Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Najaarsrapportage Afdeling advisering Raad van State en Kabinetsreactie
36 410 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Nr. 4 NAJAARSRAPPORTAGE AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN KABINETSREACTIE
Bij Kabinetsmissive van 4 september 2023, no. 2023001840, heeft Uwe Majesteit, op
voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van
State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerp-Miljoenennota 2024 en Septemberrapportage
OBT 2023, met memorie van toelichting.
A. INLEIDING EN CONCLUSIE
1. Inleiding
De Afdeling Advisering van de Raad van State brengt in deze rapportage zowel het advies
bij de Miljoenennota 2024 als de rapportage in het kader van het onafhankelijk begrotingstoezicht
uit.
De Afdeling advisering van de Raad van State is belast met het onafhankelijk begrotingstoezicht
op de naleving van de (Europese) begrotingsregels, bedoeld in het Verdrag inzake Stabiliteit,
Coördinatie en Bestuur (VSCB), in artikel 5 van Verordening (EU) 473/2013 en zoals
opgenomen in artikel 2, achtste lid van de Wet houdbare overheidsfinanciën. Het is
de taak van de onafhankelijke begrotingstoezichthouder om een beoordeling op te stellen
over de vraag of wordt voldaan aan de (Europese) begrotingsregels. De reactie van
het demissionaire kabinet op de Septemberrapportage in het kader van het onafhankelijk
begrotingstoezicht is integraal in deze rapportage opgenomen.
Het Advies bij de Miljoenennota vloeit voort uit de Wet Houdbare Overheidsfinanciën.
Op het advies bij de Miljoenennota reageert het kabinet in een nader rapport dat tegelijkertijd
met het Miljoenennota-advies naar de Kamer wordt gestuurd.
De Afdeling werkt voor haar beoordeling nauw samen met het Centraal Planbureau (CPB).
De taakverdeling houdt in dat het opstellen van onafhankelijke macro-economische en
budgettaire ramingen en analyses is belegd bij het CPB. De Afdeling is belast met
de meer normatieve beoordeling van de naleving van zowel de Europese als de nationale
begrotingsregels.
In het belang van de kwaliteit en zorgvuldigheid van de op te stellen beoordeling
heeft de Afdeling voor de Septemberrapportage en het Miljoenennota-advies kennis kunnen
nemen van een conceptversie van de Miljoenennota 2024.
Deze rapportage kent de volgende opzet:
A. Inleiding en conclusie
A.1. Inleiding
A.2. Samenvattende conclusie en advies
B. Macro-economische en budgettaire context
B.1. Het macro-economische beeld
B.2. Het budgettaire beeld
C. Advies over de Miljoenennota 2024
D. De impact van klimaatverandering op overheidsfinanciën en begrotingsbeleid
D.1. Klimaatrisico’s zijn begrotingsrisico’s
D.2. Vier elementen voor het creëren van een klimaatinclusief begrotingsraamwerk
D.3. Adviezen voor een klimaatinclusief begrotingsraamwerk
E. Septemberrapportage 2023
E.1. Adviezen voor het toekomstige begrotingsbeleid
E.2. Toets aan de Europese begrotingsregels
E.3. Toets aan de nationale begrotingsregels
E.4. Aandachtspunten bij de uitgavenkaders
E.5. Aandachtspunten bij het lastenkader
F. Reactie van het demissionaire kabinet
2. Samenvattende conclusie en advies
Het demissionaire kabinet presenteert met Prinsjesdag zijn laatste Miljoenennota van
deze kabinetsperiode. Daarmee zijn de begrotingsstukken relatief beleidsarm. Na de
aankomende Tweede Kamerverkiezingen zal door een nieuw kabinet het te voeren begrotingsbeleid
en de begrotingsregels voor deze aankomende kabinetsperiode worden geformuleerd. Daartoe
zijn zowel de ontwikkelingen voor de economie en overheidsfinanciën op de middellange
en lange termijn als de financiële uitgangspositie relevant.
Naar toekomstgericht begrotingsbeleid
Creëer toekomstgericht begrotingsbeleid. Dat is de essentie van het advies van de
Afdeling bij deze Miljoenennota en de bijbehorende begroting, met het oog op de aankomende
kabinetsperiode. Dit advies bestaat uit drie samenhangende delen. Ten eerste, benut
de eerste Miljoenennota van de aankomende kabinetsperiode voor een Startnota Brede
Welvaart, met daarin een analyse van de toekomstige Nederlandse economische, sociale,
ecologische en financiële structuur, gekoppeld aan de doelen uit het aanstaande regeerakkoord.
Ten tweede, maak het begrotingsbeleid en de begrotingssystematiek stapsgewijs klimaatinclusief
en maak klimaat onderdeel van de analyses voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.
Ten derde, voer schokbestendig begrotingsbeleid met voldoende begrotingsruimte aan
de start om bezuinigingen tijdens de rit te voorkomen. Op deze manier wordt meer zekerheid
in de uitvoering van overheidsbeleid gecreëerd, wat een maatschappelijk belang dient.
Startnota Brede Welvaart en structuuranalyse
In de Miljoenennota 2024 heeft het kabinet prominente aandacht voor brede welvaart
in relatie tot de macro-economie en de overheidsfinanciën, waarmee het concept brede
welvaart meer betekenis krijgt. Hiermee geeft het kabinet invulling aan het advies
van de Afdeling bij de Miljoenennota 2023 om een analyse van de sociaaleconomische
structuur van Nederland te maken. De Afdeling ziet deze analyse als een goede eerste
stap, die voor een volgend kabinet meer samenhang en verdere verbreding, verdieping
en concretisering behoeft. Het is van belang dat beleid voor de lange termijn wordt
gevoerd, dat effectief, stabiel, voorspelbaar en uitvoerbaar is. De Afdeling adviseert
de eerste Miljoenennota van het volgende kabinet te benutten voor een analytische
verdieping van het aankomende regeerakkoord, om daarmee als het ware een «Startnota
(in termen van) Brede Welvaart» te ontwikkelen. De daaropvolgende Miljoenennota’s
kunnen dan worden benut voor monitoring en eventuele bijsturing van de politiek gekozen
prioriteiten, zonder de focus op de lange termijn te verliezen.
Klimaatinclusief begrotingsraamwerk
Klimaatverandering is, naast het thema vergrijzing, de komende decennia één van de
grootste maatschappelijke opgave en zal daarmee ook leiden tot structurele veranderingen
in de overheidsfinanciën. Daarom acht de Afdeling het noodzakelijk een klimaatinclusief
begrotingsraamwerk te creëren, waar klimaatadaptatie en -mitigatie onderdeel van zijn.
De ontwikkeling van een klimaatinclusief begrotingsraamwerk is een groeimodel, dat
stapsgewijs moet worden ontwikkeld; niet alles kan en hoeft in één keer. Maar het
is wel nodig nu te beginnen. Elementen van een klimaatinclusief begrotingsraamwerk,
onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Ministers van Financiën en Klimaat
& Energie, zijn:
• Meer inzicht in de (toekomstige) budgettaire gevolgen van klimaatverandering.
• Brede definities en classificatie van uitgaven en inkomsten gerelateerd aan klimaat
die aansluiten bij Europese methoden.
• Transparantie in de begroting, ook ten behoeve van het parlementair budgetrecht; onder
meer door een apart uitgavenkader Klimaat te overwegen.
• Goede begrotingsverantwoording en verslaglegging.
Schokbestendig toekomstig begrotingsbeleid
De Afdeling heeft in eerdere adviezen over de Miljoenennota erop gewezen dat duidelijke
ankers voor het begrotingsbeleid een democratisch belang dienen en het parlementair
budgetrecht versterken; het is van belang dat het begrotingsbeleid kan bijdragen aan
het vertrouwen van burgers in de daadwerkelijke realisatie van overheidsvoorzieningen
en beleidsvoornemens. De Afdeling ziet de volgende elementen als meest belangrijk
voor het toekomstige begrotingsbeleid, gegeven de huidige stand van de economie en
overheidsfinanciën en gegeven de structurele uitdagingen voor klimaat en vergrijzing:
• Kies begrotingsankers die ruimte bieden om ook bij budgettaire tegenvallers en economische
tegenwind de automatische stabilisatoren te laten werken, dat wil zeggen dat tussentijdse
bezuinigingen of lastenverzwaringen kunnen worden voorkomen.
• Maak het begrotingsbeleid en de begrotingssystematiek klimaatinclusief.
• Geef brede welvaart concretere invulling door de eerste Miljoenennota van het volgende
kabinet te benutten voor een «Startnota Brede Welvaart», om samenhangend beleid voor
de lange termijn te bevorderen.
• Laat bij de start van een nieuw kabinet het regeerakkoord onafhankelijk doorrekenen.
Creëer vervolgens rust in het begrotingsproces, met vaste momenten voor de Voorjaarsnota
en Prinsjesdag passend bij het Europees Semester. Het wordt mogelijk al komend voorjaar
verplicht voor lidstaten om meerjarenplannen bij de Europese Commissie in te dienen.
Begrotingstoetsing
Voor de jaren 2023 en 2024 voldoet de Nederlandse begroting naar verwachting aan de
vereisten uit de correctieve arm van het SGP. Voor beide jaren wordt echter niet voldaan
aan de normen voor het structureel saldo, waarmee expansief begrotingsbeleid wordt
gevoerd. Na 2024 loopt het begrotingstekort en de EMU-schuld naar verwachting verder
op. De analyses voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op middellange en lange
termijn laten dan ook een verslechtering van de houdbaarheid zien.
Het kabinet heeft het koopkrachtpakket, zoals gepresenteerd in de Miljoenennota 2024,
met structurele maatregelen aan de uitgaven- en de inkomstenkant van de begroting
en de nog openstaande besluitvorming in het inkomstenkader voorzien van structurele
overdekking. Dat is, net als bij de Voorjaarsnota, een goede stap om de overheidsfinanciën
te verbeteren. In 2023, 2025 en 2026 is niet het hele koopkrachtpakket van dekking
voorzien. Met volledige dekking van de koopkrachtmaatregelen aan de inkomstenkant
wordt de scheiding tussen inkomsten en uitgaven echter niet gerespecteerd. De Afdeling
heeft niet aan het uitgavenplafond en inkomstenkader kunnen toetsen, omdat het CPB
bij deze augustusbesluitvorming geen overzicht en analyse heeft gemaakt van alle plafondaanpassingen
en kadercorrecties, vanwege de demissionaire status van het kabinet.
De Afdeling constateert dat ze de begrotingstoetsing deze kabinetsperiode doorgaans
niet volledig heeft kunnen doen, doordat informatie ontbrak of er geen sprake was
van een ordentelijk begrotingsproces. De Afdeling acht het van belang dat een volgend
kabinet de eigen overeengekomen begrotingsregels en afspraken naleeft en dat onafhankelijke
doorrekeningen van de beleidsvoornemens en toetsing aan de nationale en Europese begrotingsregels
mogelijk zijn. Te beginnen bij de start van een nieuwe regeerperiode. Daarmee wordt
rust gecreëerd in het begrotingsproces, wat de voorspelbaarheid van beleid en een
stabiele uitvoering bevordert.
B. MACRO-ECONOMISCHE EN BUDGETTAIRE CONTEXT
1. Het macro-economische beeld
Korte termijn (2023–2024)
Na een forse (inhaal)groei in 2021 en 2022 laat de Nederlandse economie in 2023 een
afkoeling zien, aldus het CPB in de Macro Economische Verkenning 2024.1 Omdat de wereldeconomie relatief traag groeit, neemt de groei van de Nederlandse
uitvoer ten opzichte van afgelopen jaren af, evenals de groei van de wederuitvoer.2 Dit is terug te zien in een forse daling van de productie van industriële bedrijven
sinds april 2022, voor wie ook de hoge energieprijzen een rol spelen. Oplopende rentes
dragen verder bij aan de afkoeling van de economie. De groei van de bedrijfsinvesteringen
zwakt mede af door de hogere rentes op leningen. Door de oplopende hypotheekrente
dalen de huizenprijzen, resulterend in een krimp van de woninginvesteringen.
De aanhoudend krappe arbeidsmarkt, aantrekkende loongroei en overheidssteun verzachten
het beeld. Door de afkoeling van de economie nemen de krapte op de arbeidsmarkt en
de hoge inflatie enigszins af. De groei van de werkgelegenheid neemt af en komt volledig
door de arbeidsvraag van de overheid. De werkloosheid blijft echter laag, omdat het
aantal beschikbare banen hoog blijft. De combinatie van een krappe arbeidsmarkt en
hoge inflatie leidt tot hogere loonstijgingen. Stijgingen in het incidentele loon,
naast het cao-loon, duidt op een verbeterende onderhandelingspositie van werkenden.
Hogere lonen kunnen de productiviteitsgroei stimuleren, door het aanzwengelen van
de bedrijvendynamiek.
De cMEV laat zien dat de arbeidsinkomensquote, het aandeel van het binnenlands inkomen
dat bij werkenden terechtkomt, is gedaald in 2022, verder daalt in 2023 en weer wat
toeneemt in 2024.3 Deze trend en de sterk gestegen opbrengsten van de vennootschapsbelasting suggereren
dat er op macro-economisch niveau nog loonruimte aanwezig is. Tegelijkertijd bestaan
er aanzienlijke verschillen tussen bedrijfstakken. Daarmee zullen loonstijgingen deels
doorwerken in de kerninflatie.
In 2024 herstelt de koopkracht gedeeltelijk van het verlies in 2022 en 2023 en is
de reële loonstijging positief. Dit verhult echter verschillen tussen huishoudens.
De armoede loopt in 2024 in de cMEV-raming flink op door het wegvallen van tijdelijk
inkomensondersteunend beleid. Op basis van de uitkomsten van de cMEV-raming van het
CPB heeft het kabinet besloten tot een koopkrachtpakket om kwetsbare groepen te ondersteunen.
Door het koopkrachtpakket stabiliseert het aantal mensen in armoede in 2024 ten opzichte
van 2023.
De MEV-raming, waarin de augustusbesluitvorming is verwerkt op basis van de cMEV,
vertoont slechts kleine verschillen met de cMEV. De raming van het CPB is met veel
onzekerheid omgeven, mede door grote risico's in het buitenland, zoals de oorlog in
Oekraïne en andere geopolitieke spanningen, en door de val van het kabinet. Daarnaast
is, gezien de sterk opgelopen rente, toenemende schuldenproblematiek bij andere Europese
overheden een risico. Een opwaarts risico, waardoor de economie minder kan afkoelen
dan verwacht, is de ongebruikelijk hoge spaarquote: een daling naar het langjarig
gemiddelde zou een flinke economische impuls betekenen.
Tabel 1: Kerngegevens macro-economische ontwikkelingen 2022–2024
2022
2023
2024
(mutaties in % per jaar)
MEV 2024
CEP 2023
MEV 2024
CEP 2023
MEV 2024
Eurozone
Bruto binnenlands product (economische groei)
3,5
0,8
0,5
1,5
1,3
Nederland
Bruto binnenlands product (economische groei)
4,3
1,6
0,7
1,4
1,5
Arbeidsproductiviteit bedrijven (per uur)
1,0
0,4
-0,9
1,1
0,8
Bruto investeringen bedrijven (excl. Woningen %)
4,0
0,0
8,5
1,2
0,5
Investeringen bedrijven in woningen
1,0
– 1,1
– 0,4
– 1,5
– 6,2
Consumptie huishoudens
6,6
1,7
0,6
1,4
2,4
Statische koopkracht
– 2,7
– 0,2
– 1,1
2
1,8
Inflatie, nationale consumentenprijsindex
10
3
3,9
3,1
3,8
Personen in armoede
4,7
4,7
4,8
5,8
4,8
Invoer goederen en diensten
3,8
4,2
1,9
2,5
2,1
Uitvoer goederen en diensten
4,5
3,7
0,8
2,3
1,5
Cao-loon bedrijven
3,1
5
5,8
5
5,6
Werkgelegenheid (in uren)
3,9
1,2
1,2
0,4
0,6
Werkloze beroepsbevolking (niveau in %)
3,5
3,9
3,6
4,1
4
Bron: CPB, Macro-Economische Verkenning 2024, Centraal Economisch Plan 2023
Middellange termijn (2025–2028)
Bij de Concept Macro-economische Verkenning 2024 heeft het CPB ook een vooruitblik
naar 2025–2028 gepresenteerd voor de macro-economie en overheidsfinanciën, de zogenoemde
Middellangetermijnraming (MLT). Deze MLT geldt als uitgangspunt voor het doorrekenen
van de verkiezingsprogramma’s. De augustusbesluitvorming wordt verwerkt in de Miljoenennota
2024, de departementale begrotingen en in de MEV, maar niet meer in de MLT.
De economische groei vertraagt naar verwachting tot gemiddeld 1,1% in 2025–2028. Dit
is op basis van de veronderstelling dat de economische groei zich naar een evenwichtssituatie
zal bewegen, omdat conjunctuurgolven niet goed zijn te voorspellen. De groei van het
arbeidsaanbod neemt geleidelijk af, mede door vergrijzing en omdat de participatiegraad
binnen cohorten minder stijgt. De vertraging van de structurele productiviteitsgroei
duurt voort. Een verschuiving van de Nederlandse economische structuur naar een diensteneconomie
speelt hierin een rol. De andere oorzaken van de(wereldwijde) vertraging van de productiviteitsgroei
zijn onduidelijk. Gegeven de lagere groei van het arbeidsaanbod en werkgelegenheidsgroei
in de publieke sector, zal op de middellange termijn de werkgelegenheid in de marktsector
afnemen. De werkgelegenheid in de zorgsector neemt in de periode tot en met 2028 harder
toe dan de groei van het arbeidsaanbod, zodat er op middellange termijn minder mensen
beschikbaar zijn om in de marktsector te werken.
Grote economische onzekerheden op de middellange termijn worden veroorzaakt door de
krapte op de arbeidsmarkt en internationale ontwikkelingen en spanningen. Ook zal
er de komende jaren wereldwijd ambitieus klimaatbeleid moeten worden gevoerd om de
doelen van Parijs in zicht te houden. De impact van zowel dit beleid, als van klimaatverandering
zelf, op de economische ontwikkelingen wereldwijd is moeilijk in te schatten.
Tabel 2: Kerngegevens macro-economische ontwikkelingen 2025–2028
(mutaties in % per jaar)
2025
2026
2027
2028
Eurozone
Bruto binnenlands product (economische groei)
1,3
1,2
1,1
1,1
Nederland
Bruto binnenlands product (economische groei)
1,2
1,1
1,1
1,1
Arbeidsproductiviteit bedrijven (per uur)
1,0
1,0
0,9
0,9
Bruto investeringen bedrijven (excl. Woningen %)
1,0
0,8
0,0
1,8
Investeringen bedrijven in woningen
1,1
1,1
1,0
1,0
Consumptie huishoudens
2,0
1,8
1,7
1,8
Statische koopkracht
0,7
1,2
0,8
1,1
Inflatie, nationale consumentenprijsindex
2,6
2,5
2,4
2,1
Personen in armoede
6,0
5,9
6,0
6,1
Invoer goederen en diensten
3,0
2,8
3,0
3,3
Uitvoer goederen en diensten
2,3
2,2
2,1
2,1
Cao-loon bedrijven
4,7
4,5
3,8
3,5
Werkgelegenheid (in uren)
0,0
0,1
0,1
0,2
Werkloze beroepsbevolking (niveau in %)
4,2
4,4
4,6
4,8
Bron: CPB, Concept Macro-Economische Verkenning 2024
Er is ook bij de groeivertraging de komende jaren sprake van een economie die boven
evenwichtsniveau presteert, zich vooral uitende in een aanhoudend krappe arbeidsmarkt
en hogere inflatie. De overheid draagt in belangrijke mate bij aan de stand van de
economie, de krappe arbeidsmarkt en de inflatie door het voeren van expansief begrotingsbeleid
en een grote vraag naar arbeid voor de publieke sector. De Nederlandse economie is,
zoals bekend, vrij gevoelig voor Europese en internationale ontwikkelingen, maar de
Afdeling merkt op dat ook de komende kabinetsperiodes nationale politieke keuzes kunnen
bijdragen aan afkoeling van de economie. Tegen deze achtergrond moet ook het eerdere
advies van de Afdeling worden begrepen om te komen tot een economische structuuranalyse,
dat in paragraaf C van dit advies verder aan de orde komt, alsmede de eerder door
de Afdeling onderstreepte noodzaak om prioriteiten te stellen («niet alles kan en
zeker niet tegelijkertijd»).4
2. Het budgettaire beeld
Korte termijn (2023–2024)
Er is sprake van een toename van de collectieve uitgaven sinds de start van huidige
kabinetsperiode door extra intensiveringen op onder meer asiel, defensie, onderwijs
en infrastructuur. In 2023 en 2024 blijft de staatsschuld naar verwachting van het
CPB onder de 50% bbp. De staatsschuld wordt gedrukt door de hoge inflatie (noemereffect)
en door de veronderstelling dat het de overheid niet lukt om alle gebudgetteerde middelen
uit te geven vanwege de krappe arbeidsmarkt en andere uitvoeringsproblemen. De onderuitputting
wordt in 2024 hoger ingeschat vanwege de val van het kabinet, dit is echter met grote
onzekerheid omgeven.
Tegenover de dempende werking van onderuitputting, staan dalende inkomsten door lagere
gasbaten in 2024 dan in 2023 en dalende opbrengsten in de loon- en inkomensheffing.
In de vennootschapsbelasting wordt in 2023 juist een flinke stijging van de opbrengsten
ten opzichte van 2022 verwacht. De kosten voor de overheid voor de eenmalige solidariteitsheffing
op aardgasproducten valt weg in 2023, en de kosten voor de tijdelijke energiemaatregelen
in 2024. Ook zal, na het afbouwen van eerdere steunmaatregelen, de belastinginkomsten
op energie in 2023 weer toenemen. De per saldo dalende collectieve inkomsten en stijgende
uitgaven betekenen dat het begrotingstekort in 2024 licht oploopt ten opzichte van
2023 naar -2,4% bbp.
Tabel 3: Kerngegevens overheidsfinanciën 2022–2024
2022
2023
2024
(in % bbp)
MEV 2024
CEP 2023
MEV 2024
CEP 2023
MEV 2024
Bruto collectieve uitgaven
43,7
45,2
44,1
44,4
44,9
Collectieve lasten
38,6
38,3
38,8
38,1
38,7
Feitelijk EMU-saldo
– 0,1
– 3
– 1,5
– 2,6
– 2,4
w.v. EMU-saldo lokale overheden
0,2
– 0,1
– 0,1
– 0,3
– 0,3
Structureel EMU-saldo
– 1,0
– 3,6
– 1,6
– 3
– 2,2
EMU-schuld
50,1
48,4
47,7
48,7
46,9
Bron: CPB, Macro-Economische Verkenning 2024, Centraal Economisch Plan 2023
Middellange termijn (2025–2028)
De cMEV-raming van het CPB laat zien dat de overheidsfinanciën op de middellange termijn
naar verwachting verslechteren. Bij ongewijzigd beleid, waarin de augustusbesluitvorming
voor de begroting van 2024 niet is meegenomen, lopen het overheidstekort en de overheidsschuld
op. In 2026, 2027 en 2028 komt het begrotingstekort naar verwachting uit boven de
norm voor het maximale Europese begrotingstekort van 3% bbp. Vanaf het aantreden van
het vorige kabinet in 2019 zijn de overheidsuitgaven voortdurend harder gestegen dan
de economie, mede door crisisbeleid naar aanleiding van de Covid-19 pandemie en de
(gevolgen van de) oorlog in Oekraïne. Bij ongewijzigd beleid houdt die stijging de
komende jaren aan.
Tabel 4: Kerngegevens overheidsfinanciën 2025–2028
(in % bbp)
2025
2026
2027
2028
Bruto collectieve uitgaven
45,0
46,1
45,9
46,7
Collectieve lasten
38,5
38,9
38,9
39,0
Feitelijk EMU-saldo
– 2,6
– 3,4
– 3,3
– 3,6
w.v. EMU-saldo lokale overheden
– 0,3
– 0,3
– 0,3
– 0,4
Structureel EMU-saldo
– 2,1
– 2,9
– 2,7
– 3,0
Overheidsschuld
48,3
50,1
51,8
53,0
Bron: Centraal Planbureau (2023) Concept Macro-Economische Verkenning 2024.
Het oplopen van het begrotingstekort wordt onder meer veroorzaakt door extra uitgaven,
zoals de fondsen voor klimaat, stikstof en extra defensie-uitgaven. Bovendien wordt
een afname van de onderuitputting geraamd, door een verwachte geleidelijke afname
van personeelstekorten en knelpunten in de uitvoering. De uitgaven aan AOW stijgen
door vergrijzing. Rente-uitgaven op de staatsobligaties nemen geleidelijk toe vanwege
hogere rentes: in 2028 bedragen de rente-uitgaven naar schatting € 14,7 mld. Dat is
€ 7,2 mld. Meer dan in 2023. De zorguitgaven stijgen richting 2028 harder dan het
bbp. De reële groei van de zorguitgaven is gemiddeld 3,0% per jaar over de periode
2025–2028. Deze groei wordt voor iets minder dan de helft veroorzaakt door demografische
ontwikkelingen.
C. ADVIES OVER DE MILJOENENNOTA 2024
De Miljoenennota 2024 en de ontwerpbegrotingen voor 2024 worden ingediend door een
demissionair kabinet. Voor extra intensiveringen of nieuw beleid ziet het kabinet
geen budgettaire ruimte. Bovendien vindt het kabinet dit ook niet passend bij de huidige
demissionaire status. Daarmee zijn de begrotingsstukken relatief beleidsarm. Op basis
van de uitkomsten van de cMEV-raming van het CPB heeft het kabinet besloten tot een
koopkrachtpakket om kwetsbare groepen te ondersteunen.
Na een koopkrachtpakket met incidentele inkomensondersteunende maatregelen voor het
najaar van 2022 en voor 2023, wordt in de Miljoenennota 2024 een koopkrachtpakket
met structurele maatregelen aangekondigd.5 Onder andere het kindgebonden budget en de huurtoeslag worden structureel verhoogd.
Ook wordt er een envelop uitgetrokken ter verbetering van de koopkracht voor Caribisch
Nederland. Daarnaast is besloten tot het verhogen van de arbeidskorting met € 115,
wordt de eerder voorgenomen verlaging van de jonggehandicaptenkorting geschrapt en
de afbouw van de dubbele factor in de algemene heffingskorting in de bijstand bevroren.
Het noodfonds voor mensen die hun energierekening niet meer kunnen betalen wordt verlengd
tot en met 2024.
De dekking voor deze maatregelen wordt onder meer ingevuld door een overschot in het
inkomstenkader, door een beperking van de indexatie van het aanvangspunt in het toptarief
van box 1 in de inkomstenbelasting, een beperking van de indexatie van het aanvangspunt
in de tweede schijf in box 1 van de inkomstenbelasting voor degenen die niet of niet
geheel premieplichtig zijn voor de premies volksverzekeringen, zoals gepensioneerden,6 een verhoging van de alcoholaccijns en de accijnzen op de rooktabak en door inzet
van een overschot op de maatregelen uit het Voorjaarspakket Klimaat.
Gezien de demissionaire status van het kabinet is vooralsnog besloten geen invulling
te geven aan drie openstaande lastenmaatregelen uit het klimaatpakket van het voorjaar.
Dit heeft onder andere betrekking op het Betalen naar Gebruik, de afbouw van fossiele
subsidies en de taakstelling van 1,2 Mton CO2-reductie via tariefaanpassingen van de energiebelasting. De besluitvorming hierover
wordt gelaten aan een volgend kabinet. Zie hoofdstuk E3 van deze rapportage voor een
uitgebreidere toelichting op de besluitvorming in de Miljoenennota.
Reflectie op de samenhang binnen brede welvaart
In de Miljoenennota 2024 heeft het kabinet nadrukkelijk aandacht voor brede welvaart
in relatie tot de macro-economie en de overheidsfinanciën. Ook besteedt het kabinet
in de Miljoenennota 2024 zowel in hoofdstuk 1 als hoofdstuk 3 aandacht aan enkele
thema’s van brede welvaart.
In het advies bij de Miljoenennota 2023 heeft de Afdeling de regering geadviseerd
om een analyse van de sociaaleconomische structuur van Nederland en van de onderliggende
sterktes en zwaktes op middellange termijn te maken. Een dergelijke analyse heeft
als doel om tot integraal afgewogen keuzes en prioritering te komen en is bedoeld
om het handelings- en oplossingsvermogen van de regering en het parlement te ondersteunen.
In Hoofdstuk 1 van de Miljoenennota presenteert de regering een analyse van elementen
van brede welvaart. Deze analyse levert drie inzichten op, waarin verschillende afruilen
naar voren komen. Ten eerste analyseert de regering dat de duurzaamheidstransitie
positieve gezondheidsgevolgen kan hebben en kansen kan bieden voor de economie. Maar
vanwege verdelingseffecten en mogelijke gevolgen voor de bestaanszekerheid van mensen
is het belangrijk dat mensen mee kunnen komen met de transitie. Vervolgens stelt de
regering dat internationale samenwerking kan bijdragen aan de aanpak van grensoverschrijdende
uitdagingen zoals veiligheid en duurzaamheid. Maar dit kan ook tot spanning leiden
dat ten koste gaat van bestaanszekerheid die het daarmee samenhangende vertrouwen
in de overheid kan schaden. De regering sluit af met het inzicht dat sterke democratische
en economische instituties en veiligheid randvoorwaarden zijn voor een hoogwaardige
kenniseconomie om gelijke kansen en bestaanszekerheid te kunnen garanderen.
In Hoofdstuk 3 van de Miljoenennota wordt nader ingegaan op de economische structuur
en stelt de regering dat in een economie die brede welvaart genereert, werken moet
lonen en dat ook niet-betaald werk moet worden gewaardeerd; dat vergrijzing zal zorgen
voor structurele krapte op de arbeidsmarkt en dat daarom productiviteitsgroei nodig
is; dat verschillende sociaaleconomische groepen uiteenlopende maatschappelijke posities
en levenskansen hebben en dat daarom het vergroten van kansengelijkheid belangrijk
is; en dat de economie zicht dient te begeven binnen de planetaire grenzen van het
klimaat en de natuur.
De Afdeling constateert een geleidelijke verschuiving in opeenvolgende Miljoenennota’s
van denken in termen van economische groei naar een omvattender benadering in termen
van brede welvaart. Met het centraal stellen van brede welvaart in de Miljoenennota
krijgt het concept brede welvaart meer betekenis. Het denken in termen van brede welvaart
stimuleert immers het denken over de lange termijn en stelt in staat om te kijken
naar de samenhang tussen verschillende maatschappelijke uitdagingen. De Afdeling ziet
de beschouwing in Hoofdstuk 1 en de geschetste uitgangspunten voor het vergroten van
brede welvaart in Hoofdstuk 3 van de Miljoenennota als een goede eerste stap, die
voor een volgend kabinet meer samenhang en verdere verbreding, verdieping en concretisering
behoeft.
De analyse van de elementen van en de samenhang tussen een aantal thema’s van brede
welvaart (hoofdstuk 1) en het denkkader voor het vergroten van brede welvaart (hoofdstuk 3)
worden in de Miljoenennota nog onvoldoende met elkaar in verbinding gebracht. De verschillende
stappen van beschrijving, analyse, beleidsvoorstellen en indicatoren kunnen daarbij
duidelijker worden onderscheiden en beschreven. Daarnaast is niet op voorhand duidelijk
op basis van welke overwegingen de regering tot de keuze voor de verschillende thema’s
in de afzonderlijke analyses in de Miljoenennota komt. Hoewel de verschillende thema’s
door de Afdeling als belangrijk worden gezien, is vanwege de achterblijvende motivering
onduidelijk of de analyse hiermee compleet is, of dat er bepaalde thema’s zijn die
op dit moment ontbreken in de analyse. Recente brieven van verschillende bewindspersonen
over de arbeidsmarkt (SZW), economische structuur (EZK), ruimtelijke ordening en volkshuisvesting
(BZK), lijken bijvoorbeeld geen onderdeel te zijn van de hoofdstukken 1 en 3; ook
de beleidsvoorstellen uit voornoemde brieven zijn nauwelijks herkenbaar in deze Miljoenennota.7
Ook andere invalshoeken lijken te ontbreken, bijvoorbeeld de aandacht voor de samenwerking
tussen de Rijksoverheid en medeoverheden. Maatschappelijke opgaven overschrijden vrijwel
altijd de grenzen van bestuurlijke indelingen. Dit vraagt om goede interbestuurlijke
samenwerking, zeker nu de uitvoering van belangrijke opgaven zoals klimaat en wonen
voor een belangrijk deel op het terrein van de medeoverheden liggen, maar vraagt ook
om dat perspectief te betrekken bij de analysefase.
Advies voor verdieping en concretisering van brede welvaart
Het begrip «brede welvaart» onderstreept dat welvaart van meer factoren afhankelijk
is dan alleen de conjuncturele ontwikkelingen of de groei van het bbp. Het is een
perspectief wat het lange termijn denken bevordert en kan daarmee als ankerpunt fungeren
voor voorspelbaar en effectief beleid.8 Sturing op brede welvaart is meer dan sturing op één of enkele indicatoren: de samenhang
tussen dimensies van brede welvaart en de verdeling tussen groepen is van belang.
Bovendien vraagt het vergroten van brede welvaart, juist vanwege de samenhang tussen
opgaven, om structurele oplossingen. Jaarlijkse sturing op losse indicatoren sorteert
slechts beperkte of tijdelijke effecten.
Een voorbeeld hiervan zijn de koopkrachtmaatregelen gepresenteerd in de Miljoenennota
2024, met als doel kwetsbare groepen te ondersteunen. De regering treft een aantal
maatregelen, zonder onderliggende analyse in de Miljoenennota van de oorzaken van
de armoedeproblematiek en van bewezen effectieve en uitvoerbare maatregelen. Om onder
meer werken te laten lonen en kansengelijkheid te vergroten, zoals benoemd als uitdagingen
in hoofdstuk 3 van de Miljoenennota, zijn echter structureel beleid en hervormingen
benodigd op uiteenlopende beleidsterreinen, zoals de arbeidsmarkt en in de volkshuisvesting.
Voordat beleidsopties om het aantal kwetsbare mensen te kunnen verminderen kunnen
worden geïnventariseerd, is een samenhangende analyse van de problemen, uitdagingen
en kansen in de economische structuur, de verschillende dimensies van brede welvaart
en van de samenhang tussen verschillende beleidsterreinen benodigd.
De maatschappelijke uitdagingen voor komende regeerperiode zullen de dimensies van
brede welvaart raken. Daarmee is het van belang dat beleid voor de lange termijn wordt
gevoerd, dat effectief, stabiel, voorspelbaar en uitvoerbaar is. Zoals de regering
ook zelf in Hoofdstuk 3 van de Miljoenennota onderstreept: bij het reageren op actuele
ontwikkelingen bestaat het risico dat de focus op structurele analyse en beleid voor
de lange termijn naar de achtergrond verdwijnt.
Volgende Miljoenennota’s zullen, naar verwachting, reflecteren op het financieel,
sociaaleconomisch en ecologisch beleid volgend uit het aankomende regeerakkoord. De
Afdeling adviseert de eerste Miljoenennota van het volgende kabinet te benutten voor
een analytische verdieping van het aankomende regeerakkoord, om daarmee als het ware
een «Startnota (in termen van) Brede Welvaart» te ontwikkelen. De daarop volgende
Miljoenennota’s kunnen dan worden benut voor monitoring en eventuele bijsturing van
de politiek gekozen prioriteiten, zonder de focus op de lange termijn te verliezen.
D. DE IMPACT VAN KLIMAATVERANDERING OP DE OVERHEIDSFINANCIEN EN HET BEGROTINGSBELEID
De Afdeling vraagt in het Miljoenennota-advies van dit jaar speciale aandacht voor
de impact van klimaatverandering op de overheidsfinanciën en het begrotingsbeleid.9 De Afdeling behandelt dit thema tegen de achtergrond van de urgentie van klimaatverandering,
waar in de ontwerp-Miljoenennota 2024 meermaals aandacht aan wordt besteed. De aandacht
voor het thema klimaat is in de Miljoenennota echter vooral beschrijvend van aard.
Dit advies bij de Miljoenennota beoogt behulpzaam te zijn in het concretiseren van
het thema van «de grenzen aan klimaat en de natuur waarbinnen de economie vormgegeven
dient te worden», zoals gepresenteerd in de ontwerp-Miljoenennota 2024.
Het thema klimaat is – naast het thema vergrijzing – op de korte, middellange en lange
termijn een urgente maatschappelijke opgave die vraagt om scherpe beleidskeuzes. De
vergrijzing is echter, in tegenstelling tot het klimaat, reeds deels onderdeel van
de integrale afwegingen. Dit advies bij de Miljoenennota gaat in op de vraag hoe de
houdbaarheid van het klimaat zich verhoudt tot de houdbaarheid van de overheidsfinanciën
en op welke manier de integrale (politieke) weging tussen klimaatbeleid en ander beleid
kan worden versterkt. De Afdeling presenteert hiervoor concrete handelingsperspectieven
voor het begrotingsbeleid en de begrotingssystematiek voor de komende jaren.
Paragraaf D.1. beschrijft waarom klimaatrisico’s ook een risico voor de begroting
vormen en hoe deze de samenstelling en hoogte van de inkomsten en uitgaven van de
overheid structureel kunnen beïnvloeden. Paragraaf D.2. beschrijft vier elementen
waarin aanpassingen nodig zijn om het Nederlandse begrotingsraamwerk klimaatinclusief
te maken. Deze elementen zijn een strategisch raamwerk; de begrotingsinstrumenten,
-methoden en -systematiek; de governance; en verslaggeving en verantwoording. Paragraaf D.3.
schetst een stapsgewijze aanpak om te komen tot een klimaatinclusief begrotingsraamwerk
en biedt concrete adviezen, gerelateerd aan de hiervoor beschreven vier elementen,
hoe komende jaren kan worden toegewerkt naar een klimaatinclusief begrotingsraamwerk.
De Afdeling presenteert nadrukkelijk een groeimodel; niet alles kan en hoeft in één
keer. Maar het is wel nodig nu te beginnen.
1. Klimaatrisico’s zijn begrotingsrisico’s
De klimaatverandering is de komende decennia één van de grootste maatschappelijke
opgaven, zo niet dé grootste opgave. De opwarming van de aarde zal volgens het IPCC
op korte termijn (2021–2040) blijven toenemen, voornamelijk als gevolg van toegenomen
cumulatieve CO2-emissies.10 Reeds is sprake van een toename van extreme weersomstandigheden die naar alle waarschijnlijkheid
zal verhevigen.
Volgens de Monitor Brede Welvaart, waar klimaat onderdeel van is, staat de indicator
natuurlijk kapitaal in Nederland onder druk voor toekomstige generaties.11 Uit de Sustainable Development Goal gericht op klimaatactie blijkt dat Nederland
in Europese vergelijking voor de verschillende klimaatgerelateerde indicatoren in
de middengroep of in de onderste groep op de ranglijst staat.12 Driekwart van de Nederlandse bevolking maakt zich volgens de Monitor Brede Welvaart
zorgen over klimaatverandering.
De klimaatverandering is geen tijdelijk probleem, maar vraagt blijvende aandacht:
zelfs als adaptatie- en mitigatiebeleid13 uiteindelijk succesvol is in het terugdringen van broeikasgasemissies zijn structurele
inspanningen benodigd om de uitstoot van broeikasgassen te minimaliseren en de opwarming
van de aarde op een leefbaar niveau te houden. Bovendien zal klimaatverandering leiden
tot klimaatschade voor burgers, bedrijven, verzekeraars en overheden.
De drie kanalen van de kosten van klimaatverandering, namelijk mitigatie- en adaptatiebeleid
en klimaatschade, zijn met elkaar, en met internationale inspanningen, verbonden.
Ze vormen als het ware communicerende vaten; zodra mitigatiebeleid niet succesvol
is in het terugdringen van broeikasgasemissies, en er geen succesvol adaptatiebeleid
wordt gevoerd, neemt de omvang van de kosten door fysieke schade toe. Bovendien kan
het succesvol omlaag brengen van broeikasgassen – en daarmee het verlagen van kosten
voor schade en adaptatie – alleen in internationaal verband gebeuren.14 Alle drie de kanalen brengen kosten mee die deels via de overheid lopen. In hoeverre
de overheid de kosten zal dragen is een beleidskeuze. De nationale (mitigatie)doelstellingen
voor het verlagen van broeikasgasreducties zijn vastgelegd in de Klimaatwet, waarbij
Nederland gekozen heeft voor een reductiedoelstelling van 55% in 2030 en 100% in 2050.15
De samenleving, natuur en gezondheid nu en in de toekomst zullen sterk bepaald worden
door klimaatverandering. Ook vrijwel alle beleidsterreinen van de overheid, zoals
voedselveiligheid, volksgezondheid, landbouw, infrastructuur, migratie en stedelijke
ontwikkeling zullen volgens het IPCC door klimaatverandering geraakt worden.16 Het versterken van de biodiversiteit verdient hierin aparte aandacht. Als er geen
actie wordt ondernomen zullen ongeveer één miljoen soorten uitsterven.17 Bovendien versterken klimaatverandering en de achteruitgang van natuur elkaar. Daarom
kan de aanpak voor klimaatverandering niet los worden gezien van de aanpak voor het
versterken van de biodiversiteit. Het adresseren van de klimaatverandering – in perspectief
van brede welvaart en in samenhang met andere maatschappelijke opgaven – is daarmee
nadrukkelijk een opgave voor alle overheden, namelijk lokaal, regionaal, nationaal
en supranationaal, en voor hun onderlinge bestuurlijke verhoudingen en taakverdeling.
Ook de economie zal sterk worden bepaald door klimaatverandering. Zo kunnen volgens
het IMF aanhoudende temperatuurstijgingen en extreme weersomstandigheden op de lange
termijn negatieve invloed hebben op de arbeidsproductiviteit, investeringen vertragen
en schade toebrengen aan menselijke gezondheid.18 Wereldhandelsstromen kunnen volgens de WTO verstoord raken, met als gevolg een toename
aan handelskosten en aanbodschokken.19 De ECB noemt indirecte inflatie-effecten die kunnen optreden als gevolg van aanbodschokken
en door een toename van instabiliteit van het financiële systeem.20 Economische structuurverandering kan optreden door verandering van de comparatieve
voordelen van en daarmee de bedrijvigheid in een land.21 Dit biedt zowel risico’s als kansen.22 Ook kan klimaatverandering (bijvoorbeeld door stijging van de zeespiegel en/of droogte)
de mogelijkheid in delen van de wereld en in landen om economische en maatschappelijke
activiteiten te ontplooien ernstig ontregelen of zelfs onmogelijk maken.23
Voor burgers en bedrijven kan klimaatverandering leiden tot lagere inkomsten door
de impact van klimaat op menselijke gezondheid (via verslechterde kwaliteit van voeding,
verminderde leercapaciteit en ontwikkeling van vaardigheden en/of verminderde arbeidsproductiviteit)24, of tot extra kosten op het moment dat schade optreedt aan woningen, bedrijven en
ander bezit en tot verstoringen in of structurele verandering van bedrijvigheid door
aanbod- of vraagschokken.
Deze macro-economische ontwikkelingen zullen ook de samenstelling en hoogte van de
inkomsten en uitgaven van de Rijksoverheid veranderen. Aan de ene kant heeft klimaatverandering
impact op de overheidsbegroting: als klimaatrisico’s zich materialiseren in de reële
economie kan dit een impact hebben op de groei en omvang van de nationale economie
en leiden tot verminderde belastinginkomsten. Klimaatschade zal leiden tot extra kosten
voor – onder meer – (mede)overheden. Aan de andere kant kunnen (mede)overheden klimaatverandering
beperken door het voeren van mitigatie- en adaptatiebeleid. Beleidsprioriteiten en
de bijbehorende allocatie van middelen zullen dan verschuiven, met als gevolg dat
de samenstelling van de overheidsuitgaven en -inkomsten structureel zal veranderen.25
Overheden kunnen ook te maken krijgen met risicoregelingen voor de financiële sector,
indien bepaalde activa door klimaatverandering (onverwacht) aan waarde verliest (stranded assets). Dit betreft bijvoorbeeld het verlenen van overheidsgaranties. Ook kunnen problemen
ontstaan in de verzekerbaarheid van schade door ontwrichtende klimaatrampen. Daardoor
komt mogelijk een deel van de kosten voor rekening van de overheid. Samen kunnen deze
factoren de kredietwaardigheid van een land, en daarmee de rente-uitgaven op de staatsschuld
beïnvloeden.26
Met andere woorden, de samenstelling en hoogte van de overheidsuitgaven en -inkomsten
en de financierbaarheid van staatsschuld (kredietwaardigheid) worden door klimaatopgaven
en -risico’s geraakt. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën
op de middellange en lange termijn. Geformuleerde nationale uitgangspunten voor de
overheidsfinanciën en de begrotingssystematiek sluiten hier niet altijd op aan, of
maken deze ontwikkelingen niet inzichtelijk.
Zo is bijvoorbeeld, in tegenstelling tot vergrijzing, klimaat nog geen onderdeel van
de analyses over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Begrotingsbeleid is echter
een belangrijke factor in het beleid, of het nu gaat om de hoogte van de overheidsinkomsten
en -uitgaven, de allocatie van deze middelen, de beleidsmix (subsidiëren, normeren
of beprijzen), het begrotingssaldo, de staatsschuld, de houdbaarheid van de overheidsfinanciën
of de financiële verplichtingen die de overheid heeft. De begrotingssystematiek, namelijk
de vormgeving van de begroting (begrotingsregels) en van de besluitvorming (begrotingsproces),
dient doelmatig en doeltreffend begrotingsbeleid mogelijk te maken.
Om rekenschap te geven van de fundamentele verandering van de sociaaleconomische structuur,
de structurele verandering van de inkomsten en uitgaven van de overheid en de onderlinge
afhankelijkheid van klimaat en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën is het noodzakelijk
klimaat onderdeel te maken van het te voeren begrotingsbeleid en de begrotingssystematiek.
Net zo goed als de vergrijzing (de demografie) een integraal onderdeel is van de (middellange
en lange termijn) houdbaarheid van de overheidsfinanciën, dienen de klimaatopgaven
dat te zijn. Het begrotingsbeleid moeten worden ingezet om de klimaatdoelen en andere
maatschappelijke doelen te ondersteunen, door een integrale weging van klimaatbeleid
in relatie tot ander beleid beter mogelijk te maken. Om dit te bewerkstelligen moet
ook naar de begrotingssystematiek worden gekeken. Op deze manier wordt een klimaatinclusief
begrotingsraamwerk gecreëerd.
Figuur 1: klimaatrisico’s, kanalen waarop klimaatverandering zich manifesteert en
mogelijke financiële verplichtingen voor Ministeries van Financiën
Bron: The Coalition of Finance Ministers for Climate Action (2023)
2. Vier elementen voor het creëren van een klimaatinclusief begrotingsraamwerk
Wereldwijd en in Europa zijn veel landen bezig met het integreren van klimaat in het
begrotingsbeleid en de begrotingssystematiek. Tegelijkertijd is het een relatief nieuw
veld in het bredere thema van begrotingsbeleid en begrotingssystematiek. Om kennis
en ervaring te delen bestaan er meerdere internationale samenwerkingsverbanden op
wetenschappelijk, institutioneel en politiek terrein. De Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de
Europese Commissie hebben gezamenlijk, uit een combinatie van verschillende studies,
vier elementen geïdentificeerd op basis waarvan landen hun bestaande begrotingsraamwerken
kunnen vergroenen.27 Deze elementen zijn:
i) een strategisch raamwerk,
ii) instrumenten, methoden en begrotingssystematiek,
iii) governance en
iv) verantwoording en verslaglegging.28
Deze elementen kunnen dienstbaar zijn om het Nederlandse begrotingsraamwerk klimaatinclusief
te maken.
i. Strategisch raamwerk
Het identificeren van strategische beleidsprioriteiten en doelstellingen op het gebied
van klimaatmitigatie en -adaptatie en deze vervolgens relateren aan de uitgangspunten
van het begrotingsbeleid is volgens de OESO, Europese Commissie en het IMF een eerste
stap om klimaat in te bedden in het begrotingsraamwerk.29 Dit geeft richting aan de begrotingen voor de middellange termijn aan zowel de uitgaven-
als de inkomstenkant.
In Europees verband wordt de relatie tussen klimaat en het begrotingsbeleid al langer
gelegd. Tot de doelstellingen van de Economische en Monetaire Unie, vastgelegd in
1992 in het Verdrag van Maastricht als onderdeel van de doelstellingen van de Europese
Unie, behoren niet alleen de realisatie van een interne markt, evenwichtige economische
groei, prijsstabiliteit, werkgelegenheid en welvaart in de deelnemende lidstaten,
maar ook de verbetering en bescherming van de kwaliteit van het milieu.
In de Europese Green Deal, gesloten in 2019, wordt vermeld dat nationale begrotingen
een sleutelrol spelen in klimaatbeleid en beleid gericht op de groene transitie.30 In de wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie voor het toekomstige Europese
begrotingsraamwerk, waarover de onderhandelingen momenteel plaatsvinden, komt klimaat
ook aan bod. Een belangrijk onderdeel van de wetgevingsvoorstellen is dat lidstaten
elke vier jaar middellangetermijnplannen dienen op te stellen, waar zowel een begrotingsdoelstelling
als relevante investeringen en hervormingen onderdeel van behoren te zijn. Opgenomen
investeringen en hervormingen moeten daarbij recht doen aan gemeenschappelijke EU-prioriteiten,
waaronder de Europese Green Deal, inclusief de transitie naar klimaatneutraliteit
in 2050 en de vertaling naar nationale energie- klimaatplannen.31
Het Nederlandse begrotingsbeleid heeft tot doel het proces van allocatie van financiële
middelen voor beleidsprioriteiten te ondersteunen en is gestoeld op drie basisprincipes.32 Het eerste basisprincipe van het Nederlandse begrotingsbeleid is een efficiënte allocatie
van publieke middelen. Omdat middelen maar één keer uitgegeven kunnen worden, moeten
publieke middelen zo doelmatig mogelijk worden verdeeld over verschillende beleidsprioriteiten.
Het tweede basisprincipe is beheersing van de overheidsfinanciën. Om geen rekeningen
door te schuiven naar volgende generaties maakt een kabinet aan het begin van een
kabinetsperiode duidelijke afspraken over wat er in één jaar maximaal mag worden uitgegeven
(uitgavenplafond) en hoe de beleidsmatige aanpassingen van belastingen per jaar moeten
zijn (inkomstenkader). Het derde principe is macro-economische stabilisatie. Door
het voeren van trendmatig begrotingsbeleid ademt de inkomstenkant van de begroting
in principe mee met de conjunctuur.
Omdat klimaatrisico’s een significant risico voor de overheidsbegroting vormen, is
het van belang om te onderzoeken wat klimaatverandering en de doelstellingen op het
terrein van klimaatmitigatie en -adaptatie betekenen voor de overheidsfinanciën en
het doel en de basisprincipes van het begrotingsbeleid. Op deze manier kan vervolgens
worden onderzocht hoe klimaat beter onderdeel kan worden gemaakt van het begrotingsbeleid
en de begrotingssystematiek, om zo het doel en de basisprincipes van het begrotingsbeleid
overeind te kunnen houden.
ii. Instrumenten, methoden en begrotingssystematiek
Macro-economische en budgettaire analyses van de effecten van klimaatverandering en
klimaatbeleid kunnen bijdragen aan een geïnformeerde en empirisch onderbouwde budgettaire
besluitvorming en de formulering van beleidsprioriteiten. Vervolgens dient de begrotingssystematiek
het maken van integrale afwegingen te bevorderen. Bestaande begrotingsinstrumenten,
-methoden en -systematiek moeten worden herijkt om de analyses en uitkomsten te kunnen
verbeteren.33 Dit draagt tevens bij aan het versterken van de ex-post verantwoording en verslaggeving
over de voortgang van het klimaatbeleid. Volgens de OESO, Europese Commissie en het
IMF zouden dergelijke begrotingsinstrumenten, -methoden en -systematiek daarom deel
uit moeten maken van het bestaande jaarlijkse begrotingsproces.34
Definiëren en classificeren van klimaatbeleid
Meer gebruik van groene begrotingsinstrumenten zal volgens de Europese Green Deal
helpen om publieke investeringen, consumptie en belastingen te laten plaatsvinden
in de richting van de groene prioriteiten en weg van voor het klimaat schadelijke
subsidies. Samenwerking tussen lidstaten en de Europese Commissie in het benchmarken
en het doorlichten van groene begrotingspraktijken kan daarbij helpen om te beoordelen
in hoeverre de jaarlijkse begrotingen en de begrotingsplannen op middellange termijn
rekening houden met klimaatoverwegingen en -risico’s, en om te kunnen leren van beste
praktijken.35
Eén van die begrotingsinstrumenten is het definiëren en classificeren van klimaatbeleid
en de daarbij behorende uitgaven en lasten.36 Dit gebeurt door uitgaven, inkomsten en belastinguitgaven37 te labelen op basis van hun relevantie voor de klimaatdoelstellingen. Het is belangrijk
om het klimaatbeleid te kunnen volgen en monitoren, zodat middelen doelmatig en doeltreffend
kunnen worden gealloceerd en beleidseffecten inzichtelijk en transparant zijn. Internationale
ervaringen met het definiëren en classificeren van klimaatbeleid laten zien dat dit
ook kan bijdragen aan het mobiliseren van private financiering voor klimaatbeleid.38
In Nederland heeft de Minister van Klimaat en Energie op grond van de Klimaatwet de
taak om een overzicht te geven van de budgettaire gevolgen van het klimaatbeleid.39 De Minister van Klimaat en Energie heeft in reactie op een rapport van de Algemene
Rekenkamer de volgende definitie van klimaatuitgaven gegeven: «Klimaatuitgaven zijn alle uitgaven die als hoofddoel hebben om bij te dragen aan
het nationale klimaatbeleid gericht op de reductie van broeikasgassen en de verduurzaming
van de energievoorziening. Hierbij kan het gaan om uitgaven gericht op de productie
en het gebruik van broeikasgasneutrale energie, op energiebesparing, op directe beperking
van uitstoot van broeikasgassen of om vastlegging van broeikasgassen.»40
Hoewel de Afdeling het hanteren van een eenduidige definitie van klimaatuitgaven ziet
als een goede eerste stap van het kabinet om de transparantie in het gevoerde klimaatbeleid
te vergroten, acht de Afdeling deze definitie te nauw. Daardoor ontbreekt een volledig
overzicht van klimaatgerelateerd beleid. Bij de door het kabinet gehanteerde definitie
van klimaatuitgaven bestaat het risico dat niet alle klimaatuitgaven met betrekking
tot klimaatmitigatie inzichtelijk worden gemaakt, omdat alleen die uitgaven die een
directe relatie hebben met de klimaatdoelstellingen worden meegenomen. Daarnaast worden
alleen fiscale regelingen meegenomen (aan de uitgavenkant) die passen binnen de genoemde
definitie en zijn alleen posten op departementale begrotingen onderdeel van het overzicht.
Dit betekent dat uitgaven van onder meer medeoverheden aan klimaatmitigatie niet meetellen
in het overzicht van klimaatuitgaven, terwijl ook zij verantwoordelijkheid dragen
voor een deel van het klimaatbeleid.
Bovendien vallen binnen de definitie van klimaatuitgaven alleen die uitgaven die betrekking
hebben op klimaatmitigatie. Klimaatadaptatie, dat een belangrijk onderdeel vormt van
het klimaatbeleid met het oog op de vermindering van de kwetsbaarheid van Nederland
voor de gevolgen van klimaatverandering, zoals de stijgende zeespiegel en extreme
weersomstandigheden, is geen onderdeel van dit overzicht van klimaatuitgaven.
Ook ontbreken schattingen in de toekomstige uitgaven aan klimaatschade. Naarmate extreme
weersomstandigheden zullen verhevigen, zal schade aan de fysieke leefomgeving in de
toekomst in toenemende mate een onderdeel zijn van de klimaatuitgaven, aldus het IPCC.41 Deze schade houdt verband met het (niet tijdig of niet effectief) gevoerde mitigatie-
en adaptatiebeleid van de overheid, bedrijven, medeoverheden en maatschappelijke organisaties.
Het niet maken van tijdige en omvattende afspraken over de verantwoordelijkheid voor
klimaatschade tussen particulieren, bedrijven, verzekeraars en de (Rijks)overheid
leidt tot mogelijke begrotingsrisico’s.
Aan de lastenkant van de begroting ontbreekt inzicht in de klimaatgerelateerde lastenmaatregelen.
Zo constateert de Algemene Rekenkamer dat in de bestaande overzichten van het kabinet
voor het klimaatbeleid niet consequent wordt gerapporteerd over fiscale regelingen.42 De Klimaatnota, die overkoepelend inzicht dient te bieden in het gevoerde klimaatbeleid,
biedt geen integraal overzicht van de lastenmaatregelen gerelateerd aan klimaat.
Niet alleen inzicht in klimaatuitgaven en -lasten die bijdragen aan klimaatdoelstellingen
(groen) is relevant, maar ook het bieden van inzicht in verschillende regelingen (daaronder
begrepen fiscale regelingen) die haaks staan op het bereiken van de klimaatdoelstellingen
(bruin).43 Er bestaan verschillende initiatieven waarbij een groene en bruine taxonomie in de
praktijk wordt toegepast om klimaatuitgaven- en lasten beter te monitoren en te sturen.44, 45 Het «geen ernstige afbreuk-beginsel» als onderdeel van de Europese taxonomie en
van toepassing op de middelen vanuit de Recovery and Resillience Facility, kan worden
begrepen als een initiatief om bruine maatregelen te identificeren. Het «geen ernstig
afbreuk doen aan» betekent dat er geen economische activiteiten worden ondersteund
of uitgevoerd die significante schade toebrengen aan (Europees geformuleerde) klimaatdoelstellingen.46
Internationale definitie- en classificatiemethodologie
Er bestaan op dit moment geen wereldwijd gedeelde en erkende definities van overheidsuitgaven
(daaronder begrepen belastinguitgaven) en -inkomsten gerelateerd aan klimaat. Internationaal
onderzoek wijst uit dat de meeste landen die toewerken naar het definiëren en classificeren
van klimaatuitgaven- en lasten, net als Nederland, beginnen bij die uitgaven en lasten
die een directe relatie hebben tot klimaatdoelstellingen.47 De Wereldbank heeft er echter op gewezen dat het belangrijk is om een geschikte methode
voor het definiëren en classificeren van klimaatbeleid te ontwikkelen op basis van
het doel en de potentiële gebruikers.48
Een voorbeeld van een dergelijke methode is de Europese taxonomie. De taxonomie kent
een (grofmazige) categorisering van duurzame activiteiten en gebruikt drie categorieën
om activiteiten te classificeren: een activiteit draagt hoofdzakelijk bij aan (100%),
draagt gemiddeld bij aan (40%) of heeft geen impact op (0%) geïdentificeerde klimaatdoelen.
De drie categorieën worden gebruikt om investeringen en uitgaven voor zes geïdentificeerde
klimaatdoelen te beoordelen: klimaatmitigatie, klimaatadaptatie, het duurzaam gebruik
en bescherming van water, de transitie naar een circulaire economie, preventie en
bestrijding van vervuiling en de bescherming en herstel van biodiversiteit en ecosystemen.
Op Europees niveau wordt de taxonomie sinds 2020 gebruikt om investeringen en duurzame
activiteiten te volgen en te stimuleren.49 De taxonomie is zowel van toepassing op private sectoren als op de besteding van
eigen middelen van de Europese Unie vanuit de Recovery and Resilience Facility (RRF)
en de structuurfondsen. In Nederland gebruikt het Agentschap van de Generale Thesaurie,
dat onder meer de Nederlandse staatsschuld beheert, de Europese taxonomie in zijn
green bonds framework.50
Ook de Europese taxonomie is niet onfeilbaar. De taxonomie is nog grofmazig, terwijl
idealiter de (begrotings)informatie zo verfijnd mogelijk is.51 Toch acht de Afdeling het van belang stappen te maken in het verder ontwikkelen van
(een zo verfijnd mogelijke) definitie en classificatiemethodologie voor klimaatbeleid.
De Afdeling adviseert het kabinet daarom een methodiek te ontwikkelen voor het definiëren
en classificeren van klimaatuitgaven en -lasten. De lessen uit de Europese taxonomie
bieden hier handvatten voor. Het einddoel, waar in stappen naartoe kan worden gewerkt,
is het creëren van een omvattend kader van klimaatuitgaven- en lasten, zowel groen
als bruin, zodat de uitkomsten kunnen leiden tot meer transparantie, doelmatiger en
doeltreffender beleid, betere schattingen en ramingen van klimaatschade, -mitigatie
en adaptatie en daardoor het versterken van de integrale afwegingen.
Vergroenen van begrotingsmethoden
Onafhankelijke macro-economische ramingen en ramingen voor de ontwikkeling van de
overheidsfinanciën spelen een belangrijke rol in het Nederlandse begrotingsbeleid
en het begrotingsproces. Deze prognoses vormen idealiter de basis voor de politieke
besluitvorming aan de start van een regeerperiode en tijdens budgettaire (hoofd)besluitvormingsmomenten.
Het vermogen om de doelmatigheid en doeltreffendheid van klimaatgerelateerde uitgaven
en inkomsten op de middellange termijn te ramen is een belangrijk onderdeel in de
ontwikkeling van een klimaatinclusief begrotingsraamwerk. Ook inzicht in de toekomstige
maatschappelijke kosten voor klimaatschade, -mitigatie en -adaptatie is van belang.
De gevolgen van klimaatverandering zijn tot op heden niet of nauwelijks onderdeel
van macro-economische en budgettaire ramingen, omdat deze slechts beperkt gekwantificeerd
zijn. Volgens de OESO, Europese Commissie en het IMF kan het vermogen om rekening
te houden met de gevolgen van klimaatverandering in macro-economische en budgettaire
modellen zorgen voor een verbetering van de prognoses.52
Analyses over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën
De houdbaarheid van de overheidsfinanciën speelt een belangrijke rol in de budgettaire
besluitvorming (zie ook paragraaf E.1.). Klimaat heeft, in tegenstelling tot de gevolgen
van de vergrijzing – mede vanwege beperkingen in de beschikbare data en methoden –
op dit moment nog geen of onvoldoende plek in huidige houdbaarheidsanalyses.
Klimaat kent echter ook intergenerationele aspecten. In een recente studie over klimaatverandering
en intergenerationele verdeling van financiële lasten laat het CPB op basis van schattingen
en huidige inzichten zien dat toekomstige generaties naar alle waarschijnlijkheid
een groter deel van de extra kosten van klimaatverandering- en beleid betalen dan
huidige generaties. Dit komt omdat de negatieve impact van klimaatverandering in Nederland
in de toekomst naar verwachting verder toeneemt en het moeilijkste deel van de klimaattransitie
nog moet plaatsvinden. Dit betekent dat er extra adaptatiemaatregelen genomen moeten
worden, die bovenop de huidige maatregelen komen.
De recente studie van het CPB is een eerste verkenning naar de intergenerationele
verdeling van de kosten van klimaatverandering en -beleid. Een accurate inschatting
van de kosten blijkt tot op heden ingewikkeld en de inschattingen zijn met grote onzekerheden
omgeven. Deze studie toont echter wel dat klimaatoverwegingen substantiële intergenerationele
effecten kunnen hebben. Dit toont het belang van het meenemen van klimaateffecten
in de bestaande houdbaarheidsanalyses van de overheidsfinanciën.
Basispad
In beleidsafwegingen horen niet alleen de gevolgen van nieuw beleid op de overheidsfinanciën
en de gevolgen voor de lasten van burgers en bedrijven meegenomen te worden, maar
ook het zogenoemde basispad: hoe ontwikkelen de overheidsfinanciën zich bij ongewijzigd
beleid?
Indien de gevolgen van klimaatverandering op de overheidsfinanciën bij ongewijzigd
beleid onderdeel zijn van het basispad, kunnen de gevolgen voor de overheidsfinanciën
van eventuele nieuwe beleidsbeslissingen op het terrein van klimaat worden afgewogen
tegen de gevolgen van het niet doorvoeren van aanvullend beleid voor de overheidsfinanciën.
Houdbaarheidsanalyses die – naast vergrijzingseffecten – ook rekening houden met de
effecten van klimaatverandering, zouden er toe kunnen leiden dat het beter is bepaald
klimaatbeleid, namelijk investeringen, normering en beprijzing, voor klimaatmitigatie
en -adaptatie op kortere termijn wel te realiseren ten laste van de staatsschuld om
hogere kosten, en reële schade, in de toekomst te verminderen. Door het verkrijgen
van inzicht in de intergenerationele aspecten van klimaatbeleid en door deze te incorporeren
in de analyses voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, worden de mogelijkheden
tot het maken van integrale afwegingen voor de allocatie van middelen binnen het begrotingsbeleid
versterkt.
Scenario’s en indicatoren op de lange termijn
De Europese en nationale klimaatdoelstellingen zijn gericht op de jaren 2030 en 2050.
Deze doelstellingen zijn bedoeld om de stijging van de gemiddelde wereldtemperatuur
te beperken tot ruim onder de 2 graden Celsius, en zo mogelijk 1,5 graden Celsius.
In klimaatstudies is het gebruikelijk om verder te kijken dan deze jaartallen en te
concentreren op het jaar 2100 voor de modellering en projecties van de effecten van
klimaatverandering. Door 2100 als eindpunt te gebruiken kunnen trends over een lange
periode gemodelleerd worden om significante veranderingen in klimaatpatronen, zeeniveaus
en andere variabelen vast te leggen, en hiermee beleid beter te onderbouwen.53
Macro-economische en budgettaire ramingen kijken vaak op de korte termijn of de middellange
termijn. Analyses over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën kijken vaak verder
vooruit. Het in kaart brengen van de effecten van klimaatverandering vraagt ook een
benadering voor de lange termijn, omdat het verloop van de effecten van klimaatverandering
een langere horizon kennen. Bovendien zijn deze effecten niet altijd lineair en kunnen
deze ook schoksgewijs verlopen.
Om inzicht in de lange termijn te verkrijgen, wordt doorgaans gewerkt met scenario’s.
Het verloop van klimaatverandering is namelijk onzeker. Scenariostudies helpen bij
het bieden van een samenhangend beeld van mogelijke klimaateffecten, de onzekerheden
daarin, en de mogelijke implicaties daarvan voor klimaatbeleid.54 Technisch is het maken van dergelijke klimaatscenario’s nog ingewikkeld, mede door
beperkingen in de beschikbare data. Het is echter van belang hier stapsgewijs naartoe
te werken.
Europees begrotingsraamwerk
De Europese Commissie benadrukt het belang van inzicht in begrotingsrisico’s naar
aanleiding van klimaatverandering. In de wetgevingsvoorstellen voor het toekomstige
Europese begrotingsraamwerk stelt de Europese Commissie voor dat lidstaten de risico’s
van klimaatverandering en de implicaties van mitigatie- en adaptatiebeleid op de overheidsfinanciën
voor de middellange en lange termijn in kaart brengen.
Ook is de Europese Commissie van mening dat aandacht moet worden besteed aan verdelingseffecten
en dat onderscheid moet worden gemaakt tussen inkomsten en uitgaven. Tevens wil de
Commissie dat lidstaten de verschillende wijzen waarop klimaatschokken en natuurrampen
de economie, overheidsfinanciën en mogelijke garanties beïnvloeden in kaart brengen,
evenals de wijze waarop overheden de begrotingsrisico’s kunnen dragen of mitigeren.
Betrouwbare en frequente rapportages met omvangrijke, bruikbare en toegankelijke informatie
verbeteren volgens de Commissie de budgettaire beslissingen. Daarbij acht de Commissie
het van belang dat lidstaten onderbouwen hoe de begroting bijdraagt aan de nationale
en internationale klimaatdoelen en dat zij transparant rapporteren over de gebruikte
methodologieën.55
Het is nog niet bekend hoe het uiteindelijke begrotingsraamwerk en -proces eruit zal
zien, omdat de onderhandelingen tussen lidstaten en de Commissie nog lopen en het
debat met en in het Europees Parlement nog moet plaatsvinden. Pas als er duidelijkheid
is, kunnen de gevolgen worden bepaald voor het Nederlandse begrotingsproces, de samenhang
met de nationale begrotingsregels en de verplichtingen ten aanzien van het in kaart
brengen van de effecten van klimaatverandering. De gepubliceerde wetgevingsvoorstellen
van de Europese Commissie onderschrijven echter het belang van een klimaatinclusief
begrotingsraamwerk.
Begrotingssystematiek in het licht van klimaatverandering
Nederland voert sinds 1994 trendmatig begrotingsbeleid (zie ook hoofdstuk E). Bij
de start van een nieuw kabinet wordt een reëel (jaarlijks geïndexeerd) plafond voor
overheidsuitgaven vastgesteld, dat cumulatief niet overschreden mag worden. Op dit
moment bestaan er vier uitgavenkaders: Rijksuitgaven, Sociale Zekerheid, Zorg en Investeringen.
Een vast uitgavenkader zorgt ervoor dat er een hoge mate van zekerheid is over het
niveau van de uitgaven. Hierdoor wordt het mogelijk om automatische stabilisatie via
de inkomstenkant na te streven.
Het inkomstenkader legt de cumulatieve lastenontwikkeling vast voor burgers en bedrijven
als gevolg van de maatregelen uit een regeerakkoord.56 Hiervoor geldt het principe van automatische stabilisatie: inkomstenmeevallers komen
ten gunste van het overheidssaldo, inkomstentegenvallers belasten het overheidssaldo.
In beginsel worden het uitgavenplafond en het inkomstenkader gedurende de kabinetsperiode
niet aangepast.
Het begrotingsbeleid en de bijbehorende begrotingssystematiek zal de komende decennia
rekening moeten houden met de invloed van klimaatverandering op de overheidsfinanciën.
Begrotingsbeleid en -systematiek moet onderscheiden worden van de begrotingsnormen:
deze worden politiek vastgelegd, deels in de Europese begrotingsafspraken en deels
in het regeerakkoord. De Afdeling gaat hier in op de vraag hoe de begrotingssystematiek
structureel kan worden verbeterd gegeven de noodzakelijke klimaatinclusiviteit; het
laat de (Europese en nationale) vaststelling van normen onverlet.
Aan de uitgavenkant van de begroting is klimaat inmiddels een significante post, die
ook andere onderdelen van de rijksuitgaven beïnvloedt en verder zal beïnvloeden (zie
paragraaf D1). Het Klimaatfonds, waaruit subsidie beschikbaar is voor reductie van
broeikasgassen, is momenteel onderdeel van het uitgavenkader Investeringen.57 Ook buiten het Klimaatfonds is sprake van uitgaven aan klimaat, waarvan niet alles
reeds in beeld is. Omdat (omgang met) klimaatverandering een structurele opgave is,
is een structurele inbedding van klimaat aan de uitgavenkant benodigd. Het is van
belang te onderzoeken of de methodiek van een fonds de meest geschikte vorm voor de
structurele inbedding van klimaat in de begrotingssystematiek is. Een alternatief
zou een apart uitgavenkader Klimaat kunnen zijn, zodat structureel inzicht geboden
wordt in klimaatgerelateerde uitgaven binnen de begroting. Relevante onderdelen van
het huidige uitgavenkader Investeringen zouden in het uitgavenkader Klimaat kunnen
worden opgenomen, hetgeen ook de eenvoud en transparantie bevordert.
Ook de samenstelling van de lastenkant van de rijksbegroting verandert. Zo zorgt de
vergroening van het belastingstelsel voor een financiële opgave door fiscale grondslagerosie.
Dit komt omdat beprijzing erop gericht is om gedrag aan te passen, waardoor, als het
gedrag volgens die bedoeling wordt aangepast, er minder opbrengsten uit bestaande
belastingen zijn. Hierdoor ontstaat een spanning tussen het terugbrengen van broeikasgasemissies
en het stabiliseren van belastinginkomsten.58 In de toekomst zal de samenstelling van de overheidsinkomsten structureel veranderen,
mede omdat de belastinginkomsten uit fossiele energie zullen verdwijnen. Daarom is
het van belang te kijken naar een duurzame inrichting van de inkomstenkant van de
begroting en de begrotingsregels hieromtrent.
Als de begrotingssystematiek mede vanuit klimaatverandering wordt bezien, wordt rekening
gehouden met het potentieel structureel veranderend karakter van de collectieve uitgaven
en inkomsten. Ervaring uit het verleden leert dat wanneer schokken te groot en abrupt
zijn om via automatische stabilisatie op te vangen, er gekozen wordt voor ad-hoc bezuinigingsmaatregelen
of discretionair begrotingsbeleid.59 Toekomstbestendige begrotingssystematiek moet zo worden ingericht dat het ook in
de toekomst in staat is om schokken te absorberen om automatische stabilisatie te
laten werken.
Begrotingsproces in het licht van klimaatverandering
Het nationale begrotingsproces, met één hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar
over de hoofdlijnen van zowel de uitgaven- als lastenkant van de begroting, zorgt
voor bestuurlijke rust en stabiliteit in de budgettaire besluitvorming. Op dat moment
kunnen de verschillende politieke wensen, problemen en mee- en tegenvallers aan de
uitgaven- en inkomstenkant integraal worden afgewogen. Dit is onder meer van belang
bij thema’s die raken aan klimaatverandering, aangezien de kosten en baten van klimaatverandering
vaak op de terreinen van de verschillende departementen neerslaan (zie ook hoofdstuk E).
Om klimaat voldoende onderdeel te laten zijn van de integrale besluitvorming, is het
belangrijk dat het begrotingsproces dit bevordert en dat de juiste begrotingsinformatie
tijdens de besluitvormingsmomenten voorhanden is. Dit bevordert tevens een integrale
weging tussen de verschillende beleidsinstrumenten voor klimaat, namelijk subsidiëring,
normering en beprijzing. Op dit moment wordt er door de Minister van Klimaat en Energie
gezocht naar mogelijkheden om de cyclus van de klimaatwet beter aan te laten sluiten
op de begrotingscyclus.60 De Afdeling onderstreept het belang van samenhang in de begrotingscyclus en de cyclus
van de klimaatwet.61 Niet alleen wordt op die manier een ordentelijk begrotingsproces bespoedigd, maar
is er ook sprake van één moment voor integrale weging van alle kosten en baten en
mogelijke instrumenten om (klimaat)doelstellingen te halen.
iii. Governance
De OESO, de Europese Commissie en het IMF benadrukken dat een klimaatinclusief begrotingsraamwerk
een institutionele context vereist waarin rollen en verantwoordelijkheden duidelijk
zijn gedefinieerd, samen met een tijdhorizon voor de klimaatdoelstellingen, en zijn
ingebed in een klimaatverantwoordelijk wetgevingskader.62 De Ministeries van Financiën vervullen van oudsher een centrale rol in het beleidsproces
vanwege de vertaling van algemeen regeringsbeleid in financieel- en begrotingsbeleid.
Daarnaast coördineren zij de openbare uitgaven en zijn zij verantwoordelijk voor de
belastingwetgeving.
De Ministeries van Financiën hebben daarmee een belangrijke positie om het bereiken
van de klimaatdoelen en de transitie naar een klimaatbestendige economie te helpen
verwezenlijken door middel van begrotingsbeleid, overheidsfinanciën en belastingwetgeving.
Nauwe samenwerking met het beleidsverantwoordelijke Ministerie voor klimaat – in Nederland
het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat – en andere betrokken ministeries
en institutioneel betrokken stakeholders, zoals planbureaus, is daarbij vanzelfsprekend;
van belang is vooral dat de klimaatinclusiviteit van de overheidsfinanciën als een
gemeenschappelijke verantwoordelijkheid wordt gezien.
Dit onderschrijft ook de Coalition of Finance Ministers for Climate Action, waarvan
Nederland sinds 2019 lid is en vanaf 2023 co-voorzitter. De coalitie is een internationaal
samenwerkingsverband van tachtig landen, bedoeld om nationale klimaatdoelstellingen
te bevorderen via het begrotingsbeleid en de overheidsfinanciën. De coalitie heeft
zes principes geformuleerd («Helsinki Principles») waarmee de Ministeries van Financiën hun beleid en positie in lijn kunnen brengen
met de geformuleerde klimaatdoelen.63
In het meest recente rapport van de coalitie wordt uiteengezet hoe effectief klimaatbeleid
kan helpen om de kernprioriteiten van de Ministeries van Financiën te realiseren.
Om de doeltreffendheid van het klimaatbeleid te vergroten door middel van begrotingsbeleid
en inzet van de overheidsfinanciën pleit de coalitie ervoor dat de Ministeries van
Financiën moeten zoeken naar mogelijkheden om klimaatbeleid in hun kernfuncties te
incorporeren om zo hun handelingsvermogen te vergroten. Op deze manier kunnen ze bewerkstelligen
dat klimaatbeleid onderdeel wordt van gezond en prudent economisch- en begrotingsbeleid.64
Een coördinerende rol voor de Nederlandse Minister van Financiën in het inbedden van
het thema klimaat in de begrotingssystematiek ligt dan ook voor de hand: het Ministerie
van Financiën heeft de kennis, vaardigheden en het institutioneel draagvlak voor het
ontwikkelen, implementeren en coördineren van begrotingsstandaarden.65 Deze coördinerende rol met betrekking tot de begrotingssystematiek zal vervolgens
in samenwerking met de verantwoordelijk Minister voor Klimaat en Energie moeten worden
ingevuld.
Een klimaatinclusief begrotingsraamwerk vergt daarnaast kennis en samenwerking met
andere institutioneel betrokkenen bij klimaatbeleid. De ontwikkeling van een klimaatinclusief
begrotingsraamwerk zal daarom het werk van meerdere bestuurslagen, departementen en
kennisinstellingen beïnvloeden. Ook betrokkenheid van onafhankelijke instituties zoals
het Centraal Planbureau, het Planbureau voor de Leefomgeving, het Centraal Bureau
voor de Statistiek en de Algemene Rekenkamer is van belang. Deze instituties vervullen
een belangrijke rol in onder meer de analyses, ramingen, methoden, doorrekeningen
en evaluaties.
Het kan daarom behulpzaam zijn om de verschillende rollen en verantwoordelijkheden,
inclusief de verschillende methoden, instrumenten, regels en systematiek die benodigd
zijn (zie ook paragraaf D.2.ii) te verduidelijken. Om sturing op klimaatdoelen mogelijk
te maken, is het van belang dat voldoende informatie voorhanden is om afwegingen te
kunnen maken (zie ook onderdeel D.2.ii) en dat de verschillende analyses van uiteenlopende
instituties tijdig beschikbaar zijn. Ook kan het helpen om mandaten te expliciteren
voor bepaalde institutionele betrokkenen, of waar nodig, te bezien of bestaande mandaten
moeten worden herzien.66 Waar een duidelijk mandaat is, is er bevoegdheid om op te treden. De mandaten helpen
daarnaast om ervoor te zorgen dat er middelen en expertise voorhanden zijn.
De mandaten kunnen ook wettelijk worden verankerd. In de Nederlandse context kennen
het begrotingsbeleid en de begrotingssystematiek een wettelijke grondslag in de Wet
Houdbare Overheidsfinanciën (Wet HOF). Internationale afspraken op het gebied van
klimaat hebben in Nederland een wettelijke grondslag in de Klimaatwet, waar het kabinet
geformuleerde doelstellingen op het gebied van klimaat heeft vastgelegd.
Internationale ervaring laat zien dat een belangrijke randvoorwaarde voor het implementeren
van een klimaatinclusief begrotingsraamwerk een goed ontworpen wettelijk kader is,
dat integratie van klimaatdoelstellingen in budgettaire processen ondersteunt.67 Wettelijke verankering van klimaatbeleid in het begrotingsraamwerk kan verschillende
vormen hebben, afhankelijk van de landspecifieke context. Dit kan bijvoorbeeld in
kwantitatieve68 of kwalitatieve termen69. Dit kan een stimulerende factor zijn voor het geleidelijk invoeren van hervormingen
gericht op het vergroenen van het begrotingsraamwerk. Om de inhoudelijke samenhang
tussen het begrotingsbeleid en beleid ten aanzien van klimaatadaptatie en -mitigatie
te versterken en versnippering van regelgeving te voorkomen kan worden bezien of en
hoe klimaatdoelstellingen in relatie tot het begrotingsbeleid en de begrotingssystematiek
wettelijk vastgelegd kunnen worden in de Wet HOF.
Medeoverheden en staatsdeelnemingen zijn ook verantwoordelijk voor een deel van het
klimaatbeleid en/of hebben met hun activiteiten impact op het klimaat. De OESO, Europese
Commissie en IMF wijzen erop dat het van belang is ook hen te betrekken bij het klimaatbeleid
en ze onderdeel te maken van de budgettaire systematiek.70 In de Nederlandse context is de betrokkenheid van medeoverheden bij de uitvoering
van klimaatbeleid groot en belangrijk. Denk bijvoorbeeld aan de taken van medeoverheden
op het gebied van ruimtelijke ordening, natuur en wonen, en op wie een belangrijk
deel van de uitvoering en ook vormgeving van klimaatbeleid rust en die de meest directe
relatie met burgers heeft.
Tegelijkertijd zijn er ook grenzen aan de beleids- en uitvoeringscapaciteiten van
de medeoverheden. Een klimaatresponsief begrotingsraamwerk moet daarom ook worden
doordacht vanuit de (nationale) interbestuurlijke verhoudingen. De klimaatopgave vergt
regie en samenhang en stuwt daarmee op tot een nationaal geleide aanpak, met veranderende
interbestuurlijke verhoudingen.
iv. Verantwoording en verslaggeving
Transparantie en verantwoording zijn cruciale waarden bij het beheer van publieke
middelen. Betrouwbare en regelmatige rapportages met consistente, uitgebreide, integrale,
bruikbare en toegankelijke informatie over de voortgang van de klimaatdoelstellingen
kan door parlement, burgers en media gebruikt worden voor de meningsvorming over (budgettaire)
besluitvorming. In het creëren van een klimaatinclusief begrotingsraamwerk moet naar
manieren worden gezocht waarop bestaande verantwoording- en verslaggevingsstelsels
aangepast kunnen worden, zodat klimaatoverwegingen transparant en coherent worden
verantwoord en gecommuniceerd.
Klimaat als onderdeel van het verslaggevingsstelsel
Het verslaggevingsstelsel is het geheel aan regels en principes dat betrekking heeft
op de wijze van administreren van financiële transacties ten behoeve van de financiële
verslaggeving. Het is daarmee een hulpmiddel bij de sturing op overheidsdoelstellingen
zoals de beheersing van de Rijksbegroting en de doelmatige besteding van middelen.
Het parlement en de samenleving gebruiken de informatie om hun controlerende en wetgevende
taak uit te kunnen oefenen.71
Sinds 2023 is de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) voor bedrijven
van kracht.72 Deze Europese richtlijn bevat rapportageverplichtingen ten aanzien van sociale- en
duurzaamheidsinformatie in hun jaarverslagen. De verplichtingen dienen ervoor te zorgen
dat investeerders en andere belanghebbenden toegang hebben tot de informatie over
de impact van bedrijven op mens en milieu en om financiële risico’s en kansen als
gevolg van klimaatverandering te beoordelen. Onder de CSRD worden de eerste bedrijven
vanaf 2024 verplicht te rapporteren over klimaatontwikkelingen die leiden tot mogelijke
financiële risico’s voor het bedrijf, maar ook over de ecologische en sociale impact
van de bedrijfsactiviteiten zelf op mens en milieu. Dit wordt het dubbele materialiteitsprincipe
genoemd. De Europese taxonomie is een belangrijk onderdeel van de rapportageverplichtingen
onder de CSRD.73
Omdat bedrijven (duurzame en schadelijke) activiteiten en mogelijke risico’s voor
de bedrijfsvoering inzichtelijk dienen te maken, wordt de private sector gestimuleerd
meer duurzame activiteiten te ondernemen. De CSRD biedt daarmee voor (een deel van
de) private sector een klimaatinclusieve verslaggevingsverplichting. Dergelijke klimaatinclusieve
rapportageverplichtingen gelden niet voor (Europese en nationale) publieke organisaties,
maar wel voor staatsdeelnemingen.
Vanwege de heterogeniteit van verslaggevingsstelsels is er in de internationale literatuur
over een klimaatinclusief begrotingsraamwerk niet één systematiek geïdentificeerd
die leidt tot optimale verslaggeving en verantwoording. Als onderdeel van een klimaatinclusief
begrotingsraamwerk zou onderzocht kunnen worden welke voor- en nadelen de verslaggevingspraktijk
van de CSRD kunnen hebben voor nationale (mede)overheden. Het dubbele materialiteitsprincipe
kan hierin worden meegenomen, bestaande uit zowel de begrotingsrisico’s door klimaatverandering
als de impact van de overheid en het overheidsbeleid op klimaat, namelijk de eigen
CO2-emissies, de indirecte emissies en de emissies in de waardenketen.
De Afdeling heeft eerder geadviseerd om de financiële infrastructuur van de Rijksoverheid
toekomstbestendig te maken.74 Dit tegen de achtergrond van het toenemende maatschappelijke en internationale besef
dat publieke waarden van organisaties niet louter af te meten zijn aan financiële
informatie. Van organisaties kan worden gevraagd om te verantwoorden hoe zij bijdragen
aan duurzaamheid, sociale inclusie en integere bedrijfsvoering. Een klimaatinclusief
begrotingsraamwerk, onderstreept het belang om het financiële verantwoordingsstelsel
van de Rijksoverheid bij te tijd te brengen. Door klimaatrelevante informatie uit
het verslaggevingsstelsel terug te laten vloeien in de budgettaire besluitvorming,
als onderdeel van een klimaatinclusief begrotingsraamwerk, wordt het ook mogelijk
om de informatie ex-ante relevant te laten zijn, en niet alleen ex-post in de verantwoording.
Klimaateffecten als onderdeel van het evaluatiestelsel
Er zijn verschillende instrumenten om inzicht te verkrijgen in de werking, doeltreffendheid
en doelmatigheid van beleid. Het rijksbrede evaluatiestelsel hanteert diverse instrumenten
om beleid te evalueren vóór invoering (ex-ante), gedurende uitvoering (ex-durante) en na afloop van beleid (ex-post). Beleidsevaluaties en effectbeoordelingen dragen bij aan de kwaliteit van beleid
doordat deze het mogelijk maken beter geïnformeerde keuzes te maken tijdens beleidsvorming.
Inzicht in beleidseffecten is essentieel voor sturing op (klimaat)doelen.
De OESO wijst er op dat het meenemen van klimaateffecten in de verschillende fasen
van beleidsvoorbereiding- en evaluatie overheden in staat stelt de klimaatimpact van
beleidsvoorstellen mee te nemen, naast overwegingen van doeltreffendheid en doelmatigheid.75 Waar relevant voor beleidsvoorstellen, kan worden onderzocht hoe klimaateffecten
een expliciet onderdeel kunnen zijn van de beleidsvoorbereiding of beleidsevaluaties.
3. Adviezen voor een klimaatinclusief begrotingsraamwerk
De samenleving, natuur, gezondheid, economie en overheidsfinanciën zullen sterk worden
bepaald door klimaatverandering. De samenstelling van de overheidsinkomsten en -uitgaven
zal daarbij structureel veranderen. De gevolgen van klimaatverandering vragen daarom
blijvende aandacht. Deze elementen zijn echter nog onvoldoende onderdeel van het huidige
begrotingsraamwerk, zodat een integrale weging van beleid gerelateerd aan klimaatadaptatie
of -mitigatie in relatie tot andere beleidsprioriteiten wordt bemoeilijkt.
Het risico van klimaatverandering voor de overheidsfinanciën wordt internationaal
breed onderkend. In de internationale literatuur bestaat groeiende consensus dat klimaatinclusieve
begrotingsraamwerken rekening moeten houden met de gehele begrotingscyclus en alle
uitgaven en lasten van de publieke sector, inclusief die van medeoverheden en staatsdeelnemingen.
Ook de gepubliceerde wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie voor aanpassing
van het Europese begrotingsraamwerk onderschrijven het belang van een klimaatinclusief
begrotingsraamwerk. Tegelijkertijd bestaat er geen blauwdruk om begrotingsraamwerken
klimaatinclusief te maken, maar zal landspecifiek moeten worden bezien wat past bij
reeds bestaande begrotingsraamwerken en de institutionele context.
De ontwikkeling van een klimaatinclusief begrotingsraamwerk vereist geen geheel nieuwe
benadering, maar veronderstelt een aanpassing van bestaande processen, methoden en
systematieken. De ontwikkeling van een klimaatinclusief begrotingsraamwerk kan daarom
het beste beschouwd worden als een groeimodel, dat stapsgewijs moet worden ontwikkeld.
Niet alles kan en hoeft in één keer. Maar het is wel nodig nu te beginnen.
Deze ontwikkeling is niet zonder uitdagingen. Internationale ervaring leert dat een
robuuste methodologie voor het kwantificeren van klimaateffecten een complexe exercitie
is. Daarnaast is een gebrek aan politieke commitment en een gebrek aan mensen, middelen
en kennis een belangrijke uitdaging bij het implementeren van een klimaatinclusief
begrotingsraamwerk, aldus de OESO, de Europese Commissie en het IMF.76 Ook in de Nederlandse context zullen deze uitdagingen naar verwachting relevant zijn.
In de voorgaande paragraaf zijn vier basiselementen geïdentificeerd voor het vormgeven
van een klimaatinclusief begrotingsraamwerk, waarna deze zijn toegepast op het bestaande
Nederlandse begrotingsraamwerk.77 Een eerste stap is het ontwikkelen van een strategisch raamwerk door het koppelen
van de beleidsprioriteiten en doelstellingen op het gebied van klimaat aan het doel
en de basisprincipes van het begrotingsbeleid. Op deze manier kan worden geïdentificeerd
hoe klimaatverandering het huidige begrotingsbeleid beïnvloedt en hoe klimaat beter
onderdeel kan worden van het begrotingsbeleid.
Om het begrotingsbeleid klimaatinclusiever te kunnen maken, dient onafhankelijke,
relevante en betrouwbare informatie tijdig voorhanden te zijn om integrale afwegingen
binnen het begrotingsbeleid te kunnen maken. Een tweede stap is daarom het beter definiëren
en classificeren van klimaatbeleid, het inzichtelijk maken van klimaatkosten voor
klimaatmitigatie, -adaptatie en -schade, ook op de lange termijn en het incorporeren
van klimaat(scenario’s) in ramingen voor de macro-economie en overheidsfinanciën,
waaronder in het houdbaarheidssaldo en het basispad. Voorts is het noodzakelijk het
klimaat te integreren in de begrotingssystematiek (zowel aan de uitgaven- als aan
de lastenkant van de begroting), namelijk in de begrotingsregels en in het begrotingsproces,
zodat het maken van integrale, doelmatige en doeltreffende afwegingen door de politiek
binnen het begrotingsbeleid worden gefaciliteerd.
Een derde stap is de inrichting van een institutionele context, waarin rollen en taken
zijn gedefinieerd en waar nodig wettelijk verankerd. Een coördinerende rol voor de
Minister van Financiën voor het inbedden van klimaat in de begrotingssystematiek ligt
daarbij voor de hand, in samenwerking met de Minister voor Klimaat en Energie. Een
vierde stap is klimaat voldoende onderdeel maken van het evaluatie- en verslaggevingsstelsel.
Hierbij dient niet alleen oog te zijn voor individuele maatregelen, maar ook voor
de samenhang van klimaat met andere beleidsvoorstellen.
Er bestaat onlosmakelijk samenhang tussen de elementen voor een klimaatinclusief begrotingsraamwerk.
Het versterken van slechts enkele in plaats van alle elementen brengt het risico met
zich dat er geen waarneembare of blijvende verbeteringen worden gedaan. Zo kan bijvoorbeeld
geïnvesteerd worden in het ontwikkelen van een definitie- en classificatiemethodologie
voor klimaatgerelateerde uitgaven en lasten, maar zonder een algemeen ontwikkeld strategisch
raamwerk bestaat het risico dat de ontwikkelde methodologie niet voldoende aansluit
op de behoefte om integrale afwegingen te bevorderen.
De Afdeling adviseert een stapsgewijze aanpak, door middel van een groeimodel, omdat
niet alle stappen tegelijkertijd gezet kunnen worden. Vanwege de onderlinge afhankelijkheid
van de vier elementen adresseert het groeimodel op alle elementen aanpassingen, maar
onderkent het dat niet alle aanpassingen aan de bestaande elementen tegelijkertijd
gedaan kunnen worden, en dat niet alles tegelijkertijd hoeft. Sommige aanpassingen
aan het bestaande begrotingsraamwerk kunnen relatief snel worden doorgevoerd, andere
vragen een zorgvuldiger voorbereiding, zijn technisch uitdagend of zijn relatief arbeidsintensief.
Politieke commitment is echter in het hele aanpassingsproces van groot belang.
De verbetervoorstellen zullen naar verwachting een forse inspanning vragen, zeker
ook nu ze bovenop reeds bestaande werkzaamheden en uitdagingen komen. De gefaseerde
aanpak dient te borgen dat de verbeteringen uitvoerbaar zijn. Tevens stelt een gefaseerde
aanpak in staat om gaandeweg te evalueren welke elementen werken en werken elementen
niet.
Uiteindelijk is het ook van belang de maatschappelijke impact van het overheidsbeleid
is op het klimaat te onderzoeken. Deze stap gaat verder dan de vormgeving van het
begrotingsraamwerk. Het veronderstelt een wederkerige benadering; niet alleen de impact
van klimaat op overheidsfinanciën en begrotingsbeleid is relevant, maar ook de impact
van het overheidsbeleid op het klimaat is relevant.78 Deze dimensie richt zich op de maatschappelijke impact van beleidskeuzes op het klimaat.
De wederkerige benadering bevordert het kijken naar de samenhang tussen beleidskeuzes
en de maatschappelijke uitkomsten, in termen van brede welvaart. Dit past bij de ontwikkeling
om beleid meer vanuit een brede welvaartsperspectief te benaderen.
Tabel 5: Groeimodel voor een klimaatinclusief begrotingsraamwerk1
Element
Basisvariant
Gevorderd
Geavanceerd
Strategisch raamwerk
Strategisch raamwerk vormgeven: relateren van klimaatdoelen aan doel en basisprincipes
van het begrotingsbeleid.
Instrumenten, methoden, systematiek
Definiëren en classificeren van mitigatie- en adaptatiemaatregelen (uitgaven en inkomsten).
Integreren van (de eerste-orde effecten van) klimaat in de houdbaarheidsana-lyses
en het basispad.
Klimaat onderdeel maken van de begrotingssystema-tiek.
Definitie en classificatiemethode uitbreiden naar maatregelen die haaks staan op klimaat-doelstellingen
(bruine uitgaven en inkomsten) en naar medeoverheden.
Eerste- en tweede-orde effecten van klimaatverandering meenemen in houdbaarheidsanalyses
en het basispad.
Definitie en classificatiemethode uitbreiden naar staatsdeelnemingen.
Ex-ante en ex-post impact assessments van mitigatie- en adaptatiemaatregelen op overheidsfinanciën.
Scenario’s van de effecten van klimaatverandering en klimaatbeleid op de overheidsfinanciën
met interactie-effecten.
Governance
Het beleggen van de coördinerende verantwoordelijkheid voor een klimaatinclusief begrotingsraamwerk
bij het Ministerie van Financiën in samenwerking met de Minister voor Klimaat en Energie.
Verankeren van het klimaatinclusief begrotingsraamwerk in de Wet Houdbare Overheidsfinanciën.
Mandaten van institutioneel betrokkenen expliciteren en waar nodig herzien.
Institutionele betrokkenheid van medeoverheden inrichten.
Institutionele betrokkenheid van alle relevante actoren.
Verantwoording en verslaggeving
Onderzoek welke lessen de Europese Corporate Sustainability Reporting Directive heeft
voor het vergroenen van het verslaggevings-stelsel van de Rijksoverheid.
Implementatie van een klimaatinclusief verslaggevingsstelsel en evaluatiestelsel.
X Noot
1
Dit model is geïnspireerd op een combinatie van het referentiemodel voor een klimaatinclusief
begrotingsraamwerk gepubliceerd door de Europese Commissie, het IMF en de OESO. De
elementen zoals gepresenteerd door deze organisaties zijn vertaald naar de Nederlandse
nationale context en voorgesteld in een gefaseerde aanpak.
De Afdeling ziet de elementen benoemd in de basisvariant als eerste aanknopingspunten
voor het creëren van een klimaatinclusief begrotingsraamwerk. Dit leidt tot de volgende
concrete adviezen voor de komende jaren:
I. Ontwikkel een strategisch raamwerk
Breng in kaart hoe de beleidsprioriteiten en doelstellingen op het gebied van klimaat
relateren aan het doel en de basisprincipes van het begrotingsbeleid. Identificeer
hierdoor op welke manieren klimaatverandering het huidige begrotingsbeleid beïnvloedt
en waar klimaat beter onderdeel van het begrotingsbeleid kan worden gemaakt.
II. Werk toe naar een (omvangrijkere) definitie en classificatiemethodologie voor
klimaatgerelateerde uitgaven en inkomsten
Om doelmatig en doeltreffend beleid te kunnen voeren is het noodzakelijk om klimaatbeleid
te kwantificeren. Het kabinet heeft met het vaststellen van een definitie van klimaatuitgaven
een goede eerste stap gezet. Vervolgstappen zijn echter nodig voor het definiëren
en classificeren van klimaatgerelateerde uitgaven en inkomsten voor zowel het gevoerde
mitigatie- als adaptatiebeleid. Daarbij kunnen ervaringen uit de Europese praktijk
worden meegenomen.
III. Ontwikkel klimaatinclusieve macro-economische en budgettaire modellen en analyses
Om beter inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de economie en overheidsfinanciën
op de middellange en lange termijn, zijn onafhankelijke ramingen en scenario-analyses
nodig van de gevolgen klimaatverandering en is inzicht benodigd in de (toekomstige)
kosten voor klimaatschade, -adaptatie en -mitigatie.
De Afdeling adviseert de effecten van klimaatverandering te integreren in de houdbaarheidsanalyses
van de overheidsfinanciën en in het basispad. Op deze manier kan klimaat onderdeel
uitmaken van de integrale afwegingen binnen de budgettaire besluitvorming.
IV. Maak de begrotingssystematiek klimaatinclusief
De Afdeling adviseert te onderzoeken of een uitgavenkader voor Klimaat structureel
inzicht kan bieden in klimaat gerelateerde uitgaven op de begroting en de integrale
afwegingen kan bevorderen.
Aan de lastenkant van de begroting adviseert de Afdeling te onderzoeken welke begrotingsregels
aan de lastenkant behulpzaam kunnen zijn voor een duurzame inrichting van het belastingstelsel,
zodat belastinginkomsten ook in de toekomst stabiel zijn. Zorg daarnaast voor een
goede aansluiting van de cyclus van de Klimaatwet op de begrotingscyclus. Zie voor
een verdere toelichting van bovenstaande punten paragraaf E.1.
V. Richt de institutionele context zodanig in dat een klimaatinclusief begrotingsraamwerk
geborgd is
Het vastleggen van rollen en verantwoordelijkheden voor de afzonderlijke elementen
van een klimaatinclusief begrotingsraamwerk geeft een mandaat om op te treden. Om
de institutionele context zodanig vorm te geven dat een klimaatinclusief begrotingsraamwerk
geborgd is, adviseert de Afdeling om de verantwoordelijkheid voor een klimaatinclusief
begrotingsraamwerk centraal te beleggen bij het Ministerie van Financiën, in samenwerking
met de Minister voor Klimaat en Energie. Daarnaast adviseert de Afdeling om te bezien
hoe het klimaatinclusief begrotingsraamwerk wettelijk verankerd kan worden in de Wet
Houdbare Overheidsfinanciën.
VI. Onderzoek hoe het verslaggevingsstelsel klimaatinclusief gemaakt kan worden
Als onderdeel van een klimaatinclusief begrotingsraamwerk adviseert de Afdeling om
te onderzoeken welke lessen de Europese Corporate Sustainability Reporting Directive
– die geldt voor de private sector – biedt voor het vergroenen van het verslaggevingsstelsel
van de Rijksoverheid.
E. SEPTEMBERRAPPORTAGE 2023
1. Adviezen voor het toekomstige begrotingsbeleid
Na de aankomende Tweede Kamerverkiezingen zal een nieuw kabinet in een regeerakkoord
het te voeren begrotingsbeleid en de begrotingsregels voor deze aankomende kabinetsperiode
formuleren. Daartoe zijn zowel de ontwikkelingen voor de overheidsfinanciën op de
middellange en lange termijn als de financiële uitgangspositie relevant. De Afdeling
heeft in eerdere adviezen over de Miljoenennota erop gewezen dat duidelijke ankers
voor begrotingsbeleid (ook) een democratisch belang dienen en het parlementair budgetrecht
versterken.80
De komende decennia zijn klimaatverandering en vergrijzing de belangrijkste ontwikkelingen
die leiden tot structurele veranderingen in de samenleving en de economie. Deze ontwikkelingen
zullen daarmee ook leiden tot structurele veranderingen in het overheidsbeleid en
de overheidsfinanciën; vandaar het belang van een goede financiële, economische, sociale
en ecologische structuuranalyse (zie ook hoofdstuk C).
In de komende kabinetsperiode is daarnaast van belang dat het begrotingsbeleid kan
bijdragen aan het vertrouwen van burgers in de daadwerkelijke realisatie van overheidsvoorzieningen
en beleidsvoornemens. De huidige stand van de overheidsfinanciën en de vooruitzichten
voor de komende jaren zijn daartoe relevant (zie ook paragraaf B2).
Gegeven de huidige uitgangssituatie van de overheidsfinanciën en de economische en
budgettaire middellange termijnramingen is het noodzakelijk aankomende kabinetsperiode
prudent begrotingsbeleid te voeren (zie hoofdstukken B en E). Met andere woorden,
stel in een nieuw regeerakkoord het begrotingsbeleid voor de uitgaven- en lastenkant
zodanig vast, dat bij onverhoopte budgettaire tegenvallers, of economische schokken
of tegenwind niet direct hoeft te worden bezuinigd en te worden ingegrepen in de (uitvoering
van) collectieve voorzieningen. Leef vervolgens de vastgestelde nationale en Europese
afspraken na, zowel omtrent de begrotingsregels als het begrotingsproces.
Tegen deze achtergrond komt de Afdeling tot de volgende adviezen voor het toekomstige
begrotingsbeleid:
I. Zorg bij de keuze voor een begrotingsanker voor ruim voldoende begrotingsruimte,
zodat de automatische stabilisatiefunctie van de begroting zijn werk kan doen. Dit
voorkomt tussentijdse bijstellingen, wat een democratisch en maatschappelijk belang
dient: voorspelbaar beleid en stabiele uitvoering voor de middellange termijn.
Sinds 1994 is door opeenvolgende kabinetten gekozen voor het voeren van trendmatig
begrotingsbeleid. Voor de uitgavenkant zijn uitgavenkaders voor de gehele kabinetsperiode
vastgesteld met een jaarlijks uitgavenplafond dat niet overschreden mag worden. Wel
worden de afzonderlijke uitgavenkaders jaarlijks geïndexeerd met de loon- en prijsontwikkeling.
Voor de inkomstenkant geldt een inkomstenkader met automatische stabilisatie: inkomstenmeevallers
komen ten gunste van het overheidssaldo, inkomstentegenvallers belasten het overheidssaldo.
Daarmee leiden fluctuaties in de inkomsten als gevolg van conjuncturele ontwikkelingen
in beginsel niet tot een aanpassing van het beleid. Dit zorgt voor automatische stabilisatie
in de begrotingssystematiek: de inkomstenkant van de begroting beweegt mee met de
conjunctuur zodat de economische conjunctuurbeweging automatisch wordt gedempt. In
principe worden het uitgavenplafond en het inkomstenkader gedurende de kabinetsperiode
niet aangepast, waarmee de kaders beleidsmatige bovengrenzen stellen aan de overheidsfinanciën.
Indien noodzakelijk, zoals gebleken tijdens de coronacrisis, kan discretionair beleid
worden gevoerd in aanvulling op de automatische stabilisatie.
De verwachte overheidsuitgaven en -inkomsten op de korte, middellange en lange termijn
die volgen uit het regeerakkoord en eerder overeengekomen beleidsbeslissingen worden
uiteindelijk doorvertaald naar de verschillende begrotingsindicatoren, zoals het (structurele)
EMU-saldo, de EMU-schuld, het houdbaarheidssaldo en de uitgavenregel. Het voeren van
trendmatig begrotingsbeleid garandeert geen bepaalde uitkomst in de naleving van de
Europese begrotingsnormen.
Het doel van het handhaven van de nationale begrotingsregels is om te zorgen dat de
overheidsfinanciën binnen de grenzen blijven van wat het kabinet aanvaardbaar acht,
gegeven de Europese begrotingsafspraken. De keuze voor vaststelling van de hoogte
van de begrotingskaders aan de uitgaven- en lastenkant en een kwantitatief begrotingsanker
aan het begin van een kabinetsperiode is met andere woorden, een politieke keuze.
In de Voorjaarsrapportage 2023 constateerde de Afdeling dat het kabinet dicht langs
de vangrail stuurt met een begrotingstekort rond de 3% bbp, de afgesproken grens voor
het maximale begrotingstekort binnen de correctieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact.
Daarmee wordt te weinig begrotingsruimte geboden voor een volgende kabinetsperiode
en ontbreken buffers voor het opvangen van economische tegenvallers.81
Indien het nieuwe kabinet met de vast te stellen begrotingskaders en daarmee het kwantitatieve
begrotingsanker niet ruim voldoende onder de Europese grenzen blijft, is er geen ruimte
voor werking van de automatische stabilisatoren aan de inkomstenkant van de begroting.
Dat deze situatie niet ondenkbaar is blijkt uit de middellange termijnraming van het
CPB voor de jaren 2025–2028: het EMU-tekort loopt bij ongewijzigd beleid op tot -3,9%
bbp. Dit betekent dat buffers momenteel ontbreken voor het voeren van trendmatig begrotingsbeleid
en dat daarom mogelijk ad-hoc bezuinigingen of lastenverzwaringen noodzakelijk zijn.
Het voeren van trendmatig begrotingsbeleid met een begrotingsanker dat hiertoe ruimte
biedt dient nadrukkelijk een democratisch en maatschappelijk belang. Op het moment
dat een uitgavenplafond en inkomstenkader voor de gehele kabinetsperiode kan worden
vastgesteld bestaat inzicht in en zekerheid over de hoogte van de overheidsuitgaven
en de lastendruk en kunnen tussentijdse bijstellingen door bezuinigingen of lastenverzwaringen
worden voorkomen. Daarmee kan stabiel en voorspelbaar beleid en uitvoering worden
bevorderd, zodat burgers en bedrijven, maar ook uitvoeringsorganisaties relatieve
zekerheid op middellange termijn ervaren.
II. Maak klimaat onderdeel van de afwegingen binnen het begrotingsbeleid door klimaat
te incorporeren in de analyses over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.
Het is relevant in de afwegingen voor het begrotingsbeleid oog te hebben voor de houdbaarheid
van de overheidsfinanciën op de middellange en lange termijn. Houdbaarheid en daarmee
een eerlijke verdeling van lusten en lasten tussen generaties spelen een rol in zowel
het Nederlandse als in het Europese begrotingsbeleid.
Als binnen het begrotingsbeleid wordt gesproken over houdbare overheidsfinanciën wordt
hiermee doorgaans bedoeld dat deze houdbaar is als het overheidsbeleid verschillende
generaties gelijk behandelt, dat wil zeggen dat huidige en toekomstige generaties
in dezelfde mate van collectieve regelingen kunnen profiteren en met een even hoge
effectieve belasting- en premiedruk worden geconfronteerd.
Om te kunnen beoordelen of de overheidsfinanciën houdbaar zijn, is de verwachte ontwikkeling
van de overheidsschuld in de toekomst relevant. Daarin worden factoren als economische
groei, demografische veranderingen en renteontwikkelingen meegewogen.82 Maatschappelijke transities hebben ook impact op volgende generaties (zie ook hoofdstuk D).
Huidige houdbaarheidsstudies proberen rekening te houden met toekomstige vergrijzingskosten.
Zo kunnen huidige houdbaarheidsanalyses, waar vergrijzing reeds deels onderdeel van
is, tot de conclusie leiden om de staatschuld op korte termijn lager te houden zodat
de vergrijzingskosten op de langere termijn kunnen worden gedekt door de schuld dan
op te laten lopen. De gevolgen van klimaatverandering en de effecten van klimaatbeleid
zijn daarentegen nog geen of onvoldoende onderdeel van de analyses voor houdbaarheid.
Klimaat kent echter ook intergenerationale aspecten. Houdbaarheidsanalyses die ook
rekening houden met klimaat zouden er toe kunnen leiden dat het beter is bepaald klimaatbeleid,
namelijk investeringen, normering en beprijzing, voor klimaatmitigatie en -adaptatie
op kortere termijn wel te realiseren ten laste van de staatsschuld om hogere kosten,
en reële schade, in de toekomst te verminderen.
Dat klimaat onvoldoende onderdeel is van huidige houdbaarheidsanalyse wordt mede veroorzaakt
door beperkingen in de beschikbare data en analyses over klimaatschade, -mitigatie
en adaptatie.83 Een andere oorzaak is, volgens het CPB, een smalle definitie van het begrip netto
profijt van de overheid, waardoor overheidsinvesteringen in bijvoorbeeld onderwijs
en klimaat met effect op productiviteit en inkomens niet worden meegewogen.84
Door het verkrijgen van inzicht in de intergenerationele aspecten van klimaatbeleid
en door deze te incorporeren in de analyses voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën,
worden de mogelijkheden tot het maken van integrale afwegingen voor de allocatie van
middelen binnen het begrotingsbeleid versterkt. Dergelijke analyses zijn van belang
maar niet eenvoudig.
III. Maak de begrotingssystematiek klimaatinclusief
Het voorkomen van en aanpassing aan klimaatverandering is een omvangrijke structurele
opgave, met invloed op vrijwel alle beleidsterreinen van de overheid. De samenstelling
en de hoogte van de inkomsten en uitgaven van de overheid zullen structureel en significant
veranderen. Daarom is een structurele inbedding van klimaat in de begrotingssystematiek
benodigd (zie ook Hoofdstuk D).
Aan de uitgavenkant van de begroting is klimaat inmiddels een significante post. Het
Klimaatfonds, waarin subsidies beschikbaar zijn voor reductie van broeikasgassen (klimaatmitigatie),
is momenteel onderdeel van het uitgavenkader Investeringen.85 Ook buiten het Klimaatfonds is sprake van uitgaven voor klimaat, waarvan niet alles
reeds in beeld is (zie ook het onderdeel over definiëren en classificeren van klimaatbeleid
in hoofdstuk D). Door klimaat een expliciete plaats te geven aan de uitgavenkant van
de begroting, worden de afwegingen voor de allocatie van middelen voor klimaat inzichtelijker,
wat ten goede komt aan het parlementair budgetrecht. Dit komt ook ten goede aan de
integrale afweging van de uitgaven en lasten voor klimaat bij de start van een nieuw
kabinet maar ook tijdens het jaarlijkse hoofdbesluitvormingsmoment.
De Afdeling adviseert te onderzoeken of een uitgavenkader voor Klimaat structureel
inzicht kan bieden in klimaat gerelateerde uitgaven op de begroting en de integrale
afwegingen kan bevorderen, zoals dit reeds gebeurt voor de uitgaven binnen het kader
Sociale Zekerheid en het kader Zorg. Relevante onderdelen van het uitgavenkader Investeringen
kunnen in het uitgavenkader Klimaat worden opgenomen (hetgeen ook de eenvoud en transparantie
bevordert).
Ook de samenstelling van de lastenkant van de rijksbegroting verandert structureel,
mede doordat de belastinginkomsten uit fossiele energie zullen verdwijnen. Onder de
huidige begrotingsregels leidt de vergroening van het belastingstelsel tot een budgettaire
opgave vanwege grondslagerosie (zie ook hoofdstuk D). Hierdoor ontstaat een spanning
tussen het terugbrengen van broeikasgasemissies en het stabiliseren van de belastinginkomsten.86 De Afdeling adviseert te onderzoeken welke begrotingsregels aan de lastenkant behulpzaam
kunnen zijn voor een duurzame inrichting van het belastingstelsel, zodat belastinginkomsten
ook in de toekomst stabiel zijn.
IV. Concretiseer politieke ambities en prioriteiten langs de dimensies van brede welvaart
en benut daartoe de eerste Miljoenennota van het volgende kabinet voor een analytische
verdieping van het regeerakkoord, om daarmee als het ware een «Startnota (in termen
van) Brede Welvaart» te ontwikkelen.
De huidige maatschappelijke uitdagingen reiken verder dan afzonderlijke maatregelen
en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien. Het concretiseren van politieke
ambities en prioriteiten langs de dimensies van brede welvaart richt de blik op de
onderlinge samenhang en de lange termijn en stelt dat welvaart afhankelijk is van
meer factoren dan alleen de conjuncturele ontwikkeling of de groei van het bbp. Het
begrip brede welvaart krijgt bovendien steeds concreter vorm en inhoud, onder andere
door indicatoren.87 Een concretisering van brede welvaart kan de uitvoerbaarheid van beleid, voor burgers
en voor uitvoeringsorganisaties, versterken en maakt monitoring van politiek gekozen
prioriteiten mogelijk (zie ook hoofdstuk C).
De Afdeling adviseert de eerste Miljoenennota van het volgende kabinet te benutten
voor een analytische verdieping van het aankomende regeerakkoord, om daarmee als het
ware een «Startnota (in termen van) Brede Welvaart» te ontwikkelen. De daaropvolgende
Miljoenennota’s kunnen dan worden benut voor monitoring en eventuele bijsturing van
de politiek gekozen prioriteiten, zonder de focus op de lange termijn te verliezen.
V. De kwaliteit van de overheidsfinanciën is belangrijk voor het realiseren van maatschappelijke
doelen. Houd bij de onderbouwing van beleidskeuzes en het invullen van dekkingsopgaven
rekening met tweede- en derde-orde effecten en de gevolgen voor de uitvoering.
Een hoge kwaliteit van de overheidsfinanciën is essentieel voor de effectieve en doelmatige
inzet van publieke middelen. Er bestaan verschillende instrumenten om beleid ex-ante,
ex-durante en ex-post te evalueren. Zo vinden jaarlijks Interdepartementale Beleidsonderzoeken
(IBO’s) plaats, waarin alternatieven voor bestaand beleid worden onderzocht. Mogelijke
bezuinigingen worden periodiek geïnventariseerd middels heroverwegingen. Naast een
uitgebreid evaluatiestelsel in verschillende fases van beleid en wetgeving, kunnen
kabinetten beschikken over talloze (beleids)adviezen en rapporten van onder meer onafhankelijke
studiegroepen, commissies, planbureaus en adviesraden.
Desondanks zijn dekkingsopgaven in het (recente) verleden regelmatig ingevuld door
het inzetten van een kaasschaaf, onderuitputting of door het inhouden van middelen
voor de loon- en prijsbijstelling.88 De inzet van dergelijke methoden kan contraproductief uitwerken, omdat deze doorgaans
niet dwingen tot aanpassing van beleidsdoelstellingen om die in overeenstemming te
brengen met de ingeboekte besparingen. De oorspronkelijke beleidsdoelen blijven dan
onverminderd overeind, maar moeten worden gerealiseerd met minder middelen. Dit gaat
niet zelden ten koste van de kwaliteit van de uitvoering of tot het uiteindelijk niet
realiseren van de ingeboekte bezuiniging.
De ombuigingslijst en de bijbehorende fiscale maatregelenlijst, die doorgaans door
het Ministerie van Financiën worden opgesteld in aanloop naar Tweede Kamerverkiezingen,
bevatten respectievelijk een lijst met mogelijkheden om de overheidsuitgaven te verlagen
op de rijksbegroting, in de zorg en in de sociale zekerheid en een lijst om belastinginkomsten
te vergroten. De lijsten bevatten een groot aantal opties om beleid te beëindigen
of af te schalen. Deze zijn zeer verschillend in omvang (bedrag) en aard.
Bij de afzonderlijke maatregelen is geen rekening gehouden met tweede- en derde-orde
effecten89 en is geen uitvoeringstoets doorlopen. Bij de belastingmaatregelen op de fiscale
maatregelenlijst ontbreekt een integrale visie op het belastingstelsel van waaruit
idealiter dergelijke ombuigingen zouden moeten plaatsvinden en waarbij bijvoorbeeld
ook de effecten op het klimaatbeleid worden meegewogen.90 Daarmee zijn de gevolgen van de beleidsopties niet goed te overzien, in het bijzonder
niet voor de uitvoering, en kunnen maatregelen uit dergelijke lijsten averechtse effecten
hebben.
Het in kaart brengen van de samenhang tussen verschillende maatregelen, de tweede
en derde-orde effecten en consequenties voor de uitvoering is echter zeer relevant.
Maatschappelijke opgaven zijn namelijk complex en kennen vaak sterke samenhang. Ook
staat de uitvoering onder druk: de grenzen voor diverse uitvoeringsorganisaties zijn
bereikt wat betreft de capaciteit om aan de verwachtingen van burgers, maatschappelijke
instellingen, bedrijven en politiek te kunnen voldoen.91 De huidige krapte op de arbeidsmarkt versterkt dit probleem.92
Bovendien zijn er voldoende alternatieven voorhanden: opeenvolgende kabinetten kunnen
beschikken over een groot aantal rapportages en onderzoeken met doordachte beleidsopties
en -alternatieven, die kunnen helpen om tot integraal afgewogen doelmatige en doeltreffende
keuzes en prioritering te komen. Dat deze keuzes niet altijd makkelijk zijn en dat
de uitkomsten niet door alle belanghebbenden gewaardeerd zullen worden, begrijpt de
Afdeling, maar uitstel van keuzes verergert problemen en maakt de uiteindelijke keuzes
moeilijker.
De Afdeling adviseert in beleidskeuzes voldoende oog te hebben voor de complexiteit
en samenhang van opgaven, door maatregelen integraal af te wegen en tweede- en derde-orde
effecten en de gevolgen voor de uitvoering waar mogelijk in kaart te brengen. Daarbij
is het van belang dat de uiteindelijke beleidskeuzes eenvoudig zijn, stelsels niet
complexer maken en dat daarmee de uitvoering verbetert. Daarom zijn (beleids-) evaluaties,
interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO’s), naast onderzoeken en rapporten van
planbureaus en adviesraden, van belang om zo goed mogelijk, dus ook zo breed mogelijk
onderbouwde (financiële en andere) handelingsopties in kaart te kunnen brengen. Dat
die in voldoende mate en kwalitatief voldoende aanwezig zijn, doet overigens een beroep
op niet louter het Ministerie van Financiën maar op alle ministeries om zulks te bevorderen
en te doen.
VI. Creëer een ordentelijk begrotingsproces door één integraal hoofdbesluitvormingsmoment
in het voorjaar dat aansluit op het Europees Semester. Richt de augustusbesluitvorming
louter op noodzakelijke bijstellingen en eventuele koopkrachtmaatregelen.
Sinds de herziening van het begrotingsproces in 2022 presenteert de Voorjaarsnota
niet langer alleen de mutaties in de begroting van het lopende jaar ten opzichte van
de Miljoenennota, maar bevat het de hoofdlijnen van de besluitvorming voor de begroting
van het volgende jaar en schetst het een meerjarig beeld over zowel de uitgaven als
de hoofdlijnen van de inkomsten.93 Op deze manier wordt de Kamer eerder betrokken bij de meerjarige budgettaire besluitvorming,
waardoor de Kamer beter in staat wordt gesteld om haar parlementair budgetrecht uit
te oefenen, en is een stap gezet om het Nederlandse begrotingsproces beter op het
zogeheten Europees Semester aan te sluiten.
Het is in het democratisch belang het begrotingsproces ordentelijk in te richten om
zo inzicht te kunnen bieden in de gevolgen van het kabinetsbeleid voor de samenleving,
economie en de begroting. Helderheid, voorspelbaarheid en rust in het begrotingsproces
horen hier onderdeel van te zijn. De Afdeling heeft in voorgaande begrotingsrapportages
meermalen geconstateerd dat het begrotingsproces rommelig oogde.94 Meer rust kan worden gecreëerd door:
• Eén hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar over de hoofdlijnen van zowel de uitgaven-
als lastenkant (inclusief fiscale wetgeving) van de begroting. Naast een betere integrale
afweging komt dit ook een goede uitvoering ten goede.
• Een vast moment voor het afronden van de besluitvorming in het voorjaar en een vast
publicatiemoment voor de Voorjaarsnota.
• De begrotingsstukken aanvullend op de Voorjaarsnota als één pakket met de Voorjaarsnota
aan de Kamer te verzenden.
• Een onafhankelijke doorrekening van de beleidsvoornemens in de Voorjaarsnota door
het CPB.
• De besluitvorming in augustus te beperken tot koopkrachtmaatregelen (indien nodig).
• Het begrotingsproces in lijn te brengen met het Europees Semester, dat zal veranderen
aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie van het Europese begrotingsraamwerk
en waarin meerjarenplannen centraal staan die door lidstaten bij de Europese Commissie
(mogelijk al in het voorjaar van 2024) moeten worden ingediend (zie ook paragraaf E2).
Een tijdige Voorjaarsnota als hoofdbesluitvormingsmoment dient ook dit doel.
VII. Vervroeg de invoer van de nieuwe financieringssystematiek voor medeoverheden
naar de start van het nieuwe kabinet. Zorg bovendien dat het niveau van de financiering
van medeoverheden toereikend is.
In de Voorjaarsnota 2023 heeft het kabinet de hoofdlijnen van de nieuwe financieringssystematiek
voor medeoverheden vanaf 2026 geschetst. Vanaf dat moment wordt afgestapt van de accressystematiek
en komt structureel € 1,1 miljard extra beschikbaar (waarvan € 1 miljard voor gemeenten
en € 0,1 miljard voor provincies). Vanaf 2027 worden het gemeente- en provinciefonds
geïndexeerd op basis van de ontwikkeling van het nominale bbp. Deze systematiek kent
een sterkere koppeling met de brede uitgavenontwikkeling van medeoverheden dan de
huidige accressystematiek. De volumeontwikkeling van de fondsen wordt gebaseerd op
een historisch gemiddelde van de ontwikkeling van het bbp, waardoor de fondsen naar
verwachting minder schommelen. De indexatie voor inflatie volgt die van het lopende
jaar, waardoor de fondsen reëel op niveau blijven.
Nu er een voortijdig einde is gekomen aan huidige missionaire kabinetsperiode, adviseert
de Afdeling de instelling van de nieuwe financieringssystematiek voor medeoverheden
te vervroegen naar het moment van de start van een nieuw kabinet. Op dat moment moet
ook duidelijkheid worden geboden over de oploop van de opschalingskorting die tot
en met 2025 is geschrapt, maar vanaf 2026 voor € 675 mln. In de begroting staat. Het
behoeft geen betoog dat een nieuwe systematiek die meer stabiliteit, rust en duidelijkheid
voor de financiën van de medeoverheden beoogt te bereiken, hier alleen in slaagt als
niet louter de systematiek maar ook het budgettaire niveau voor medeoverheden toereikend
is. Alleen dan draagt een betere financiële systematiek ook bij aan betere interbestuurlijke
verhoudingen.
2. Toets aan de Europese begrotingsregels
a. Relevante context
In de Septemberrapportage beoordeelt de Afdeling of de overheidsfinanciën, zoals gepresenteerd
in de Miljoenennota, in het lopende jaar («in year») en in het komende jaar (ex-ante)
voldoen aan de Europese begrotingsregels.
Huidige Europese begrotingsregels
De Europese begrotingsregels zijn vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP).
Het SGP heeft, als onderdeel van de Economische en Monetaire Unie (EMU), als wezenlijk
doel de houdbaarheid van overheidsfinanciën, ook op de langere termijn, te waarborgen.
Economische groei van en convergentie in de eurozone is het andere wezenlijke doel.
Het SGP bestaat uit de correctieve en preventieve arm. De normen uit de correctieve
arm stellen eisen aan de (jaarlijkse) maximumwaarden voor het begrotingstekort (EMU-saldo
van maximaal 3% bbp) en de overheidsschuld (EMU-schuld van maximaal 60% bbp). Bij
overschrijding van de schuldnorm dient de schuld jaarlijks met minstens 1/20e deel af te nemen (schuldafbouwpad). Het doel van de preventieve arm is om te voorkomen
dat lidstaten worden geconfronteerd met te hoge tekorten door een veilige marge te
hebben ten opzichte van de 3%-tekortnorm, zodat lidstaten begrotingsruimte hebben
om anticyclisch begrotingsbeleid te kunnen voeren. Op het moment dat lidstaten niet
voldoen aan de regels binnen de preventieve arm, is het uitgangspunt dat lidstaten
in de correctieve arm terecht komen.95
De normen uit de preventieve arm bestaan uit een middellangetermijndoelstelling (MTO),
ook wel bekend als het structureel saldo, en een uitgavenregel. Het structureel saldo
is het begrotingssaldo gecorrigeerd voor tijdelijke maatregelen en conjuncturele effecten.96 Lidstaten hebben een land specifieke MTO voor het structureel saldo. De uitgavenregel
binnen de preventieve arm vereist dat de overheidsuitgaven niet harder mogen stijgen
dan de potentiële economische groei, waarbij ook rekening gehouden wordt met de afstand
tot de MTO.97 De gedachte achter de uitgavenregel is dat de inkomsten meebewegen met de economische
conjunctuur en de uitgaven niet harder stijgen dan de potentiële economische groei,
waarmee het structureel saldo niet verslechtert.
Buitengewone jaren 2020–2024
De Europese Commissie heeft in 2020 de algemene ontsnappingsclausule van het SGP geactiveerd,
om lidstaten maximale flexibiliteit binnen het SGP te bieden om een extra begrotingsinspanning
te kunnen leveren naar aanleiding van de Covid-19 crisis. Concreet betekent dit dat
lidstaten die zich in de preventieve arm van het SGP bevinden, waaronder Nederland,
mogen afwijken van het pad richting de middellangetermijndoelstelling voor het structureel
saldo (MTO), indien dit de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de middellange
termijn niet in gevaar brengt. De richtlijnen voor de begrotingstoetsing in 2020–2023
zijn daarmee grotendeels kwalitatief geformuleerd. De reguliere procedures van het
SGP zijn echter niet opgeschort. Zo heeft de Commissie in het Voorjaarspakket 2023
aangegeven dat zij de Raad zal voorstellen dat het in het voorjaar van 2024 mogelijk
wordt om een op een tekort gebaseerde buitensporigtekortprocedure in te stellen op
basis van de begrotingsresultaten voor 2023.98 Daarom blijft het van belang om de ontwikkeling van de overheidsfinanciën te toetsen.
Per 2024 komt er een einde aan de flexibiliteit binnen het SGP, vanwege het deactiveren
van de algemene ontsnappingsclausule. Tegelijkertijd acht de Commissie, vanwege de
aanhoudende onzekere economische situatie en de lopende evaluatie van het Europese
begrotingsraamwerk, het niet gepast om voor 2024 geheel terug te keren naar de gebruikelijke
begrotingsregels zoals vereist onder het huidige raamwerk.99 Daarmee is 2024 als het ware een overgangsjaar.
Begrotingsraamwerk na 2024
Voor de jaren na 2024 is de uitkomst van de evaluatie van het Europese begrotingsraamwerk,
bestaande uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), het Europees Semester en de Macro-economische
Onevenwichtigheidsprocedure (MEOP) relevant. In november 2022 heeft de Europese Commissie
een mededeling gepubliceerd over de mogelijke vormgeving van het toekomstige begrotingsraamwerk.100 In maart 2023 zijn er eerste raadsconclusies verschenen, opgesteld door de lidstaten.101 Op basis daarvan heeft de Europese Commissie zijn wetgevende voorstellen gepubliceerd.102 Momenteel proberen lidstaten samen met de Europese Commissie een akkoord te bereiken
over het nieuwe begrotingsraamwerk, waarna de trilogen tussen de lidstaten, het Europees
Parlement en de Europese Commissie starten om een akkoord te sluiten. De nationale
parlementen hebben in het proces een rol bij de nationale implementatie en uitvoering
van het herziene raamwerk en als het ware ook als medewetgever.
De Afdeling heeft op verzoek van de Tweede Kamer een voorlichting uitgebracht over
de mogelijkheden om het SGP te hervormen.103 Het Europees netwerk van onafhankelijke begrotingsautoriteiten, waar de Afdeling
en het CPB voor Nederland deel van uitmaken, heeft eveneens aanbevelingen gedaan.104
In het nieuw te vormen begrotingsraamwerk staan een focus op de middellange termijn,
het versterken van het nationaal eigenaarschap bij toepassing van de Europese begrotingsregels,
het versimpelen van het raamwerk en het versterken van de naleving van de regels centraal.
Lidstaten zullen naar alle waarschijnlijkheid elke vier jaar een middellangetermijnplannen
moeten opstellen, zogenoemde «medium-term fiscal-structural plans». Deze begrotingsplannen dienen zowel het te voeren begrotingsbeleid op de middellange
als investeringen en hervormingen te bevatten.105 Omdat nog op verschillende punten wordt onderhandeld, is nog niet bekend hoe het
uiteindelijke begrotingsraamwerk en het -proces eruit zal zien. Pas dan is het mogelijk
om de gevolgen voor het Nederlandse begrotingsproces, de samenhang met de nationale
begrotingsregels en de gevolgen voor de onafhankelijke begrotingsautoriteiten volledig
in kaart te brengen.
Ongeacht de precieze uitkomst, acht de Afdeling het van belang dat het herziene Europese
begrotingsraamwerk tijdig in werking treedt en duidelijk (kwantitatief) en handhaafbaar
is. De Europese onafhankelijke begrotingsautoriteiten hebben eerder hun zorgen geuit
over het al enkele jaren uitblijven van een duidelijk en handhaafbaar Europees begrotingsraamwerk.106
Een mogelijk scenario is dat het nieuwe Europese begrotingsraamwerk in werking treedt
vanaf 2025. Dit betekent dat de lidstaten al in het voorjaar van 2024 een middellangetermijnplan
moeten opstellen en overleggen aan de Europese Commissie. Zowel het huidige demissionaire
kabinet als een in het voorjaar aantredend nieuw kabinet en de in november nieuw gekozen
Tweede Kamer moeten dit goed voor ogen houden en zich op dit scenario voorbereiden.
b. Toetsing voor de jaren 2023 en 2024
Toetsing voor 2023
Met een geraamd feitelijk begrotingstekort van 1,5% bbp en een geraamde overheidsschuld
van 47,7% bbp voldoet de Nederlandse begroting in 2023 aan de vereisten uit de correctieve
arm van het SGP van respectievelijk een tekort van maximaal 3% bbp en een schuld van
maximaal 60% bbp (zie tabel 6).
De uitkomst voor het structureel saldo is een tekort van1,6% bbp voor 2023. Daarmee
wijkt de verwachte uitkomst voor het structureel saldo af van de middellangetermijndoelstelling
(MTO) voor het structureel saldo van -0,75% bbp in 2023. Lidstaten met een structureel
saldo negatiever dan de MTO dienen te voldoen aan de uitgavenregel.107 Op basis van berekeningen van het CPB voor de begrotingstoetsing van de Afdeling,
impliceert de uitgavenregel voor de Nederlandse begroting een toegestane groei van
de gecorrigeerde collectieve uitgaven van maximaal 1,7%-punt in 2023. De geraamde
gecorrigeerde overheidsuitgaven stijgen in 2023 naar verwachting met 0,73%-punt. Daarmee
voldoet Nederland in 2023 aan de uitgavenregel uit de preventieve arm van het SGP.
In 2023 is de algemene ontsnappingsclausule van het SGP nog van toepassing, waardoor
Nederland mag afwijken van het pad richting de middellangetermijndoelstelling van
het structureel saldo (MTO), indien dit de houdbaarheid van de overheidsfinanciën
op de middellange termijn niet in gevaar brengt. De algemene ontsnappingsclausule
leidt er echter niet toe dat de procedures van het SGP worden opgeschort en is het
belangrijk de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de middellange termijn te
volgen (zie paragraaf E.2.c). In het voorjaar van 2024 kan een op een tekort gebaseerde
buitensporigtekortprocedure worden ingesteld op basis van de begrotingsresultaten
voor 2023. Gezien het feitelijk begrotingstekort van 1,5% bbp in 2023 lijkt Nederland
voor 2023 niet in de gevarenzone te komen.
Tabel 6: Gegevens voor de Europese begrotingsregels 2022–2024
2022
2023
2024
ex-post
in year
ex-ante
Regel t.a.v. ontwikkeling van het structureel saldo (% bbp)
Maximaal feitelijk EMU-saldo
– 3,0
– 3,0
– 3,0
EMU-saldo feitelijk
– 0,1
– 1,5
– 2,4
w.v. conjuncturele component
1,1
0,1
– 0,2
w.v. eenmalige en andere tijdelijke maatregelen
– 0,2
0,0
0,0
Middellangetermijndoelstelling structureel EMU-saldo
– 0,5
– 0,75
– 0,75
EMU-saldo structureel (EC-methode)
– 1,0
– 1,6
– 2,2
Uitgavenregel
Gecorrigeerde collectieve uitgaven (volumegroei, %)1
1,12
0,73
2,82
Normgroei (max. toegestane groei gecorr. collectieveuitgaven)3
0,62
1,7
1,68
Schuldcriterium (% bbp)
Maximale EMU-schuld
60,0
60,0
60,0
EMU-schuld
50,1
47,7
46,9
Bron: CPB (Macro-Economische Verkenning 2024).
X Noot
1
De collectieve uitgaven zijn, c.f. de Europese begrotingsregels, gecorrigeerd voor
rente-uitgaven, cyclische uitgaven aan werkloosheidsuitkeringen, uitgaven aan EU-programma’s
gedekt door overdrachten van de EU en met een vierjaarsgemiddelde voor overheidsinvesteringen.
X Noot
2
De cijfers voor de uitgavenregel in 2022 zijn dezelfde als in de Voorjaarsrapportage
2023.
X Noot
3
De normgroei is de potentiële groei, gecorrigeerd voor de afstand tot de middellangetermijndoelstelling
voor het structurele EMU-saldo.
Toetsing voor 2024
Met een geraamd feitelijk begrotingstekort van 2,4% bbp en een geraamde overheidsschuld
van 46,9% bbp voldoet de Nederlandse begroting in 2024 aan de vereisten uit de correctieve
arm van het SGP van respectievelijk een tekort van maximaal 3% bbp en een schuld van
maximaal 60% bbp (zie tabel 6).
Voor het structureel saldo verwacht het CPB een tekort van 2,2% bbp in 2024. Daarmee
wijkt de verwachte uitkomst voor het structureel saldo significant af van de middellangetermijndoelstelling
(MTO) voor het structureel saldo van -0,75% bbp in 2023. Omdat de algemene ontsnappingsclausule
per 2024 wordt gedeactiveerd, mogen lidstaten die in de preventieve arm van het SGP
zitten vanaf 2024 niet langer afwijken van het pad richting de MTO voor het structureel
saldo. Volgens de Europese begrotingsregels is in dit geval een verbetering van het
structurele saldo van 0,5% bbp per jaar nodig tot de MTO, totdat de doelstelling gehaald
is. Als een lidstaat niet aan deze benchmark voldoet, komt de uitgavenregel voor een
lidstaat in beeld, waarin voor de normgroei voor de netto primaire uitgaven112 rekening wordt gehouden met de afstand tot de MTO.
Op basis van de MEV-raming van het CPB wordt voor 2024 geen verbetering van minimaal
0,5% bbp voor het structureel saldo verwacht ten opzichte van 2023. Daarmee is toetsing
aan de uitgavenregel relevant bij de toetsing van de naleving van de Europese begrotingsregels
voor 2024. Voor de Nederlandse begroting impliceert de uitgavenregel voor 2024 een
toegestane groei van de gecorrigeerde uitgaven van maximaal 1,68%-punt. De verwachte
netto-overheidsuitgaven zijn echter in 2024 hoger dan de normgroei en stijgen naar
verwachting met 2,82%-punt. Nederland voldoet hiermee in 2024 ex-ante niet aan de uitgavenregel als onderdeel van de preventieve arm van het SGP.
Tabel 7: Samenvattend overzicht uitkomst toetsing Europese begrotingsregels
2022
2023
2024
Normen uit de preventieve arm:
Structureel EMU-saldo1
û
û
û
Uitgavenregel
û
ü
û
Normen uit de correctieve arm:
Feitelijk begrotingssaldo
ü
ü
ü
Overheidsschuld
ü
ü
ü
Toelichting op de gehanteerde tekens: ü = er wordt voldaan aan de betreffende regel; ¡ = er is sprake van een afwijking
van de regel, maar deze afwijking is niet significant; û = er is sprake van een afwijking
van de regel, en deze afwijking is, gerekend over 1 jaar en/of over 2 jaar gemiddeld,
significant (geldt alleen voor structureel saldo en uitgavenregel, zie noot).
X Noot
1
Er is bij het structureel begrotingssaldo en de uitgavenregel sprake van «significante»
afwijking indien de afwijking (in negatieve zin) gerekend over één jaar ten minste
0,5%-punt bbp bedraagt. Tevens is sprake van een significante afwijking indien over
twee jaren cumulatief sprake is van een afwijking van ten minste 0,5%-punt bbp.
Conclusie
Voor de jaren 2023 en 2024 voldoet de Nederlandse begroting naar verwachting aan de
vereisten uit de correctieve arm van het SGP. Voor beide jaren wordt echter niet voldaan
aan de normen voor het structureel saldo, wat expansief begrotingsbeleid impliceert.
Voor 2023 wordt wel voldaan aan de uitgavenregel, in 2024 naar verwachting niet. Het
kabinet heeft eerder gesteld, onder meer in het Stabiliteitsprogramma 2023 en bij
het coalitieakkoord, te hebben gekozen voor expansief begrotingsbeleid. Met expansief
begrotingsbeleid wordt de economie aangejaagd onder huidige krappe arbeidsmarkt en
hoge inflatie. Daarmee wordt het huidige monetaire beleid van hogere rentes om de
inflatie te beteugelen niet ondersteund.114
Indien een conjuncturele neergang optreedt en de overheid ruimte wil bieden om de
automatische stabilisatoren hun werking te laten doen, is er binnen de grenzen van
de Europese begrotingsregels in 2023 en 2024 geen ruimte om trendmatig begrotingsbeleid
te kunnen blijven voeren. Na 2024 lopen het begrotingstekort en de EMU-schuld naar
verwachting verder op (zie tabel 8 in de volgende paragraaf). Daarmee kunnen ombuigingen
of lastenverzwaringen in slechtere economische tijden onvermijdelijk blijken.
c. Houdbaarheid van de overheidsfinanciën
Eén van de wezenlijke doelen van het SGP is het waarborgen van de houdbaarheid van
de overheidsfinanciën. Voor het jaar 2023, dat onderdeel is van de begrotingstoetsing
in deze rapportage, is de algemene ontsnappingsclausule van het SGP actief. Onder
deze clausule mogen lidstaten afwijken van het pad richting de MTO, indien dit de
houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de middellange termijn niet in gevaar brengt.
In de evaluatie van het huidige begrotingsraamwerk hebben de Commissie en de Raad
onderstreept dat in een nieuw raamwerk de houdbaarheid van de overheidsfinanciën een
belangrijk element dient te zijn.
Ook in het Nederlandse begrotingsbeleid speelt de houdbaarheid van de overheidsfinanciën
een rol. Beheersing van de overheidsfinanciën, door geen rekeningen door te schuiven
naar volgende generaties, is een van de drie basisprincipes van het Nederlandse begrotingsbeleid.
De houdbaarheid van de overheidsfinanciën op (middel)lange termijn is dus een belangrijke
factor in de begrotingstoetsing. Hiervoor is zowel de financiële houdbaarheid (welke
uitkomsten voor de overheidsschuld zijn toelaatbaar) als de intergenerationele houdbaarheid
(verdeling van financiële lasten over generaties) van belang.115
De Afdeling merkte in de Voorjaarsrapportage 2023 op dat het feitelijk en structureel
saldo voor 2023 waren verslechterd ten opzichte van de Miljoenennota 2023 en dat uit
de meerjarenraming van het CPB bleek dat de norm voor het EMU-saldo van een maximaal
begrotingstekort van 3% bbp ook in de ramingsjaren na deze kabinetsperiode wordt overschreden.
Dit resulteert in een hogere overheidsschuld op middellange termijn. Ook laat de houdbaarheidsraming
van de Europese Commissie voor 2022 een verslechtering van de houdbaarheid zien, terwijl
reeds sprake was van een tekort.116 Op basis van de zogenoemde S2-indicator, die meet hoeveel budgettaire ruimte (in
termen van het structureel primair saldo117) een lidstaat nodig heeft om de overheidsschuld op de lange termijn te stabiliseren,
heeft Nederland momenteel zelfs een hoog houdbaarheidsrisico.
Op basis van de CEP-raming van het CPB merkte de Afdeling in de Voorjaarsrapportage
2023 op dat blijkt dat huidig kabinetsbeleid niet alleen budgettair beslag legt in
deze kabinetsperiode, maar dat de norm voor het EMU-saldo van een maximaal begrotingstekort
van 3% bbp ook in vrijwel alle ramingsjaren na deze kabinetsperiode wordt overschreden.
Dit zorgt dan voor een hogere overheidsschuld op middellange termijn en een verslechtering
van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. De Afdeling constateerde daarop dat,
bij gelijkblijvende economische uitgangspunten, een volgend kabinet eerst zal moeten
ombuigen of de lasten moeten verhogen, voordat eventuele intensiveringen kunnen worden
gedaan.
In de cMEV (augustus 2023) heeft het CPB gekeken naar de ontwikkeling van het (structurele)
begrotingstekort en de staatsschuld tot en met 2028 (zie tabel 8). Ten opzichte van
de vorige CPB-raming (CEP) is de raming voor het begrotingstekort en de staatsschuld
tussen 2025 en 2028 verder verslechterd. De constatering dat een volgend kabinet eerst
zal moeten ombuigen of de lasten moeten verhogen, voordat eventuele intensiveringen
kunnen worden gedaan blijft daarom onverminderd overeind, ook nu de volgende kabinetsperiode
eerder zal aanvangen.
Tabel 8: Ontwikkeling EMU-saldo en EMU-schuld 2025–2028
(in % bbp)
2025
2026
2027
2028
Feitelijk EMU-saldo
– 2,6
– 3,4
– 3,3
– 3,6
Structureel EMU-saldo
– 2,1
– 2,9
– 2,7
– 3,0
EMU-schuld
48,3
50,1
51,8
53,0
Bron: Centraal Planbureau (2023) Concept Macro-Economische Verkenning 2024.
In de Voorjaarsrapportage 2023 heeft de Afdeling de regering geadviseerd om in de
Miljoenennota 2024 nader in te gaan op de verslechtering van de schuldhoudbaarheid
van Nederland, ook in vergelijking tot andere Europese landen, vanwege de verslechtering
van de schuldhoudbaarheid in de houdbaarheidsmonitor van de Europese Commissie.
In de Miljoenennota 2024 gaat de regering in op de financiële en de intergenerationele
houdbaarheid van de overheidsfinanciën. De regering acht de financiële houdbaarheid
van de overheidsfinanciën niet in het geding, gezien de huidige hoogte van de schuldquote
en de kredietwaardigheid van Nederland. Voor een inschatting van de intergenerationele
houdbaarheid van de overheidsfinanciën bevat de Miljoenennota een houdbaarheidsanalyse
van het CPB op basis van een DSA-model.118 De analyse laat zien dat de oploop van de schuld in het basispad net boven de 60%
bbp uitkomt in het jaar 2031. Er is volgens het CPB een kans van 50% dat de staatsschuld
tussen de 53% bbp en de 68% bbp zal liggen en 90% kans dat de staatsschuld onder de
77% blijft.
Voor de 17e Studiegroep Begrotingsruimte heeft het CPB nieuwe schuldprojecties gemaakt.119 Op basis van de cMEV 2024, huidige beleidsvoornemens en de meest recente rentetermijnstructuur
komt de projectie van de overheidsschuld in 2060 op 151% bbp uit. In deze schuldprojectie
is geen rekening gehouden met de onzekerheid over de inkomsten en uitgaven van de
overheid. Ten opzichte van de analyse van het coalitieakkoord is de projectie van
de schuldquote in 2060 toegenomen, vooral door de gestegen overheidsrente.
Bij renteniveaus van 1,5% en 4,5% op de lange termijn zou de overheidsschuld in 2060
op respectievelijk 127% bbp en 211% bbp uitkomen. Als de zorguitgaven met 1% per jaar
extra stijgen vanaf 2032 komt de staatsschuld in 2060 hoger uit, variërend van 161%
tot 208% bbp, afhankelijk van de mate waarin de extra uitgaven gefinancierd worden
door extra lasten voor huishoudens.
De actuele inschatting van het houdbaarheidssaldo is -4,6% bbp, gebaseerd op de cMEV
2024. Het houdbaarheidssaldo zegt iets over de mate waarin voor 2060 lastenverzwaringen
nodig zullen zijn om de huidige collectieve arrangementen te kunnen blijven financieren
en geeft echter een goede indicatie in hoeverre financiële lasten naar de toekomst
worden geschoven. Het houdbaarheidssaldo is met 0,3% bbp verslechterd ten opzichte
van de analyse van het coalitieakkoord van huidig kabinet. Deze mutatie komt door
een combinatie van nieuwe macro-economische ontwikkelingen, gewijzigd beleid, veranderingen
in de bevolkingsprognose, enkele technische aanpassingen en actualisaties in veronderstelde
productiviteitsgroei en onderwijs-, loon- en zorgprofielen.
De Afdeling herkent de spanning die de regering in onder meer de Voorjaarsnota en
de Miljoenennota beschrijft tussen investeringen die nu worden gedaan ten behoeve
van uitdagingen voor de toekomst, zoals tussen de klimaattransitie en houdbare overheidsfinanciën
op de lange termijn. Desalniettemin blijft het relevant oog te houden voor de houdbaarheid
van de overheidsfinanciën op de middellange en lange termijn. De recente berekeningen
van het CPB voor de financiële houdbaarheid op de middellange termijn (2031) als de
lange termijn (2060) onderstrepen deze relevantie. Daarom is het van belang de allocatie
van middelen integraal af te wegen, om zo afgewogen keuzes te kunnen maken. Om deze
integrale afweging te versterken, adviseert de Afdeling klimaat te incorporeren in
de houdbaarheidsanalyses (zie ook hoofdstukken D en E.1 van deze rapportage).
In de Miljoenennota 2024 gaat de regering niet in op de verslechtering van de schuldhoudbaarheid
door de geraamde begrotingstekorten op middellange termijn, op de uitdagingen op de
middellange termijn in relatie tot de schuldhoudbaarheid en maakt evenmin een vergelijking
met andere Europese landen.
3. Toets aan de nationale begrotingsregels
3.1. Begrotingsproces
Sinds de herziening van het begrotingsproces in 2022 presenteert de Voorjaarsnota
niet langer alleen de mutaties in de begroting van het lopende jaar ten opzichte van
de Miljoenennota, maar bevat het ook de hoofdlijnen van de besluitvorming voor de
begroting van 2024 en schetst het een meerjarig beeld over zowel de uitgaven als de
hoofdlijnen van de inkomsten.120
Door te kiezen voor één integraal hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar over
de hoofdlijnen van zowel de uitgaven- als lastenkant van de begroting, kunnen verschillende
politieke wensen, problemen en mee- en tegenvallers integraal worden afgewogen. Op
deze manier ontstaat stabiliteit en rust in de politieke besluitvorming, doordat op
vaste momenten integrale afwegingen tussen verschillende beleidsdoelstellingen kunnen
worden gemaakt. Dan kunnen de basisprincipes van het Nederlandse begrotingsbeleid,
namelijk doelmatige allocatie van publieke middelen, beheersing van de overheidsfinanciën
en bijdragen aan economische stabiliteit, het beste worden nageleefd.
De Afdeling heeft in de Voorjaarsrapportage 2023 haar waardering geuit voor de aanpassingen
in het begrotingsproces die het kabinet reeds heeft gedaan. Tegelijkertijd constateerde
de Afdeling dat er dit jaar, net als vorig jaar, wederom geen sprake is van een hoofdbesluitvormingsmoment
en daarmee integrale besluitvorming in het voorjaar, mede omdat de lastenbesluitvorming
voor 2024 grotendeels naar augustus is verschoven. In hoofdstuk E.1. van deze rapportage
geeft de Afdeling een opsomming van haar aanbevelingen om het nieuwe begrotingsproces
als het ware af te maken.
3.2. Toetsing voor de jaren 2023 en 2024
Het kabinet heeft in de Startnota bij het Regeerakkoord de begrotingsregels voor deze
kabinetsperiode vastgelegd en bevestigd trendmatig begrotingsbeleid te zullen voeren.
Voor de uitgavenkant zijn vier meerjarige uitgavenkaders (Rijksbegroting, Sociale
Zekerheid, Zorg en het nieuwe kader Investeringen) vastgesteld met een jaarlijks uitgavenplafond
dat niet overschreden mag worden.121 Wel worden de afzonderlijke uitgavenkaders jaarlijks geïndexeerd met de zogenoemde
loon- en prijsontwikkeling. Voor de inkomstenkant geldt een inkomstenkader met automatische
stabilisatie: inkomstenmeevallers komen ten gunste van het overheidssaldo, inkomstentegenvallers
belasten het overheidssaldo. Daarmee ademen de inkomsten als het ware mee met de conjunctuur.
In beginsel worden het uitgavenplafond en het inkomstenkader gedurende de kabinetsperiode
niet aangepast, waarmee de kaders de facto beleidsmatige bovengrenzen stellen voor
de overheidsfinanciën.
Bij de kaders geldt een scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Dit betekent dat meevallers
aan de inkomstenkant niet gebruikt mogen worden voor extra uitgaven, maar ook dat
inkomstentegenvallers niet gecompenseerd hoeven worden door bezuinigingen aan de uitgavenkant.
Bovendien dienen tegenvallers aan de uitgavenkant te worden gecompenseerd binnen het
uitgavenkader en mogen deze niet leiden tot nieuwe maatregelen aan de inkomstenkant.
Daarmee wordt maximale ruimte geboden voor automatische stabilisatie en wordt getracht
procyclisch begrotingsbeleid te voorkomen.
In de Startnota zijn de uitgavenplafonds en het inkomstenkader voor deze kabinetsperiode
ex-ante vastgesteld. Bij de Voorjaarsnota 2022 zijn deze definitief vastgesteld, mede
na verwerking van de macro-economische ramingen van het CPB. In dezelfde Voorjaarsnota
heeft het kabinet aangegeven dat het vastgestelde inkomsten- en uitgavenkader fungeren
als anker voor het begrotingsbeleid voor deze kabinetsperiode.
Het doel van het handhaven van de nationale begrotingsregels is ervoor te zorgen dat
de overheidsfinanciën binnen de grenzen blijven van wat het kabinet aanvaardbaar acht.
De keuze voor vaststelling van de hoogte van het inkomsten- en uitgavenkader aan het
begin van een kabinetsperiode is dan ook een politieke keuze. Bij het vaststellen
van de nationale begrotingsankers voor deze kabinetsperiode voldeden de kaders niet
aan alle Europese begrotingsnormen.122 De overeengekomen afspraken voor de Europese begrotingsnormen zijn echter niet vrijblijvend.
Niet-naleving van de Europese afspraken kan dan ook tot consequenties leiden. De Afdeling
acht het van belang dat als de Nederlandse begrotingsuitkomsten niet voldoen aan de
Europese begrotingsafspraken, het kabinet motiveert hoe naar de dan geldende Europese
normen toe zal worden bewogen.
De regering stelt in de Miljoenennota 2024 dat het de afgesproken financiële kaders
als uitgangspunt heeft gehouden en geen rekeningen wil doorschuiven. Daarom stelt
de regering dat voor extra intensiveringen geen ruimte is. Dit acht het kabinet niet
passend bij zijn demissionaire status.
In de augustusbesluitvorming is besloten tot een koopkrachtpakket met structurele
maatregelen vanaf 2024 met als doel om kwetsbare huishoudens te ondersteunen en een
stijging van de armoedecijfers te voorkomen (zie hoofdstuk C voor verdere toelichting).
Daarnaast is een envelop gereserveerd voor de grondslagerosie in het mobiliteitsdomein
die in de toekomst op kan treden in het kader van de klimaatopgave. Dekking geschiedt
deels met de inzet van een (beleidsmatig) overschot in het inkomstenkader van € 275
mln.
Daarnaast wordt de indexatie van het aanvangspunt in het toptarief van box 1 in de
inkomstenbelasting, zowel voor werkenden als voor gepensioneerden. Tevens vindt in
de tarieftabel voor degenen die voor 1 januari 1946 zijn geboren, een beperking plaats
van de indexatie van het aanvangspunt in de tweede schijf in box 1 van de inkomstenbelasting.
Daardoor komt dit dichter te liggen bij het aanvangspunt voor belastingplichtigen
die na 1 januari 1946 zijn geboren. Ook wordt de alcoholaccijns en de accijnzen op de
rooktabak verhoogd. Een overschot op de maatregelen uit het Voorjaarspakket Klimaat
wordt ook ingezet voor dekking van het koopkrachtpakket.
Tabel 9: Koopkrachtpakket augustusbesluitvorming 2023
(in mln. euro’s, – is saldoverslechtering)
2023
2024
2025
2026
Struc.
Koopkrachtmaatregelen (cumulatief)
– 160
– 2.260
– 2.268
– 2.349
– 2.045
Dekking koopkrachtmaatregelen (cumulatief)
0
2.166
2.187
2.190
2.287
Overschot klimaatpakket voorjaar
0
0
68
118
352
Resterende envelop grondslagerosie
0
0
0
0
– 271
Totaal koopkracht
– 160
– 94
– 113
– 41
323
Bron: Miljoenennota 2024
De koopkrachtmaatregelen zitten zowel aan de uitgavenkant van de begroting als de
lastenkant. Dekking geschiedt geheel aan de lastenkant. Daarmee respecteert het kabinet
de scheiding tussen inkomsten en uitgaven niet.
Tijdens de voorjaarsbesluitvorming 2023 heeft geen definitieve besluitvorming over
het inkomstenkader plaatsgevonden, waardoor het inkomstenkader nog niet was gesloten
en definitieve besluitvorming in augustus nodig was. Gezien de demissionaire status
van het kabinet, is besloten om vooralsnog geen invulling te geven aan de drie openstaande
lastenmaatregelen uit het Voorjaarspakket klimaat 2023, maar besluitvorming hierover
aan de formatie te laten.
Wel heeft het kabinet een maatregel getroffen om aanvullende CO2-reductie te realiseren. Vooralsnog worden hier geen aanvullende middelen voor uitgetrokken.
Binnen het inkomstenkader stonden nog drie dekkingsopgaven open (lagere opbrengst
van Pijler 2 binnen de vennootschapsbelasting, de taakstelling belastingconstructies
en fiscale regelingen en het uitstel van het nieuwe box 3 stelsel naar 2027) die in
de augustusbesluitvorming van dekking zijn voorzien.123Ook zijn de overige lastenrelevante maatregelen ingepast in het inkomstenkader en
van dekking voorzien en zijn de lastenmaatregelen uit het voorjaar definitief verwerkt.
Cumulatief leidt de gehele augustusbesluitvorming (koopkracht en inkomstenkader) tot
onderstaand beeld.
Tabel 10: Budgettair beslag lasten- en koopkrachtbesluitvorming augustus 2023
(in mln. euro’s, – is saldoverslechtering)
2022
2023
2024
2025
2026
Struc.
Totaal koopkrachtbesluitvorming
0
– 160
– 94
– 113
– 41
323
Besluitvorming inkomstenkader
– 56
89
140
80
– 250
96
Totaal augustusbesluitvorming
– 56
– 71
46
– 33
– 291
419
Bron: Miljoenennota 2024.
De augustusbesluitvorming leidt hiermee volgens het kabinet tot een structurele saldobesparing
van € 419 mln. na 2026. Voor 2023 zijn de opgaven niet volledig gedekt: er is sprake
van een tekort van € 71 mln. Voor 2024 is sprake van overdekking van € 46 mln.
Boven op de augustusbesluitvorming zijn aanvullende begrotingsvoorstellen in de ontwerpbegrotingen
verwerkt, die alle zijn voorzien van dekking. Zo is het programma schoolmaaltijden
verlengd voor 2024, wordt een regeling ingericht voor alleenverdieners die een inkomen
hebben onder bijstandsniveau ter compensatie van negatieve effecten door samenloop
van fiscaliteit, sociale zekerheid en toeslagen en wordt een aantal maatregelen op
het terrein van landbouw gedekt vanuit het Transitiefonds. Daarnaast blijft het kabinet
middelen uittrekken voor (de gevolgen van de oorlog in) Oekraïne. De uitgaven voor
Oekraïne vallen buiten de reguliere uitgavenplafonds, zoals besloten in 2022.
Voor de begrotingsbesluitvorming gelden de door dit kabinet overeengekomen plafonds
voor de uitgaven en inkomsten totdat een nieuw kabinet missionair is. Vanwege de demissionaire
status van het kabinet heeft het CPB bij deze augustusbesluitvorming geen overzicht
en analyse gemaakt van alle plafondaanpassingen en kadercorrecties.
De Afdeling constateert dat ze de begrotingstoetsing deze kabinetsperiode doorgaans
niet volledig heeft kunnen doen, doordat informatie ontbrak of er geen sprake was
van een ordentelijk begrotingsproces. Omdat het coalitieakkoord op hoofdlijnen was,
heeft het CPB bij de start van het kabinet een analyse op hoofdlijnen gepubliceerd
van de budgettaire en economische gevolgen van het coalitieakkoord. Het CPB heeft
echter geen volledige onafhankelijke doorrekening van het coalitieakkoord kunnen doen,
omdat van veel beleidsvoornemens geen gedetailleerde vormgeving beschikbaar was.
Pas bij de Voorjaarsnota 2022, een klein half jaar na de start van het kabinet, heeft
het kabinet de uitgavenplafonds en het inkomstenkader voor de kabinetsperiode definitief
vastgesteld. De Afdeling heeft sinds de start van het kabinet slechts één keer kunnen
toetsen aan de uitgavenplafonds en het inkomstenkader op basis van onafhankelijke
begrotingsinformatie, namelijk in het voorjaar van 2023. Dit was destijds echter niet
op basis van de meest recente informatie, omdat de voorjaarsbesluitvorming niet onafhankelijk
is doorgerekend door het CPB.
Onafhankelijke ramingen en toetsing op de naleving van de nationale en Europese begrotingsregels
vergroten de transparantie van de keuzes, dwingt kabinetten tot beter begrotingsbeleid
en zorgt voor betere naleving van de overeengekomen begrotingsregels.124 Om onafhankelijk te kunnen ramen en toetsen dient de begrotingsinformatie voldoende
gedetailleerd te zijn en een ordentelijk begrotingsproces te worden gevoerd. Dit vergroot
vervolgens de transparantie voor parlement en samenleving over het gevoerde beleid.
Een nieuw kabinet zal haar eigen begrotingsbeleid en begrotingssystematiek bij Startnota
vastleggen. Daartoe geeft de Afdeling een aantal adviezen mee in hoofdstuk E1. De
Afdeling acht het vervolgens van belang dat een kabinet vervolgens de eigen overeengekomen
regels en afspraken naleeft en dat onafhankelijke doorrekeningen van de beleidsvoornemens
en toetsing aan de nationale en Europese begrotingsregels mogelijk zijn. Daarmee wordt
rust gecreëerd in het begrotingsproces, wat de voorspelbaarheid van beleid en een
stabiele uitvoering bevordert.
4. Aandachtspunten bij de uitgavenkaders
4.1. Transparantie
Transparant begrotingsbeleid dient een democratisch belang. Het helpt het parlement
een gefundeerd oordeel te vormen over het overheidsbeleid en helpt maatschappelijk
draagvlak voor beleid te creëren. Daarom reflecteert de Afdeling in haar begrotingsrapportages
over de mate van transparantie van het begrotingsbeleid.
Transparantie van de begrotingsinformatie
De Afdeling constateerde in de Voorjaarsrapportage 2023 dat het kabinet eerdere adviezen
van de Afdeling heeft opgevolgd om bijvoorbeeld de meerjarige horizontale (jaar-op-jaar)
ontwikkeling van de uitgaven en lasten inzichtelijk te maken, maar dat er ook verbeteringen
mogelijk zijn om de transparantie van de begrotingsstukken te vergroten. Zo ontbrak
een integraal overzicht van de totale dekkingsopgave, de intensiveringen en de bezuinigingen.
Omdat dekking in de Voorjaarsnota 2023 is geschied via een verscheidenheid aan posten
op departementale begrotingen en de toelichting doorgaans technisch van aard was,
was de besluitvorming die is verwerkt in de Voorjaarsnota moeilijk te volgen en te
doorgronden. Bovendien was sprake van grote verschillen tussen de uitkomsten van de
CEP-raming van het CPB, op basis waarvan het Stabiliteitsprogramma is opgesteld, en
de verwerking van de voorjaarsbesluitvorming in de Voorjaarsnota. De oorzaak van deze
verschillen is vervolgens niet toegelicht in de Voorjaarsnota.
De regering stelde in de reactie op de Voorjaarsrapportage 2023 dat door de veelheid
van opgaven de Voorjaarsnota meer informatie bevat dan gebruikelijk en dat deze informatie
over meerdere onderwerpen is verdeeld. De regering heeft daarop toegezegd in de Miljoenennota
een volledig verticaal overzicht op te nemen van de dekkingsopgave en mogelijke intensiveringen
en bezuinigingen.
Bij de beantwoording van de Kamervragen bij de Voorjaarsnota 2023 is inzichtelijk
gemaakt wat de wijzigingen van de Voorjaarsnota ten opzichte van de Miljoenennota
2023 waren, dit in reactie op het advies van de Afdeling in de Voorjaarsrapportage
2023.125 De Miljoenennota 2024 bevat een plafondtoets met daarbij aansluitende deelplafondtoetsen
en verticale toelichtingen. In bijlage 17 bij de Miljoenennota is een verticale toelichting
per begrotingshoofdstuk opgenomen met de budgettaire veranderingen die zich sinds
de Voorjaarsnota 2023 hebben voorgedaan. De regering is voornemens deze werkwijze
voort te zetten in de Voorjaarsnota 2024.
Daarnaast heeft de regering een overzicht in de Miljoenennota 2024 opgenomen over
de verschillen in de ramingen met het CPB. Er zijn verschillen in zowel de aannames
als de ramingssystematiek. Zo raamt het CPB hogere onderuitputting dan de regering
op andere onderwijs, defensie en infrastructuur, verwacht het CPB lagere inkomsten
over de gehele ramingsperiode dan de regering en veronderstelt het CPB een aantal
posten als structureel, waar de regering deze incidenteel inschat. Daarnaast gebruikt
de regering andere ramingssystematiek voor het EMU-saldo van lokale overheden dan
het CPB, waardoor er een verschil ontstaat in het saldo. Op korte termijn leidt dit
tot een negatievere inschatting van het EMU-saldo door de regering dan het CPB, op
lange termijn leidt dit tot een positievere inschatting van het EMU-saldo door de
regering dan het CPB.
De Afdeling constateert dat het kabinet nieuwe stappen heeft gezet in het verbeteren
van de transparantie van de begrotingsinformatie. Zo is in de Miljoenennota, aanvullend
op de eerdere acties om de transparantie te vergroten zoals inzicht in de horizontale
ontwikkeling van de uitgaven en lasten, een overzicht opgenomen van de verschillen
tussen de uitkomsten van de CPB-ramingen en de ramingen van de regering. De Afdeling
constateert dat het overzicht inzicht biedt in de significante verschillen in aannames
en de ramingssystematiek tussen het CPB en de regering. Dit inzicht vergroot de transparantie
van de begrotingsinformatie. De Afdeling acht het daarom van belang om in toekomstige
begrotingsstukken blijvend aandacht te besteden aan de verschillen tussen de onafhankelijke
ramingen van het CPB, waar de Afdeling zich in haar rol als onafhankelijke begrotingsautoriteit
op baseert, en de regering. Ook acht de Afdeling het wenselijk om verschillen in de
ramingssystematiek tussen het CPB en de regering, voor zover mogelijk, te verkleinen.
De verticale toelichtingen bij de deelplafonds in de Miljoenennota 2024 en de in de
bijlagen bij de Miljoenennota opgenomen verticale toelichting per begrotingshoofdstuk
bieden gedetailleerde en tegelijkertijd overzichtelijk inzichten in de veranderingen
in de verschillende plafonds en begrotingen. Dit betreft zowel beleidsmatige veranderingen
als bijvoorbeeld kasschuiven en mee- en tegenvallers.
Begrotingsfondsen
Het kabinet-Rutte IV heeft twee nieuwe begrotingsfondsen aangekondigd: het Klimaatfonds
en het Transitiefonds landelijk gebied en natuur. Begrotingsfondsen worden bij wet
ingesteld en hebben een eigen hoofdstuk binnen de rijksbegroting.126 De wetsvoorstellen ter instelling van het Klimaatfonds en het Transitiefonds liggen
momenteel ter behandeling voor in de Eerste Kamer.127 De begrotingsfondsen zijn nog niet ingesteld; ook zijn er nog geen hoofdstukken toegevoegd
aan de rijksbegroting. Uitgaven op het terrein van de toekomstige begrotingsfondsen
worden momenteel gefinancierd vanuit de departementale begrotingen van respectievelijk
EZK en LNV.
De Afdeling acht het van belang in de Miljoenennota en in de departementale begrotingen
duidelijk te maken dat het Klimaatfonds en het Transitiefonds in budgettair-wettelijke
zin nog niet bestaan en dat uitgaven die binnen de rijksbegroting 2024 ten laste van
de op te richten fondsen komen, worden verwerkt in departementale begrotingen. Een
explicitering hiervan zorgt voor een transparant begrotingsbeleid en versterkt het
budgetrecht van het parlement.
4.2. Kwaliteit van de overheidsfinanciën
Een hoge kwaliteit van overheidsfinanciën is essentieel voor de effectieve en doelmatige
inzet van publieke middelen. Artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (CW) vereist een
toelichting in voorstellen, voornemens en toezeggingen op het (1) nastreven van de
doelstellingen, doeltreffendheid en doelmatigheid, (2) de inzet van de beleidsinstrumenten
en (3) de financiële gevolgen voor het Rijk en, waar mogelijk, voor maatschappelijke
sectoren. De in 2021 geïmplementeerde nieuwe werkwijze voor artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet
dient ex-ante te zorgen voor beter gemotiveerd beleid.128
De CW 3.1-vereisten zijn onderdeel van het rijksbrede evaluatiestelsel, dat informatie
levert over de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid. De Rijksoverheid beschikt
over een uitgebreid evaluatiestelsel in verschillende fases van beleid en wetgeving.
Daarmee zijn op verschillende besluitvormingsmomenten, zoals bij de vorming van een
nieuw kabinet, bij de Voorjaarsnota en bij de Miljoenennota, relevante rapporten beschikbaar
die kunnen helpen bij het maken van doelmatige en doeltreffende keuzes.
De Afdeling constateerde in de Voorjaarsrapportage 2023 dat de regering ongemotiveerde
en ongerichte bezuinigingen inzette voor dekking, terwijl de regering kan beschikken
over een groot aantal rapportages en onderzoeken met doordachte beleidsopties en -alternatieven,
die kunnen helpen om tot integraal afgewogen keuzes en prioritering te komen.
De Afdeling acht het positief dat het koopkrachtpakket in de Miljoenennota 2024 gedekt
is middels beleidsmatige keuzes, die van een toelichting zijn voorzien. De Afdeling
moedigt een volgend kabinet aan blijvend oog te hebben voor goede motivering van beleidsmaatregelen,
rekening houden met de gevolgen voor de uitvoering en tweede- en derde-orde effecten.
Dit komt de kwaliteit van de overheidsfinanciën ten goede (zie ook hoofdstuk E1).
In de Miljoenennota 2024 heeft de regering een historische beschouwing over de onderuitputting
van de afgelopen 15 jaar opgenomen. Uit het overzicht blijkt dat de onderuitputting
is gegroeid van gemiddeld 1% van de begroting in de jaren 2008–2015 naar ruim 2,5%
in 2021 en bijna 3,5% in 2022. In euro’s betrof de onderuitputting ongeveer € 6 mld.
In 2022. Daarmee is de onderuitputting afgelopen jaren absoluut en relatief toegenomen.
Voor structurele uitgaven acht de regering het doorgaans ingewikkeld om te beoordelen
of onderuitputting een incidenteel of structureel karakter heeft. Indien onderuitputting
optreedt, gaat de regering er van uit dat middelen op middellange termijn tot besteding
komen, behalve als wordt besloten het budget te verlagen.
Het kabinet verwacht de komende jaren aanhoudende omvangrijke incidentele onderuitputting,
vanwege de krappe arbeidsmarkt. De regering houdt hiermee rekening in de ramingen,
door de verwachte aanvullende onderuitputting aanvullend op de reguliere eindejaarsmarge
op de aanvullende post op de begroting op te nemen.
Vervolgens kunnen de middelen voor andere prioriteiten worden ingezet. In de Miljoenennota
2019 is voor het eerst aanvullende onderuitputting ingeboekt, sindsdien is het instrument
nog vijf keer ingezet. Mocht de onderuitputting lager uitvallen, dan zal dit leiden
tot een overschrijding van het uitgavenplafond en een verslechtering van het EMU-saldo.
Daarom is het van belang de onderuitputting realistisch te ramen. Het gebruik van
het instrument van aanvullende onderuitputting en de voor- en nadelen zal dit najaar
door de 17e Studiegroep Begrotingsruimte worden geëvalueerd in de beleidsdoorlichting van het
begrotingsbeleid.
De Afdeling onderstreept dat het inzetten van onderuitputting voor andere prioriteiten
niet per saldo leidt tot ruimte binnen de begroting, omdat de beleidsdoelen op een
later moment moeten worden bereikt. Indien onderuitputting toch wordt ingezet voor
dekkingsopgaven, dient dit te worden vergezeld van een neerwaartse bijstelling van
beleidsdoelen. De Afdeling vindt het positief dat het kabinet de onderuitputting nader
heeft geanalyseerd en adviseert de oorzaken van onderuitputting verder te blijven
onderzoeken, om zo tot betere kwalitatieve overheidsfinanciën te komen.
5. Aandachtspunten bij het lastenkader
5.1. Klimaat
Gezien de demissionaire status van het kabinet, is besloten om vooralsnog geen invulling
te geven aan de drie openstaande lastenmaatregelen uit het Voorjaarspakket Klimaat
2023, maar besluitvorming hierover aan de formatie te laten. In het Voorjaarspakket
Klimaat 2023 is beslist tot bijna € 28 miljard aan uitgaven en tot € 1,8 miljard aan
inkomsten over de jaren 2023–2030.129 In de Voorjaarsnota 2023 was het Voorjaarspakket Klimaat 2023 nog niet verwerkt.
Bovendien heeft op dat moment geen integrale besluitvorming plaatsgevonden over onder
meer de beleidsmix voor klimaat, dat wil zeggen de verdeling tussen subsidies, normering
en beprijzing, doordat maatregelen aan de lastenkant waren doorgeschoven naar de augustusbesluitvorming.
Het wetsvoorstel Belastingplan 2024 bevat een versobering van de verlaagde tarieven
voor de motorrijtuigenbelasting voor kampeerauto’s. De toelichting bij het voorstel
geeft aan dat kampeerauto’s in vergelijking tot personenauto’s relatief meer CO2, stikstofoxide en fijnstof uitstoten en daarmee substantieel bijdragen aan de totale
emissie door het wegverkeer. De toelichting maakt echter niet duidelijk waarom de
voorgestelde versobering, namelijk een halftarief in plaats van een kwarttarief, in
het kader van klimaatbeleid dan evenwichtig zou zijn. Voor bedrijfsmatig verhuurde
kampeerauto’s geldt nu al een halftarief, waardoor de maatregel voor deze groep niet
tot een fiscale milieuprikkel leidt.
De Afdeling mist in de toelichting een afweging en prioritering van het met het halftarief
voor kampeerwagens beoogde doel en de doelen van het klimaatbeleid. Dit geldt eveneens
voor het in stand laten van de vrijstelling in de motorrijtuigenbelasting voor motorrijtuigen
die voor 1988 zijn gebouwd (oldtimerregeling) en de verhoging van de reiskostenvergoeding.130
De Afdeling acht het van belang de besluitvorming over klimaatmaatregelen onderdeel
te maken van de integrale afwegingen en daarmee van het hoofdbesluitvormingsmoment
in het voorjaar (zie ook hoofdstuk D). Dit komt een goede mix van beleidsinstrumenten
ten goede en daarmee de doelmatigheid en doeltreffendheid van het klimaatbeleid.
5.2. Taakstelling belastingconstructies en fiscale regelingen
Tijdens de voorjaarsbesluitvorming 2023 heeft geen definitieve besluitvorming over
het inkomstenkader plaatsgevonden, waardoor het inkomstenkader nog niet was gesloten
en definitieve besluitvorming in augustus nodig was. Binnen het inkomstenkader stonden
nog drie dekkingsopgaven open uit het voorjaar, waaronder de taakstelling belastingconstructies
en fiscale regelingen, die in de augustusbesluitvorming van dekking zijn voorzien.
In de Voorjaarsrapportage 2023 constateerde de Afdeling dat door de regering in het
voorjaar is besloten om, als de taakstelling om belastingconstructies en fiscale regelingen
aan te pakken niet volledig kan worden ingevuld, de resterende dekkingsopgave in te
vullen door een verhoging van het tarief in de eerste schijf van box 1 van de inkomstenbelasting.
De Afdeling achtte deze compensatie opmerkelijk, omdat de taakstelling mede tot doel
heeft om vermogensongelijkheid en gunstregelingen voor specifieke groepen en bedrijven
te verminderen. Voor zover het natuurlijke personen betreft, betalen zij over het
algemeen echter niet box 1, maar box 2-belasting. Het box 2-tarief wordt echter ongemoeid
gelaten.
Uit de Miljoenennota 2024 blijkt dat het tarief eerste schijf in box 1 van de inkomstenbelasting
inderdaad wordt verhoogd, omdat de taakstelling belastingconstructies en fiscale regelingen
niet wordt gehaald. Dit betekent dat belastingplichtigen die over het algemeen juist
niet van die constructies en gunstregeling profiteren, hiervoor de dekking moeten
bieden. De Afdeling constateert dat een motivering voor de keuze van de placeholder ontbreekt en adviseert de huidige en toekomstige keuzes voor placeholders van een onderbouwing te voorzien, zodat de afwegingen inzichtelijk worden.
F. REACTIE VAN HET DEMISSIONAIRE KABINET
Inleiding
Het kabinet dankt de Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling)
voor haar oordeel over de ontwikkeling van de overheidsfinanciën en in hoeverre deze
ontwikkeling voldoet aan de regels uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). De Afdeling
geeft in deze septemberrapportage verschillende waardevolle adviezen voor toekomstig
begrotingsbeleid. Vanwege de demissionaire status van het kabinet, is het aan een
volgend kabinet om deze te wegen. De adviezen zullen worden meegegeven aan de 17e Studiegroep Begrotingsruimte.
Deze kabinetsreactie gaat, naast de andere aanbevelingen van de Afdeling, in op de
adviezen over i) begrotingsankers en budgettaire ruimte, ii) het begrotingsproces,
iii) de kwaliteit van de overheidsfinanciën en iv) medeoverheden. De adviezen voor
klimaat en brede welvaart worden uitgebreid behandeld in het nader rapport, dat tegelijkertijd
met de Miljoenennota 2024 naar het parlement is verstuurd.
E-1 Adviezen voor het toekomstige begrotingsbeleid
i) Begrotingsankers en budgettaire ruimte
De Afdeling benadrukt het belang van oog houden voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën
op de middellange en lange termijn. Daarbij constateert de Afdeling dat het kabinet
in de Miljoenennota 2024 niet ingaat op de verslechtering door de geraamde begrotingstekorten
en de uitdagingen op de middellange termijn in relatie tot de schuldhoudbaarheid.
Ook ontbreekt de vergelijking met andere Europese landen. Daarnaast adviseert de Afdeling
om klimaat te incorporeren in de houdbaarheidsanalyses. Ook geeft de Afdeling een
volgend kabinet als advies om een begrotingsanker te kiezen dat zorgt voor voldoende
begrotingsruimte. Op deze manier kunnen automatische stabilisatoren hun werk doen
en hoeft er niet plotseling bezuinigd te worden bij economische tegenwind. Daarnaast
noemt de Afdeling dat de begroting bij ongewijzigd beleid expansief is en dat er daarom
de komende kabinetsperiode prudent begrotingsbeleid moet worden gevoerd.
Het kabinet onderschrijft het belang van oog houden voor de middellange- en langetermijnhoudbaarheid.
Gegeven het belang van gezonde overheidsfinanciën heeft het kabinet de maatregelen
in het voorjaar en deze augustus van budgettaire dekking voorzien. De Miljoenennota
gaat, met name kwalitatief, in op risico’s voorkomend uit vergrijzing en klimaatverandering.
Daarnaast is een schuldhoudbaarheidsanalyse (Debt Sustainability Analysis) opgenomen.
Dit geeft inzicht in de mogelijke ontwikkeling van de schuld op middellange termijn.
Ook bevat de Miljoenennota een paragraaf over overheidsfinanciën in de eurozone, waarin
gereflecteerd wordt op de ontwikkelingen van schuld en saldo van eurozonelanden. Het
kabinet onderschrijft de mogelijke gevolgen die klimaat met zich meebrengt voor de
houdbaarheid. Het nader rapport gaat hier verder op in.
Het kabinet onderschrijft het belang van een goede werking van automatische stabilisatoren
en het voorkomen van plotselinge, ingrijpende bezuinigingen. Het is aan een volgend
kabinet om, mede op basis van de adviezen van de 17e Studiegroep Begrotingsruimte, het begrotingsbeleid vorm te geven en keuzes te maken
over het begrotingsanker en de begrotingsruimte.
ii) Begrotingsproces
De Afdeling benadrukt het belang van een ordentelijk begrotingsproces, met helderheid,
voorspelbaarheid en rust. Dit kent ook een democratisch belang, om zo inzicht te bieden
in hoe kabinetsbeleid de samenleving, economie en begroting raakt. De Afdeling schrijft
dat zij in voorgaande begrotingsrapportages al heeft geconstateerd dat het begrotingsproces
rommelig oogt en geeft een aantal adviezen om meer rust te creëren. Naast één hoofdbesluitvormingsmoment
adviseert de Afdeling ook om een vast moment in het voorjaar te kiezen voor het afronden
van de besluitvorming en publicatie van de Voorjaarsnota. Daarnaast is het raadzaam
om de begrotingsstukken aanvullend op de Voorjaarsnota als één pakket te verzenden.
Ook adviseert de Afdeling een onafhankelijke doorrekening van de beleidsvoornemens
in de Voorjaarsnota door het CPB, de besluitvorming in augustus te beperken tot koopkrachtmaatregelen
en het begrotingsproces in lijn te brengen met het Europees Semester.
Het kabinet is erkentelijk dat de Afdeling ziet dat door de meerjarige Voorjaarsnota
de Kamer eerder betrokken wordt bij de besluitvorming, het budgetrecht is verbeterd
en er een stap is gezet om het Nederlandse begrotingsproces beter aan te sluiten op
het zogeheten Europees Semester. Het demissionaire kabinet onderschrijft het belang
van een vast moment voor afronding en publicatie in het voorjaar, het sturen van een
pakket aan begrotingsstukken en verbeterde aansluiting bij het Europees Semester.
Het was tot op heden door de deadline voor het Stabiliteitsprogramma (1 mei) niet
mogelijk om hierin de voorjaarsbesluitvorming mee te nemen. Momenteel wordt onderzocht
op welke manier dit kan worden vormgegeven onder het vernieuwde Stabiliteits- en Groeipact.
Gezien de demissionaire status is het aan een volgend kabinet om de volgende stappen
te nemen op de aanpassing van het begrotingsproces, zowel nationaal als qua aansluiting
op Brussel.
iii) Financieringssystematiek medeoverheden
De Afdeling adviseert de nieuwe financieringssystematiek te vervroegen naar het moment
van de start van een nieuw kabinet en daarbij duidelijkheid te bieden over de oploop
van de opschalingskorting. Ook benadrukt de Afdeling aan dat de systematiek alleen
bijdraagt aan betere financiële verhoudingen als het beschikbare budget toereikend
is.
Het kabinet voelt zich in de stap naar de nieuwe financieringssystematiek gesteund
door de positieve appreciatie van de Afdeling in de Voorjaarsrapportage 2023. Deze
stap brengt gewenste stabiliteit in de financiering van medeoverheden. Het eventueel
vervroegd invoeren van deze systematiek heeft budgettaire consequenties en is aan
een volgend kabinet. Aandachtspunt hierbij is de afspraak met de VNG dat het volumedeel
van het accres tot en met 2025 bevroren wordt op de stand in de Voorjaarsnota 2022.
Het kabinet is ervan overtuigd dat medeoverheden een stabiele, solide en duurzame
basis wordt geboden. De balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht
is blijvend onderwerp van gesprek.
iv) Kwaliteit van de overheidsfinanciën
De Afdeling benadrukt dat de kwaliteit van de overheidsfinanciën belangrijk is voor
het realiseren van maatschappelijke doelen. Daarom adviseert de Afdeling om bij het
onderbouwen en maken van beleidskeuzes voldoende oog te hebben voor de complexiteit
en samenhang van opgaven, door maatregelen integraal af te wegen en tweede- en derde-orde
effecten en de gevolgen voor de uitvoering waar mogelijk in kaart te brengen. De Afdeling
constateert dat de ombuigingslijst en de bijbehorende fiscale maatregelenlijst hier
onvoldoende rekening mee houden.
Het kabinet deelt de mening van de Afdeling dat in samenhang kijken naar beleid van
groot belang is. Deze samenhang onderkennen en wegen zorgt voor beter beleid en draagt
bij aan de transparantie van het democratisch proces. Tegelijkertijd is het bij het
analyseren van beleid en beleidsterreinen nodig om te verdiepen. Het kabinet onderschrijft
dan ook de waardevolle toevoegde waarde van beleidsevaluatie-instrumenten zoals Interdepartementale
Beleidsonderzoeken (IBO’s) en Brede Maatschappelijke Heroverwegingen (BMH’s). Dit
type onderzoeken zijn bij uitstek geschikt om maatregelen in samenhang te bezien.
De ombuigingslijst en de fiscale maatregelenlijst zijn bedoeld als een ambtelijk onafhankelijk
overzicht van beleidsopties. Waar mogelijk wordt rekening gehouden met uitvoeringsaspecten.
In de inleiding van de ombuigingslijst is als disclaimer opgenomen dat als partijen
willen kiezen voor een bepaalde maatregel de uitvoeringsconsequenties nader dienen
te worden getoetst. Daarnaast wordt benoemd dat maatregelen niet zonder meer opgeteld
kunnen worden, gezien de overlap of uitsluiting van diverse maatregelen. In de aangekondigde
update van de ombuigingslijst zal ook nadrukkelijk worden bezien welke beleidsopties
het voor de burger en/of de uitvoering eenvoudiger maken. Voor zover bekend zal ook
gewezen worden op tweede-orde effecten.
E-2 Toets aan de Europese begrotingsregels
De Afdeling acht het van belang dat het Herziene Europese begrotingskader tijdig in
werking treedt en duidelijk en handhaafbaar is. In de septemberrapportage toetst de
Afdeling of de begroting voldoet aan de Europese begrotingsregels in 2023 en 2024.
Dit gebeurt op basis van de MEV-raming van het CPB. De Afdeling concludeert dat het
kabinet in 2023 en 2024 voldoet aan de vereisten van de correctieve arm van het Stabiliteits-
en Groeipact, maar niet aan de vereisten van de preventieve arm. Het EMU-saldo komt
volgens het CPB in 2023 uit op -1,45% en op -2,15% in 2024. Dit is onder de Europese
grenswaarde van 3%. Ook de EMU-schuld is volgens het CPB lager dan de 60%-norm: in
2023 komt de schuld uit op 47,7% en in 2024 en 46,9%. Nederland voldoet niet aan de
eisen van de preventieve arm. Momenteel kent Nederland een middellangetermijndoelstelling
voor het structureel saldo van -0,75% bbp. Het structureel saldo komt volgens het
CPB in 2023 uit op -1,48% bbp en in 2024 op -2,15% bbp.
Het kabinet onderschrijft de beoordeling van de Afdeling over de naleving van de Europese
begrotingsregels. Het kabinet erkent dat de begroting op gespannen voet staat met
de preventieve arm van het SGP. Dit komt voort uit de keuze die het kabinet in het
coalitieakkoord heeft gemaakt voor een ambitieuze investeringsagenda, met investeringen
in belangrijke en noodzakelijke maatschappelijke uitdagingen, waaronder klimaat, onderwijs
en de woningmarkt. Het kabinet acht dit nodig om hogere kosten en verlies van brede
welvaart in de toekomst te voorkomen. Dit leidt tot een verslechtering van de overheidsfinanciën.
Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om de tegenvallers dit voorjaar op de rente-uitgaven
en kosten van asiel van dekking te voorzien. Ook het koopkrachtpakket is van budgettaire
dekking voorzien.
Het kabinet erkent ook het belang van een tijdige implementatie van het herziene Europese
begrotingsraamwerk met duidelijke kaders. Het waarborgen van duidelijkheid en effectieve
handhaving in het Europese begrotingskader is van groot belang voor het bevorderen
van een gezonde en stabiele financiële situatie binnen de EMU. Dit voorjaar heeft
het kabinet in middels het fiche «Verordeningen en richtlijn herziening Europees begrotingsraamwerk» zijn inzet voor het nieuwe SGP kenbaar gemaakt aan het parlement.
E-3 Toets aan de nationale begrotingsregels
De Afdeling concludeert dat er ook dit jaar, net als vorig jaar, geen sprake is geweest
van een hoofdbesluitvormingsmoment en daarmee integrale besluitvorming in het voorjaar,
mede doordat de lastenbesluitvorming voor 2024 grotendeels naar augustus is verschoven.
Juist één integraal hoofdbesluitvormingsmoment kan volgens de Afdeling zorgen voor
integrale afweging en daarmee stabiliteit en rust in de politiek besluitvorming. Dit
komt het begrotingsbeleid ten goede. Daarnaast merkt de Afdeling op dat ze de begrotingstoetsing
deze kabinetsperiode doorgaans niet volledig heeft kunnen doen, doordat informatie
ontbrak of er geen sprake was van een ordentelijk begrotingsproces. In het voorjaar
van 2023 heeft de Afdeling wel kunnen toetsen, maar dit was, aldus de Afdeling, niet
op basis van recente informatie omdat de voorjaarsbesluitvorming niet onafhankelijk
is doorgerekend door het CPB. Tot slot concludeert de Afdeling dat het van belang
is dat een (volgend) kabinet de eigen regels en afspraken naleeft.
Het kabinet onderschrijft het belang van ordentelijk begrotingsproces en de bijdrage
die dit levert aan de rust en stabiliteit en de politieke besluitvorming. Tegelijkertijd
stelt het kabinet, conform de reactie bij de Voorjaarsrapportage 2023, dat een hoofdbesluitvormingsmoment
in het voorjaar, waarbij ook de lasten integraal meegenomen worden, zowel voor- als
nadelen kent. Het blijft hoe dan ook belangrijk om in augustus de mogelijk te hebben
om op basis van de meest recente economische cijfers naar de koopkrachtontwikkeling
te kijken. De praktijk leert dat het dan wenselijk wordt geacht om in augustus de
volledige inkomstenbesluitvorming te doen, zoals dat vorige kabinetten ook het geval
was. De volledige lastenbesluitvorming in augustus kent dan ook voordelen, omdat er
anders tweemaal besluitvorming over hetzelfde onderwerp plaats moet vinden. Zoals
gewoonlijk zal de Studiegroep Begrotingsruimte ook het begrotingsproces bezien. Op
basis van dat advies kan een volgend kabinet besluiten een keuze hierin maken.
E-4 Aandachtspunten bij de uitgavenkaders
De Afdeling benadrukt het belang van transparantie in het begrotingsbeleid en de introductie
van nieuwe begrotingsfondsen in de Nederlandse overheidsbegroting. Het belang van
transparantie in begrotingsbeleid wordt benadrukt, met als doel het parlement in staat
te stellen geïnformeerde beslissingen te nemen en maatschappelijk draagvlak te creëren.
Hierbij constateert de Afdeling dat nieuwe stappen zijn gezet in het verbeteren van
de transparantie van de begrotingsinformatie. Ten opzichte van de Voorjaarsnota vindt
de Afdeling de belangrijkste aanpassingen aan de begroting via de plafondtoetsen gecombineerd
met de verticale toelichtingen per begroting inzichtelijk weergegeven. Verder acht
de Afdeling het van belang in de Miljoenennota en in de departementale begrotingen
duidelijk te maken dat het Klimaatfonds en het Transitiefonds in budgettair-wettelijke
zin nog niet bestaan en dat uitgaven die binnen de rijksbegroting 2024 ten laste van
de op te richten fondsen komen, worden verwerkt in departementale begrotingen. De
Afdeling acht het positief dat het koopkrachtpakket in de Miljoenennota 2024 gedekt
is middels beleidsmatige keuzes, die van een toelichting zijn voorzien. De Afdeling
onderstreept dat inzetten van onderuitputting voor andere prioriteiten niet per saldo
leidt tot ruimte binnen de begroting, omdat de beleidsdoelen op een later moment moeten
worden bereikt. Indien onderuitputting toch wordt ingezet voor dekkingsopgaven, dient
dit te worden vergezeld van een neerwaartse bijstelling van beleidsdoelen. De Afdeling
acht het positief dat het kabinet de onderuitputting nader heeft geanalyseerd en adviseert
de oorzaken van onderuitputting verder te blijven onderzoeken, om zo tot betere kwalitatieve
overheidsfinanciën te komen.
Het kabinet is erkentelijk dat de Afdeling ziet dat er stappen zijn genomen om de
begroting transparanter te maken. Transparantie is essentieel voor het parlement om
het budgetrecht uit te oefenen. Ook zal het kabinet de verdere aanbevelingen ter hand
nemen om de transparantie te blijven vergroten. Dit blijft een lerend proces. Het
klopt daarnaast dat het Klimaatfonds en het Transitiefonds budgettair-wettelijk nog
niet bestaan. Getracht is om de betreffende uitgaven zo inzichtelijk mogelijk te maken
op de betreffende begrotingen voor deze tussenperiode en op deze manier het budgetrecht
ook zo goed als mogelijk gestalte te geven.
Het kabinet onderschrijft de conclusie dat onderuitputting per saldo niet altijd leidt
tot meer ruimte binnen de begroting. Een deel van de niet-uitgegeven middelen komen
later wel tot besteding, wat het saldo belast. Het kabinet heeft in het Financieel
Jaarverslag Rijk 2022 en de Miljoenennota 2024 uitgebreid aandacht aan onderuitputting.
Het kabinet neemt het advies van de Afdeling ter harte om de oorzaken van onderuitputting
te blijven monitoren.
E-5 Aandachtspunten bij het lastenkader
De Afdeling geeft in haar rapportage aan dat er dit jaar geen integrale besluitvorming
heeft plaatsgevonden over klimaat, omdat maatregelen aan de lastenkant in het voorjaar
zijn doorgeschoven naar augustus. De Afdeling acht het van belang dat dit wel gebeurt,
om zo de beleidsmix integraal af te wegen. Dit komt een goede mix van beleidsinstrumenten
ten goede en bevordert dan ook de doelmatigheid en doeltreffendheid van klimaatbeleid.
De Afdeling geeft aan dat de motivatie voor de keuze voor de placeholder ontbreekt.
De Afdeling constateert dat het kabinet heeft gekozen om het tarief eerste schijf
box 1 van de inkomstenbelasting te verhogen. Dit heeft het kabinet bij Voorjaarsnota
als voorlopig gekozen maatregelen (placeholder) bepaald, als het niet zou lukken om
de taakstelling om belastingconstructies en fiscale regelingen aan te pakken volledig
in te vullen. De Afdeling adviseert het kabinet de huidige en toekomstige keuzes voor
placeholders te onderbouwen, om zo afwegingen inzichtelijk te maken.
Het kabinet erkent dat idealiter in het voorjaar wordt besloten over zowel de uitgaven
als lastenmaatregelen rond klimaat. Het kabinet heeft echter gekozen om hiervan af
te wijken voor een aantal maatregelen. Dit had als hoofdreden dat bleek dat de effecten
nog onvoldoende in kaart waren gebracht om tot een zorgvuldige besluitvorming te komen.
Zowel op vlak van de energiebelasting als fiscale regelingen met een mogelijke link
met fossiele uitstoot, zijn daarom onafhankelijke onderzoeken ingesteld. Deze zijn
in de zomer opgeleverd. Daarbij heeft het kabinet in het voorjaar wel principebesluiten
en/of een taakstelling vastgelegd als deel van de integrale afweging. Voor de precieze
invulling was het in de ogen van het kabinet verstandig de uitkomsten van de onderzoeken
af te wachten, en dit bij de besluitvorming in augustus te betrekken.
Tijdens de augustusbesluitvorming vorig jaar is besloten om voor de taakstelling ondoelmatige
fiscale regelingen en constructies als placeholder een tariefsverhoging in de eerste
schijf van box 1 op te nemen. Dit jaar is deze placeholder, conform het besluit vorig
jaar, voor zover nodig ingezet. Het kabinet erkent dat de inhoudelijke relatie tussen
de taakstelling en de placeholder niet heel direct is. Voor het gebruik van placeholders
geldt dat een specifieke parameter aangewezen dient te worden om het ingeboekte budgettaire
belang van een taakstelling geloofwaardig te maken. In algemene zin zal een placeholder
vaak niet precies aansluiten bij de doelgroep van de geformuleerde taakstelling.
Voor de taakstelling ondoelmatige fiscale regelingen en constructies geldt bijvoorbeeld
dat deze zich op verschillende domeinen van het belastingstelsel voordoen. Binnen
deze context neemt het kabinet de aanbeveling om placeholders beter te onderbouwen
ter harte.
De Minister van Financiën,
S.A.M. Kaag
De Afdeling heeft in de reactie van de regering geen aanleiding gezien om haar beoordeling
aan te passen.
De Vice-President van de Raad van State, Th.C. de Graaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.