Voorlichting Afdeling advisering Raad van State : Voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State over de nota van wijziging van de Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van verschillende vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag (Wet seksuele misdrijven)
36 222 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van verschillende vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag (Wet seksuele misdrijven)
Nr. 11 VOORLICHTING VAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juni 2023
Bij brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 18 april 2023
(Kamerstuk 36 222, nr. 9) heeft de Tweede Kamer op de voet van artikel 21a, eerste lid, van de Wet op de Raad
van State aan de Afdeling advisering van de Raad van State gevraagd haar van voorlichting
te dienen over de nota van wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten
in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van verschillende vormen
van seksueel grensoverschrijdend gedrag (Wet seksuele misdrijven) (Kamerstuk 36 222, nr. 8).
In de nota van wijziging is onder andere een verbod opgenomen op het bezit en de verspreiding
van kindersekspoppen en -robots. Seksueel misbruik van kinderen is zeer ernstig en
moet daarom bestreden worden. De toelichting vermeldt echter dat er geen empirisch
bewijs is dat kindersekspoppen en -robots seksueel misbruik van kinderen in de hand
werken. Het primaire doel van de strafbaarstelling is dat een subcultuur wordt tegengegaan
waarin het seksualiseren van kinderen normaal wordt bevonden. Tevens creëert de strafbaarstelling
de mogelijkheid om dergelijke poppen uit de handel te halen. In het voorstel staat
de normerende werking van de strafbaarstelling centraal.
De Afdeling advisering van de Raad van State stelt in het licht van het recht op privéleven
de vraag hoe ver de overheid mag gaan bij het strafbaar stellen van gedragingen die
afkeurenswaardig of zelfs immoreel worden gevonden, maar die op zichzelf anderen geen
directe schade toebrengen.
De Afdeling wijst er verder op dat de voorgestelde strafbaarstelling in de toelichting
niet is getoetst aan fundamentele rechten. Hoewel het niet aannemelijk is dat deze
toetsing tot de conclusie leidt dat de voorgestelde strafbaarstelling strijdig is
met het EVRM, is het in dit kader wel van belang een kenbare en duidelijke belangenafweging
te maken.
Indien de wetgever het bezit en de verspreiding van kindersekspoppen en -robots strafbaar
wil stellen, geeft de Afdeling in overweging de (fictieve) leeftijdsgrens van de poppen
in de delictsomschrijving te verlagen naar twaalf jaar. Daarnaast plaatst de Afdeling
een kanttekening bij de proportionaliteit van de strafverhoging bij toepassing van
de strafverzwaringsgrond.
1. Inleiding
Op 10 oktober 2022 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid het wetsvoorstel ingediend
tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en wetten in verband met de modernisering
van de strafbaarstelling van verschillende vormen van seksueel grensoverschrijdend
gedrag.1 Op 9 maart 2023 heeft de Minister een nota van wijziging ingediend in de Tweede Kamer.
Hierin wordt:
1) de verjaringsregeling bij schuldverkrachting en opzetverkrachting uitgebreid,
2) een strafbaarstelling met betrekking tot kindersekspoppen en -robots voorgesteld en
3) de reikwijdte van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven uitgebreid zodat ook slachtoffers
van schuldverkrachting voor een financiële tegemoetkoming uit dit fonds in aanmerking
komen.
De voorgestelde wijzigingen zijn niet door de Minister aan de Afdeling ter advisering
voorgelegd voordat de nota van wijziging naar de Tweede Kamer is verzonden.2 Aangezien het voorstel op een onderdeel een ingrijpende wijziging betreft, had dit
wel in de rede gelegen.3 In het voorlichtingsverzoek zijn geen concrete vragen geformuleerd.4 De Afdeling ziet geen aanleiding om in de voorlichting in te gaan op de voorstellen
die betrekking hebben op de verjaringsregeling en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven.
In het vervolg komt daarom uitsluitend de strafbaarstelling van kindersekspoppen en
-robots aan de orde.
De voorlichting is als volgt opgebouwd. Eerst wordt het doel en de achtergrond van
de strafbaarstelling geschetst (onder punt 2). Vervolgens wordt de noodzaak en proportionaliteit
van de strafbaarstelling, ook in het licht van de constitutionele toetsing, behandeld
(onder punt 3). Daarna wordt ingegaan op de beoordeling van de uiterlijke verschijningsvorm
van het voorwerp (onder punt 4) en de strafverzwaringsgrond (onder punt 5). Tot slot
maakt de Afdeling een opmerking over de notificatieplicht op grond van het recht van
de Europese Unie (onder punt 6).
2. Het strafrechtelijk verbod op kindersekspoppen en -robots
De voorgestelde strafbepaling stelt alle vormen van bezit en verspreiding van kindersekspoppen
en -robots strafbaar. Een kindersekspop of -robot wordt gedefinieerd als een voorwerp
dat bestemd is om seksuele handelingen mee te verrichten en dat een uiterlijke verschijningsvorm
heeft van een kind of een lichaamsdeel van een kind dat de leeftijd van achttien jaar
nog niet heeft bereikt.5 Het plegen van dit strafbare feit wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie.6 Wanneer van dit misdrijf een beroep of gewoonte wordt gemaakt, wordt de maximale
gevangenisstraf met drie jaar verhoogd.
De toelichting bij de nota van wijziging typeert de bestaande markt voor kindersekspoppen
als een zorgelijke ontwikkeling.7 Kindersekspoppen spiegelen kinderen af als seksuele lustobjecten en kunnen daardoor
de indruk wekken dat het normaal is om seksuele handelingen met kinderen te verrichten.
Uit een quickscan van het WODC over wetgeving voor kindersekspoppen en -robots volgt
dat (nog) geen wetenschappelijke studies voorhanden zijn waaruit blijkt dat kindersekspoppen
daadwerkelijk tot seksueel misbruik van kinderen leiden noch dat zij juist een desensibiliserende
werking kunnen hebben.8
Dit vormt volgens de toelichting geen reden om een strafrechtelijk verbod achterwege
te laten. Van de strafbaarstelling gaat een normerende werking uit. Het dwingt tot
eerbiediging van de breed gedragen en internationale norm dat seksualiseren van kinderen
niet wordt geaccepteerd. Een strafrechtelijke verbod kan afschrikwekkend werken.9
In de praktijk bestaat bovendien het probleem dat kindersekspoppen worden aangetroffen,
maar deze niet vernietigd kunnen worden als de rechthebbende geen afstand doet. De
afgelopen jaren heeft de Douane tussen de 3 en 35 kindersekspoppen per jaar gevonden
tijdens controles. Ook de politie heeft zulke poppen aangetroffen tijdens opsporingsonderzoeken.
Als het voorgestelde strafrechtelijk verbod in werking treedt, kunnen de poppen wel
in beslag worden genomen en worden vernietigd.10
3. De noodzaak en proportionaliteit van de strafbepaling
a. Het doel van de strafbaarstelling
Seksueel misbruik van kinderen is zeer ernstig en heeft voor hen vaak grote, levenslange
gevolgen. Dit komt tot uitdrukking in de verschillende strafbaarstellingen in de voorgestelde
Wet seksuele misdrijven en in het huidige Wetboek van Strafrecht. Hierin worden niet
alleen klassieke hands-on delicten strafbaar gesteld, maar ook hands-off delicten zoals het bezit van kinderporno. Daarnaast zijn verschillende voorbereidingshandelingen
strafbaar zoals grooming en sexting. Deze strafbaarstellingen maken duidelijk dat seksueel misbruik van kinderen niet
getolereerd wordt.
In tegenstelling tot de bovengenoemde delicten heeft de voorgestelde strafbaarstelling
geen betrekking op handelingen die kinderen direct schade toe kunnen brengen. Volgens
de toelichting kunnen de kindersekspoppen en robots echter wel bijdragen aan het normaliseren
van seksueel contact van kinderen. Dit is volgens de toelichting geen nieuwe rechtvaardiging
voor een strafbaarstelling.11 Ten aanzien van virtuele kinderporno zou ook zijn gekozen voor strafbaarstelling
om te voorkomen dat bepaalde beelden van kindermisbruik rondgaan in de samenleving.
Deze beelden zouden schadelijk zijn omdat zij seksueel misbruik normaliseren.
De Afdeling merkt op dat dit niet het enige argument was voor de strafbaarstelling
van virtuele kinderporno. De aanleiding was een evaluatie van de strafbaarstelling
van kinderporno, waaruit bleek dat het in de praktijk voor opsporingsinstanties en
het Openbaar Ministerie moeilijk te bewijzen is dat bij het maken van kinderporno
kinderen zijn gebruikt. Door ook de virtuele variant strafbaar te stellen, kan niet-virtuele
kinderporno eveneens beter worden bestreden.12 Het verbod op virtuele kinderporno betreft alleen beelden waarbij sprake is van een
realistische weergave van een kind.13 Wanneer met deze strafbaarstelling voornamelijk een normerende werking zou zijn beoogd,
had het volgens de Afdeling voor de hand gelegen ook onrealistische afbeeldingen strafbaar
te stellen. Daar is destijds niet voor gekozen. De motivering van de strafbaarstelling
van virtuele kinderporno is dus tweeledig, namelijk het verbeteren van de opsporing,
ter bescherming van kinderen, en het tegengaan van het normaliseren van kindermisbruik.
Deze meervoudige argumenten speelden ook een rol bij de uitbreiding van het delict
grooming.14 Grooming is het (via internet) benaderen en verleiden van een kind jonger dan zestien
jaar met als uiteindelijk doel het plegen van ontuchtige handelingen met dat kind.
De uitbreiding van het artikel maakt het gebruik van een «lokpuber» mogelijk, omdat
het voor vervolging niet noodzakelijk is dat de verdachte daadwerkelijk contact heeft
met een persoon van onder de zestien jaar. Ook deze wijziging is gemotiveerd met het
oog op de bijdrage die het levert aan een effectievere opsporing. Daarnaast is in
dit verband gewezen op de normerende werking die van de uitbreiding van de strafbaarstelling
uitgaat.15
Anders dan bij (virtuele) kinderporno en grooming brengen de gedragingen die het wetsvoorstel
beoogt strafbaar te stellen naar hun aard geen directe schade toe aan kinderen. Het
vergemakkelijkt ook niet de opsporing van delicten waarvan kinderen het slachtoffer
zijn. Het verband tussen het bezit of het verspreiden van kindersekspoppen en -robots
en het daadwerkelijk misbruik van kinderen is indirect en wordt bovendien niet door
wetenschappelijke bewijzen geschraagd.
De voorgestelde strafbaarstelling wijkt daarmee af van de bestaande strafbaarstellingen,
omdat het doel formeel alleen gelegen is in de normerende werking die van de strafbaarstelling
uitgaat. Het kan een achterliggende gedachte zijn dat een subcultuur waarin seksueel
contact met kinderen genormaliseerd wordt, een voedingsbodem voor seksueel misbruik
van kinderen vormt. Dit wordt echter niet met zoveel woorden genoemd in de toelichting.
b. De toetsing aan fundamentele rechten
De vraag is of het tegengaan van een subcultuur waarin seksueel contact met kinderen
genormaliseerd wordt, terwijl wetenschappelijk bewijs ontbreekt dat dit kindermisbruik
in de hand werkt, voldoende zwaarwegend is om de rechten en vrijheden van anderen
door de inzet van het strafrecht te beperken. In de toelichting op de nota van wijziging
wordt de voorgestelde strafbaarstelling niet getoetst aan de grondrechten. De strafbaarstelling
raakt echter aan het recht op privéleven dat beschermd wordt in artikel 8 van het
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).16 Onder privéleven wordt immers ook het seksuele leven verstaan. Het Europese Hof voor
de Rechten van de Mens (EHRM) heeft zich tot op heden niet uitgelaten over de rechtmatigheid
van een strafrechtelijk verbod op kindersekspoppen of vergelijkbare objecten.
Een inmenging in het recht op privéleven is toegestaan als hiermee een legitiem doel
wordt gediend dat in het tweede lid van artikel 8 EVRM is opgesomd. Voor zover het
wetsvoorstel voornamelijk een normerend effect beoogt, betreft dit legitieme doel
in elk geval «de bescherming van de goede zeden». Tevens zou betoogd kunnen worden
dat «de bescherming van rechten en vrijheden van anderen» de voorgestelde strafbaarstelling
kan legitimeren omdat het uiteindelijke doel het voorkomen van seksueel misbruik van
kinderen is.
De inmenging in het recht op privéleven moet noodzakelijk zijn en bovendien proportioneel
met het oog op het gestelde doel (of de gestelde doelen). Wanneer hetzelfde doel met
een lichter middel kan worden bereikt, verdient dit laatste de voorkeur.17 Bij de rechtvaardiging van een inmenging in grondrechten, zoals de bovenstaande strafbaarstelling,
hebben verdragsstaten enige beoordelingsruimte (margin of appreciation).
De jurisprudentie van het EHRM is niet eenduidig over de ruimte van de beoordelingsmarge
van de verdragsstaten bij dit soort aangelegenheden. Enerzijds lijkt het EHRM kritisch
te zijn als het doel van de strafbaarstelling enkel gelegen is in morele of ethische
bezwaren tegen een bepaalde praktijk. Daarbij heeft het EHRM overwogen dat er ernstige
overwegingen moeten zijn voordat overheidsingrijpen in de meest intieme aspecten van
iemands privéleven, waaronder uitdrukkingen van iemands seksualiteit, gelegitimeerd
is.18 Anderzijds laat het EHRM een ruime beoordelingsruimte voor onderwerpen waarover geen
consensus bestaat binnen de verdragsstaten. In dat geval worden verdragsstaten het
best in staat geacht om te beoordelen hoe met dergelijke gevoelige of morele kwesties
dient te worden omgegaan.19
Gelet op het grote belang dat kan worden gehecht aan het tegengaan van ongewenste
seksualisering van kinderen en de – waarschijnlijk ruime – beoordelingsmarge die het
EHRM op dit terrein aan de verdragsstaten laat, is een schending van artikel 8 van
het EVRM niet aannemelijk. Dit kan ook worden afgeleid uit de jurisprudentie van het
EHRM over aanpalende onderwerpen.
c. Relevante overwegingen
Hoewel artikel 8 van het EVRM in beginsel ruimte laat voor de strafbaarstelling van
kindersekspoppen, kan hieruit wel worden afgeleid dat bij de totstandkoming van de
strafbaarstelling alle relevante en legitieme belangen, zowel publiek als privé, in
voldoende mate in de afweging moeten worden betrokken.20 In deze paragraaf komen verschillende overwegingen aan bod die daarbij kunnen worden
meegenomen.
In het kader van de proportionaliteitstoets dient het belang van gebruikers van kindersekspoppen
in de privésfeer te worden betrokken. Dit is in het bijzonder van belang voor de strafbaarstelling
van het enkele bezit van kindersekspoppen. De vraag ligt voor of een verbod op het
enkele bezit van een kindersekspop voor eigen gebruik en in de beslotenheid van iemands
privéomgeving proportioneel is.
In een vrije samenleving mogen burgers in beginsel hun leven inrichten op een wijze
die andere mensen afkeuren of zelfs immoreel vinden, zolang zij de rechten en vrijheden
van anderen respecteren. De Afdeling wijst erop dat moet worden afgewogen waar de
grens wordt getrokken voor gedrag dat op zichzelf niet bewezen schadelijk is. Daarbij
onderkent de Afdeling dat kindersekspoppen een gevoel van afschuw oproepen vanwege
de associaties met kindermisbruik. De vraag is of dit gevoel op zichzelf voldoende
reden is om kindersekspoppen strafbaar te stellen.
Wanneer het pad wordt ingeslagen dat enkel morele bezwaren de grondslag zijn voor
strafbaarstelling, zou dit ook gevolgen voor andere situaties kunnen hebben. In de
quickscan van het WODC wordt het voorbeeld gegeven van volwassenen die aan seksuele
rollenspellen doen, waarbij iemand de rol aanneemt van een kind en daarbij ook attributen
zoals een luier en een speen gebruikt.21 Ook zou kunnen worden gedacht aan literatuur of films waarin het onderwerp seksueel
misbruik van kinderen is. Het is de vraag in hoeverre dergelijke zaken leiden tot
de seksualisering van kinderen en zo ja, of zij om die reden strafbaar moeten zijn.
De Afdeling wijst erop dat ook dergelijke strafbaarstellingen op gespannen voet zouden
kunnen staan met fundamentele rechten zoals het recht op privéleven en de vrijheid
van meningsuiting.22
De afweging van belangen kan anders zijn voor het produceren, verhandelen of het tentoonstellen
van kindersekspoppen en -robots, omdat deze laatste handelingen een meer openbaar
karakter hebben. Bij de beoordeling van het wetsvoorstel is het daarom van belang
om de huidige strafrechtelijke mogelijkheden om in te grijpen bij kindersekspoppen
en -robots te betrekken. Uit de quickscan van het WODC blijkt dat bepaalde handelingen
met kindersekspoppen al onder bestaande strafbaarstellingen kunnen worden gebracht.23 Hoewel het enkele bezit of vervaardigen van een kindersekspop nu niet strafbaar is,
kan wel (strafrechtelijk) worden opgetreden bij handelingen waarbij kinderen daadwerkelijk
geschaad worden of waarbij deze kindersekspoppen in de openbaarheid worden gebracht.
Deze strafbaarstellingen dragen bovendien al de norm uit dat seksuele handelingen
met kinderen onacceptabel zijn. De wetgever dient te bezien wat de toegevoegde waarde
is van dit voorstel.
De Afdeling wijst er op dat de voorgaande overwegingen zwaarwegend zijn en daarom
betrokken dienen te worden bij de beoordeling van de noodzaak, de proportionaliteit
en de subsidiariteit van de voorgestelde strafbaarstelling. Daarenboven wijst de Afdeling
op de volgende punten met betrekking tot de afbakening van de strafbepaling, de strafverzwaringsgrond
en de notificatieverplichting vanwege het vrij verkeer van goederen.
4. De uiterlijke verschijningsvorm van een kind
Van een verboden voorwerp is volgens het wetsvoorstel sprake als dit voorwerp de uiterlijke
verschijningsvorm heeft van een kind of van een lichaamsdeel van een kind dat de leeftijd
van achttien jaren nog niet heeft bereikt.24 In de toelichting wordt uiteengezet dat gekozen is voor de leeftijdsgrens van achttien
jaar omdat deze leeftijdsgrens ook voor (virtuele) kinderporno wordt gehanteerd in
de Wet seksuele misdrijven.25 Dat de voorgestelde strafbaarstelling om een fysiek, driedimensionaal voorwerp draait
in plaats van een afbeelding, wordt geen reden gevonden om een andere leeftijdsgrens
te kiezen.26
Om te beoordelen of een voorwerp een kind van jonger dan achttien jaar voorstelt,
moet volgens de toelichting worden gekeken naar de uiterlijke kenmerken van het voorwerp.
Bij de beoordeling van de leeftijd van de pop kunnen bijvoorbeeld de gelaatstrekken,
de lichaamsafmeting en de vormgeving van geslachtorganen van het voorwerp worden betrokken.
Ook bijgevoegde accessoires zoals kinderkleding of een speen kunnen een indicatie
zijn dat het om de voorstelling van een kind gaat. Dat een voorwerp (ook) volwassen
lichaamskenmerken heeft (bijvoorbeeld grote borsten, billen of volle lippen), hoeft
niet aan het oordeel in de weg te staan dat het voorwerp een kind voorstelt.27
Volgens de toelichting hoeft het voorwerp geen «anatomische correcte replica» te zijn,
maar moet het wel een «realistische uiterlijke verschijningsvorm» van een kind of
een lichaamsdeel van een kind betreffen. Op dit punt wordt aangesloten bij het criterium
dat geldt voor virtuele kinderporno. Het is dus niet de bedoeling dat imaginaire,
kinderlijke of sprookjesachtige figuren onder de reikwijdte van de voorgestelde strafbepaling
vallen. In de toelichting staat echter ook dat «surrealistische details» zoals elfenoren,
vleugels of een gouden kleur niet zonder meer tot de conclusie kunnen leiden tot het
voorwerp niet kan worden aangemerkt als een realistische weergave van een kind. Elk
voorwerp moet volgens zijn toelichting dus steeds in zijn totaliteit worden beoordeeld.28
De Afdeling voorziet dat het in de praktijk vaak moeilijk zal zijn om te bepalen of
een voorwerp verboden is op grond van de voorgestelde strafbaarstelling. Poppen of
robots zijn, naar hun aard, abstracties van mensen van vlees en bloed. Als een pop
of robot tevens volwassen lichaamskenmerken of surrealistische details heeft, kan
men erover van mening verschillen of dat voorwerp een realistische weergave is van
een kind van jonger dan achttien jaar. De Raad voor de rechtspraak heeft daarnaast
terecht erop gewezen dat het – evenals bij mensen – moeilijk is om op basis van uiterlijk
een onderscheid te maken tussen een zeventienjarige en een negentienjarige pop.29
Tegen deze achtergrond geeft de Afdeling in overweging om de strafbaarstelling te
beperken tot voorwerpen die de uiterlijke verschijningsvorm hebben van een kind (of
van een lichaamsdeel van een kind) jonger dan twaalf jaar.30 Deze leeftijdsgrens brengt tot uitdrukking dat het voorwerp een kind voorstelt voordat
deze de puberteit heeft bereikt, wanneer volwassen lichaamskenmerken zichtbaar worden.
Hoewel de Afdeling erkent dat elke leeftijdsgrens tot discussie kan leiden,31 verwacht zij dat het onderscheid tussen pre-puberale poppen en volwassen poppen beter
te maken is dan het onderscheid tussen «puberpoppen» en volwassen poppen.
De leeftijdgrens van twaalf jaar past tevens binnen de systematiek van de voorgestelde
Wet seksuele misdrijven, waarbij seksuele handelingen met kinderen onder de twaalf
jaar in alle omstandigheden strafbaar zijn.32 In dit verband is tevens relevant dat de voorgestelde strafbaarstelling, anders dan
bij de strafbaarstelling van (virtuele) kinderporno, niet bedoeld is om directe schade
aan kinderen te voorkomen. De strafbaarstelling hoeft dus niet ruimer te worden geformuleerd
om te voorkomen dat bepaalde kinderen buiten de bescherming van het strafrecht vallen.
Voorts is het raadzaam dat wordt verduidelijkt dat een voorwerp, eventueel in combinatie
met accessoires, meerdere aanwijzingen moet bevatten dat het voorwerp een kind voorstelt
om te kunnen spreken van een verboden voorwerp in de zin van deze strafbaarstelling.33 Sommige pre-puberale lichaamskenmerken (zoals grote ogen, het ontbreken van lichaamsbeharing
of kleine schaamlippen) komen ook bij volwassen sekspoppen voor omdat dit voor sommige
mensen een schoonheidsideaal is. Als een pop dus één van deze kenmerken bezit, is
het de vraag of een dergelijk voorwerp als kindersekspop of -robot kan worden gekwalificeerd.
5. Strafverzwaringsgrond
Wanneer de verdachte van het begaan van het feit een beroep of gewoonte heeft gemaakt,
kan dit worden beschouwd als een strafverzwarende omstandigheid. De toelichting stelt
dat door strafverzwaring een passende reactie kan worden gegeven op excessieve gevallen
waarin bijvoorbeeld sprake is van grootschalig en/of georganiseerd handelen in kindersekspoppen
of -robots.34 Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat bij toepassing van de strafverzwaringsgrond
de straf wordt verhoogd met drie jaar, waardoor de maximale straf in totaal vier jaar
bedraagt. Hierdoor wordt het tevens mogelijk om de verdachte in voorlopige hechtenis
te nemen en bijzondere opsporingsbevoegdheden in te zetten.35 Wanneer enkel een verdenking op het gronddelict bestaat, is dit niet mogelijk. De
Minister achtte de inzet van dergelijke opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen niet
in verhouding tot de aard en ernst van het feit.36
Hoewel het op zichzelf begrijpelijk is dat de genoemde omstandigheden strafverzwarend
werken, roept de strafverhoging met drie jaar in dit geval de vraag op of dit proportioneel
is. Bij het bepalen van de hoogte van een strafmaximum, is de ernst van het strafbare
feit een belangrijk uitgangspunt. Uit de toelichting blijkt niet dat de genoemde omstandigheden
dusdanig ernstig zijn, dat zij een verviervoudiging van het strafmaximum voor het
gronddelict kunnen rechtvaardigen. Tevens wijst de Afdeling erop dat de toepassing
van deze strafverzwaringsgrond bij andere seksuele misdrijven verhoudingsgewijs tot
een beperktere verhoging leidt. Op het bezit, verspreiden of vervaardigen van kinderporno
staat bijvoorbeeld een gevangenisstraf van zes jaar. De toepassing van de strafverzwaringsgrond
leidt er dan toe dat de straf met de helft wordt verhoogd.
De Afdeling geeft in overweging om de strafverhoging bij de toepassing van de strafverzwaringsgrond
bij de strafbaarstelling voor kindersekspoppen en -robots te beperken tot maximaal
zes maanden, hetgeen de helft van het strafmaximum voor het gronddelict is.
6. Notificatieplicht
De Afdeling merkt op dat voor het voorgestelde verbod een notificatieplicht geldt
in het kader van het Unierecht. Het verbod vormt een technisch voorschrift waarmee
de vervaardiging, invoer, verhandeling en het gebruik van een product worden verboden.37 Dit betreft een inperking van het vrij verkeer van goederen. Een dergelijke inperking
is mogelijk indien daarvoor een rechtvaardiging bestaat. De eisen van de Notificatierichtlijn
zijn dan van toepassing. Deze richtlijn verplicht lidstaten om aan de Commissie onverwijld
ieder voorstel voor een technisch voorschrift mee te delen. In afwachting van de reactie
van de Commissie geldt in beginsel een «stand still» periode van drie maanden, waarin
de vaststelling van het voorstel moet worden uitgesteld.38 Notificatie is binnen dit wetgevingstraject nog mogelijk. Als de notificatie uitblijft,
kan dit ertoe leiden dat de strafbaarstelling onverbindend wordt verklaard. Uit de
toelichting blijkt niet dat aan de notificatieplicht is voldaan.
7. Afsluitend
De Afdeling geeft in deze voorlichting een aantal punten in overweging om te betrekken
bij de behandeling van de nota van wijziging met betrekking tot de strafbaarstelling
inzake kindersekspoppen en -robots.
De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State