Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 353 Voorstel van wet van de leden Diederik van Dijk, Erkens, Boswijk, Dassen, Kahraman, Tuinman, Paternotte, Eerdmans en Ceder houdende vaststelling van regels inzake het voldoen aan verplichtingen voor de defensie van het Koninkrijk alsmede (financiële) afspraken binnen de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) en andere bondgenootschappen (Wet financiële defensieverplichtingen)
Nr. 8 VERSLAG
Vastgesteld 20 juni 2024
De vaste commissie voor Defensie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit initiatiefwetsvoorstel,
heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud
dat de initiatiefnemers op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende
zullen hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
Blz.
I.
ALGEMEEN DEEL
2
1.
Inleiding
2
1.1.
Si vis pacem, para bellum
3
1.2.
Middelen en ambities uit balans
3
2.
Leeswijzer
3
3.
Hoofdlijnen van het voorstel
3
3.1.
Aanleiding
3
3.2.
Een eerste aanzet tot herstel van de krijgsmacht
3
3.3.
Het Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF)
3
3.4.
Een stroomversnelling
3
3.5.
Het niet structureel nakomen van bondgenootschappelijke afspraken
3
3.6.
De Benelux accepteert een te groot risico
4
3.7.
De voorgestelde oplossing: continuïteit voor de defensieorganisatie
4
3.8.
Nut en noodzaak: investeren in een adequate krijgsmacht is als verzekeringspremie
betalen
4
4.
Doel van het wetsvoorstel
4
5.
Het meerjarenperspectief
4
5.1.
Vijftienjaarlijks defensieplan
4
5.2.
Periodieke defensiemonitor
5
5.2.1. Schematisch overzicht
5
6.
Verhouding tot internationaal en Europees recht
5
6.1.
Europese verdragen
5
6.2.
Noord-Atlantisch Verdrag
5
7.
Verhouding tot nationaal recht
5
7.1.
Statuut voor het koninkrijk der Nederlanden
5
7.2.
Grondwet
5
7.3.
Wet defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF)
5
7.4.
De Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof)
6
8.
Budgetrecht, doelmatigheid en precedentwerking
6
8.1.
Budgetrecht parlement
6
8.2.
Doelmatigheid
7
8.3.
Precedentwerking
7
9.
Alternatieven en internationale vergelijking
7
9.1.
Andere opties
7
9.2.
Nationale invulling van de NAVO-afspraken door bondgenoten
7
10.
Gevolgen
7
10.1.
Algemeen
7
10.2.
Financiële gevolgen
7
11.
Advies en consultatie
8
12.
Inwerkingtreding
8
II.
ARTIKELSGEWIJS
8
Artikel 1 etc., etc.
8
I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
De leden van de PVV-fractie hebben het voorstel van wet van de initiatiefnemers over
de financiële defensieverplichtingen in het kader van het NAVO-lidmaatschap met interesse
gelezen en hebben nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben met interesse kennisgenomen van het
initiatiefvoorstel Wet financiële defensieverplichtingen. Deze leden onderschrijven
de wenselijkheid en noodzaak van verdere investeringen in Defensie en het bieden van
langdurige zekerheid voor de krijgsmacht. Deze leden staan pal achter de twee-procentnorm
zoals afgesproken binnen de NAVO. Daarom zijn deze leden verheugd over het nieuws
dat Nederland volgens berekeningen van de NAVO in 2024 zal voldoen aan deze norm.
Dit bewijst dat Nederland op de goede weg is om te blijven bouwen aan een slagvaardigere
krijgsmacht, een sterkere NAVO en een veiliger Europa. Over het initiatiefvoorstel
hebben de leden van de GroenLinks-PvdA fractie nog wel enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
Wet financiële defensieverplichtingen NAVO. Deze leden hebben momenteel geen vragen
en zien uit naar een spoedige behandeling van dit wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel Wet financiële defensieverplichtingen
NAVO en hebben op dit moment geen verdere vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het initiatiefvoorstel
om de NAVO-norm van minimaal 2% van het bruto binnenlands product (bbp) aan de krijgsmacht
te besteden wettelijk vast te leggen. Genoemde leden pleiten er al vele jaren voor
om substantieel te investeren in Defensie. De forse, jarenlange bezuinigingen op de
Nederlandse krijgsmacht sinds het einde van de Koude Oorlog zijn zeer onverstandig
gebleken. De defensieorganisatie is hierdoor verwaarloosd. Gelukkig is sinds de moties-Van
der Staaij c.s. in 2014 en 2015 de negatieve trend gekeerd en wordt er weer geïnvesteerd
in Defensie. Het blijkt echter dat het opbouwen van een uitgeklede krijgsmacht veel
tijd, energie en middelen vergt. Voor een toekomstbestendige krijgsmacht in een onrustige
en onveilige wereld is zekerheid over langjarige financiering van fundamenteel belang.
Nederland mag niet meer door de ondergrens van 2% van het bbp zakken. De leden van
de SGP-fractie steunen het doel van het wetsvoorstel daarom van harte. Zij maken evenwel
graag van de gelegenheid gebruik om nog enkele verduidelijkende vragen te stellen
over het voorstel.
De leden van de SGP-fractie constateren dat in het hoofdlijnenakkoord tussen de fracties
van PVV, VVD, NSC en BBB de volgende passage is opgenomen: «De uitgaven aan Defensie,
waarvan de taken grondwettelijk zijn verankerd, worden in lijn gebracht met de NAVO-norm
van tenminste 2% bbp en wettelijk vastgelegd.» Kunnen de initiatiefnemers aangeven
hoe het initiatiefvoorstel zich tot dit voornemen verhoudt?
1.1 Si vis pacem, para bellum
1.2 Middelen en ambities uit balans
2. Leeswijzer
3. Hoofdlijnen van het voorstel
3.1 Aanleiding
3.2 Een eerste aanzet tot herstel van de krijgsmacht
3.3 Het Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF)
3.4 Een stroomversnelling
3.5. Het niet structureel nakomen van bondgenootschappelijke afspraken
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben kunnen lezen dat de initiatiefnemers
achten dat het structureel borgen van een budget voor Defensie van twee procent van
het bbp nodig zou zijn om beter te voldoen aan de grondwettelijke taken. De initiatiefnemers
stellen dat er nu nog steeds keuzes gemaakt moeten worden tussen deze taken. Achten
de initiatiefnemers dat Defensie aan al haar grondwettelijke taken kan voldoen als
er twee procent van het bbp wordt uitgegeven aan Defensie?
De Commandant der Strijdkrachten (CDS) stelt juist dat percentages onderschikt zijn
aan wat er nodig is voor de krijgsmacht om haar taak te vervullen en dat meer dan
twee procent nodig is. Zijn de initiatiefnemers het met de leden van de GroenLinks-PvdA
fractie eens dat met hun wetsvoorstel het risico bestaat dat de vraag wat Defensie
nodig heeft om aan haar plichten te voldoen ondergeschikt gemaakt wordt aan het behalen
van wettelijk vastgestelde percentages? Hoe willen de initiatiefnemers dit voorkomen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de NAVO-norm van 2% van het bbp geen harde,
verdragsrechtelijke norm is, maar een afspraak tussen de lidstaten van de NAVO. Kunnen
de initiatiefnemers een zo actueel mogelijke stand van zaken geven van de defensie-uitgaven
(percentage van het bbp) van alle NAVO-bondgenoten?
3.6 De Benelux accepteert een te groot risico
3.7 De voorgestelde oplossing: continuïteit voor de defensieorganisatie
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie onderschrijven dat meerjarige zekerheid over
budgetten een randvoorwaarde is om te bouwen aan een toekomstgerichte krijgsmacht
die beter kan voldoen aan zowel internationale afspraken als ook aan de grondwettelijke
taken. Deze leden vragen zich echter af of niet al voorzien wordt in deze behoefte
door het Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF). De initiatiefnemers stellen immers
zelf dat het DMF bijdraagt aan beter beheer van de investeringsagenda van de krijgsmacht
en dat Defensie hierdoor kan bouwen aan een slimme en sterke krijgsmacht voor de lange
termijn. Later benadrukken de initiatiefnemers ook dat dergelijke langetermijninvesteringen
baat hebben bij continuïteit, bij «traag geld». Ook dit leest als een argument voor
het DMF. Kunnen de initiatiefnemers duidelijk maken in welke behoefte hun wetsvoorstel
voorziet, waarin het DMF momenteel niet voorziet?
3.8 Nut en noodzaak: investeren in een adequate krijgsmacht is als verzekeringspremie
betalen
4. Doel van het wetsvoorstel
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie verwelkomen de extra financiële middelen die
de afgelopen jaren voor Defensie beschikbaar werden gesteld, maar merken ook op dat
geld alleen niet voldoende is om een slagvaardige krijgsmacht te realiseren. De Algemene
Rekenkamer (AR) merkte onlangs op dat de operationele gereedheid ondanks gestegen
uitgaven niet op niveau is, onder andere door personele tekorten. De AR adviseerde
de Minister van Defensie dan ook om niet alleen de aandacht te richten op geld uitgeven,
maar ook juist de aandacht te richten op een toekomstbestendige bedrijfsvoering om
al het bestaande en aangeschafte materieel te beheren en te bemensen. In het beheer
bestaan bij Defensie al jaren veel onvolkomenheden. Hoe verhoudt het wetsvoorstel
zich volgens de initiatiefnemers tot het advies van de AR? Met het wetsvoorstel komt
er veel extra geld vrij voor Defensie, maar hoe draagt het volgens de initiatiefnemers
concreet bij aan het verbeteren van de operationele inzetbaarheid van de strijdkrachten
en het toekomstbestendig maken van de bedrijfsvoering ten opzichte van nu?
5. Het meerjarenperspectief
5.1. Vijftienjaarlijks defensieplan
De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemers nader kunnen toelichten
hoe het reeds ingestelde Defensiematerieelbegrotingsfonds zich precies verhoudt tot
het initiatiefvoorstel. Hoe relateert het Defensiematerieelbegrotingsfonds aan het
vijftienjaarlijkse defensieplan en de vierjaarlijkse defensiemonitor?
De leden van de SGP-fractie vragen verder of de initiatiefnemers nader kunnen toelichten
hoe het vijftienjaarlijkse defensieplan zich verhoudt tot de huidige defensievisies.
Verder vragen de leden van de SGP-fractie wat precies het verschil is tussen het defensieplan
en de defensienota’s. Als een defensienota mogelijk het defensieplan kan herijken,
kan dan niet beter ten principale worden gekozen voor een kortere looptijd van het
defensieplan?
5.2. Periodieke defensiemonitor
5.2.1. Schematisch overzicht
De leden van de SGP-fractie zien dat de ideale situatie uitgaat van het vierjaarlijks
aantreden van een nieuwe regering. De realiteit is echter dat kabinetten nogal eens
korter van duur zijn dan vier jaar. Wat betekent dit voor de gewenste cyclus van een
defensiemonitor, gevolgd door een defensienota? Is het dan verstandig om te gaan schuiven
met het moment van de defensiemonitor en de defensienota of is het wenselijk om vast
te houden aan het uitgangspunt in de wet van vier jaar? Deze leden vragen de initiatiefnemers
hierop te reflecteren, mede gelet op het feit dat de wetstekst ruimte biedt na minder
dan vijftien jaar met een nieuw defensieplan te komen en ook binnen vier jaar met
een nieuwe defensiemonitor.
6. Verhouding tot internationaal en Europees recht
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie lezen dat het wetsvoorstel zou bijdragen aan
dat het Nederlandse defensiebeleid doeltreffend aan de Nederlands-, Europees- en internationaalrechtelijke
kaders kan beantwoorden. Deze leden lezen voorafgaand echter enkel geïmpliceerde en
gespeculeerde «verplichtingen». Kunnen de initiatiefnemers uiteenzetten aan welke
expliciete Nederlands-, Europees- en internationaalrechtelijke verplichtingen met
dit wetsvoorstel wordt voldaan? Kunnen de initiatiefnemers tevens toelichten waarom
volgens hen niet op een andere manier dan met hun wetsvoorstel aan deze expliciete
verplichtingen voldaan zou kunnen worden? Zijn de indieners van mening dat andere,
geïmpliceerde of geëxpliceerde, internationale financiële verplichtingen ook in de
Nederlandse wet verankerd dienen te worden op deze wijze, wanneer deze bijdragen aan
Nederlandse en Europese veiligheid?
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie lezen met instemming dat «Als Nederland een
voorbeeld wil zijn, een land waar men bij bilaterale en trilaterale samenwerking op
kan bouwen, dan hoort hierbij ook het voldoen aan afspraken.» Deze leden staan namelijk
pal achter de internationale afspraken die Nederland afsluit. Kunnen de initiatiefnemers
uiteenzetten waarom een internationale afspraak, namelijk de NAVO-norm, een uitzondering
dient te genieten ten opzichte van andere internationale afspraken in onze begrotingssystematiek?
6.1 Europese verdragen
6.2 Noord-Atlantisch Verdrag
De leden van de SGP-fractie vragen of ooit is overwogen om de 2%-norm in het NAVO-verdrag
op te nemen zodat het daarmee wel een verdragsrechtelijke norm wordt. Kunnen de initiatiefnemers
daar de voor- en nadelen van schetsen?
7. Verhouding tot nationaal recht
7.1. Statuut voor het koninkrijk der Nederlanden
7.2. Grondwet
7.3 Wet defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF)
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers om nader toe te lichten hoe
artikel 6, eerste lid van de Wet Defensiematerieelbegrotingsfonds, waarin wordt gesproken
over een meerjarig defensieprojectenoverzicht, zich verhoudt tot het defensieplan.
Hoe kan het DMF en de daarvoor genoemde termijnen in artikel 6, derde lid van de desbetreffende
wet op een goede wijze aansluiten op de planning van de initiatiefwet? Het ligt voor
de hand dat na het opstellen van een defensieplan deze vertaald wordt in het meerjarig
defensieprojectenoverzicht conform de Wet defensiematerieelbegrotingsfonds. Hoe zien
de initiatiefnemers dit voor zich?
7.4 De Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof)
8. Budgetrecht, doelmatigheid en precedentwerking
8.1 Budgetrecht parlement
De leden van de PVV-fractie vragen aan de initiatiefnemers of zij verdere duiding
kunnen geven over hoe zij kijken naar de verhouding tussen enerzijds het budgetrecht
van de Tweede Kamer en anderzijds het wettelijke vastleggen van de NAVO-norm van 2%
van het bbp.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben kunnen lezen dat defensie-uitgaven
met dit wetsvoorstel niet afgeroomd mogen worden wanneer deze in enig jaar van de
kabinetsperiode boven de twee procent van het bbp uitkomen. Deze leden vinden dit
verbod opvallend, omdat er in dit geval weldegelijk voldaan is aan de wettelijke verplichting.
In dit geval zou alles boven de wettelijke verplichting in principe toch vrij moeten
zijn voor de begrotingswetgever om naar eigen inzicht over te beschikken? Het wetsvoorstel
behelst hoe dan ook al een beperking van het budgetrecht van het parlement, iets waar
de Raad van State ook terecht kritisch over is, maar voegt deze systematiek niet nog
een extra beperking van dat budgetrecht toe?
Volgens de leden van de GroenLinks-PvdA fractie wordt deze potentiële situatie des
te prangender in een periode waarin Nederland te maken krijgt met een economische
terugval waardoor het werkelijke bbp daalt onder het door het CPB geprognosticeerde
bbp. Door de systematiek gekozen door de initiatiefnemers zou er veel meer geld dan
de wettelijke verplichting vast blijven zitten in Defensie, met als gevolg dat des
te grotere bezuinigingen op andere gebieden zoals bijvoorbeeld zorg en onderwijs nodig
zullen zijn. De leden van de GroenLinks-PvdA fractie begrijpen en onderschrijven de
wens van de initiatiefnemers om Defensie te beschermen tegen een te stevige bezuinigingsdrift,
maar slaat de klepel hiermee niet door naar de andere kant en wordt hiermee maatschappelijk
draagkracht mogelijk niet ondermijnd? De begrotingswetgever hoort toch het recht te
behouden om integrale afwegingen te kunnen maken? Ontstaat hierdoor niet het risico
dat de begrotingswetgever zich, door een mogelijke onwerkbare situatie, genoodzaakt
acht deze wet te wijzigen? Kunnen de initiatiefnemers hierop reflecteren?
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie merken, net als de Raad van State, op dat
een bij gewone wet vastgelegde budgettaire ondergrens ook weer door de begrotingswetgever
kan worden gewijzigd. In feite is het dus mogelijk om deze grens jaarlijks te wijzigen,
naarmate politieke meerderheden dit wenselijk achten. Dat zou de beoogde zekerheid
die dit wetsvoorstel volgens de initiatiefnemers zou moeten bieden aan Defensie ondermijnen.
Deze leden vragen zich daarom af wat nu precies de meerwaarde is van het wettelijk
verankeren van de twee-procentnorm ten opzichte van de huidige situatie. Kunnen de
initiatiefnemers hierop reflecteren?
8.2 Doelmatigheid
8.3 Precedentwerking
De initiatiefnemers halen in de memorie van toelichting de vergelijking tussen dijken
en de krijgsmacht aan, omdat beide enkel tegen dreigingen opgewassen zijn als ze goed
onderhouden zijn en bij tijd en wijle gemoderniseerd worden. De leden van de GroenLinks-PvdA
fractie vinden dit een erg mooie vergelijking, te meer omdat voor het onderhoud van
de dijken het Deltafonds is georganiseerd, die de initiatiefnemers tevens als precedentwerking
aanhalen, net als het Klimaatfonds. Voor deze fondsen zijn echter geen vast percentage
van het bbp gereserveerd en wettelijk vastgelegd. Kunnen de initiatiefnemers verduidelijken
in hoeverre deze fondsen een precedent scheppen voor het reserveren van een vast percentage
van het bbp voor defensie-uitgaven?
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers of er een precedent is van
het in de wet vastleggen van een minimumbedrag of minimumpercentage voor een specifiek
doel, zoals nu in deze initiatiefwet gebeurt.
9. Alternatieven en internationale vergelijking
9.1 Andere opties
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie lezen onder het kopje 3.7 «De voorgestelde
oplossing: continuïteit voor de defensieorganisatie» eerder een vergelijking met het
DMF en achten het dan ook logischer om deze te bestendigen in plaats van een vast
percentage van het bbp te reserveren voor de defensie-uitgaven. Kunnen de initiatiefnemers
verder uitweiden waarom zij niet hebben gekozen voor het versterken of uitbreiden
van het DMF? Dit zou alsnog een stap verder zijn dan de door de initiatiefnemers genoemde
behoud van de status quo, maar is niet uitgewerkt onder het kopje «9.1 Andere opties».
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers of zij een algemene defensiewet
zoals gebruikelijk in onder meer de Verenigde Staten, Australië en Canada als een
mogelijke of relevante vervolgstap zien, mocht de initiatiefwet worden aangenomen.
9.2 Nationale invulling van de NAVO-norm door andere bondgenoten
De leden van de SGP-fractie vragen of er naast Duitsland, Polen en Frankrijk nog andere
NAVO-lidstaten zijn die plannen hebben of overwegen om een minimumbedrag of minimumnorm
voor defensie-uitgaven in nationale wetgeving op te nemen. Kunnen zij een volledig
overzicht hiervan geven voor alle NAVO-lidstaten?
10. Gevolgen
10.1. Algemeen
10.2. Financiële gevolgen
De leden van de PVV-fractie vragen aan de initiatiefnemers hoe zij aankijken tegen
een mogelijke situatie waarin de 2% NAVO-norm wettelijk is vastgelegd, maar Defensie
vervolgens het geld niet krijgt weggezet.
De leden van de PVV-fractie vragen de initiatiefnemers tevens hoe in hun ogen omgegaan
dient te worden met een situatie waarin gedurende een begrotingsjaar de groei van
de economie ertoe leidt dat de 2% norm toch niet gehaald wordt.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie lezen dat voor het berekenen van het bbp-percentage
een met het Ministerie van Financiën afgestemde berekeningswijze wordt gehanteerd.
Deze berekeningswijze wijkt af van de berekeningswijze van de NAVO. Volgens de berekeningswijze
van de NAVO zal Nederland uitkomen op 2,05 procent van het bbp in 2024, maar volgens
Nederlandse berekeningen komt Nederland uit op 1,84 procent van het bbp. Deze leden
onderschrijven de wenselijkheid en noodzaak om de investeringsbelofte van de NAVO-afspraken
te behalen en hierbij de NAVO-definitie van defensie-uitgaven te hanteren, maar zijn
benieuwd waarom dan niet ook de NAVO-berekeningswijze toegepast dient te worden. Kunnen
de initiatiefnemers dit verder motiveren?
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben met enige verbazing kennisgenomen van
de operationalisering van de jaarlijkse twee-procentnorm. Waarom hebben de initiatiefnemers
gekozen voor het vastzetten van de defensie-uitgaven gedurende een gehele kabinetsperiode?
Er zal toch jaarlijks een begroting overeengekomen moeten worden door het de begrotingswetgever?
Waarom hebben de initiatiefnemers ervoor gekozen om de hoogte van het bbp voor alle
begrotingsjaren van het kabinet gelijk te stellen aan het door het CPB geprognosticeerde
bbp van het laatste jaar van de kabinetsperiode? Betekent dit dat de defensie-uitgaven
in de eerste begrotingsjaren neerkomen op twee procent van het bbp van het laatste
begrotingsjaar in plaats van het (geprognosticeerde) bbp in het eigenlijke begrotingsjaar?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de hoogte van het bbp wordt bepaald door
alle begrotingsjaren van het kabinet gelijk te stellen aan het door het CPB geprognosticeerde
bbp van het laatste jaar van de kabinetsperiode. Het voordeel hiervan is dat de voorspelbaarheid
van de begroting zo groot mogelijk wordt gehouden. De leden van de SGP-fractie vragen
de initiatiefnemers echter nader in te gaan op de nadelen van deze systematiek. Ook
vragen zij of de initiatiefnemers alternatieven voor deze berekening hebben overwogen.
11. Advies en consultatie
12. Inwerkingtreding
Uit de toelichting blijkt dat het mogelijk is om de inwerkingtreding voor de verschillende
artikelen of onderdelen daarvan verschillend vast te kunnen stellen. De leden van
de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen verduidelijken hoe zij dit voor
zich zien. Welke onderdelen van de wet zouden eventueel later in werking (kunnen)
treden?
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1, tweede lid
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie lezen in artikel één tweede lid van het wetsvoorstel
dat de defensie-uitgaven met ingang van het begrotingsjaar volgend op het jaar van
inwerkingtreding het equivalent van ten minste twee procent van het bruto binnenlands
product van het land Nederland dienen te bedragen. De leden zijn benieuwd waarom is
gekozen voor defensie-uitgaven in plaats van defensiebegroting in de formulering?
Wordt hiermee de gerealiseerde uitgaven bedoeld? Wat gebeurt er als er, bijvoorbeeld
door personele tekorten of meevallers, onderuitputting optreedt?
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers toe te lichten wat er gebeurt
op het moment dat blijkt dat Nederland onverhoopt toch onder de 2%-norm zakt.
De leden van de SGP-fractie vragen om toe te lichten wat er gebeurt op het moment
dat in NAVO-verband de 2%-norm wordt verhoogd naar bijvoorbeeld 3% of 4% van het bbp.
Zijn de initiatiefnemers het met het met de leden van de SGP-fractie eens dat het
in die situatie voor de hand ligt om het minimumpercentage in de wet daar ook op aan
te passen?
De voorzitter van de commissie, De Roon
Adjunct-griffier van de commissie, Manten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
N.E. Manten, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Tegen |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Tegen |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.