Initiatiefnota : Initiatiefnota
36 721 Initiatiefnota van de leden Six Dijkstra en Omtzigt over centraal toezicht op staatsgeheimen
Nr. 2
                   INITIATIEFNOTA
            
1. Inleiding
               
Afgelopen december werd een rapport van de Auditdienst Rijk (ADR) openbaar met daarin
                     de resultaten uit het onderzoek naar de diefstal van staatsgeheime informatie door
                     een oud-medewerker van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid
                     (NCTV) en het cluster Contraterrorisme, Extremisme en Radicalisering (CTER) van de
                     Landelijke Eenheid van de politie. De hoofdboodschap van de ADR was zowel glashelder
                     als vernietigend: «De NCTV en de politie hebben hun eigen kwetsbaarheid gecreëerd».1 Er was namelijk niet slechts sprake van een spionerende medewerker, maar van een
                     werkomgeving waarin de beveiliging van staatsgeheime en vertrouwelijke informatie
                     in de basis niet op orde bleek. Noch de NCTV, noch de politie hadden aandacht voor
                     het risico op insider threat.
                  
De belangrijkste bevindingen van de ADR waren als volgt: Basale beveiligingsmaatregelen
                     zoals het beperken van toegangsrechten werden niet getroffen; risicoanalyses werden
                     door het management niet serieus genomen en werden daarom na verloop van tijd maar
                     helemaal niet meer opgesteld, er was geen actuele baseline van beveiligingsmaatregelen;
                     er werd niet gestuurd op controles van beveiligingsmaatregelen; de administratie van
                     gebruikte USB-sticks en de daarop opgeslagen informatie was niet op orde; de Verklaringen
                     van Geen Bezwaar (VGB’s) van medewerkers waren in voorkomende gevallen al lange tijd
                     verlopen; en er was geen monitoring van hoe medewerkers staatsgeheime informatie behandelden.
                     Dit alles is onacceptabel in een omgeving waarin de meest gevoelige en vertrouwelijke
                     informatie van de Nederlandse staat verwerkt wordt.
                  
Hoewel het feit dat een NCTV- en politiemedewerker in opdracht van een Marokkaanse
                  inlichtingendienst Nederlandse staatsgeheimen kon stelen op zichzelf zeer ernstig
                  is, kun je als overheid nooit met volledige zekerheid ieder spionagerisico uitsluiten.
                  Echter, omdat de leiding van de betreffende organisaties blijkens het ADR-rapport
                  geen belang hechtte aan de beveiliging van staatsgeheimen, kon deze diefstal jarenlang
                  onopgemerkt blijven. We hebben hier te maken met waarschijnlijk het grootste schandaal
                  in het Nederlandse nationale veiligheidsdomein uit de recente geschiedenis.
               
Het kabinet heeft in haar reactie op het ADR-rapport aangegeven alle aanbevelingen
                  op te volgen en maatregelen te treffen om het beveiligingsniveau van de NCTV en het
                  CTER-cluster van de politie flink op te schroeven. Dat is belangrijk, maar niet voldoende.
                  De checks and balances hebben gefaald. Als de ADR geen onderzoek had gedaan naar de beveiliging van deze
                  organisaties, dan was het ondermaatse niveau daarvan tot op heden niet aan het licht
                  gekomen. Dit onderschrijft het belang van extern en onafhankelijk toezicht op de beveiliging
                  van staatsgeheimen, iets wat ook met opvolging van de aanbevelingen pijnlijk genoeg
                  nog steeds niet gerealiseerd zal worden. In het licht van het hoge statelijke dreigingsniveau,
                  is deze situatie niet acceptabel.
               
In deze initiatiefnota wordt voorgesteld om de wettelijke basis omtrent staatsgeheimen
                  te verstevigen en een centrale toezichthouder aan te wijzen voor het toezicht op staatsgeheim
                  gerubriceerde informatie binnen alle onderdelen van de overheid die deze verwerken.
                  Eerst lichten de initiatiefnemers in een probleemanalyse toe waarom de huidige toezichtsituatie
                  niet voldoende is om de bescherming van de nationale veiligheid (specifiek: een zorgvuldige
                  omgang met staatsgeheimen) te waarborgen, vervolgens onderbouwen ze hoe de toezichtsituatie
                  er idealiter wel uit zou moeten zien en ten slotte komen ze met een voorstel van hoe
                  deze organisatorisch ingericht kan worden.
               
2. Probleemanalyse
               
Er zit een grote kwetsbaarheid in het huidige stelsel van toezicht op staatsgeheimen.
Momenteel is de verantwoordelijkheid voor het toezien op de beveiliging van een overheidsdepartement
                     verdeeld over drie verdedigingslinies. De eerste verdedigingslinie bestaat uit de
                     ambtenaren van het departement zelf die een eigen verantwoordelijkheid hebben om verantwoord
                     en alert met beveiligingsrisico’s om te gaan (denk aan het houden aan een veilig wachtwoordbeleid,
                     waakzaamheid voor phishingmails en een voorzichtige omgang met USB-sticks). De tweede
                     verdedigingslinie bestaat uit specifieke functionarissen als de beveiligingscoördinator
                     (BVC), die als taak hebben om risicomanagement uit te voeren. De beveiligingsautoriteit
                     (BVA) van een ministerie moet ten slotte als derde verdedigingslinie onafhankelijk
                     toezien op de eerste twee verdedigingslinies en daarover kunnen rapporteren. De verantwoordelijkheid
                     voor de beveiliging van staatsgeheimen is daarin niet anders dan voor de algemene
                     beveiliging, de beveiligingseisen zijn alleen hoger. Zo is de BVA-Justitie en Veiligheid
                     (J&V) verantwoordelijk voor onafhankelijk toezicht op de manier waarop de NCTV met
                     de beveiliging van staatsgeheim gerubriceerde informatie omgaat, en moet daarover
                     rapporteren aan de secretaris-generaal (SG) van het eigen departement J&V als eindverantwoordelijke.
                  
Door deze opzet is de BVA echter niet volledig onafhankelijk, omdat deze is ondergebracht
                  in het departement waarover zij toezicht houdt en via de lijn verantwoording aflegt
                  aan de leiding daarvan, terwijl ze hiërarchisch en HR-matig afhankelijk zijn van diezelfde
                  leiding. Wanneer de hoogste ambtenaren geen of onvoldoende belang hechten aan de beveiliging
                  van een departement, verzwakt dit de positie en effectiviteit van de BVA binnen het
                  departement, omdat die geen escalatiemogelijkheden heeft.
               
Dit is geen hypothetische situatie. De ADR heeft geconstateerd dat dit jarenlang het
                     geval was binnen de NCTV. Het managementteam (MT) van de NCTV (verantwoordelijk voor
                     de eerste verdedigingslinie) toonde dusdanig lang zo weinig interesse in het treffen
                     en monitoren van beveiligingsmaatregelen, dat vanaf een bepaald moment helemaal geen
                     rapportages over informatiebeveiliging meer aan het MT gestuurd werden. De BVC werd
                     als tweede verdedigingslinie buitenspel gezet omdat toezichtrapportages geen impact
                     hadden en daarom vanaf 2020 maar helemaal niet meer werden opgesteld, en de monitoring
                     op beveiligingsmaatregelen per 2021 werd stilgezet. Dit alles gebeurde in een tijd
                     waarin nota bene de NCTV regelmatig waarschuwingen over digitale (statelijke) dreigingen
                     en cyberaanvallen publiceerde, zoals in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 uit
                     2022.
                  
De verslapping van de beveiliging bleek niet voldoende om de BVA te alarmeren en de
                     situatie te doen escaleren. In haar nota van mei 2022 stelt de BVA-J&V dat «de voortgang
                     op basis van de aangeleverde informatie voldoende is», waarbij niet wordt ingegaan
                     op het feit dat de basis van beveiligingsmaatregelen van de NCTV gedateerd is en accreditatie
                     van staatsgeheime netwerk ontbreekt, zo meldt de ADR. Het kabinet wijdt dit in haar
                     reactie aan het feit dat de informatiepositie van de BVA niet op orde was. Ze zegt
                     toe dat het toezicht versterkt zal worden, maar de bestaande structuren blijven in
                     de nieuwe situatie intact.2 Het feit dat de BVA afhankelijk is van de klaarblijkelijk zeer summiere informatie
                     die het departement zelf aanlevert en fundamentele beveiligingsonderdelen niet standaard
                     verifieert, toont aan dat ook de derde verdedigingsline gefaald heeft. Niet doordat
                     de functionarissen onvoldoende functioneerden, maar doordat de organisatorische inrichting
                     van de BVA dusdanig is dat die onmogelijk haar taken adequaat kan uitvoeren.3
De conclusie is helder: zolang het leiderschap van een departement onvoldoende waarde
                  hecht aan beveiliging, bieden de huidige toezichtstructuren onvoldoende weerstand
                  om staatsgeheimen te beschermen tegen statelijke spionage. Zeker in het licht van
                  het meest recente Dreigingsbeeld Statelijke Actoren, waarin gesteld wordt dat statelijke
                  actoren onder meer door belangrijke geopolitieke ontwikkelingen «in toenemende mate
                  en op verschillende manieren de nationale veiligheidsbelangen [bedreigen]»4, is dat onaanvaardbaar.
               
3. Gevolgen en impact van huidige gebreken
               
Het directe gevolg is dat staatsgeheimen en gevoelige informatie over Nederlandse
                  burgers via een medewerker van de NCTV en het CTER-cluster van de politie jarenlang
                  naar de Marokkaanse inlichtingendienst doorgesluisd konden worden. Onderwijl had het
                  management structureel geen actueel beeld van de werking van beveiligingsmaatregelen
                  zoals logging en compartimentering. Hierdoor konden verdachte handelingen niet tijdig
                  onderkend worden, zoals dat staatsgeheime informatie via gegevensdragers of geprinte
                  documenten het gebouw verlieten.
               
Dit soort misstanden schaadt Nederland en onze veiligheid op meerdere manieren. De
                  internationale reputatie van Nederland kan een behoorlijke deuk oplopen door hoe de
                  nationale veiligheid jarenlang veronachtzaamd is. Dit kan erin resulteren dat partnerlanden
                  minder gewillig zijn om informatie met Nederlandse (inlichtingen)diensten te delen,
                  wat direct gevolgen kan hebben voor onze slagkracht tegen terrorisme, ondermijnende
                  criminaliteit en spionage en hybride oorlogsvoering door statelijke actoren. Dezelfde
                  risico’s worden gelopen wanneer potentiële bronnen minder genegen zijn met onze diensten
                  samen te werken, omdat ze er onvoldoende overtuigd van zijn dat de Nederlandse overheid
                  veilig en onherleidbaar met hun inzichten en kennis omgaat.
               
Daarnaast is vooralsnog niet bekend hoeveel Nederlanders gedupeerd zijn door dit lek.
                     De NCTV heeft in het verleden zonder geldige wettige grondslag privacygevoelige gegevens
                     van Nederlandse personen verzameld en verspreid.5 Binnen het CTER-cluster van de politie werden jarenlang registraties bijgehouden
                     van burgers die onterecht als terrorist of extremist te boek stonden, zonder dat die
                     burgers dit konden aanvechten, meldde de Nationale ombudsman in zijn rapport «Blind
                     vertrouwen?».6 Het is voorstelbaar dat als gevolg hiervan vertrouwelijke gegevens van onschuldige
                     burgers bij de autoriteiten van Marokko terecht zijn gekomen, en deze mensen als gevolg
                     hiervan gechanteerd of onder druk gezet worden.
                  
Overigens is het onderliggende probleem groter dan de geconstateerde misstanden bij
                     de NCTV. In zijn rapportage maakt de ADR namelijk eveneens melding van structurele
                     gebreken in de beveiliging van staatsgeheimen binnen het CTER-cluster van de politie.
                     Dit zijn de enige twee organisaties die grondig onderzocht zijn en het is daarmee
                     onbekend wat in de praktijk de beveiligingssituatie bij de rest van de overheid is.
                     Met andere woorden: we weten niet hoe groot het probleem daadwerkelijk is. In het
                     verleden is gebleken dat ook andere departementen hun staatsgeheimen onvoldoende beveiligd
                     hebben. Zo heeft de Algemene Rekenkamer in het verleden gerapporteerd over onvolkomenheden
                     bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken in hoe wordt omgegaan met staatsgeheim gerubriceerde
                     informatie van de EU en de NAVO.7
4. De wankele wettelijke basis
               
Een onderliggend probleem is dat de manier waarop de Nederlandse staat omgaat met
                  staatsgeheime rubriceringen wettelijk gezien erg wankel is. De Commissie van onderzoek
                  naar het Non Lethal Assistance (NLA)-programma in Syrië meldde in 2022 daarover het
                  volgende:
               
«De bevoegdheid tot het rubriceren van informatie tot staatsgeheim is niet wettelijk
                  geregeld, ook de criteria voor rubricering zijn niet wettelijk vastgelegd. In beginsel
                  kan elke ambtenaar – ervaren of onervaren – de opsteller van een gevoelig stuk zijn
                  en een voorstel tot rubricering doen.»8
De Commissie merkte op dat er geen duidelijke procedure bestond voor de omgang met
                     staatsgeheim gerubriceerde informatie binnen de ambtelijke organisatie van het Ministerie
                     van Buitenlandse Zaken, wat tot gevolg had dat deze «regelmatig» gedeeld en gearchiveerd
                     werd «op een wijze die niet is toegestaan op basis van het rubriceringsniveau».
                  
Daarnaast kan een departement zich ook onttrekken aan parlementaire controle, geschiedschrijving
                     en waarheidsvinding door informatie te hoog te rubriceren en daarmee niet openbaar
                     te maken. De Kamer heeft momenteel geen instrumenten om de rubricering van staatsgeheim
                     gerubriceerde informatie aan te vechten. Dit creëert een scheve verhouding tussen
                     de regering en het parlement, des te meer omdat in de praktijk de situatie kan ontstaan
                     dat informatie niet actief aan de Kamer verstrekt wordt vanwege het hoge rubriceringsniveau
                     daarvan en deze zelfs niet ter vertrouwelijke inzage aan de betreffende Kamercommissies
                     beschikbaar gesteld wordt. Dit schaadt het parlementaire inlichtingenrecht conform
                     artikel 68 Grondwet.
                  
Reeds in 2010 heeft de Commissie-Davids een aanbeveling gedaan om staatsgeheime rubricering
                  periodiek aan een toetsing te onderwerpen om te bepalen of derubricering verantwoord
                  is. Zij stelt dat hier een taak voor de Algemeen Rijksarchivaris en het Ministerie
                  van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ligt.9
De aanbeveling van de Commissie-Davids wordt herhaald door de Commissie van onderzoek
                  NLA-programma in Syrië. Uit haar rapportage over de Nederlandse interventie in de
                  Syrische burgeroorlog blijkt hoe het mis kan gaan als cruciale informatie te lang
                  te hoog gerubriceerd blijft. De Nederlandse inzet was in strijd met het non-interventiebeginsel
                  geldend in het internationale recht, zo concludeert de Commissie. Zij benoemt dat
                  door het kabinet richting de Tweede Kamer «een weinig expliciet en realistisch beeld»
                  van het NLA-programma geschetst werd, waarbij risico’s niet expliciet benoemd maar
                  juist bewust toegedekt werden. Dit leidde er volgens de Commissie toe dat de aan de
                  Kamer verstrekte informatie het beeld van een «illusie van controle» opriep. Zo werd
                  niet vermeld dat de door Nederland geleverde goederen ingezet konden worden in de
                  gewapende strijd in Syrië, noch dat de regering niet zelfstandig kon vaststellen of
                  de door Nederland gesteunde Syrische groeperingen al dan niet terroristisch of extremistisch
                  van aard waren. Omdat cruciale informatie lange tijd staatsgeheim gerubriceerd bleef,
                  kon de Kamer pas na herhaalde informatieverzoeken (en Wob-verzoeken vanuit de journalistiek)
                  de voor haar controlerende taak noodzakelijke informatie boven tafel krijgen.
               
Ook de Commissie-Sorgdrager haalt in haar recente rapport de «hartenkreet» van de
                  Commissie-Davids aan om rubricering periodiek te toetsen, na misstanden omtrent het
                  achterhouden van informatie door het kabinet.10 Lange tijd maakte deze niet bekend dat Nederland de actor was in een luchtaanval
                  gericht op een ISIS-faciliteit in de Noord-Irakese stad Hawija in 2015. Bij deze wapeninzet
                  waren door de ontploffing van in de faciliteit aanwezige explosieven minimaal 70 burgerslachtoffers
                  gevallen en was een groot aantal gebouwen en huizen in de omgeving verwoest of beschadigd.
                  Nederland hanteerde het uitgangspunt van nul burgerslachtoffers bij luchtaanvallen,
                  maar kon het targetingproces niet zelfstandig beoordelen vanwege haar gebrek aan een
                  eigen inlichtingenpositie en haar beperkte toegang tot inlichtingen van Five Eyes-partners. Dit terwijl de toenmalige Minister van Defensie aan de Tweede Kamer had
                  gemeld dat Nederland wel toegang had tot de relevante informatie. Toen de Kamer jaren
                  later in een technische briefing vertrouwelijk geïnformeerd werd over de wapeninzet,
                  bleven de locatie, de datum en het aantal burgerslachtoffers onvermeld.
               
Ondanks dat er sprake is van een terugkerend probleem omtrent de wettelijke basis
                  van rubriceringen, is tot op heden door de regering niets met de aanbeveling van de
                  Commissie-Davids gedaan. De initiatiefnemers roepen de regering op om deze aanbeveling
                  alsnog op te volgen.
               
5. Een behoefte aan staatsgeheime voorzieningen
               
Naast de gebreken rondom toezicht en wetgeving, is er ook sprake van technische belemmeringen.
                  Uit deels vrijgegeven ambtelijke stukken blijkt dat er een behoefte bestaat aan meer
                  en betere voorzieningen voor het verwerken van staatsgeheimen binnen de overheid en
                  de uitwisselen daarvan met partners.11 Men constateert dat het landschap van geschikte ICT-voorzieningen versnipperd is
                  en dat het onvoldoende lukt om marktpartijen aan de rijksoverheid te binden voor het
                  ontwikkelen van dergelijke voorzieningen. Vanzelfsprekend brengt dit ernstige risico’s
                  met zich mee voor de verantwoorde omgang met staatsgeheimen binnen overheidsdepartementen.
                  Als de veilige kanalen niet op orde zijn, worden ambtenaren gedwongen om daarvoor
                  ongeschikte kanalen te gebruiken, die een zwakker beveiligingsniveau hebben.
               
Voor het beschermen van onze staatsgeheimen is het randvoorwaardelijk om de ICT-systemen
                  op orde te hebben. Hiervoor is het nodig om als Nederland een sterke high assurance-industrie te hebben en de status van Nederland als autonoom cryptografieproducerend
                  land te borgen, conform de door de regering overgenomen Kamermotie-Six Dijkstra.12 In het kader van de nationale en internationale weerbaarheid is het van belang dat
                  Defensie en de defensie-industrie een prominentere rol gaan spelen om de innovatie
                  en ontwikkeling van high assurance-producten als sensitieve technologie te bevorderen,13 zodat voldoende benodigde voorzieningen voor gerubriceerde informatie binnen de overheid
                  en onder andere bij defensiepartners uitgerold kunnen worden.
               
6. Toewerken naar één centrale toezichthouder
               
Samenvattend is de wettelijke basis van staatsgeheimen onvoldoende op orde, bestaat
                     er een behoefte aan meer en betere systemen voor het verwerken en delen van staatsgeheimen,
                     en is het stelsel van accreditatie en toezicht, net als andere delen van de overheid,
                     volledig departementaal verkokerd. Omdat de basis niet op orde is en niet onafhankelijk
                     op naleving wordt toegezien, kan systematische nalatigheid jarenlang ongemerkt en
                     ongestraft voortbestaan zolang de leiding van een departement geen prioriteit aan
                     beveiliging stelt.
                  
Overigens is het niet zo dat er geen enkele vorm van extern toezicht op de beveiliging
                     van staatsgeheimen is. Voor bepaalde typen gerubriceerd informatie heeft de Nederlandse
                     overheid wel een centrale toezichthouder aangesteld. Via internationale beveiligingsverdragen
                     is bepaald dat ieder land binnen het betreffende samenwerkingsverband een centrale
                     toezichthouder aanstelt in de vorm van de National Security Authority (NSA). De NSA
                     is belast met toezicht op staatsgeheime informatie met een rubricering van de EU,
                     de NAVO, de European Space Agency (ESA), of bilaterale samenwerkingspartners. In Nederland
                     is dit mandaat voor niet-militaire gerubriceerde informatie belegd bij de Directeur-Generaal
                     van de AIVD,14 die ondermandaat15 verleend heeft aan functionarissen van het Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging16 (NBV).17 Het NBV is vanuit deze rol ook verantwoordelijk voor de accreditatie (d.w.z.: toestemming
                     vooraf) van de systemen die overheidsdepartementen gebruiken voor verwerking van de
                     verschillende typen internationale staatsgeheimen.
                  
In de praktijk is dus de situatie dat in Nederland (om verdragsrechtelijke redenen)
                     voor toezicht op EU-, NAVO- en ESA-staatsgeheimen in de vorm van de NSA er een toezichthouder
                     bestaat die over departementen heen een taak heeft, terwijl voor onze nationale staatsgeheimen
                     alle toezicht binnen hetzelfde departement belegd is. Hoewel historisch verklaarbaar,
                     is het grote verschil tussen de regimes voor toezicht op nationaal en internationaal
                     gerubriceerde informatie onlogisch. Met het oog op de actuele en reële spionagedreiging
                     vanuit antagonistische landen is deze bovendien niet houdbaar.
                  
Overigens is deze probleemanalyse niet nieuw. Dit probleem werd onder andere in 2023
                     aan de kaak gesteld in een rapport van het adviesbureau Twynstra-Gudde in opdracht
                     van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.18 Het rapport constateert kwetsbaarheden in hoe in Nederland staatsgeheimen beveiligd
                     worden en doet meerdere heldere aanbevelingen, waaronder die om het toezicht op nationaal
                     gerubriceerd materiaal gelijk te trekken met het toezicht op internationaal gerubriceerd
                     materiaal.
                  
Tot op heden heeft het kabinet zover bekend niets met deze aanbevelingen gedaan en
                  ook na het lek bij de NCTV lijkt het kabinet blijkens de kabinetsreactie op het ADR-rapport
                  niet van plan het toezicht op de beveiliging van staatsgeheimen structureel te versterken.
                  Het kabinet lijkt onvoldoende de ernst van de zaak, door grootte van het probleem,
                  en het belang van adequate beveiliging van staatsgeheimen voor onze binnenlandse en
                  buitenlandse veiligheid in te zien. Bovendien laat het kabinet hiermee een kans liggen
                  om naar aanleiding van het NCTV-lek een duidelijk signaal te geven dat ze de materie
                  serieus neemt en de benodigde maatregelen neemt om lekken en spionage in de toekomst
                  te voorkomen.
               
7. Eisen aan de toezichthouder
               
Gegeven de probleemstelling, bepleiten de initiatiefnemers dat er toegewerkt wordt
                  naar één centrale onafhankelijke toezichthouder voor de beveiliging van staatsgeheim
                  gerubriceerde informatie in Nederland, waar deze zich ook bevindt of vandaan komt.
               
Een toezichthouder als zodanig moet, om optimaal te kunnen functioneren, aan de volgende
                  vijf eisen voldoen:
               
1. Het toezicht moet centraal en integraal zijn;
2. de toezichthouder moet doorzettingsmacht hebben;
3. het toezicht moet functioneel en rechtspositioneel onafhankelijk zijn;
4. het toezicht moet bindend zijn; en
5. het toezicht moet uniform zijn voor alle typen nationaal en internationaal gerubriceerde
                        informatie.
                     
Hierbij zien de initiatiefnemers een breed «real-time»- en «end-to-end»-toezicht voor
                  zich. Hierbij is te denken aan de implementatie en uitvoering van wet- en regelgeving
                  omtrent staatsgeheimen; de rubricering en derubricering van informatie; het beheer
                  en de administratie van ICT-systemen, dossiers, communicatiekanalen en gegevensdragers;
                  de wijze en frequentie van bestuurlijke verantwoording; het handelen van medewerkers;
                  het veiligheidsbewustzijn binnen de organisatie; de actualiteit van VGB’s; en de implementatie
                  van technische risicobeheersingsmaatregelen zoals netwerksegmentatie, gebruikersmonitoring
                  en het toekennen van afnemen van rechten. De toezichthouder moet als zodanig adequaat
                  in staat gesteld worden om een volledig en actueel beeld te verkrijgen van de feitelijke
                  omgang met staatsgeheimen op elk departement. Daarbij moet zij een departement kunnen
                  verplichten om alle voor het toezicht benodigde informatie te verstrekken.
               
Hiernaast is het een groot voordeel (maar geen vereiste) als de toezichthouder toegang
                  heeft tot actuele staatsgeheime dreigingsinformatie om de juiste en adequate beveiligingsmaatregelen
                  te kunnen bepalen.
               
Het NBV van de AIVD, zoals eerder genoemd, is op dit moment middels het ondermandaat
                  NSA al toezichthouder op internationaal (EU-, NAVO- en ESA-)gerubriceerde informatie.
                  Het NBV is daarnaast reeds verantwoordelijk voor de accreditatie van de bijbehorende
                  staatsgeheime systemen. Bovendien heeft het NBV veel kennis en expertise in huis op
                  het gebied van beveiliging van staatsgeheimen en, als onderdeel van de AIVD, toegang
                  tot actuele (digitale) dreigingsinformatie van o.a. statelijke actoren. Het zou daarom
                  voor de hand liggen de NSA-rol van het NBV uit te breiden naar nationale staatsgeheimen,
                  ware het niet dat de directeur-generaal (DG) AIVD als mandaathouder direct verantwoording
                  aflegt aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daarmee is het
                  NBV functioneel en rechtspositioneel niet onafhankelijk van de regering, in tegenstelling
                  tot een autoriteit of (tot op zekere hoogte) een rijksinspectie.
               
Voorts houdt het NBV enkel toezicht op internationale staatsgeheimen in het civiele
                     domein, want voor het militaire domein is de NSA-taak belegd bij het Hoofd van de
                     afdeling Beveiligingsautoriteit bij de Directie Bedrijfsvoering en Evaluatie van het
                     Ministerie van Defensie. Een deel van deze verantwoordelijkheid is gedelegeerd aan
                     de militaire Designated Security Authority (DSA) binnen het Bureau Industrieveiligheid
                     (BIV) van de MIVD. Voor deze organisatieonderdelen geldt eveneens dat deze niet onafhankelijk
                     van de regering zijn.
                  
Dit maakt dat het niet mogelijk is het NBV aan te stellen als centrale, integrale
                     en onafhankelijke toezichthouder. Toch is de zeer specialistische kennis van het NSA-onderdeel
                     binnen het NBV, diens verwevenheid met de AIVD-taak tot bevordering van maatregelen
                     «ter beveiliging van gegevens waarvan de geheimhouding door de nationale veiligheid
                     wordt geboden»19 en diens toegang tot staatsgeheime dreigingsinformatie te waardevol om aan dit organisatiedeel
                     voorbij te gaan. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het NSA-onderdeel binnen Defensie.
                     Deze partijen zouden een operationele rol kunnen blijven spelen op het vlak van accreditatie,
                     beleid en advies.
                  
Er zal dus een nieuwe onafhankelijke toezichthouder aangesteld moeten worden. Dit
                  zou een nieuwe, aparte instantie kunnen zijn. Een andere optie is om de toezichtstaak
                  onder te brengen bij een reeds bestaande autoriteit. De in de ogen van de initiatiefnemers
                  enige voor de hand liggende optie zou dan de huidige toezichthouder op de nationale
                  veiligheid zijn, te weten de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten
                  (CTIVD). De CTIVD houdt toezicht op de inzet van bijzondere bevoegdheden door de AIVD
                  en MIVD. Echter, de CTIVD heeft op het moment geen enkele toezichthoudende bevoegdheid
                  ten opzichte van enig ander overheidsdepartement dan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
                  De inhoudelijke expertise van de CTIVD ligt bovendien op het terrein van rechtmatige
                  inzet van bevoegdheden, en betreft daarmee niet de specialistische kennis van de beveiliging
                  van staatsgeheim gerubriceerd materiaal. Het heeft dus wat voeten in de aarde om een
                  centrale toezichthouder op staatsgeheimen aan te stellen. Bij de inbedding hiervan
                  dienen zorgvuldig de voor- en nadelen van de verschillende scenario’s onderzocht te
                  worden.
               
8. Beslispunten
               
De initiatiefnemers komen tot de volgende beslispunten:
Beslispunt 1:
De initiatiefnemers bevelen aan dat de wettelijke basis voor staatsgeheimen op orde
                  gebracht wordt. De Kamer wordt derhalve verzocht in te stemmen de regering te verzoeken:
               
a) per wet te regelen wie op welke gronden informatie staatsgeheim kan rubriceren en
                        derubriceren, hoe de controle hierop plaatsvindt en welke mogelijkheden het parlement
                        en burgers hebben om een rubricering ter discussie te stellen of ongedaan te maken,
                        conform de aanbeveling van de Commissie van onderzoek naar het NLA-programma in Syrië;
                     
b) een proces in te richten om rubricering aan een periodieke inhoudelijke toets te onderwerpen,
                        conform de aanbeveling van de Commissie-Davids, eveneens benadrukt door de Commissie-Sorgdrager
                        en de Commissie van onderzoek naar het NLA-programma in Syrië;
                     
c) in overleg met de Kamer de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing
                        van de Tweede Kamer een expliciete taak te geven in het kunnen aanvechten van onterechte
                        rubriceringen; en
                     
d) de Kamer op korte termijn middels een hoofdlijnennotitie te informeren over het wetsvoorstel
                        waarin deze procedures precies ingevuld zullen worden en over het beoogde tijdspad.
                     
Beslispunt 2:
De initiatiefnemers bevelen aan dat een centrale, onafhankelijke toezichthouder aangesteld
                  wordt op de omgang met alle vormen van nationaal en internationaal staatsgeheim gerubriceerde
                  informatie binnen de overheid, inclusief politie en opsporingsdiensten, en bij toeleveranciers.
                  Deze toezichthouder dient doorzettingsmacht en bindende bevoegdheden te krijgen. Het
                  volledige mandaat van de NSA-rol (zowel civiel als militair) dient bij het hoofd van
                  deze instantie belegd te worden, in plaats van bij de DG AIVD respectievelijk het
                  Hoofd BA Defensie. De Kamer wordt derhalve verzocht in te stemmen de regering te verzoeken:
               
a) te onderzoeken en te bepalen wat de beste organisatorische inbedding van een toezichthouder
                        als zodanig zou zijn, waarbij deze ofwel een nieuwe instantie zou kunnen zijn, ofwel
                        ondergebracht zou kunnen worden bij een bestaande toezichthouder zoals de CTIVD;
                     
b) te inventariseren bij EU- en NAVO-partnerlanden met centraal toezicht op nationaal
                        en internationaal gerubriceerde informatie wat de best practices zijn en deze te verwerken in het aanstellingskader;
                     
c) specifiek in kaart te brengen wat de benodigdheden voor het realiseren van huisvesting
                        en Stg-werkplekken voor deze toezichthouder zijn en indien nodig met een aanpak te
                        komen voor het realiseren van aanvullende huisvesting;
                     
d) de Kamer te informeren over het plan, de juridische, personele en financiële gevolgen,
                        en het tijdspad omtrent het aanstellen van de toezichthouder;
                     
e) te komen met de benodigde wetgeving om de toezichthoudende instantie mandaat te verschaffen,
                        doorzettingsmacht te geven, de onafhankelijkheid van de instantie te borgen en het
                        toezicht bindend te maken, waarin vastgelegd wordt dat «real-time» en «end-to-end»-toezicht
                        op de omgang met, en beveiliging van, staatsgeheimen binnen het mandaat van de toezichthouder
                        valt;
                     
f) te komen met aanpassingen van de betreffende regelgeving, waaronder het mandaatbesluit
                        National Security Authority, het besluit VIRBI 2013, de Rubriceringsregeling Politie
                        2015 en het besluit BVA-stelsel 2021; en
                     
g) te zorgen voor voldoende mogelijkheden voor parlementaire controle, waarbij vastgelegd
                        wordt dat de Commissie op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) van de Tweede
                        Kamer de geheime (bijlages van) rapportages van de Minister en verslagen van de toezichthouder
                        ontvangt en dat de toezichthouder rechtstreeks en zonder toestemming van het kabinet
                        mag communiceren met het parlement.
                     
Beslispunt 3:
De initiatiefnemers bevelen aan dat de verantwoordelijkheid voor accreditatie, beleid
                     en advies omtrent alle vormen van nationaal en internationaal staatsgeheim gerubriceerde
                     informatie op een centraal niveau belegd wordt in plaats van op een departementaal
                     (SG-)niveau. Bepaald dient te worden of deze coördinerende taak geheel of functioneel
                     ondergebracht kan worden bij de huidige NSA Civiel en NSA/DSA Militair binnen het
                     NBV van de AIVD respectievelijk de Directie Bedrijfsvoering en Evaluatie van het Ministerie
                     van Defensie en het BIV van de MIVD. De Kamer wordt derhalve verzocht in te stemmen
                     de regering te verzoeken:
                  
a) te onderzoeken en bepalen welke organisatorische constructie het meest passend is
                           voor het beleggen van de verantwoordelijkheid voor accreditatie, beleid en advies
                           en in dit traject naast de NSA’s ook BVA Rijk te betrekken;
                        
b) een kader vast te leggen voor de (verplichte) uitwisseling van informatie tussen de
                           coördinerende instantie(s) en de toezichthouder;
                        
c) te onderzoeken welke instantie het meest passend is voor de accreditatie, het beleid
                           en het advies omtrent staatsgeheim gerubriceerde informatie binnen de keten van toeleveranciers
                           en hierbij te overwegen of het Nationaal Bureau Industrieveiligheid (NBIV), een samenwerkingsverband
                           in oprichting tussen de AIVD en MIVD, hiervoor verantwoordelijk gemaakt kan worden;
                           en
                        
d) op een vastgesteld moment de gekozen constructie te evalueren, eventuele knelpunten
                           in kaart te brengen en te bepalen of aanpassingen nodig zijn.
                        
Beslispunt 4:
De initiatiefnemers bevelen aan dat de regering zorgdraagt voor voldoende extra beveiligde
                     ICT-systemen om binnen de overheid staatsgeheim gerubriceerde informatie te kunnen
                     verwerken en onderling of met bijvoorbeeld defensiepartners te delen. In het kader
                     van de nationale (en internationale) weerbaarheid dient de ontwikkeling van high assurance-producten tot hoge prioriteit gesteld te worden binnen de innovatieagenda van het
                     defensiedomein. De Kamer wordt derhalve verzocht in te stemmen de regering te verzoeken:
                  
a) te komen met een plan van aanpak en een tijdslijn voor de realisatie van een algemene
                           voorziening voor het verwerken en delen van staatsgeheim gerubriceerde informatie;
                        
b) gepast nationaal industriebeleid te voeren op het onderwerp high assurance en zo nodig wetenschappelijk onderzoek te stimuleren; en
c) de hoofdverantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van toekomstbestendige staatsgeheime
                           informatiesystemen naar het defensiedomein te brengen, waarbij het Ministerie van
                           Defensie een grotere taak krijgt ten aanzien van niet alleen het beschermen, maar
                           ook het bevorderen van Nederlandse high assurance-producten en hiervoor middelen in de Defensiebegroting gealloceerd worden.
                        
9. Conclusie
               
Het desastreuze lek bij de NCTV en de politie heeft laten zien dat de beveiliging
                     van staatsgeheimen binnen onderdelen van de overheid onvoldoende serieus wordt genomen
                     en dat de checks and balances hieromtrent tekortschieten. Het is een serieuze systeemkwetsbaarheid dat Nederland
                     geen centraal toezicht kent op de omgang met staatsgeheimen door overheidsdepartementen
                     en hun partners. In de ogen van de initiatiefnemers is het daarom noodzakelijk dat
                     er een stevig, volledig, onafhankelijk en bindend toezicht wordt gecreëerd. Middels
                     de door de initiatiefnemers in de aanbevelingen geschetste constructie kan hieraan
                     worden voldaan. In aanvulling hierop is het nodig dat de wettelijke basis omtrent
                     de rubricering en derubricering van staatsgeheimen (en de parlementaire controle daarop)
                     verstevigd wordt, evenals dat er voldoende technische voorzieningen beschikbaar zijn
                     en ontwikkeld worden om staatsgeheimen daar waar nodig met de hoogst mogelijke beveiligingsstandaarden
                     te kunnen blijven verwerken en uitwisselen.
                  
Hoewel de in deze initiatiefnota voorgestelde reorganisatie ingrijpend is, is het
                     met het oog op de toenemende statelijke spionagedreiging noodzakelijk dat er structurele
                     verbeteringen komen in hoe we de veiligheid van onze staatsgeheimen waarborgen. We
                     mogen niet langer accepteren dat de beveiliging van onze staatsgeheimen geen adequaat
                     en onafhankelijk toezicht kent en dat de nationale veiligheid hierdoor mogelijk opnieuw
                     in het gedrang komt – met onoverzienbare gevolgen.
                  
10. Financieel kader
               
De voorstellen die worden gedaan in deze initiatiefnota hebben financiële gevolgen.
                  Dit heeft ermee te maken dat wordt voorgesteld toe te werken naar één centrale toezichthouder
                  voor de beveiliging van staatsgeheim gerubriceerde informatie.
               
De initiatiefnemers stellen voor structureel € 500.000 ter beschikking te stellen
                  voor de nieuwe toezichtstaken die voortvloeien uit deze initiatiefnota en dit bedrag
                  te dekken uit de begroting van de AIVD en MIVD, waar de huidige NSA Civiel- en DSA
                  Militair-onderdelen onder vallen. In aanvulling daarop is het afhankelijk van het
                  scenario en de concrete invulling hoeveel geld benodigd is voor structureel onafhankelijk
                  toezicht.
               
Daarnaast worden in de initiatiefnota voorstellen gedaan over de verantwoordelijkheid
                  voor accreditatie, beleid en advies. De initiatiefnemers stellen voor dit te dekken
                  uit de huidige gelden die reeds op de begrotingen zijn toegewezen aan de verscheidene
                  instanties die een taak hebben op het gebied van accreditatie, beleid en advies omtrent
                  staatsgeheim gerubriceerde informatie, zoals de AIVD, de MIVD, het Ministerie van
                  Defensie en de BVA Rijk.
               
Ten slotte opperen de initiatiefnemers dat de regie en coördinatie omtrent de ontwikkeling
                  van high assurance-producten binnen de overheid en bij defensiepartners, waaronder voorzieningen voor
                  het verwerken en delen van staatsgeheim gerubriceerde informatie, belegd wordt bij
                  het Ministerie van Defensie en de betreffende investeringen uit de defensiebegroting
                  gedekt worden. De geraamde kosten voor de realisatie van de benodigde ICT-voorzieningen
                  zijn vertrouwelijk.20
11. Verantwoording
               
Deze initiatiefnota is in concept ter consultatie voorgelegd aan prof. mr. Paul Bovend’Eert,
                  prof. dr. Bart Jacobs en mr. drs. Rowin Jansen. Het commentaar van deze experts is
                  verwerkt in de uiteindelijke tekst.
               
Six Dijkstra Omtzigt
Indieners
- 
              
                  Indiener
 J.P.S. Six Dijkstra, Tweede Kamerlid
- 
              
                  Medeindiener
 P.H. Omtzigt, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
