wat de voorgestelde verkorting van de
geldigheidsduur van de asielvergunning toevoegt aan de bestaande mogelijkheden van
de regering om het verblijfsrecht van statushouders met een tijdelijke asielvergunning
te beëindigen. Welk gewicht is bij het voorstellen van deze maatregel toegekend aan
mogelijke negatieve effecten van de terugkerende herbeoordeling van de asielstatus
op de integratie van de statushouder en die van andere leden van de betrokken gemeenschap
in Nederland?
De leden van de SGP-fractie lezen dat een groot aantal andere lidstaten een kortere
duur dan de in Nederland gestelde termijn van vijf jaar hanteert. Om welke lidstaten
gaat het dan, en hoe lang is de duur van de tijdelijke verblijfsvergunning daar? De
IND gaat alleen bij concrete aanwijzingen over tot inhoudelijke herbeoordeling van
de asielstaat. Deze leden vragen in hoeveel procent van de gevallen daar nu toe wordt
overgegaan.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering te reflecteren op de veelvuldige
adviezen en zorgen die zijn geuit dat deze maatregel zorgt voor een grote stijging
in de werklast bij de IND. Waarom vindt de regering deze maatregel nodig, terwijl
nu al kan worden afgeweken van de maximale termijn van vijf jaar, zo vragen deze leden.
Erkent de regering bovendien dat het funest is voor de integratie en de mentale gezondheid
voor statushouders als zij elke drie jaar opnieuw een verblijfsvergunning moeten aanvragen?
2.2.2. Geen nieuwe verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd
De leden van de PVV-fractie vragen of het klopt dat Nederland nu nog een van de weinige
landen in Europa is waarbij asielstatushouders in aanmerking komen voor een nationale
verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Op grond van de Richtlijn Langdurig ingezeten
EU kunnen asielstatushouders alsnog in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning
voor onbepaalde tijd. Aan welke voorwaarden moeten zij dan voldoen, vragen deze leden.
Klopt het dat deze voorwaarden strenger zijn dan de voorwaarden die nu nog gelden
voor de asielvergunning voor onbepaalde tijd?
De leden van GroenLinks-PvdA-fractie constateren met grote zorg dat de regering de
negatieve effecten van het afschaffen van de verblijfsvergunning asiel onbepaalde
tijd en van de verkorting van de van de duur van de tijdelijke asielvergunning op
de integratie van nieuwkomers nauwelijks benoemt en hier schijnbaar ook geen onderzoek
naar heeft gedaan. Is onderzocht wat het effect is van de kortere duur van de verblijfsvergunning
asiel en de afschaffing van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op de
integratie van nieuwkomers? Zo ja, kan de regering dit onderzoek delen? Zo nee, kan
de regering het effect van deze maatregelen op de integratie van nieuwkomers spoedig
onderzoeken? Kan de regering aangeven welke andere lidstaten geen verblijfsvergunning
asiel voor onbepaalde tijd kennen?
De leden van GroenLinks-PvdA-fractie wijzen in dit kader specifiek op het feit dat
naturalisatie voor veel nieuwkomers moeilijker wordt door het afschaffen van de asielvergunning
onbepaalde tijd. Het alternatief waar de regering naar verwijst, de EU-vergunning
langdurig ingezeten is voor een beperkte groep daadwerkelijk een alternatief vanwege
het inkomens-vereiste. Hoe staan deze maatregelen in verhouding tot artikel 34 van
het Vluchtelingenverdrag en artikel 6 lid van het Europees Verdrag inzake nationaliteit
waarin staat de mogelijkheid van naturalisatie voor vluchtelingen moet worden vergemakkelijkt?
Heeft de regering in kaart hoeveel statushouders minder hierdoor kunnen naturaliseren?
Vindt de regering het wenselijk dat een deel van de statushouders die hier langdurig
verblijft niet kan naturaliseren? Heeft de regering in kaart wat dat betekent voor
de integratie en de rechtspositie van deze mensen? Erkent de regering ook dat met
het bemoeilijken van de naturalisatie zij het voor deze groep mensen ook moeilijker
maakt om door te reizen naar andere landen en in die zin er ook juist voor zorgt dat
statushouder hier blijven?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het afschaffen van de verblijfsvergunning asiel
voor onbepaalde tijd ervoor zal zorgen dat Nederland periodiek kan toetsen of bescherming
nog noodzakelijk is. Betekent dit dat de IND ook daadwerkelijk periodiek alle verblijfsvergunningen
asiel zal gaan toetsen, of zal er alleen getoetst gaan worden op het moment dat de
IND een signaal ontvangt dat een statushouder mogelijk niet meer aan de voorwaarden
van zijn vergunning voldoet? Indien de IND alleen zal toetsen bij signalen: welke
signalen zijn dit, en worden deze signalen vastgelegd in formele wetgeving of middels
een algemene maatregel van bestuur (AMvB)?
De leden van de VVD-fractie lezen dat in de toelichting wordt vermeld dat vreemdelingen
die voorheen een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd konden aanvragen,
nu een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen kunnen aanvragen. Kan de
regering toelichten of er een verwachte toename is van dit type aanvragen en of dit
in de praktijk leidt tot een vergelijkbare permanente verblijfsstatus, zij het via
een andere route?
De leden van de NSC-fractie constateren dat als voorwaarde voor het verstrekken van
een asielvergunning onbepaalde tijd een inburgeringsvereiste geldt. Komt het inburgeringsvereiste
na inwerkingtreding van deze wet alleen aan bod bij een aanvraag tot langdurig ingezetene
op basis van de betreffende Europese richtlijn dan wel een naturalisatieverzoek, en
betekent dit dat naar verwachting meer mensen later hoeven te voldoen aan het inburgeringsvereiste
dan voorheen? Is de verwachting dat mensen die na drie jaar hun asielvergunning hebben
verlengd, direct na vijf jaar, dus gedurende de looptijd van de tweede tijdelijke
vergunning, een aanvraag zullen doen voor EU-langdurig ingezetene, of zullen mensen
naar verwachting dat pas doen na het aflopen van de tweede tijdelijke vergunning,
als die situatie verder ongewijzigd is, dus na zes jaar?
De leden van de NSC-fractie constateren dat in plaats van de verblijfsvergunning asiel
voor onbepaalde tijd mensen na vijf jaar rechtmatig verblijf op grond van bijvoorbeeld
een asielvergunning een aanvraag kunnen doen voor een verblijfsvergunning EU-langdurig
ingezetene, waarbij naast het inburgeringsvereiste ook een inkomensvereiste bestaat.
Hoeveel aanvragen voor een verblijfsvergunning EU-langdurig ingezetene waren er de
afgelopen jaren per jaar (in totaal en specifiek vanuit mensen met een asielvergunning),
en hoeveel aanvragen verwacht dat regering voor een verblijfsvergunning EU-langdurig
ingezetene na inwerkingtreding van deze wetgeving? Hoeveel mensen die tot nu toe een
asielvergunning voor onbepaalde tijd konden aanvragen, zullen niet in aanmerking komen
voor een EU-langdurig ingezetene status? Deze leden ontvangen graag een overzicht
op basis van de gegevens van 2022 tot 2024.
De leden van de NSC-fractie vragen welke regels gelden voor het vaststellen van de
inkomenseis voor het verkrijgen van een EU-langdurig ingezetene vergunning, en zijn
dat dezelfde voorwaarden als die gelden voor het recht op nareis voor mensen met subsidiaire
bescherming? Met welke frequentie en op welke manier worden deze vastgesteld en herzien?
Betekent het bestaan van een inkomensvereiste voor het verkrijgen van een EU-langdurig
ingezetene vergunning dat mensen die niet aan deze vereiste voldoen omdat ze een bijstandsuitkering
ontvangen aangewezen blijven op de tijdelijke vergunningen van drie jaar? Deze groep
zou daarmee geruime tijd in onzekerheid blijven verkeren omtrent hun verblijfsstatus.
Verwacht de regering dat deze maatregel mensen stimuleert om een baan te krijgen?
Klopt het dat deze mensen, zolang ze een uitkering ontvangen, ook niet kunnen naturaliseren?
De leden van de NSC-fractie vragen in hoeverre hierbij is voorzien in een hardheidsclausule
of andere mogelijkheid om, ondanks het niet voldoen aan het inkomensvereiste, toch
zekerheid te verkrijgen over de verblijfsstatus, bijvoorbeeld als het gaat om mensen
die niet kunnen werken of om andere redenen niet aan de eisen kunnen voldoen? Deze
leden willen voorkomen dat een kwetsbare groep, zelfs na vele jaren verblijf, nooit
het vooruitzicht krijgt op naturalisatie, omdat men niet in staat is om te werken.
De leden van de NSC-fractie constateren dat de regering voorstelt om geen verblijfsvergunningen
asiel voor onbepaalde tijd meer te verstrekken, maar uitsluitend tijdelijke vergunningen
die telkens verlengd moeten worden. Tegelijkertijd wordt – zoals opgenomen in het
regeerakkoord – de termijn voor naturalisatie verhoogd van vijf naar tien jaar. Deze
leden vragen hoe deze combinatie van maatregelen zich verhoudt tot het belang van
duurzaam verblijf, rechtszekerheid en integratie. Acht de regering het risico aanwezig
dat asielstatushouders hierdoor langdurig in onzekerheid blijven over hun toekomst
in Nederland?
De leden van de NSC-fractie constateren dat in het Hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma
staat dat «De standaardtermijn voor naturalisatie wordt verlengd naar 10 jaar, ongeacht
verblijf bepaalde of onbepaalde tijd.» Deze leden constateren dat deze wijziging geen
onderdeel uitmaakt van dit wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat het belangrijk is
dat deze wijziging in samenhang met dit wetsvoorstel dient te worden doorgevoerd.
Deze leden vinden het onwenselijk als bepaalde groepen mensen nooit de zekerheid kunnen
verkrijgen die naturalisatie of de status van langdurig ingezetene biedt. Conform
het Hoofdlijnenakkoord vinden deze leden dat na tien jaar rechtmatig verblijf naturalisatie
mogelijk moet zijn, wat is de zienswijze van de regering hierop?
De leden van de D66-fractie vragen naar de effecten die de regering voorziet voor
de arbeidsparticipatie van statushouders en de mogelijke toename van bijstandsafhankelijkheid
als gevolg van de beoogde beleidswijziging. Juist als de regering meer wil inzetten
op integratie en participatie, met werk als een cruciaal onderdeel hiervan, vragen
deze leden of onzeker verblijfsrecht hiertoe geen extra drempel kan opwerpen. Kan
de regering zich voorstellen, zo vragen deze leden, dat het aannemen van statushouders
voor werkgevers op deze manier minder aantrekkelijk wordt.
De leden van de D66-fractie vragen hoe wordt omgegaan met personen – waaronder kinderen
– die al tien, vijftien of twintig jaar in Nederland verblijven indien een conflict
in het land van herkomst langdurig aanhoudt. Deze leden horen graag hoe de regering
beoordeelt of het in dergelijke gevallen nog wenselijk en proportioneel is om tot
terugkeer over te gaan.
De leden van de D66-fractie wijzen op de toelichting in de memorie van toelichting
waarin wordt gesteld dat de huidige vergunning voor onbepaalde tijd asiel strijdig
zou zijn met de EU-Kwalificatierichtlijn. Hierbij wordt verwezen naar rechterlijke
uitspraken waarin sprake was van onterecht verleende vergunningen op subsidiaire gronden.
Deze leden merken op dat dit nog niet impliceert dat een lidstaat na vijf jaar geen
vergunning voor onbepaalde tijd mag verstrekken die niet meer in te trekken is wanneer
de oorspronkelijke gronden zijn vervallen. Zij verzoeken de regering te verduidelijken
waarom wordt gekozen voor een afwijkend pad ten opzichte van andere lidstaten die
dergelijke vergunningen wel kennen.
De leden van de D66-fractie ontvangen graag een toelichting op de gevolgen voor naturalisatie
wanneer de mogelijkheid tot een permanente verblijfsvergunning wordt geschrapt. Deze
leden wijzen hierbij op artikel 34 van het Vluchtelingenverdrag en artikel 6, lid
4 van het Europees Nationaliteitsverdrag, waarin wordt gesteld dat naturalisatie voor
vluchtelingen moet worden vergemakkelijkt. Zij vernemen graag op welke wijze dit principe
in het nieuwe beleid wordt gewaarborgd, mede gezien het feit dat langdurig ingezetenen
alleen met een bijzondere aantekening kunnen naturaliseren en afgeleide statushouders
hiervan zijn uitgesloten.
De leden van de BBB-fractie constateren dat deze maatregel inhoudt dat er geen nieuwe
verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd meer worden verleend. Er worden nog
steeds EU-verblijfsvergunningen voor langdurig ingezetenen en verblijfsvergunningen
regulier voor onbepaalde tijd uitgegeven. Voor deze verblijfsvergunningen gelden echter
wel aanvullende voorwaarden. Door de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd
af te schaffen, hoopt de regering het aantal aanvragen voor naturalisatie te verminderen,
aangezien naturalisatie niet mogelijk is bij een verblijfsvergunning voor bepaalde
tijd. Dit zou leiden tot een vermindering van de belasting bij de IND door het lagere
aantal naturalisatieverzoeken. Daarnaast zou de maatregel het Nederlandse asielsysteem
meer in lijn brengen met het Europese recht, aangezien een verblijfsvergunning asiel
volgens het Europese recht altijd moet kunnen worden ingetrokken als de omstandigheden
veranderen. Asielzoekers kunnen nog steeds een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning
voor duurzaam verblijf. Deze maatregel heeft echter twee nadelen:
De leden van de BBB-fractie constateren dat ten eerste de behandeling van deze aanvragen
meer besliscapaciteit kost dan de aanvragen voor verblijfsvergunningen asiel voor
onbepaalde tijd, omdat er extra voorwaarden zijn. Dit zou de werkdruk bij de IND verhogen.
Ten tweede bestaat het risico dat vreemdelingen beter hun best zullen doen om te voldoen
aan de extra voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor langdurig verblijf. Dit
kan ervoor zorgen dat ze alsnog een verblijfsvergunning krijgen, waarmee het doel
van de afschaffing wordt omzeild. Kan de regering uitleggen hoe deze obstakels weggenomen
kunnen worden? Is er een mogelijkheid om de extra voorwaarden voor verblijfsvergunningen
te verlagen? Hoeveel mensen zullen door de afschaffing van de verblijfsvergunning
asiel voor onbepaalde tijd niet meer in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning
die leidt tot duurzaam verblijf? Heeft de regering dit al onderzocht?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering uiteen te zetten wat bij de totstandkoming
van de onbepaalde tijd vergunning, in afwijking van de Europese minimumvereisten,
de overwegingen waren om hiervoor te kiezen. Kan de regering uiteenzetten wat er nu
wel en niet hierover is afgesproken in de huidige Europese verordeningen en wat hierover
is opgenomen in het Migratiepact op het niveau van de EU-richtlijn. Daarnaast vragen
deze leden de staande praktijk van bepaalde en onbepaalde tijd vergunning uiteen te
zetten en wat de procedure is in de overgang van bepaalde tijd naar een onbepaalde
tijd vergunning.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering uiteen te zetten hoe vaak in de afgelopen
tien jaar, per jaar, een onbepaalde tijd vergunning van verdragsvluchtelingen is ingetrokken.
Kan bij dit overzicht aangegeven worden in hoeverre de reden hiervoor was dat er een
strafrechtelijke veroordeling was of dat er sprake was van een verandering in de omstandigheden
in het land van herkomst waardoor de beschermingsnoodzaak kwam te vervallen?
De leden van de SP-fractie vragen de regering welke aanwijzingen de regering heeft
dat de afschaffing van de asielvergunning voor onbepaalde tijd zal bijdragen aan de
twee hoofdoelstellingen van het wetsvoorstel: het beperken van de asielinstroom en
het duurzaam ontlasten en beheersbaar maken van de migratie- en asielketen. Betekent
deze wetgeving dat het intrekken van de verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd
met terugwerkende kracht op al aanhangige aanvragen zal worden toegepast?
De leden van de SGP-fractie lezen dat als gevolg van het Migratiepact een maximale
bewaartermijn voor bepaalde gegevens uit het asieldossier wordt geïntroduceerd. Kan
dit nader worden toegelicht? Om welke gegevens gaat het dan, en hoe belemmert dit
beoordeling van de internationale bescherming?
Erkent de regering dat deze maatregel ervoor zorgt dat statushouders in ieder geval
de eerste vijf jaar niet goed kunnen integreren en in blijvende onzekerheid verkeren,
zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De leden van de Volt-fractie constateren dat vanuit verschillende adviezen naar voren
is gekomen dat door het niet langer afgeven van verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde
tijd er ook minder perspectief wordt geboden, wat veel onzekerheid met zich meebrengt
en de kans op onrust op een locatie wordt versterkt. Kan de regering toelichten hoe
zij dit beoogt te tackelen, met het oog op personeelstekort en een tekort aan plaatsen
in de opvang? Kan de regering ook reflecteren op hoe deze maatregel kan bijdragen
aan een verminderde motivatie om deel te nemen aan de samenleving? En wat mogelijke
effecten daarvan zijn op de maatschappij? Is hier onderzoek naar gedaan? Handelt Nederland
in overeenstemming met het Vluchtelingenverdrag en de Excom Conclusions van het UN
Executive Committee over het belang van integratie en duurzame bescherming voor vluchtelingen
wanneer deze wet wordt aangenomen?
2.2.3. Verruiming mogelijkheden tot ongewenstverklaring
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering kan reageren op de stelling
van de Commissie Meijers die stelt dat de zogenaamde waterscheiding tussen een inreisverbod
en ongewenstverklaring, anders dan in de memorie van toelichting wordt gesuggereerd,
niet de oorzaak is van crimineel of overlastgevend gedrag of het niet kunnen terugkeren
van niet rechtmatig verblijvende derdelanders. In hoeverre voegt de verruiming van
de ongewenstverklaring iets toe aan de reeds bestaande strafbaarheid (als overtreding)
bij een licht inreisverbod, in artikel 108 lid 6 van de Vreemdelingenwet 2000? In
hoeverre voegt de verruiming van de ongewenstverklaring iets toe aan de reeds bestaande
strafbaarheid (als misdrijf) van verblijf wanneer een ongewenstverklaring of zwaar
inreisverbod is opgelegd, in artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht? Waarom zal
de strafbaarstelling van onrechtmatig verblijf een positief effect hebben op de bereidwilligheid
van personen om met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DTenV) samen te werken?
De leden van de VVD-fractie steunen van harte de hardere aanpak van criminele en overlastgevende
vreemdelingen. Kan de regering inzicht geven in de aantallen en de achtergronden van
vreemdelingen die in de afgelopen jaren in aanmerking kwamen voor een ongewenstverklaring
en voor een inreisverbod? Hoe vaak zijn deze beslissingen effectief zijn gehandhaafd?
In hoeverre wordt gewaarborgd dat de verruimde mogelijkheden tot ongewenstverklaring
geen conflicten opleveren met het Unierecht en de jurisprudentie van het Hof van Justitie
van de EU? Hoe wordt voorkomen dat criminele vreemdelingen zich na ongewenstverklaring
in Nederland ongedocumenteerd en illegaal blijven ophouden, gezien de praktische problemen
rondom uitzetting en terugkeer? Welke andere maatregelen is de regering naast dit
wetsvoorstel op korte termijn van plan te nemen om criminele en/of overlastgevende
asielzoekers en statushouders zo snel mogelijk het land uit te zetten?
De leden van de NSC-fractie zijn voorstander van het streven om criminele en overlastgevende
asielzoekers beter, eerder, sneller en makkelijker uit te kunnen zetten. Hoe groot
is de groep vreemdelingen in Nederland van wie de asielaanvraag definitief is afgewezen
en die vrijwillig zou kunnen terugkeren maar die niet kan worden uitgezet, omdat de
landen van herkomst niet meewerken aan terugkeer door de betreffende documenten te
weigeren? Hoe heeft de grootte van deze groep zich ontwikkeld? Welk percentage van
deze groep zou naar schatting onder de nieuwe wetgeving een ongewenstverklaring kunnen
krijgen?
De leden van de NSC-fractie vragen of mensen aan wie een ongewenstverklaring is opgelegd
kunnen worden vervolgd en gestraft voor een weigering om te vertrekken, ook als zij
zonder verwijtbaarheid niet gedwongen kunnen worden uitgezet? Hoe beoordeelt de regering
het dat door de wetswijziging op dezelfde gedraging twee strafbaarstellingen van toepassing
kunnen zijn (artikel 197 Sr en art 108 Vreemdelingenwet 2000), en dat in de praktijk
een overlap zal bestaan tussen ongewenstverklaring en licht inreisverbod? Kan de regering
verduidelijken, conform ook de opmerking van het Openbaar Ministerie (OM), hoe een
keuze voor vervolging op grond van art. 197 als misdrijf en art. 108 Vreemdelingenwet
2000 als overtreding, dient te worden gemaakt, gelet op de gevolgen voor naturalisatie,
en de noodzaak voor het OM en de rechtspraak om deze verschillen mee te wegen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat in het nader rapport een passage is toegevoegd
aan de memorie van toelichting waarin staat dat de regering het wenselijk acht dat
de mogelijkheid bestaat om de aanwezigheid van een vreemdeling met zoveel woorden
als ongewenst te verklaren. Kan de regering toelichten in hoeverre na deze wijziging
ook eerder of vaker zal worden gesignaleerd en vervolgd kunnen worden? In hoeverre
komt een ongewenst verklaarde vreemdeling vaker in beeld?
De leden van de NSC-fractie constateren dat de DTenV verantwoordelijk is voor het
aanleveren van de informatie aan het OM om te kunnen vervolgen als geen gehoor wordt
gegeven aan een ongewenstverklaring, zodra duidelijk is dat terugkeer door toedoen
van de vreemdeling wordt gefrustreerd. Hoe ziet het nieuwe proces dat daartoe moet
worden opgesteld eruit, en hoe verhoudt dat zich tot het huidige proces? De regering
geeft aan dat dit streven is verhinderd door nieuwe jurisprudentie waardoor het aantal
situaties/gevallen waar een zwaar inreisverbod kan worden opgelegd zeer sterk is gedaald.
Deze leden lezen echter ook dat het inreisverbod en terugkeerbesluit als EU-rechtelijke
instrumenten moeten worden gerespecteerd. Wat is de verwachte «opbrengst» van deze
wijziging in dat licht? Hoe wordt bij het nemen van een besluit tot ongewenstverklaring
aansluiting gezocht bij de wijze van opleggen van een inreisverbod? Is voorzien in
een direct beroep bij ongewenstverklaring?
De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe de voorgestelde
maatregel met betrekking tot het verruimen van de mogelijkheden tot ongewenstverklaring
verschilt van het strafbaar stellen van illegaliteit. Kan de regering daarbij ingaan
op de woorden van de Minister van Asiel & Migratie tijdens het debat over de opvangcrisis
in Ter Apel waarin zij stelde dat het resultaat van beide hetzelfde is, zo vragen
deze leden. Hoe is de regering daarnaast voornemens om tegemoet te komen aan de zorgen,
onder andere geuit door de politie, dat deze maatregel zal leiden tot meer ongedocumenteerde
mensen zonder verblijf en daarmee tot meer onveiligheid op straat? Deze leden vragen
of de regering bijvoorbeeld kan toezeggen om meer financiële middelen beschikbaar
te stellen aan gemeenten zodat zij handhaving kunnen versterken. Daarnaast verzoeken
zij de regering in te gaan op de zorgen van deze leden over bijvoorbeeld het bestrijden
van mensenhandel zal worden gehinderd doordat mensen in de illegaliteit komen en dus
van de radar verdwijnen en/of geen melding doen bij de politie van mensenhandel, omdat
zij bang zijn voor de gevolgen voor hun persoon.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering wil onderbouwen op welk moment en
op welke wijze de ongewenstverklaring mogelijk ingevoerd kan worden, met name omdat
uitvoeringsorganisaties in het rondetafelgesprek aangaven dat er zonder uitvoeringstoets
nog «geen zinnig woord» gezegd kan worden over het effect op de uitvoering en over
het mogelijk moment van invoering.
De leden van de BBB-fractie constateren dat de mogelijkheden worden verruimd om met
name criminele, en daarmee veelal overlastgevende, vreemdelingen die niet (meer) rechtmatig
in Nederland verblijven, ongewenst te verklaren. De ongewenst verklaring een is maatregel
die het mogelijk maakt om een gevangenisstraf van zes maanden op te leggen als zij
voor misdrijven zijn veroordeeld en weigeren terug te keren. Niet naleving is strafbaar
als overtreding en wordt gezien als licht inreisverbod. Maar vormt die vreemdeling
bijvoorbeeld een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid, dan kan
een zwaar inreisverbod worden opgelegd, waarbij niet-naleving een misdrijf is. Echter
is de maximale vrijheidsstraf hetzelfde, terwijl er hier wel degelijk verschil zit
in de zwaarte van het inreisverbod. Kan de regering uitleggen waarom hiervoor gekozen
is? Zou de regering bereid zijn hier een differentiatie in aan te brengen?
Klopt het, zo vragen de leden van de CDA-fractie, dat de ongewenstverklaring enkel
en alleen aan burgers afkomstig uit EU-lidstaten kan worden afgegeven. Zo ja, wat
betekent dit dan voor hef materieel effect van deze maatregel?
Klopt het, zo vragen de leden van de CDA-fractie, dat overlastgevende asielzoekers
die bijvoorbeeld herhaaldelijke winkeldiefstal en mishandeling pleegden, zoals waar
Ter Apel al jarenlang last van heeft, niet in aanmerking komen voor een ongewenstverklaring.
Wat zegt dit over de aanpak die deze regering voorstaat en waarover bij herhaling
is aangegeven werk te willen maken van de aanpak van overlastgevende asielzoekers?
De leden van de SP-fractie hebben vragen bij de maatregel omtrent de ongewenstverklaring.
Waarom zou de ongewenstverklaarde die niet wil terugkeren door het opleggen van een
inreisverbod dit nu wel doen? Wordt hiermee niet een extra stempel gedrukt zonder
een echte oplossing voor het probleem van niet vertrekkende asielzoekers? Wordt de
kans hiermee niet vergroot dat een asielzoeker in de illegaliteit belandt hiermee?
Is de regering het ermee eens dat wij die ontwikkeling zouden moeten tegengaan? Is
de regering ook ten aanzien van deze maatregelen bereid om in kaart te brengen welke
maatregelen binnen de implementatie van het Migratiepact raakvlak hebben met deze
maatregelen?
De leden van de SP-fractie zien dat de Afdeling de zorg uit bij de maatregel omtrent
ongewenstverklaring of deze in overeenstemming is met de doelstelling van de Terugkeerrichtlijn
om gemeenschappelijke minimumnormen en procedures voor terugkeer vast te stellen,
mede om de belangen van betrokkenen te beschermen. Waarom vindt de regering dat hieraan
wordt voldaan? In hoeverre voegt de verruiming van de ongewenstverklaring iets toe
aan de reeds bestaande strafbaarheid (als overtreding) bij een licht inreisverbod,
in artikel 108 lid 6 Vreemdelingenwet 2000? Hoe handhaafbaar acht de regering de verruiming
van de ongewenstverklaring, in het licht van de capaciteitstekorten in de vreemdelingenbewaring?
De leden van de SP-fractie hebben de indruk dat het artikel 197 Sr om migranten alsnog
te bewegen om Nederland te verlaten op gespannen voet lijkt te staan met de Terugkeerrichtlijn.
Klopt het dat het opleggen van vreemdelingenbewaring om een migrant gedwongen te kunnen
laten terugkeren naar het land van herkomst valt onder de werking van de Terugkeerrichtlijn?
Klopt het dat vreemdelingenbewaring alleen mag worden toegepast als ultimum remedium
én als er een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat? Is daarmee een nationale
regeling die door middel van detentie als doel heeft om het terugkeerbesluit uit te
voeren, terwijl niet aan de voorwaarden uit de Terugkeerrichtlijn is voldaan, niet
in strijd met die richtlijn? Zo nee, hoe is dit wel te rijmen met de Terugkeerrichtlijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie willen de regering eraan herinneren dat er nu
al een enorme druk is op de partijen die aan de uitvoerbare kant van de maatregelen
zitten en dat onnodige wijzigingen deze druk alleen maar zullen doen toenemen. De
regering wil de mogelijkheden tot ongewenstverklaring verruimen. Hoe verantwoordt
de regering het belang van deze maatregel die geen verband houdt met het ontlasten
van de asielketen of het verlagen van de instroom? In hoeverre denkt de regering gewenste
resultaten te behalen met deze verruiming, terwijl het ook mogelijk is dat vreemdelingen
door deze maatregel in de illegaliteit zullen verdwijnen? Deze leden willen de regering
wijzen op het belang van advies van partijen die kennis hebben op dit gebied. De verruiming
van de ongewenstverklaring heeft direct invloed op de taakuitvoering van de politie.
In hoeverre heeft de regering de adviezen van de politie meegenomen in de totstandkoming
van deze maatregel? In hoeverre heeft de regering zicht op terugkeersamenwerkingen
met andere landen?
2.2.4. Afschaffing voornemenprocedure
De leden van de PVV-fractie vragen aan de regering hoe het afschaffen van de voornemensprocedure
de IND zal helpen om de asielprocedure sneller af te handelen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie stellen dat zonder de voornemenprocedure de
juridische dialoog tussen de IND en rechtsbijstand weliswaar sneller, maar ook onzorgvuldiger
zal plaatsvinden. Is de regering het met deze leden eens dat met het afschaffen van
de voornemenprocedure de weging van de feiten, argumentatie en informatie naar de
rechtbanken verschuift? Kan de regering aangeven of zij dit wenselijk vindt? Hoe rechtvaardigt
de regering de afschaffing van de voornemenprocedure in het licht van het belang bij
en recht op bezwaarfase volgens de Algemene wet bestuursrecht? Wat zullen de concrete
effecten zijn voor de taken van de rechters en welke extra belasting verwacht de regering
voor de rechtspraak?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering stelt een positief effect
te verwachten, terwijl de verwachting ook is dat er nog veel vaker tegen besluiten
in beroep zal worden gegaan en dat de beroepsprocedure tijdrovender zal zijn. Kan
de regering aangeven hoe vaak de IND hierdoor een besluit opnieuw zal moeten nemen?
Kan de regering toelichten wat het effect van de afschaffing van de voornemenprocedure
zal zijn op de doorlooptijden? Hoe wordt de vanzelfsprekende zorgvuldigheid gewaarborgd
bij de procedure als de voornemenprocedure wordt afgeschaft? Welke aanvullende maatregelen
neemt de IND hiervoor?
De leden van de NSC-fractie vragen hoeveel dagen de regering denkt dat het afschaffen
van de voornemenprocedure in de doorlooptijd bespaart voor het nemen van een eerste
asielbesluit door de IND. Hoe verhoudt deze winst zich tot de verwachte werklastverzwaring
per zaak bij beroepszaken? Welke gevolgen heeft het opnemen van rechtstreeks beroep
in plaats van bezwaar tegen ambtshalve toetsen in besluiten op eerste asielaanvragen,
voor de IND, voor de vreemdeling, en voor de rechtspraak? Welke juridische bijstand
kan een vreemdeling ontvangen voor het rechtstreeks beroep en hoe is daarin voorzien?
De leden van de NSC-fractie vragen of er binnen de voorgestelde procedure voldoende
extra aandacht is besteed aan kwetsbare groepen, zoals getraumatiseerde of minderjarige
asielzoekers, die mogelijk meer tijd nodig hebben om hun verhaal volledig te vertellen.
Hoe past het afschaffen van de voornemenprocedure bij het verdedigingsbeginsel en
jurisprudentie die vereist dat asielzoekers voldoende in de gelegenheid worden gesteld
om tegenstrijdigheden te verduidelijken, en hun aanvraag te completeren?
De leden van de D66-fractie vragen de regering te reflecteren op het voornemen om
de rechtsbijstand af te schaffen in relatie tot de afschaffing van de voornemenprocedure.
Deze leden vrezen dat mensen die asiel aanvragen op deze wijze in de problemen komen
omdat zij noch rechtsbijstand hebben, noch kunnen reageren op het voornemen.
De leden van de BBB-fractie constateren dat de afschaffing van de voornemenprocedure
bij de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel een vereenvoudiging beoogt van de
asielprocedure en een verlichting van de werklast bij de IND. Dit zal de productiviteit
in de beslisfase verhogen en zo de asielketen ontlasten. Met de afschaffing van de
voornemenprocedure wordt echter ook een intensivering van de werklast in de beroepsfase
verwacht. De uitvoeringstoets beschrijft dat er overheidsbreed geen besparing zal
zijn. Welke maatregelen gaat de regering nemen om de risico’s van de afschaffing van
de voornemenprocedure bij de ketenpartners weg te nemen?
De leden van de CDA-fractie ontvangen graag ter beoordeling van het schrappen van
de voornemenprocedure de verplichtingen en toelichting daarop zoals die voortvloeien
uit de bestaande Europese richtlijn dan wel het toekomstige Migratiepact. Op welke
wijze zal de huidige procedure van gehoor, nader gehoor en het doorgeven van correcties
en aanvullingen worden aangepast, zoals is aangekondigd, nadat de voornemenprocedure
in overeenstemming met het voorliggende wetsvoorstel is geschrapt? Graag ontvangen
deze leden de nieuwe processtappen en de doorlooptijden zoals die gaan gelden als
de voornemenprocedure is geschrapt.
De leden van de SP-fractie hebben ook een grote zorg bij de afschaffing van de voornemenprocedure.
Over de afschaffing van de voornemenprocedure uit de Afdeling de zorg dat het zelfs
een tegenovergesteld effect bewerkstelligt: een langere procedure en meer rechterlijke
procedures. Met het afschaffen van het voornemen verdwijnt immers een «filter» waardoor
eventuele bezwaren tegen de afwijzing van een asielaanvraag niet al in de fase van
de besluitvorming, maar pas in beroep bij de rechter naar voren kunnen worden gebracht.
Kan de regering hierop reflecteren? Wordt hiermee niet het tegenovergestelde doel
bereikt en zo nee waarom niet?
De leden van de SP-fractie hebben alle reden zich zorgen te maken over een toename
van de werkdruk door de afschaffing van de voornemenprocedure. Ook het COA uit deze
zorgen. Het afschaffen van de voorneemprocedure zal leiden tot een toename van rechterlijke
procedures. In een rapport met de resultaten van een ex ante uitvoeringstoets bericht
de IND te verwachten dat er een jaarlijkse toename zal zijn van 1.000 beroepszaken.
Ook de Raad voor de rechtspraak verwacht door het afschaffen een aanzienlijke verzwaring
van de werklast voor de rechtbanken. Kan de regering hierop reageren? Wat zijn de
gevolgen voor de (personele) tekorten in de rechtspraak en de doorlooptijden op andere
rechtsgebieden? Hoe ziet deze procedure er nu in algemene zin uit voor een asielzoeker
en hoe zal de procedure eruitzien als deze wetgeving wordt aangenomen? Kan hierin
ook een verschil worden gemaakt in het type rechtsvraag en het type asielprocedure?
De leden van de SP-fractie zien dat hoewel het besluit de voornemenprocedure af te
schaffen niet stuit tegen Unierecht of internationaal recht, het wel indruist tegen
het zorgvuldigheidsbeginsel en het Unierechtelijke vereiste om «de relevante elementen
van het verzoek in samenwerking met de verzoeker te beoordelen». Hoe kijkt de regering
hiernaar? Vindt de regering de maatregel voldoende van belang ten opzichte van deze
uitgangspunten? Brengt dit volgens de regering niet de kwaliteit van de asielprocedures
te sterk omlaag? Vindt de regering het gerechtvaardigd om deze procedure weg te halen
zodat asielzoekers niet meer de mogelijkheid hebben met hard bewijs te komen waarmee
zij mogelijk kunnen aantonen dat zij niet veilig meer zijn in het land van herkomst
vanwege individuele redenen? Ook hier hebben deze leden de zorg dat er juist een tegenovergesteld
effect wordt gerealiseerd: waar het doel duidelijk is om de procedures te verkorten,
leidt het tot kwalitatief slechtere oordelen en een grotere kans op Hoger Beroep en
langer lopende zaken. Hoe weegt de regering dit? Hoe rechtvaardigt de regering de
afschaffing van de voornemenprocedure in het licht van het belang bij en recht op
een bezwaarfase volgens de Algemene wet bestuursrecht? Welke extra belasting verwacht
de rechtspraak door de bij nader rapport ingevoegde wijziging dat tegen ambtshalve
toetsen in asielzaken geen bezwaar meer zal openstaan?
De leden van de Volt-fractie constateren dat door het afschaffen van de voornemenprocedure
de werkdruk in feite wordt verschoven van de IND naar de rechtspraak, aangezien afgewezen
aanvragen alleen bij de rechter kunnen worden aangevochten. Kan de regering schetsen
hoe deze afweging tot stand is gekomen? Hoe gaat dit getackeld worden binnen een nu
al overbelaste rechtspraak? In hoeveel asielzaken wordt op dit moment een motiveringsgebrek
door de rechter geconstateerd? Wat gaat de regering doen om te voorkomen dat dit aantal
in de toekomst groeit?
2.2.5. Beperking nareismogelijkheden
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat net als bij het wetsvoorstel
Wet invoering tweestatusstelsel ook bij het onderhavig wetsvoorstel de regering stelt
dat met de beperking van de nareismogelijkheden Nederland minder aantrekkelijk wordt
als bestemmingsland. Kan de regering door middel van onderzoek aantonen dat specifiek
het nareisbeleid van Nederland een significante aantrekkingskracht heeft op asielzoekers?
Kan de regering met onderzoeken onderbouwen dat met het aanpassen van het nareisbeleid
er significant minder asielzoekers naar Nederland zullen komen?
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre er in beide wetsvoorstellen rekening
is gehouden met ongewenste overlap wat zal leiden tot onduidelijkheid bij de IND en
dus mogelijk leidt tot extra beroepszaken?
De leden van de NSC-fractie merken op dat in het wetsvoorstel de nareismogelijkheid
wordt beperkt tot het kerngezin (de echtgenoot en minderjarige kinderen). Waarom is
ervoor gekozen om geen hardheidsclausule op te nemen voor uitzonderlijke schrijnende
gevallen buiten dit kerngezin? Is overwogen om in bijzondere situaties alsnog nareis
toe te staan op grond van humanitaire overwegingen, waarbij bijvoorbeeld kan worden
meegewogen hoe lang gezinnen al van elkaar gescheiden zijn alsmede de mate van gevaar
waarin achterblijvende gezinsleden zich bevinden?
De leden van de NSC-fractie vragen in hoeverre het mogelijk is een uitzondering te
maken op de regel dat niet-gehuwde partners worden uitgesloten van nareis, bijvoorbeeld
omdat wel aantoonbaar sprake is van een duurzame relatie/gezinsband. Hoe verhoudt
het uitsluiten van niet-gehuwde partners van de nareisregeling zich tot het non-discriminatiebeginsel
en het recht op gezinsleven (artikel 8 EVRM)? Deze leden vragen of hierbij is stilgestaan
dat in een aantal herkomstlanden huwelijk voor bepaalde paren feitelijk niet mogelijk
is, bijvoorbeeld voor LHBTI-personen. Heeft de regering overwogen dat deze groep vergunninghouders
hun partner nu niet via nareis kunnen laten overkomen enkel wegens de huwelijkse staat,
iets waar zij zelf in hun land van herkomst geen invloed op hebben gehad? Acht de
regering dit onderscheid gerechtvaardigd, temeer daar de IND zelf opmerkt dat de beperking
tot het kerngezin mogelijk in strijd kan komen met het gelijkheidsbeginsel? Onder
het huidige recht geldt dat voor vermiste gezinsleden wel reeds binnen drie maanden
een aanvraag wordt ingediend; is dat hierna niet meer vereist?
De leden van de NSC-fractie vragen aandacht voor de situatie van vluchtelingengezinnen
waarvan (enkele) kinderen inmiddels de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.
Deze jongvolwassen kinderen vallen niet meer onder de definitie van kerngezin en komen
dus niet meer in aanmerking voor nareis. Het is denkbaar dat dit een gezin treft met
twee kinderen onder de achttien, en bijvoorbeeld een oudere zus die wel al die leeftijd
heeft bereikt. Zou bij ambtshalve toetsing op grond van artikel 8 EVRM dergelijke
situaties waarschijnlijk betekenen dat op die grond alsnog het recht op nareis wordt
toegekend? Is een overzicht te geven van situaties waarin op grond van artikel 8 EVRM
alsnog dat recht zou worden toegekend, op basis van bestaande jurisprudentie? Ziet
de regering mogelijkheden om in het belang van kinderen uitzonderingen te maken op
de strikte implementatie van deze regels?
De leden van de D66-fractie constateren dat het beperken van het recht op gezinshereniging
tot het kerngezin mogelijk in strijd is met artikel 14 van het EVRM, dat discriminatie
op basis van «andere status» verbiedt. Deze leden wijzen op jurisprudentie van het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waaruit blijkt dat ongerechtvaardigd
onderscheid kan ontstaan wanneer staten vluchtelingen minder rechten toekennen dan
reguliere vreemdelingen. Deze leden vragen de regering in hoeverre de voorgestelde
beperkingen zich verhouden tot deze jurisprudentie en verwijzen tevens naar de conclusie
van de landsadvocaat inzake kinderopvangtoeslag voor Oekraïense ontheemden, waarin
werd gesteld dat een onderscheid met statushouders zonder partner in de Europese Unie
(EU) ontoelaatbaar zou zijn
Voorts merken de leden van de D66-fractie op dat de uitsluiting van ongehuwde partners
uit het recht op gezinshereniging niet strookt met de wijze waarop in andere delen
van het Nederlandse recht gehuwde en ongehuwde partners vrijwel gelijk worden behandeld.
Deze leden verzoeken de regering om te reflecteren op deze inconsistentie. Deze leden
herinneren aan een eerder aangenomen motie van de VVD die specifiek zag op gelijke
behandeling van homostellen in het asielbeleid. Zij vragen waarom deze motie geen
uitwerking heeft gekregen in de voorliggende wetswijziging.
De leden van de D66-fractie vernemen graag hoe in het kader van de voorgestelde inperking
wordt omgegaan met partners die gehuwd zijn in een traditioneel religieus huwelijk,
dat in het land van herkomst als bindend geldt, maar in Nederland niet formeel erkend
is.
Met betrekking tot pleegkinderen vragen de leden van de D66-fractie aandacht voor
het feit dat reguliere migranten de mogelijkheid behouden om te herenigen met pleegkinderen,
terwijl deze optie voor asielstatushouders wordt uitgesloten, tenzij er sprake is
van een formele adoptie. In conflictgebieden en bij vervolging komt het voor dat ouders
overlijden en andere familieleden of naasten – zoals een broer, tante of grootouder
– de zorg voor het kind op zich nemen. Deze leden vragen de regering in hoeverre wordt
onderkend dat het uitsluiten van deze kinderen uit gezinshereniging leidt tot schrijnende
situaties, zeker wanneer zij al vanaf jonge leeftijd in het gezin zijn opgenomen.
De leden van de D66-fractie vragen hoe wordt omgegaan met pleegkinderen die zijn opgenomen
via een zogenoemde Kafala-regeling, een vorm van adoptie die in sommige landen gebruikelijk
is omdat reguliere adoptie daar wettelijk niet mogelijk is. Deze leden verzoeken de
regering te verduidelijken hoe zij met deze situatie omgaat binnen de voorgestelde
inperking.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering de situatie beoordeelt van kwetsbare
meerderjarige kinderen – bijvoorbeeld achttien- of negentienjarige ongehuwde meisjes
of jongvolwassenen met gezondheidsproblemen – die onder het nieuwe beleid niet langer
mogen nareizen. Deze leden maken zich zorgen over de risico’s voor deze groep, die
mogelijk achterblijft in vluchtelingenkampen, conflictgebieden of onder onderdrukkende
regimes zoals dat van de Taliban. Deze leden vragen de regering ook te onderbouwen
dat het aanpassen van de definitie van het kerngezin juridisch houdbaar is voor die
mensen die reeds in de procedure zitten en die – zonder overgangsrecht – te maken
krijgen met deze wijziging. Deze leden vragen de regering uit te leggen waarom zij
voor deze vorm heeft gekozen en niet voor het recht dat geldig was op het moment van
de aanvraag.
De leden van de D66-fractie verzoeken de regering aan te geven hoeveel EU-lidstaten
een systeem hanteren waarbij meerderjarige gezinsleden standaard worden uitgesloten
van nareis en hoe dit zich verhoudt tot Europese richtlijnen en het internationale
mensenrechtenkader.
De leden van de BBB-fractie constateren dat de beperking van nareismogelijkheden betekent
dat ongehuwde partners en meerderjarige kinderen geen afgeleide verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd meer kunnen krijgen. In plaats daarvan kunnen ze een reguliere
aanvraag doen voor gezinshereniging. De regering verwacht dat de beperking van de
nareismogelijkheden zal leiden tot minder nareizigers, maar de maatregel zal ook leiden
tot meer werk voor de IND, omdat meer aanvragen voor reguliere gezinshereniging worden
verwacht. Ziet de regering hier mogelijkheden om bezwaar- en beroepsprocedures in
nareiszaken moeilijker en-/of strenger te maken? Zo ja, op welke manier? Kan de regering
uitleggen in hoeverre deze maatregel daadwerkelijk de druk op de opvangcapaciteit
van het COA en de huizenmarkt zal verlagen, en of de extra werkdruk voor de IND in
evenwicht is met deze verlichting?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om uiteen te zetten wat de voorwaarden
zijn voor reguliere gezinshereniging ten opzichte van de beperking nareismogelijkheden
zoals die in dit wetsvoorstel zijn vastgelegd.
De leden van de SP-fractie constateren dat de IND kritisch is op de beperking van
de nareismogelijkheden op deze wijze. De IND geeft aan dat het cumulatieve effect
van de nareisvoorwaarden maakt dat nareizigers niet aan alle drie de voorwaarden voldoen,
wat zorgt voor veel extra werk. Ook voorziet de IND dat de juridische houdbaarheid
van de nareisvoorwaarden en het inperken van het kerngezin die gaan gelden voor subsidiair
beschermden mede in het licht van het evenredigheidsbeginsel een belangrijk onderwerp
van discussie zal zijn in nareiszaken en de motivering ingewikkeld wordt. Al helemaal
omdat de formulering van het wetsvoorstel geen ruimte lijkt te bieden om in daartoe
aangewezen gevallen van deze voorwaarden af te kunnen wijken. Waarom heeft de regering
hiervoor gekozen? Waarom wordt er geen mogelijkheid geboden van de voorwaarden af
te wijken wetende dat dit de werklast van de IND kan verminderen? De IND voorziet
ook een verschuiving naar reguliere gezinsherenigingsvragen waardoor het effectief
weinig zal veranderen aan de instroom. Kan de regering aangeven wat de verwachting
hiervan is? Voorziet het ministerie ook deze verschuiving? Ten aanzien van het terugbrengen
van nareis naar het kerngezin waarbij ongehuwde partners worden uitgesloten van nareis
merkt de IND op dat dit mogelijk in strijd is met het beginsel van non-discriminatie
en gelijke behandeling. Hoe kijkt de regering hiernaar? Deelt de regering deze risicoschatting
met de IND?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering nader toe te lichten wat ambtshalve
toetsing op artikel 8 EVRM in de praktijk betekent voor de uitvoering. Hoe gaat deze
toetsing in zijn werk? Hoeveel extra tijd is de IND naar verwachting hiermee kwijt?
De IND geeft aan een waterbedeffect te verwachten. Hoe groot is dit verwachte effect,
en welke consequenties heeft dat voor de uitvoering?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering zowel in deze wet als
in de Wet invoering tweestatusstelsel beperkingen voorstelt voor nareismogelijkheden.
Overlappen beide voorstellen elkaar of zijn ze complementair? Kan dit voor de duidelijkheid
naar de mensen die het aangaat en de uitlegbaarheid samengevoegd worden?
De leden van de Volt-fractie vragen hoe deze maatregel zich kan verenigen met het
verbod op discriminatie (artikel 14 EVRM), overwegende dat partners die in hun land
van herkomst niet kunnen trouwen niet voldoen aan de nareismogelijkheden. Ziet de
regering ook een mogelijkheid om een uitzondering te ondervangen binnen het wetsvoorstel
om te voorkomen dat we Nederlandse waarden niet verloochenen?
De leden van de Volt-fractie lezen dat wordt verwacht dat na invoering van deze wetsvoorstellen
meer individuele beoordelingen moeten worden gemaakt voor ongehuwde partners en/of
meerjarige kinderen op basis van EU of internationaal recht. Heeft de regering uitgezocht
of de rechtspraak voorbereid is, of kan opschalen voor de behandeling van dergelijke
zaken, aangezien deze juridisch complexer van aard zijn? Kan de regering hier inzicht
in geven? Klopt het dat de kans op inwilliging van een aanvraag op grond van artikel
8 EVRM vele malen kleiner is omdat er telkens een individuele afweging gemaakt moet
worden waarbij het belang van de staat zwaar weegt? Kan de regering toelichten hoe
de afweging is gemaakt tegenover de verwachte daling van instroom en dit ondersteunen
met cijfers en/of (wetenschappelijk) onderzoek?
De leden van de Volt-fractie vragen hoe vaak gezinsleden van asielstatushouders die
gelijktijdig met de asielstatushouder zijn ingereisd en asiel hebben aangevraagd een
zelfstandige asielvergunning krijgen. Hebben de meeste gezinsleden die via gezinshereniging
zijn gekomen een afhankelijke vergunning van de hoofdpersoon? Is het wenselijk dat
door de afschaffing van de vergunning asiel onbepaalde tijd gezinsleden, meestal vrouwen,
langdurig en mogelijk hun leven lang, afhankelijk blijven van hun partner omdat zij
bij scheiding hun verblijfrecht verliezen?
2.2.6. Efficiëntere behandeling (herhaalde) aanvragen
De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel aanvragen er het afgelopen jaar zouden
worden afgewezen wanneer er bij een no-show al de mogelijkheid bestond om de aanvraag
af te wijzen.
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de wens van de regering om herhaalde aanvragen
zo snel en efficiënt mogelijk te behandelen om obstructie door asielzoekers die uitgezet
dienen te worden zoveel mogelijk te voorkomen. Deze leden merken echter wel op dat
het Migratiepact ook stappen onderneemt om misbruik van het indienen van herhaalde
aanvragen zoveel mogelijk te voorkomen. Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich op dit
punt tot het Migratiepact, en kan de regering deze leden verzekeren dat dit punt bij
implementatie van het Migratiepact niet hoeft te worden versoepeld?
De leden van de D66-fractie kunnen zich in algemene zin vinden in inzet op een efficiëntere
behandeling van (herhaalde) aanvragen en het tegengaan van het bewust frustreren van
vertrek voor het indienen van kansloze herhaalde aanvragen. Tegelijkertijd zien deze
leden groot belang in het efficiënter maken van de procedure zelf, bijvoorbeeld door
het «aanzetten» van alle sporen in het asielbeleid zodat zeer kansrijke asielzoekers
uit bepaalde landen lichter worden getoetst, het opnieuw invoeren van schriftelijk
horen en IND-medewerkers weer een ruimere mogelijkheid tot voordeel van de twijfel
te geven. Kan de regering toezeggen ook deze maatregelen door te voeren?
De leden van de BBB-fractie constateren dat het wetsvoorstel een aantal maatregelen
introduceert om het proces van het afhandelen van vervolg-asielaanvragen makkelijker
te maken. Een van de maatregelen heeft als doel te voorkomen dat mensen die geen recht
meer hebben op asiel (uitgeprocedeerde vreemdelingen) zich op het laatste moment aanmelden
voor een nieuwe aanvraag, zonder dat er echt nieuwe informatie is die hun kans op
een verblijfsvergunning groter maakt. Volgens de huidige wet kan een vervolgaanvraag
worden afgewezen als er geen nieuwe of relevante informatie is die de beoordeling
van de aanvraag kan beïnvloeden. Dit is belangrijk omdat het voorkomt dat vreemdelingen
een nieuwe aanvraag indienen om uitzetting te voorkomen, terwijl er geen goede reden
voor is. In de praktijk wordt het begrip «relevant voor de beoordeling» vaak ruim
geïnterpreteerd, wat betekent dat de IND niet snel een aanvraag afwijst.
De leden van de BBB-fractie lezen dat het nieuwe wetsvoorstel het voor de IND mogelijk
maakt om een vervolgaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren als de nieuwe informatie
niet genoeg kans biedt om de aanvraag succesvol te maken. De nieuwe informatie moet
de kans aanzienlijk vergroten dat de vreemdeling met deze aanvraag wel recht heeft
op internationale bescherming. Dit maakt het moeilijker voor vreemdelingen om het
terugkeerproces (de uitzetting) te vertragen door simpelweg een nieuwe aanvraag in
te dienen met weinig nieuwe informatie. Verwacht de regering voor deze maatregel een
toename in het aantal bezwaar- en beroepsprocedures? Zo ja, kan de regering vertellen
op welke manier bezwaar- en beroepsprocedures tot een minimum beperkt kan worden?
De leden van de BBB-fractie constateren dat het tweede hulpmiddel om vervolg-asielaanvragen
sneller te behandelen, een zogenaamde «verwijtbaarheidstoets» is. Dit houdt in dat
de IND kan kijken of de vreemdeling nieuwe informatie heeft die hij of zij al eerder
had kunnen inbrengen, maar dit niet heeft gedaan. In de huidige wet staat dit niet
duidelijk, waardoor de IND deze werkwijze nu niet kan toepassen. Het wetsvoorstel
maakt het mogelijk om zo’n toets toe te passen. Dit betekent bijvoorbeeld dat als
een asielzoeker documenten heeft, zoals contra-expertises, die hij of zij eerder had
kunnen inbrengen, maar dat niet heeft gedaan, de IND dat nu kan meewegen. Deelt de
regering de mening dat wanneer men bewust stukken achter heeft gehouden, dit automatisch
moet lijden tot een negatieve beslissing? Zo nee, waarom niet?
De leden van de BBB-fractie constateren dat onder dit onderdeel ook de mogelijkheid
wordt gecreëerd om een asielaanvraag af te wijzen als «ongegrond» in drie situaties
waarin de vreemdeling bewust niet meewerkt aan de asielprocedure. Dit betekent dat
als de vreemdeling zich bijvoorbeeld niet laat horen op een afspraak, de IND de aanvraag
als niet geldig kan afwijzen. Dit is nu niet mogelijk volgens de huidige wet, en daarom
moet een nieuwe aanvraag als eerste aanvraag behandeld worden.
De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering om een uitleg en reactie geven op
het advies van de Afdeling, bladzijde 13, waarin verwezen wordt naar een uitspraak
van het Hof van Justitie, voetnoot 52 en wat hiervan de inhoudelijke betekenis is
in relatie tot het voornemen in dit wetsvoorstel.
2.2.6.1. Strengere toets nieuwe feiten en omstandigheden bij opvolgende aanvragen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe vaak
uitgeprocedeerde asielzoekers gemiddeld per jaar, de afgelopen tien jaar, op het laatste
moment een nieuwe aanvraag indienen, zonder dat er nieuwe omstandigheden zijn om de
uitzetting te frustreren. Hoe wordt vastgesteld dat asielzoekers een nieuwe aanvraag
indienen om een uitzetting te frustreren? De regering wijst er in dit kader op dat
vreemdelingen bijvoorbeeld een nieuwe aanvraag indienen als er een nieuw ambtsbericht
is verschenen dat iets zegt over de veiligheidssituatie in het land van herkomst.
Deze leden vinden het ambtsbericht bij uitstek een voorbeeld van nieuwe omstandigheden
en snappen niet dat de regering juist voor dit voorbeeld kiest. Als een nieuw ambtsbericht
over de veiligheidssituatie niet valt onder nieuwe omstandigheden, wat valt er dan
wel onder, zo vragen deze leden. Zij ontvangen graag een toelichting.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de strengere toets stelt dat de
informatie de kans «aanzienlijk groter» moet maken dat de vreemdeling nu wel in aanmerking
komt voor internationale bescherming. Kan de regering nader definiëren hoe «aanzienlijk
groter» in de praktijk wordt getoetst? Hoeveel aanvragen minder denkt de regering
hiermee niet ontvankelijk te verklaren? Hoe wil de regering ervoor zorgen dat het
non-refoulement beginsel adequaat wordt gehandhaafd met de scherpere toets? Hoe wordt
getoetst dat het niet ontvankelijk verklaren niet leidt tot situaties waarin de vreemdeling
bij terugkeer gevaar loopt op vervolging of ernstige schade? Kan de regering daarbij
de recente veroordeling van Nederland door het EHRM vanwege een te strenge toets bij
opeenvolgende aanvragen meenemen in de beantwoording van deze vragen?
De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in het voorstel om een strengere toets
bij nieuwe feiten en omstandigheden bij opvolgende aanvragen in te voeren. Deze leden
vragen zich hierbij wel af of deze strengere toets ook wordt, of kan worden doorgevoerd
indien een asielzoeker na een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel een aanvraag
indient voor een ander type verblijfsrecht, bijvoorbeeld een regulier verblijfsrecht
of verblijfsrecht op grond van artikel 8 EVRM.
De leden van de NSC-fractie steunen het verlangen dat pogingen om het asielproces
of uitzetting te frustreren door nieuwe aanvragen te doen moeten worden ontmoedigd
en gestopt. Kan de regering evenwel aangeven op welke manier de toets of nieuwe feiten
relevant genoeg zijn om een nieuwe aanvraag te rechtvaardigen voldoende streng wordt?
Hoe vaak kan een asielzoeker in bezwaar of beroep gaan tegen de afwijzing van een
verzoek tot een opvolgende aanvraag omdat de IND oordeelt dat de informatie de kans
op een positief besluit niet aanzienlijk heeft vergroot?
De leden van de D66-fractie vragen tevens op welke wijze asielzoekers de mogelijkheid
krijgen om uit te leggen waarom zij niet op een afspraak met de IND zijn verschenen,
voordat hun aanvraag ongegrond wordt verklaard. Deze leden vragen of de regering onderkent
dat de huidige omstandigheden in de opvang tot meer no-shows leiden en of alternatieve
benaderingen – zoals begeleiding door COA en gemeenten waarbij groepen asielzoekers
gezamenlijk naar afspraken worden gebracht – kunnen bijdragen aan het voorkomen hiervan.
2.2.6.2. Verwijtbaarheidstoets bij opvolgende aanvragen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering uiteen kan zetten hoe
de verwijsbaarheidstoets past in de lessen die getrokken (moeten) worden uit de werkwijze
vanuit de overheid in het toeslagenschandaal. Deze leden verwijzen onder meer naar
de doelstelling om de menselijke maat terug te brengen. Hoe rijmt de regering dit
met een verwijsbaarheidstoets? Welke andere wetten in Nederland kennen zo’n verwijtbaarheidstoets?
Erkent de regering dat het ook nog eens een doelgroep betreft die de taal nog niet
(voldoende) machtig is en dat fouten daardoor sneller gemaakt kunnen worden? Ziet
de regering andere mogelijkheden om te bevorderen dat relevante feiten eerder naar
voren worden gebracht? Zo ja, welke? Klopt het dat met de introductie van de verwijtbaarheidstoets
de IND nog langer bezig zal zijn met het beoordelen van aanvragen? Zo ja, hoeveel
langer?
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van maatregelen om te voorkomen
dat vreemdelingen de asielprocedure misbruiken om uitzetting te frustreren. Opvolgende
asielaanvragen zorgen voor onnodige belasting van het systeem en vertragen het terugkeerproces.
Deze leden vragen hierbij wel hoe in de praktijk zal worden beoordeeld of nieuwe elementen
de kans op een verblijfsvergunning «aanzienlijk groter» maken. Zal de IND hiervoor
een vaste beoordelingsmaatstaf hanteren? Welke waarborgen zijn er dat deze maatregel
leidt tot minder misbruik van de procedure en een versnelde uitzetting van vreemdelingen
zonder recht op verblijf? Heeft de regering een inschatting van het aantal zaken waarin
dit wetsvoorstel tot snellere niet-ontvankelijkverklaringen zou kunnen leiden?
De leden van de NSC-fractie vragen hoe kan worden voorkomen dat een asielzoeker door
omstandigheden buiten zijn schuld (zoals trauma of gebrek aan rechtsbijstand) niet
eerder alle relevante elementen kon aanvoeren. Op welke wijze bepaalt de IND of iets
redelijkerwijs eerder kon worden ingebracht?
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat sommige asielzoekers, zoals LHBTI-personen,
niet direct beschikken over documenten om hun gegronde vrees voor vervolging aan te
tonen, of dit niet direct durven melden vanwege een diepgeworteld wantrouwen jegens
autoriteiten in het land van herkomst. Deze leden vernemen graag hoe in het beleid
wordt beoordeeld of dit gedrag verwijtbaar is.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de regering van plan is om de aangenomen
motie van de leden Brekelmans/Van den Brink (Kamerstuk 36 333, nr. 63), waarin staat dat werkinstructies niet meer openbaar gemaakt dienen te worden, uit
te voeren in relatie tot de aankondiging dat een er werkinstructie van de IND komt
over de toepassing van de verwijtbaarheidstoets.
2.2.6.3. Verruimde afwijzingsmogelijkheden
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering aan te geven hoe vaak het
voorkomt dat vreemdelingen zonder verschoonbare reden niet verschijnen op een gehoor.
Is de regering voornemens om bij te houden waarom men op het gehoor is verschenen?
Hoe wordt omgegaan met situaties waarbij vreemdelingen, bijvoorbeeld omdat ze verhuisd
zijn naar een andere opvanglocatie en daardoor de oproep tot gehoor hebben gemist?
De leden van de NSC-fractie vragen hoe vaak het voorkomt dat mensen doelbewust niet
op komen dagen voor een gehoor om de procedure te traineren en frustreren. Op welke
manieren wordt ervoor gezorgd dat de vreemdeling op een deugdzame wijze wordt uitgenodigd
voor het verhoor en dat die uitnodiging hem of haar ook heeft bereikt? In hoeveel
gevallen is, op grond van de pilot die de IND in oktober 2022 is begonnen, een aanvraag
als kennelijk ongegrond afgewezen, voordat werd geoordeeld dat de huidige wetgeving
onvoldoende grond biedt voor deze werkwijze?
De leden van de NSC-fractie vragen hoe wordt beoordeeld of er niet toch een goede
reden is dat de vreemdeling niet verschijnt. Deze leden maken zich zorgen over de
situatie waarin een asielzoeker door overmacht zijn nader gehoor mist. In hoeverre
is dit risico uitgesloten in de voorgestelde werkwijze? De Procedurerichtlijn stelt
als voorwaarde voor het als kennelijk ongegrond verklaren dat er een «toereikend onderzoek
ten gronde» naar de noodzaak tot internationale bescherming wordt verricht. De regering
geeft aan dat deze werkwijze daarom niet in alle gevallen kan worden toegepast. Kan
de regering beschrijven in welke gevallen dit wel mogelijk is? Hangt dit samen met
de indeling in «veilige landen» of gelden andere criteria?
De leden van de fractie-BBB maken zich in algemene zin zorgen over de bezwaar en beroepsprocedures
binnen het asielrecht. Zo zijn deze leden van mening dat er te veel perverse prikkels
aanwezig zijn om door te procederen, waardoor mensen ook onnodig lang in Nederland
verblijven. Deze leden zijn daarom teleurgesteld dat hier niet aan gedacht is in deze
Asielnoodmaatregelenwet. Is de regering bereid om hier alsnog naar te kijken en op
te nemen in het wetsvoorstel? Deze leden denken dan bijvoorbeeld aan (besluit)proceskosten
afschaffen of fors verlagen. Een andere maatregel kan zijn dat vormfouten geen gegronde
reden meer zijn voor uitbetaling van schadevergoedingen of een automatisch positief
vonnis voor de asielzoeker. Of anders het volledig onmogelijk maken van schadevergoedingen
richting asielzoekers of statushouders. Kan de regering op alle bovenstaande maatregelen
reflecteren en beargumenteren of dit alsnog in het wetsvoorstel opgenomen kan worden?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering een toelichting te geven op het voornemen
om een verzoek ongegrond te verklaren indien een vreemdeling niet verschijnt op bijvoorbeeld
zijn gehoor. De memorie van toelichting beschrijft echter ook het vereiste vanuit
de Procedurerichtlijn waarin staat dat er een «toereikend onderzoek ten gronde» dient
te worden gedaan. Betekent dit dat indien een asielzoeker waarvan bekend is dat hij
uit een oorlogsgebied is gekomen maar niet is verschenen op het gehoor niet zomaar
een afwijzing kan ontvangen, maar een asielzoeker afkomstig uit een veilig land wel?
De leden van de SP-fractie constateren dat het aanscherpen van ontvankelijkheidsvereisten
en het uitbreiden van de gronden waarop een asielaanvraag kan worden afgewezen het
doel heeft om een efficiëntere asielprocedure te bewerkstelligen. Het Hof van Justitie
heeft echter gezegd dat gevallen waarin een opvolgende aanvraag als ontvankelijk moet
worden beschouwd, ruim moeten worden uitgelegd. Tot hoeveel efficiëntie gaat dit dan
leiden in de praktijk? Kan de regering hier een inschatting van maken?
De Kamer heeft met het aannemen van de motie-Diederik van Dijk/Brekelmans (Kamerstuk
36 349, nr. 16) de regering verzocht te verkennen hoe het niet verschijnen bij een gehoor kan worden
ontmoedigd door het buiten behandeling stellen van de asielaanvraag in geval van (herhaalde)
nalatigheid van de asielzoeker. De leden van de SGP-fractie vinden het positief dat
dit wetsvoorstel wordt benut om aanvragen af te wijzen bij niet meewerken aan de procedure,
bijvoorbeeld wanneer men niet op gehoor verschijnt. Dit gebeurt echter alleen bij
dossiers waarbij (voldoende) aanwijzingen zijn dat die personen niet in aanmerking
komen voor een verblijfsvergunning. Deze verruimde afwijzingsgrond is een invulling
van deze motie, maar deze leden vernemen graag welke aanvullende mogelijkheden naar
voren zijn gekomen uit de verzochte verkenning. Welke mogelijkheden ziet de regering
bijvoorbeeld voor het afwijzen van aanvragen van hen die herhaaldelijk en doelbewust
niet komen opdagen bij gehoor, ook als zij wel kans maken op een toekenning?
3. Verhouding tot de Grondwet, de grondrechten, het Europese en internationale recht
en rechtsbeginselen
3.1. Verhouding tot de Grondwet, de grondrechten en rechtsbeginselen
De leden van de NSC-fractie vragen of voor dit wetsvoorstel een constitutionele toets
is uitgevoerd. Zo ja, vragen deze leden of de resultaten van deze toets met de Kamer
kunnen worden gedeeld. Is tevens een formele wettelijke toets op mensenrechten of
verdragsconformiteit uitgevoerd door een onafhankelijke instantie? Indien dit het
geval is, vernemen deze leden graag of deze toets beschikbaar is voor de Kamer.
De leden van de Volt-fractie vragen de regering te reflecteren op de opvatting dat,
ondanks dat het Migratiepact ruimte biedt voor eigen invulling in lidstaten, het onverstandig
zou zijn om op voorhand deze wetten in te voeren. In hoeverre biedt de huidige migratiestroom
de noodzaak? Het Migratiepact is bedoeld om de asielprocedures binnen lidstaten te
uniformeren om de gezamenlijke aanpak van asielinstroom te optimaliseren. Het onaantrekkelijk
maken van Nederland ten opzichte van andere landen lijkt daarmee haaks te staan op
dit plan. Kan de regering toelichten of dit wetsvoorstel geen tegenstrijdige werking
heeft op het Migratiepact en hoe Nederland tracht bij te dragen aan de uitvoering
van het Migratiepact door de invoering van dit wetsvoorstel?
3.1.1. Geen nieuwe verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd
De leden van de NSC-fractie vragen hoe het feit dat mensen die niet aan de inkomensvereiste
van een langdurig ingezetenestatus voldoen geen zicht hebben op zekerheid voor de
langere termijn en/of naturalisatie zich verhoudt tot de fundamentele rechten.
3.1.2. Beperking nareismogelijkheden
De leden van de NSC-fractie vragen wat de gevolgen zijn van deze maatregelen voor
pleegkinderen en/of geadopteerde kinderen. In hoeverre is de administratie van betreffende
landen van herkomst afdoende ten aanzien van deze kwesties? In hoeveel gevallen was
de afgelopen drie jaar sprake van nareis specifiek van pleegkinderen? Is daarbij nog
verschil tussen de tijd dat kinderen zijn aangenomen als pleegkinderen voorafgaand
aan het asiel- of nareisverzoek? Waarom meent de regering dat, specifiek in het geval
van pleegkinderen, geen sprake zou zijn van schending van fundamentele rechtsbeginselen?
De leden van de NSC-fractie vragen hoe de regering invulling geeft aan de verplichtingen
onder artikel 8 EVRM (recht op gezinsleven) nu de nareismogelijkheden voor statushouders
worden beperkt tot het kerngezin. Is voorzien in een beleidsmatig kader of richtsnoer
voor gevallen die buiten de strikte kerngezin-definitie vallen, zodat de IND in die
situaties een consistente en individuele belangenafweging kan maken? Graag vernemen
deze leden of en hoe de regering gaat borgen dat bijvoorbeeld een afhankelijk familielid
of partner die niet langer onder de wettelijke nareiscriteria valt, toch een reële
mogelijkheid houdt om in Nederland herenigd te worden op grond van artikel 8 EVRM.
In bredere zin vragen deze leden in hoeverre de mogelijke gevolgen voor specifiek
kinderen zijn meegewogen in het opstellen van deze voorstellen, en op welke manier
daar aandacht voor is.
De leden van de Volt-fractie vragen de regering te motiveren waarom er geen sprake
is van ongerechtvaardigde behandeling van vluchtelingen die hun ongehuwde partner
niet mogen laten overkomen, terwijl reguliere migranten dat wel mogen, terwijl bovendien
in Nederland op alle rechtsgebieden de positie van ongehuwde partners gelijk zijn
gesteld met gehuwde partners.
3.2. Verhouding tot het Europese recht
De leden van de D66-fractie vragen waarom de regering heeft gekozen voor het behandelen
van deze Asielnoodmaatregelenwet voorafgaand aan de wet voor de implementatie van
het Migratiepact. Kan de regering deze leden verzekeren, dat de invoering van het
Migratiepact er niet toe gaat leiden dat de Asielnoodmaatregelenwet vervolgens weer
moet worden aangepast? Kan de regering uitgebreid en per maatregel toelichten op welke
onderdelen de Asielnoodmaatregelenwet, de Wet invoering tweestatusstelsel en de Uitvoerings-
en implementatiewet Asiel- en Migratiepact 2026 elkaar aanvullen, waar het botst en
hoe zij ervoor gaat zorgen dat dit elkaar in de uitvoering niet bijt?
De leden van de D66-fractie vragen hoe deze regering reageert op de herhaalde oproepen
vanuit experts en uitvoeringsorganisaties, dat het verstandiger is om de wet voor
de implementatie van het Migratiepact eerder dan of gelijk met deze wet in te voeren.
Aangezien in de memorie van toelichting meermaals is aangegeven dat implementatie
van verschillende delen van de Asielnoodmaatregelenwet «afhankelijk is van de uitvoering»,
waarom kiest de regering er dan niet voor, zo vragen de leden, om deze wet ook later
te behandelen, zodat beide wetten goed op elkaar worden afgestemd.
De leden van de SP-fractie constateren dat vrijwel alle organisaties zowel tijdens
de consultatie als tijdens het rondetafelgesprek hun zorgen hebben geuit over de samenhang
met het Migratiepact, maar ook de keuze van de regering om dit vervolgens niet tegelijkertijd
te implementeren. Aangezien het Migratiepact pas halverwege 2026 geïmplementeerd is
in Nederland, maar de voorliggende asielwetten al sneller zullen ingaan. De organisaties
uiten hun zorgen over de druk op de medewerkers en de verdere capaciteit van de organisatie.
Ook de IND was vocaal in het uiten van deze zorgen en voelde zich genoodzaakt in het
rondetafelgesprek deze zorg te herhalen. Deze leden zouden graag een uitgebreide reactie
willen van de regering voor de keuze om deze maatregelen sneller in te voeren. Kan
in een duidelijk overzicht inzichtelijk worden gemaakt wat de overlap is met het Migratiepact?
Kan de regering een berekening maken van de meerkosten voor de uitvoeringsorganisaties
zoals het IND, het COA en de rechtspraak in het geval deze wetten niet tegelijkertijd
worden ingevuld, zoals nu voorgesteld, ten opzichte van het gelijk oplopen van deze
wetten en het Migratiepact?
3.2.1. Geen nieuwe verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd
De leden van de CDA-fractie vragen de regering uitvoerig in te gaan op het beschreven
uitgangspunt dat het Europees recht en de daaruit voortkomende jurisprudentie lidstaten
verplicht om te allen tijde over te gaan tot intrekking van de beschermingsstatus
indien de situatie in het land van herkomst ten gunste is veranderd. Daarbij hanteert
de regering het uitgangspunt dat het verstrekken van een vergunning voor onbepaalde
tijd tegen het doel van de Kwalificatierichtlijn in gaat omdat intrekking hiervan
nadat de situatie in het land van herkomst is veranderd onmogelijk is. Kan de regering
naast een toelichting hierop ook aangeven in welke lidstaten er nu onbepaalde tijd
vergunningen worden verstrekt?
3.2.2. Verruiming mogelijkheden tot ongewenstverklaring
De leden van de NSC-fractie constateren dat uit artikel 68 volgt dat een ongewenstverklaring
slechts na besluit van de regering kan worden opgeheven. Deze leden vragen zich af
hoe dat zich verhoudt tot de maximaal toegestane termijn van een inreisverbod op grond
van de Terugkeerrichtlijn. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat het
mogelijk moet zijn om bepaalde vreemdelingen ongewenst te verklaren zonder dat er
een terugkeerbesluit wordt gegeven. Deze leden vragen of dit strookt met de Terugkeerrichtlijn,
die voorschrijft dat onrechtmatig verblijf van derdelanders wordt beëindigd via een
terugkeerbesluit. Is juridisch geborgd dat de nationale maatregel van ongewenstverklaring
niet in strijd is met Europese regels in situaties waarbij geen terugkeerbesluit kan
worden uitgevaardigd (zoals wanneer de betrokken vreemdeling een verblijfsrecht in
een andere EU-lidstaat heeft)?
3.3. Rechtsbescherming ongewenstverklaring
De leden van de NSC-fractie constateren dat de regering voorstelt dat tegen een besluit
tot ongewenstverklaring eerst bezwaar bij de IND moet worden gemaakt, alvorens beroep
mogelijk is, conform de hoofdregel in de Awb. Deze leden vragen waarom in dit geval
is afgeweken van het bestaande systeem bij inreisverboden en terugkeerbesluiten, waarbij
rechtstreeks beroep openstaat ten behoeve van concentratie van rechtsbescherming.
Is overwogen om ook bij een zelfstandig besluit tot ongewenstverklaring direct beroep
bij de rechter mogelijk te maken, zodat een vreemdeling niet onnodig lang in onzekerheid
verkeert over zijn status en vergelijkbare procedures gelijkgeschakeld zijn? Daarnaast
vragen deze leden hoe deze voorgestelde rechtsmiddelenprocedure zich verhoudt tot
de samenloop met een (eventueel) gelijktijdig terugkeerbesluit. Met andere woorden,
hoe wordt voorkomen dat de koppeling tussen ongewenstverklaring en terugkeerbesluit
tot complexe of dubbele procedures leidt?
De leden van de SP-fractie hebben de brief van de NOvA met kritiek op deze wet gelezen.
Deze leden delen de zorgen dat deze wetsvoorstellen de asielrechtadvocaten behoorlijk
zullen belasten en de toegang tot het recht van kwetsbare asielzoekers sterk kan beperken.
In algemene zin geeft de NOvA aan dat het de rechtsstaat onder druk zet, onder andere
met het beperken van de toegang tot het recht, het recht op een eerlijk proces en
het algemene rechtsbeginsel van zorgvuldige belangenafweging en evenredigheid. Kan
de regering op deze kritiek reflecteren? Kan de regering hierbij specifiek ingaan
op de kritiek dat het de instroom niet minder maakt maar de uitstroom van zaken beperkt
met als gevolg een hogere druk op het gehele rechtsstelsel?
4. Gevolgen
4.1. Uitvoeringsgevolgen en administratieve lasten
De leden van de NSC-fractie vragen of er een uitvoeringstoets of impactanalyse is
gedaan voor dit wetsvoorstel, bijvoorbeeld door het CIO-Rijk of via de reguliere uitvoeringstoets
van betrokken uitvoeringsinstanties. Zo ja, verzoeken zij om deze stukken met de Kamer
te delen.
De leden van de D66-fractie maken zich grote zorgen over de gevolgen van de invoering
van deze wet voor de uitvoering. Deze leden vragen de regering om, bij ontbreken van
relevante uitvoeringstoetsen, per onderdeel van de wet en per relevant uitvoeringsorgaan
een inschatting te maken van de extra belasting in uren en de extra besparing in uren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering de negatieve effecten
op het gebied van inburgering, participatie in de samenleving en integratie als gevolg
van de strengere maatregelen gaat voorkomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie verwachten dat de regering helderheid kan bieden
over uitvoeringskeuzes. In hoeverre is de regering bereid om uitvoeringskeuzes voorafgaand
aan de inwerkinstelling van een ongewenstverklaring, inreisverbod maatregel en de
bijbehorende termijn mogelijkheden samen met betrokken uitvoeringsorganisaties te
bespreken en zo nodig aanpassingen te maken?
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de maartregelen die grote
impact zullen hebben op de IND. Is de regering bereid om de IND te ontlasten van en
een beleidsstop af te kondigen op andere tussentijdse wijzigingen op het asielterrein?
In hoeverre kan de regering de IND meerjarige financiële duidelijkheid geven? Hoe
verantwoordt de regering dat er in het wetsvoorstel geen rekening is gehouden met
de ambtshalve reguliere toetsen die de IND in het kader van asielbeslissingen neemt?
4.1.1. Kortere duur verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
De leden van de NSC-fractie lezen in het wetsvoorstel dat de gevolgen voor de IND
te overzien zijn doordat de huidige werkwijze voor de behandeling van verlengingsaanvragen
niet verandert, waarbij de IND alleen bij «concrete aanwijzingen» overgaat tot inhoudelijke
herbeoordeling. In hoeveel gevallen zijn er dergelijke concrete aanwijzingen? Op welke
manier wordt onderzocht en gecontroleerd of dergelijke concrete aanwijzingen bestaan?
Een wijziging in de omstandigheden die grond boden voor asiel moet ingrijpend zijn
en niet van voorbijgaande aard. Hoe wordt dat gewogen en getoetst? Geldt dat voor
groepen asielvergunningen, in het geval van subsidiaire bescherming, of is dat in
alle gevallen een individuele toets? Hoeveel tijd neemt een dergelijke toets in beslag?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven hoeveel vergunningen er
nu al door asielzoekers, met een tijdelijke of onbepaalde tijd vergunning, worden
aangevraagd op basis van EU-langdurig ingezetene criterium. Of is dit nihil omdat
hier geen incentive voor is omdat iedereen in Nederland na afloop van een tijdelijke
vergunning direct een onbepaalde tijd vergunning krijgt?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering aangeeft dat gelet op de uitvoering
ervoor gekozen is om niet te differentiëren naar de duur van de vergunning tussen
enerzijds vreemdelingen met een vluchtelingenstatus en anderzijds de subsidiair beschermden.
Deze leden vragen de regering dit te onderbouwen voor de mensen met een vluchtelingenstatus
gelet op het feit dat intrekking van deze vergunning toch nauwelijks voorkomt. Heeft
de regering overwogen om voor deze vluchteling een tijdelijke vergunning van vijf
jaar te verstrekken zodat daarna de vluchteling direct een aanvraag kan doen voor
de langdurige ingezetene EU-vergunning? Dit zou gelet op de praktijk een veel logischere
duur zijn en heeft eenzelfde materieel effect zonder dat de IND hiervoor na drie jaar
een toets moet uitvoeren. Zo nee, waarom niet?
Klopt het, zo vragen de leden van de CDA-fractie, dat de beschreven werkwijze van
de IND bij herbeoordeling na drie jaar niet afwijkt van de huidige toets door de IND
na vijf jaar en dat er dus geen sprake is van een inhoudelijke herbeoordeling.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben zorgen op het gebied van de mogelijke
toename van het aantal verwijderbare vreemdelingen als gevolg van de afwijzing van
een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. In hoeverre denkt de regering, gezien
de huidige schaarste, dat de politie de taak om de vreemdelingen voor te bereiden
voor uitzetting correct kan uitvoeren? In hoeverre verwacht de regering dat mensen
met verblijfvergunning van drie jaar gemotiveerd zullen zijn om te participeren in
de Nederlandse samenleving? In hoeverre verwacht de regering dat gemeenten bereid
zullen zijn om woonruimte beschikbaar te stellen aan vergunninghouders waarvan vergunningen
na drie jaar kunnen worden ingetrokken of niet worden verlengd?
De leden van de Volt-fractie lezen dat de regering aangeeft dat deze maatregelen ervoor
zorgen dat het Nederlandse asielbeleid zo meer gaat lijken op die van buurlanden.
Heeft de regering onderzoek gedaan naar wanneer en hoe de maatregelen in andere landen
zijn ingevoerd? Zaten die ook in de «uitvoeringscrisis» (een vastgelopen keten bij
de uitvoeringsinstanties) bij het invoeren van de wetten? Hoe is daar de procedure
verlopen? Heeft de regering die overwegingen ook meegenomen in het opstellen van deze
wetsvoorstellen?
4.1.2. Geen nieuwe verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd
De leden van de NSC-fractie lezen dat de regering stelt dat een complicerende factor
kan zijn dat met de inwerkingtreding van het Migratiepact ook een maximale termijn
wordt geïntroduceerd voor gegevens uit het asieldossier, waaronder het verslag van
het nader verhoor, waardoor het de vraag is of voldoende gegevens beschikbaar zijn
om te beoordelen of bescherming nodig blijft. Welke voorbereidingen treft de regering
om dit risico zoveel mogelijk te mitigeren?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering uiteen te zetten wat de complexiteit
is van de beoordeling van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of
een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en daarbij in te gaan op de
onderlinge verschillen daartussen en wat de verwachting is op basis van beschikbare
data hoeveel van bijvoorbeeld de Syriërs die in de afgelopen tien jaar naar Nederland
zijn gekomen zich nu zouden kwalificeren voor een dergelijke vergunning op basis van
de nu geldende voorwaarden.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering uiteen te zetten hoe ze na invoering
van het Migratiepact gelet op het bepaalde in artikel 72 van Verordening (EU) 2024/1348,
te weten:
«De lidstaten slaan de in de artikelen 14, 27 en 28 bedoelde gegevens tien jaar vanaf
de datum van een definitieve beslissing over het verzoek om internationale bescherming
op. De gegevens worden gewist na het verstrijken van die termijn of, wanneer zij betrekking
hebben op een persoon die vóór het verstrijken van deze termijn het burgerschap van
een lidstaat heeft verworven, zodra de lidstaat ervan op de hoogte is dat de betrokkene
dit burgerschap heeft verworven», überhaupt over willen gaan tot intrekking van een tijdelijke asielvergunning.
Klopt het, zo vragen de leden van de CDA-fractie, dat de uitvoeringspraktijk van dit
artikel zal zijn dat er geen mogelijkheden meer zijn voor intrekking van een asielvergunning,
verdragsrechtelijk of subsidiair, of ziet de regering dit anders. Zo ja, hoe dan?
Waarom heeft de regering hiervoor geen voorziening getroffen in onderhavig wetsvoorstel?
Mocht deze wet op onderhavig onderdeel ongemoeid laten, hoe ziet de regering zich
de praktijk van intrekking van een asielvergunning voor zich na tien jaar? Hoe ziet
de regering voor zich dat de IND na tien jaar, bij een aanvraag voor een onbepaalde
tijd vergunning in welke vorm dan ook, kan toetsen terwijl de oorspronkelijke informatie
over het asielverzoek gewist is? Ziet de regering geen enkele noodzaak om deze omissie
juridisch te regelen en hiervoor een nota van wijziging aan het parlement te sturen?
Leidt dit niet, zo vragen deze leden, tot de situatie dat hierdoor de tijdelijke vergunning
voor onbepaalde tijd tijdelijk zal blijven omdat er geen rechtsgrond meer is voor
intrekking van asielbeschermingsstatus. Mocht dit zo zijn, wat heeft het dan nog voor
zin om deze vergunning tijdelijk te laten, aangezien de toets die de IND dan iedere
drie jaar moet doen geen enkel doel meer dient? Wat is de (juridische) relatie tussen
de mogelijkheden voor naturalisatie en het hebben van een tijdelijke vergunning?
4.1.3. Verruiming mogelijkheden tot ongewenstverklaring
De leden van de NSC-fractie vragen de regering nader in te gaan op de uitvoeringskeuzes
die moeten worden gemaakt ter voorkoming van onduidelijkheden in de uitvoering, bij
ketenpartners en ter voorkoming van willekeur. Op welke termijn moeten die uitvoeringskeuzes
worden gemaakt en door wie? Hoe ziet de regering het risico dat de gekozen wetswijziging
tot gevolg zal hebben dat nieuwe discussie ontstaat over de uitleg van artikel 197
Sr met vertraging als gevolg? Hoe verhouden de termijnen van een beroep tegen een
inreisverbod en een bezwaar tegen de parallelle ongewenstverklaring zich, en voorziet
de regering daar een probleem? Wordt een schorsende werking verleend aan deze rechtsmiddelen?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben zorgen over het toenemende aantal vreemdelingen
dat ongewenst verklaard zal worden als gevolg van de maatregel verruimen mogelijkheden
ongewenstverklaring. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat er geen grootschalige
achterstanden zullen ontstaan bij de politie op het gebied van zowel bestuursrechtelijke
als strafrechtelijke taakuitvoering? Wat betekent deze maatregel voor de cellencapaciteit?
Betekent dit dat het tekort nog groter worden en gevangenen nog eerder worden vrijgelaten,
zo vragen deze leden. Hoe wordt omgegaan met mensen met een ongewenstverklaring, die
in bewaring wordt gesteld en kinderen heeft? Welke gevolgen heeft dit voor de Raad
van de Kinderbescherming (RvdK)? In hoeverre zijn de RvdK en Gecertificeerde Instellingen
(GI's) betrokken bij de uitvoering van deze maatregel? Kan de regering de verwachte
effectiviteit van de verruiming van de mogelijkheden tot ongewenstverklaringen verder
toelichten, aangezien de gevallen waarin dit mogelijk is beperkt zijn, zo vragen deze
leden.
4.1.4. Afschaffing voornemenprocedure
De leden van de NSC-fractie vragen welke inschatting de regering maakt ten aanzien
van het extra aantal beroepsprocedures door het vervallen van de voornemenfase.
De leden van de D66-fractie zien dat deze aanpassing van de wet weliswaar zal leiden
tot minder druk op de IND, maar dat deze in de praktijk zal zorgen voor een veel minder
efficiënte behandeling bij de rechtspraak, waardoor de druk op de rechtspraak toeneemt
en vragen de regering te reflecteren op de gevolgen voor de rechtspraak, de productiviteitsdaling
in de beroepsfase en de gevolgen voor Nederlanders die, buiten het vreemdelingenrecht,
een beroep doen op de rechter.
4.1.5. Beperking nareismogelijkheden
De leden van de NSC-fractie vragen in hoeverre het de verwachting is dat de beperking
van nareis tot het kerngezin leidt tot meer afzonderlijke asielaanvragen. Deze leden
doelen op situaties waarin gezinsleden die niet langer voor nareis in aanmerking komen
(zoals een ongehuwde partner of een meerderjarige zoon/dochter), er dan voor kiezen
om zelf een asielverzoek in te dienen om alsnog bescherming in Nederland te krijgen.
In hoeverre zou dat leiden tot extra werkdruk voor IND, COA en de rechtspraak?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om te reageren op de juridische kanttekeningen
die geplaatst worden bij met name de categorie ongehuwden uit landen waarin een huwelijk
niet mogelijk is, waardoor ze niet vallen onder de criteria voor gezinshereniging.
Leidt deze aanvraag dan alsnog, als andere omstandigheden positief beoordeeld zijn
tot een afwijzing of komen deze mensen alsnog in aanmerking voor een vergunning op
grond van artikel 8 EVRM? Mocht de inschatting zijn dat dit zal leiden tot een consequente
toepassing van 8 EVRM, wat belet de regering dan om deze categorie, enkel voor die
landen waar een huwelijk niet mogelijk is, niet alsnog toe te voegen?
4.1.6. Efficiëntere behandeling (herhaalde) aanvragen
De leden van de NSC-fractie vragen de regering aan te geven welke tijdswinst wordt
beoogd en voorzien met elke deze maatregelen.
4.2. Gevolgen voor de rechtspraak
De leden van de NSC-fractie constateren dat de Afdeling en de Raad voor de rechtspraak
hebben gewezen op het risico dat onderdelen van het wetsvoorstel leiden tot een forse
werkverzwaring en hoge kosten bij de rechtspraak, terwijl de vreemdelingenkamers nu
al met achterstanden en personeelstekorten kampen. Hoe beoordeelt de regering deze
waarschuwing? Welke extra middelen zijn voorzien om de verwachte toename van het aantal
en de complexiteit van zaken op te vangen? In het bijzonder vragen deze leden welke
maatregelen worden genomen om het risico te mitigeren dat veel procedures ingewikkelder
kunnen worden en langer gaan duren.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken op welke wijze
er overleg is geweest met de Raad voor de rechtspraak en met welke uitkomst om de
te verwachte toename van zaken binnen de rechtspraak op te vangen. Graag ontvangen
deze leden ook een puntsgewijze reactie op de door de Raad van de rechtspraak ingebrachte
reactie van 20 januari 2025 waarin per onderdeel een inschatting staat van kosten
die onderliggend wetsvoorstel tot gevolg heeft.
De leden van de DENK-fractie constateren dat de Raad voor de rechtspraak stelde dat
zij in het eerste jaar na invoering van deze wetsvoorstellen hun extra kosten ramen
op 47,8 miljoen euro in het eerste jaar en 46,8 miljoen euro structureel per jaar
daarna. Kan de regering toelichten op welke wijze zij voornemens is de rechtspraak
structureel en incidenteel financieel te compenseren voor de substantiële stijging
van de werklast die uit het wetsvoorstel voortvloeit, mede gelet op de door de Raad
voor de rechtspraak geraamde extra kosten van 47,8 miljoen euro in het eerste jaar
en 46,8 euro miljoen structureel per jaar daarna? Hoe verhoudt deze toenemende financiële
druk zich tot de bestaande begroting van de rechtspraak, en welke garanties worden
geboden dat dit niet ten koste gaat van de kwaliteit en tijdigheid van rechtspraak?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering schendingen van grondrechten
van asielzoekers en nareizigers als gevolg van het niet binnen redelijke termijn kunnen
beslissen over verblijfsrechten gaat voorkomen. Deze leden verwachten net als de Raad
voor de rechtspraak dat de voorgestelde maatregelen niet zouden leiden tot het ontlasten
van de asielketen, maar de rechtspraak nog meer zouden belasten. In hoeverre verantwoordt
de regering de mogelijke negatieve effecten van de verzwaring van de werklast van
de rechtspraak op andere rechtsgebieden?
4.3. Financiële gevolgen
De leden van de NSC-fractie vragen de regering aan te geven op welke manier het bieden
van meer stabiliteit en zekerheid ten aanzien van de financiering voor de langere
termijn van de komende jaren de uitvoering van deze wetgeving ten goede komt. De regering
merkt op dat de verkenning die is uitgevoerd over de financiële gevolgen niet ingaat
op de gevolgen voor andere dan de wel genoemde ketenpartners, zoals de DT&V, de Afdeling
Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) en de Koninklijke Marechaussee
(KMar). Kan de regering daar nu een inschatting van maken?
De leden van de D66-fractie lezen dat er voor de implementatie van deze wet 13,3 miljoen
euro is gereserveerd en vragen in hoeverre de regering dit zelf als een realistisch
bedrag ziet. Daarbij lezen deze leden dat er nog in 2025 een evaluatie van de daadwerkelijke
kostenontwikkeling zal plaatsvinden en dat deze mogelijk kan leiden tot een bijstelling
van de gevraagde middelen. Wanneer zal deze evaluatie met de Kamer worden gedeeld?
Kan de regering toezeggen dat deze evaluatie wordt gedeeld voor de plenaire behandeling
van het wetsvoorstel?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de regering zicht heeft op
de financiële consequenties van deze maatregelen voor de betrokken partijen in de
asielketen. Hoe gaat de regering zorgen voor genoeg financiële middelen om de bestaande
achterstanden weg te werken en uitvoering te geven aan de maatregelen in dit wetsvoorstel?
In hoeverre is de regering zich bewust van de oorzaak van de huidige knelpunten in
de asielketen?
5. Advies en consultatie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de adviezen van de NOvA en de
rechtspraak. Deelt de regering de mening van deze leden dat het ook de verantwoordelijkheid
is van de advocatuur om het aantal beroepszaken bij de rechter door asielzoekers te
beperken? Klopt het dat advocaten asielzoekers vaak adviseren om door te procederen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de IND aangeeft dat er vanwege de snelheid van
voorbereiding nog onvoldoende tijd is geweest om een aantal wijzigingen beleidsmatig
verder uit te werken en dat er onvoldoende inzicht is in de effecten voor de uitvoering.
Deze leden vragen hoe de regering deze signalen heeft betrokken bij de verdere totstandkoming
van het wetsvoorstel. Is de beoogde datum van inwerkingtreding gebaseerd op een realistische
inschatting van de benodigde implementatietijd voor IND, COA, DTenV en andere betrokken
organisaties? Deze leden ontvangen graag een toelichting op de uitvoerbaarheid en
of eventueel extra ondersteuning dient te worden overwogen voor een zorgvuldige implementatie.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om duidelijkheid te geven over de onder
het kopje «samenhang met het Asiel- en Migratiepact» opgenomen passage waarin staat
dat bij het bepalen van het precieze tijdstip van invoering zoveel mogelijk rekening
gehouden zal worden met de (on)mogelijkheden van de relevante uitvoeringsorganisaties.
Betekent dit dat de regering bereid is om onderdelen van deze wet later in werking
te laten treden als daar in de uitvoering noodzaak toe bestaat? Graag deze vraag met
een duidelijk ja of nee te beantwoorden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering uit het verleden voorbeelden kan
noemen waarin er sprake is geweest van herbeoordelingen van asielvergunningen omdat
de omstandigheden in het land van herkomst zijn veranderd. Deze vraag achten deze
leden relevant omdat de Raad voor de rechtspraak doet voorkomen alsof de herbeoordeling
van asielvergunningen per definitie onuitvoerbaar is. Maar dit is toch het fundament
van een tijdelijke beschermingstitel, indien de veiligheid in het land van herkomst
opnieuw gegarandeerd is zodat de Nederlandse samenleving ook draagkracht behoudt voor
andere vluchtelingen die tijdelijk onze bescherming nodig hebben?
De leden van de CDA-fractie lezen dat in reactie op het NIDOS de regering op bladzijde
45 van de memorie van toelichting schrijft: «De peildatum zoals deze momenteel wordt
gehanteerd, te weten leeftijd ten tijde van asielaanvraag, zal worden aangehouden».
Deze leden vragen de regering dit toe te lichten. Is deze peildatum van toepassing
op iedere minderjarig gezinslid dat op het moment van de asielaanvraag van bijvoorbeeld
moeder nog in het land van herkomst verblijft? Dus als de verleende asielvergunning
bijvoorbeeld drie jaar later wordt verstrekt en het betreffende gezinslid dan meerderjarig
is omdat het bij aanvraag nog zestien jaar oud was alsnog middels gezinshereniging
met moeder mag herenigen?
De leden van de CDA-fractie kregen bij het rondetafelgesprek vanuit de IND een klip
en klaar antwoord op de vraag of het huidige artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit
genegeerd kan worden. Deelt de regering deze juridische inschatting van de IND? Zo
ja, wat betekent dit dan voor de voorliggende wet? Zo nee, hoe kan artikel 1.27, dat
stelt: «De aanvraag, bedoeld in artikel 1.24, eerste lid, wordt getoetst aan het recht
dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Wet anders
voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven,
voor de vreemdeling gunstiger is» met terugwerkende kracht genegeerd dan wel aangepast
en toegepast worden? Kan de regering hiervoor een sluitende juridische onderbouwing
geven?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering te reageren op de door de IND onder
de aandacht gebrachte uitspraak van het Hof van Justitie dat ziet op de vraag of nieuwe
wetgeving ook van toepassing is op lopende aanvragen (HvJ d.d. 12 april 2018, C-550/16,
JV 2018/91). Waarom is de regering van mening dat hiertoe toch de juridische ruimte
bestaat? Daarbij schrijft de regering in de memorie van toelichting, dat artikel 1.27
van het Vreemdelingenbesluit 2000 zo nodig wordt aangepast. Deze leden vragen de regering
hierover nu reeds duidelijkheid te verschaffen en hier niet mee te wachten tot na
de behandeling van onderhavige wet.
Zoals eerder vermeld vinden de leden van de ChristenUnie-fractie dat de regering de
maatregelen meer had moeten baseren op wetenschappelijke inzichten en advies van partijen
die ervaring hebben met het asiel. In dit geval gaat het om de IND, de DTenV, de Raad
voor de rechtspraak, de Afdeling, het OM en de politie. De regering heeft het wetsvoorstel
gedurende één week in consultatie gegeven aan de desbetreffende partijen. Deze leden
kunnen zich vinden in de zorgen van deze instanties over de korte consultatietijd.
Door deze beperkte tijd zijn deze instanties niet (volledig) in staat geweest om impactanalyses
of uitvoeringstoetsen uit te voeren. Deze analyses zijn echter van belang om een goed
beeld te kunnen schetsen van de benodigde kosten en capaciteit. Waar heeft de regering
de zeer korte consulatie tijd van één week op gebaseerd, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het ook erg zorgelijk dat de Adviesraad
Migratie niet is geraadpleegd. In hoeverre kan de regering aantonen dat er sprake
is van een zodanige noodsituatie waarin het nodig is om de Adviesraad Migratie helemaal
niet te raadplegen, terwijl deze raad een wettelijke taak heeft om over aanpassingen
van het vreemdelingenrecht te adviseren? Kan de regering kwaliteit van wetgeving garanderen
met deze snelheid?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met ernstige zorgen kennisgenomen van
het advies van de politie. Deze leden vinden het zorgelijk dat dit advies niet was
voorzien van een impactanalyse, door de korte consultatietijd van de regering. Deze
leden delen, net zoals de politie, niet de veronderstelling dat de betreffende maatregelen
een oplossing zullen zijn voor de druk op de asielketen en opvang. In hoeverre heeft
de regering (geopolitieke) factoren, anders dan de wijziging van nationale asielprocedures,
meegenomen in de zoektocht naar oplossingen? Hoe verantwoordt de regering het niet
aanpassen van de wet op basis van het advies van de politie, die aangeeft geen sterke
daling van de asielzoekersinstroom te verwachten? Waarom overweegt de regering niet
om een passende oplossing te vinden voor de uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten
zodat een niet effectieve noodmaatregelen voorkomen kunnen worden? Hoe gaat de regering
ervoor zorgen dat deze groep niet uit beeld verdwijnt? Wat gaat de regering doen om
ervoor te zorgen dat deze groep niet in de criminaliteit of in (seksuele) uitbuitingssituaties
terecht komt? Wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat de politie genoeg
capaciteit heeft om zijn taken goed uit te blijven voeren?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden de mogelijke negatieve gevolgen van de
strengere maatregelen zeer zorgelijk, vanwege de extra druk op de politie. Een aantal
maatregelen kunnen ervoor zorgen dat er meer vreemdelingen geen verblijfsrecht meer
krijgen en dat het aantal verwijderbare vreemdelingen zal stijgen, zonder maatregelen
die daadwerkelijk vertrek bevorderen en het ontbreken van opvang voor ongedocumenteerden.
Hoe gaat de regering voorkomen dat er problemen zullen ontstaan op het gebied van
veiligheid, zowel voor deze kwetsbare groep ongedocumenteerden als voor de rest van
de samenleving, zo vragen deze leden. Zij delen de zorgen van de politie dat er meer
repressief optreden vereist gaat bij het ontstaan van uitzichtloze situaties bij vreemdelingen
zonder perspectief op terugkeer naar land van herkomst en zonder opvang in Nederland.
Hoe gaat de regering zich inzetten om dit te voorkomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich vinden in de zorgen van het COA.
Het is te verwachten dat bewoners langer zullen verblijven bij het COA. Heeft de regering
hier rekening mee gehouden? Heeft de regering een plan om het COA te ondersteunen
als er capaciteitsproblemen ontstaan? Heeft de regering een oplossing ingeval de leefbaarheid
en veiligheid op locatie verslechtert door toename van spanningen bij de bewoners
die langer bij het COA moeten verblijven? In hoeverre heeft de regering oplossingen
voor onrust en spanningen bij asielzoekers waar gezinshereniging niet mogelijk is?
Hoe verantwoordt de regering mogelijke psychische klachten bij asielzoekers als gevolg
van onzekerheid ontstaan door de voorgestelde maatregelen? In hoeverre kunnen gemeenten
woonruimte beschikbaar stellen aan vergunninghouders met een B-status?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de regering zich bewust is
van de gevolgen van de verhoogde werkdruk bij de rechtspraak en de IND voor andere
organen, zoals het COA. Is de regering bereid om het COA van meer inzichten en duidelijkheid
te voorzien over de impact van de wet op het aantal rechterlijke procedures en de
werklast van het IND? Hoe gaat de regering de bewoners en medewerkers van het COA
tijdig en goed informeren over de inhoud van de verschillende maatregelen? Heeft de
regering er rekening mee gehouden dat de medewerkers van het COA deze informatie niet
kunnen verstrekken?
De leden van de Volt-fractie lezen dat naar aanleiding van de kritiek op de korte
consultatieperiode de regering aangeeft dit te hebben gedaan aangezien er haast is
geboden voor de invoering van de asielwetten. Het maken van de wetten hebben echter
een geruime tijd in beslag genomen (niet sneller dan in een «normale» procedure).
Kan de regering toelichten waarom er dan juist gekozen is om haast te zetten achter
de duur van de consultatieperiode en het (nog) niet inzetten van uitvoeringstoetsen,
terwijl dit wel zou kunnen bijdragen aan een evaluatie van de werkbaarheid van de
wet? Acht de regering de wet nu al werkbaar genoeg voor de uitvoeringsinstanties?
De leden van de Volt-fractie lezen dat de regering aangeeft dat doorstroom ook van
essentieel belang is bij het ontlasten van de asielketen en geeft hierbij aan dat
het kabinetsbeleid daarvoor aandacht heeft. Kan de regering in het licht van die opvatting
reflecteren op het plan van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
om statushouders geen voorrang meer te geven bij sociale huurwoningen? Hoe kunnen
deze twee wetsvoorstellen samenwerken om tot een ontlasting van de asielketen komen?
De leden van de Volt-fractie constateren dat alleen de IND via een ex ante uitvoeringstoets
heeft kunnen reageren op dit voorstel. De IND heeft voor deze ex ante uitvoeringstoets
ook het COA en de DTenV geraadpleegd. De DTenV stelt het volgende: «DTenV verwacht
een afname van vertrekbereidheid door een verwachte afname van de (ervaren procedurele)
zorgvuldigheid en een toename van de lengte van de totale asielprocedure tot en met
beroep voor een klein deel van de vreemdelingen. Daarnaast verwacht DTenV een toename
van voorlopige voorzieningen op basis van nieuwe feiten en omstandigheden (die anders
al bij de voornemenprocedure naar voren zouden zijn gebracht).» Is dit voorstel daarmee
niet tegengesteld aan de doelen van het beleid van deze regering, namelijk het beperken
van het aantal asielzoekers in Nederland?
6. Overgangsrecht, inwerkingtreding en samenloop
6.1. Overgangsrecht en inwerkingtreding
De leden van de NSC-fractie constateren dat het wetsvoorstel geen expliciete overgangsbepalingen
bevat terwijl artikel 1.27 van de Vreemdelingenwet 2000 stelt dat moet worden getoetst
op basis van het recht dat gold bij aanvang van de aanvraag. Voorziet de regering
hier een juridisch risico dat door wijziging van het betreffende artikel kan worden
gemitigeerd?
De leden van de D66-fractie constateren dat in het voorgestelde beleid wordt afgeweken
van het gebruikelijke overgangsrecht, zoals vastgelegd in artikel 3.103 van het Vreemdelingenbesluit,
waarin is bepaald dat aanvragen worden getoetst aan het recht dat gold op het moment
van indiening. Deze leden vragen waarom de regering geen eerbiedigende werking toepast
en op welke wijze dit zich verhoudt tot de betrouwbaarheid van de overheid.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of er één uitvoeringsorganisatie of
juridische afdeling van het ministerie zelf is geweest die een positief advies heeft
uitgebracht over het op geen enkele manier opnemen van overgangsrecht. Klopt het dat
ten aanzien van de beoordeling van de nareisvoorwaarden de inwerkingtredingdatum van
deze wet bepalend is voor de nareiziger of hij wel of niet onder de nieuwe voorwaarden
valt?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn voorstaanders van proportionele oplossingen
voor problemen. Deze leden vinden het opmerkelijk dat de regering doorzet met deze
al ingrijpende wijzigingen, terwijl in juni 2026 de maatregelen uit het Migratiepact
van toepassing zullen zijn. Dit houdt in dat er voor dat moment nogmaals ingrijpende
wijzigingen moeten komen. Hoe verantwoordt de regering de kosten en lasten van de
Asielnoodmaatregelenwet, wetende dat deze spoedig weer aangepast moeten worden vanwege
de maatregelen uit Migratiepact? Op welke termijn verwacht de regering het Migratiepact
uit te voeren? Heeft de regering oplossingen voor de waarschijnlijke verhoging van
de belasting van de IND, rechtspraak en asielopvang?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarop de regering de inwerkingtredingsdatum
van de maatregelen gaat baseren? Op welke manier gaat de regering met de inwerkingtredingsdatum
rekening houden met de uitvoerbaarheid van de maatregelen voor de uitvoeringsorganisaties
en de rechtspraak? In hoeverre kan de regering toelichten dat het wetsvoorstel niet
is samengevoegd met het wetvoorstel ter uitvoering van het Migratiepact om te voorkomen
dat inhoudelijk overeenkomende regels twee keer het wetgevingsproces moeten doorlopen?
In hoeverre is de regering bereid om de twee wetsvoorstellen samen te voegen waar
mogelijk? Kan de regering verder toelichten waarom er gekozen is voor een onmiddellijke
werking en niet voor een eerbiedigende werking van de maatregelen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden gelijke behandeling in gelijke gevallen
belangrijk. Deze leden vinden het daarom zorgelijk dat aan de maatregelen onmiddellijke
werking verleend zou moeten worden. Het toepassen van het nieuwe recht in lopende
procedures zal resulteren in verschillende groepen asielaanvragers met diverse besluiten.
Waarom weigert de regering te voorzien in overgangsrecht? Welke maatregelen treft
de regering om te voorkomen dat er rechtsongelijkheid optreedt?
Aangezien deze wet door de regering beoogd is als middel om de instroom van asielzoekers
te beperken, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de regering wil overwegen
om deze wet in te trekken zodra de instroom significant afneemt en er geen problemen
in de opvangketen meer zijn. Op welk moment verwacht de regering deze wet te evalueren?
Langs welke criteria legt de regering deze wet dan?
6.2. Samenloop met andere wetsvoorstellen
De leden van de NSC-fractie vragen de regering toe te lichten hoe dit wetsvoorstel
zich verhoudt tot het Migratiepact en de binnenkort te verwachten nieuwe EU-regelgeving.
Deze leden vragen hoeveel verschillende procedures of regimes van toepassing zijn
na inwerkingtreding van de wetgeving over het asiel en migratiepact.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I. Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een toelichting op de in artikel
28, lid 1 opgenomen bepaling dat regels gesteld kunnen worden aan de verlenging van
de geldigheidsduur van de bepaalde tijd vergunning. Welke mogelijke regels heeft de
regering hierbij voor ogen?
De leden van de SGP-fractie zien dat artikel 28, lid 3 de ruimte biedt middels AMvB
de verblijfsvergunning voor minder dan drie achtereenvolgende jaren te verlenen. Waarom
is deze bepaling opgenomen? Is de regering voornemens van deze mogelijkheid gebruik
te maken? Zo ja, in welke gevallen? Welke ruimte biedt het EU-recht op dit punt?
Artikel II. Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht
Artikel III. Overgangsrecht
De leden van de DENK-fractie constateren dat het wetsvoorstel geen overgangsrecht
bevat en dat de voorgestelde aanvullende voorwaarden voor nareis van subsidiair beschermden
direct van toepassing zullen zijn vanaf de inwerkingtreding van het wetsvoorstel.
Deze leden merken op dat volgens het geldende recht, en meer specifiek artikel 1.27
van het Vreemdelingenbesluit 2000, een nareisaanvraag wordt getoetst aan het recht
dat geldt op het moment van indiening van de aanvraag. Zonder wijziging van dit artikel
lijkt de onmiddellijke toepassing van het nieuwe recht juridisch niet houdbaar.
De leden van de DENK-fractie vragen de regering om een nadere toelichting op de keuze
om geen overgangsrecht op te nemen. Waarom is ervoor gekozen om de nieuwe voorwaarden
met onmiddellijke werking toe te passen? Kan de regering aangeven op welke wijze wordt
geborgd dat dit in overeenstemming is met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel,
met name voor diegenen die op het moment van inwerkingtreding reeds een nareisaanvraag
in voorbereiding of lopende hebben? Voorts vragen deze leden of de regering het wenselijk
acht dat betrokkenen die onder het huidige beleid gerechtvaardigd mochten vertrouwen
op gelijke behandeling van subsidiair beschermden en vluchtelingen, plotseling worden
geconfronteerd met aanzienlijk strengere voorwaarden. Is overwogen om voor lopende
dossiers of recent verleende verblijfsvergunningen een overgangsregeling te treffen,
en zo nee, waarom niet?
Artikelen IV tot en met VII. Samenloop
Artikel VIII. Inwerkingtreding
Artikel IX. Citeertitel
Bijlage: Verhouding Asielnoodmaatregelenwet tot het Asiel- en Migratiepact en de bijbehorende
uitvoeringswet
Overig
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen op grond van welke juridische argumenten
de regering heeft besloten geen gevolg te geven aan de waarschuwing van de IND dat
de onmiddellijke toepassing van de nieuwe regels op lopende aanvragen voor gezinshereniging,
waarvoor de wettelijke beslistermijn reeds is verstreken weinig kans op succes in
(hoger) beroep hebben en onnodig extra werk voor de IND zullen veroorzaken. Deze leden
vragen voorts waarom de regering haar weigering het advies van de Afdeling, de kritische
uitkomst van de juridische toets van DWJZ en van de constitutionele toets van het
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en hun advies om de wetsvoorstellen
juist op het punt van het overgangsrecht aan te passen verenigbaar met de Rechtsstaatsverklaring
die de betrokken partijen hebben afgelegd tijdens de onderhandelingen over het huidige
kabinet.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welk zwaarwegend belang ertoe noopt
om aan asielstatushouders die na vijf jaar verblijf in Nederland op basis van die
vergunning – en vaak voorafgaand (zeer) lang legaal verblijf als asielzoekers – een
aanvraag hebben ingediend voor een asielvergunning voor onbepaalde tijd of voor verlenging
van hun tijdelijke vergunning met vijf jaar en die bij indiening van hun aanvraag
aan alle voorwaarden voldeden, niet de gevraagde vergunning maar alleen een verblijfsvergunning
voor drie jaar toe te kennen.
De leden van de Volt-fractie constateert dat de regering voornemens is met de voorgestelde
maatregelen het «strengste asielbeleid ooit» te bewerkstelligen. Er komt echter ook
naar voren in de memorie van toelichting, dat er significante vastloop binnen de asielketen
zal ontstaan, waardoor levensomstandigheden mogelijk nog erbarmelijker worden. Kan
de regering uitleggen hoe zij menswaardige opvang zal garanderen die voldoet aan de
mensenrechtelijke verplichtingen in deze die op de staat rusten?
De leden van de SGP-fractie vinden het opvallend dat in dit wetsvoorstel geen voorstellen
worden gedaan om de mogelijkheden voor beroep te beperken of af te schaffen, terwijl
het EU-recht hier wel ruimte voor laat. Wat zijn de voornemens van de regering op
dit punt, en op welke termijn kunnen we hier meer over vernemen? Deze leden vragen
de regering inzicht te geven in de actuele en verwachte cijfers over asielrechtszaken,
na invoering van de voorgestelde maatregelen uit beide wetsvoorstellen. Welk percentage
procedeert op dit moment door en wat zijn de doorlooptijden? Welke voordelige effecten
voorziet de regering bij afschaffing van hoger beroep?
De leden van de SGP-fractie lezen dat bij het bepalen van het precieze tijdstip van
invoering zoveel mogelijk rekening zal worden gehouden met de (on)mogelijkheden van
de relevante uitvoeringsorganisaties en de rechtspraak. Deze leden vinden dat een
waardevolle toezegging. Hoe wil de regering hieraan invulling geven, en wat betekent
dit concreet voor de inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel?
Op welk moment kunnen welke onderdelen in werking treden naar het oordeel van regering,
gelet op de (on)mogelijkheden van de uitvoering?
De leden van de SGP-fractie constateren dat sprake is van samenhang tussen dit wetsvoorstel
en het Migratiepact, dat op 12 juni 2026 van kracht wordt. In de memorie van toelichting
komt dit echter nauwelijks aan bod. Deze leden vragen de regering hierop alsnog uitgebreid
in te gaan. Kan de regering daarnaast per onderdeel van het wetsvoorstel ingaan op
de samenhang tussen deze wetstrajecten, en wat dat betekent voor de uitvoering?
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de IND voortdurend noodsignalen afgeeft
waar het gaat over de rechterlijke dwangsommen. Die moeten worden afgeschaft, volgens
de dienst, want dat zou de werklast aanzienlijk verlichten. Over afschaffing van de
rechterlijke dwangsommen wordt al jarenlang gesteggeld, maar een oplossing is nog
altijd niet gevonden. De regering doet nu onderzoek of het alsnog toch juridisch mogelijk
is tot afschaffing over te gaan. Welke mogelijkheden worden verkend, en wanneer horen
we eindelijk de uitkomsten daarvan?
De leden van de SGP-fractie verzoeken alle beschikbare uitvoeringstoetsen van de betrokken
instanties op de afzonderlijke maatregelen in onderhavig wetsvoorstel aan de Kamer
toe te sturen.
De voorzitter van de commissie, Vijlbrief
Adjunct-griffier van de commissie, Nouse
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, voorzitter van de vaste commissie voor Asiel en Migratie -
Mede ondertekenaar
L.L. Nouse, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.