Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 270 Regels ter bevordering van de digitale weerbaarheid van bedrijven (Wet bevordering digitale weerbaarheid bedrijven)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
            
A. Algemeen
               
1. Inleiding
               
Dit wetsvoorstel regelt de taken en bevoegdheden van de Minister van Economische Zaken
                  en Klimaat (hierna: Minister van EZK) op het gebied van de verbetering van de digitale
                  weerbaarheid van het niet-vitale bedrijfsleven in Nederland. Binnen het Ministerie
                  van Economische Zaken en Klimaat (hierna: het Ministerie van EZK) is om dit doel te
                  bewerkstelligen, in overeenstemming met de motie Hijink/Tellegen1, in 2017 het Digital Trust Center (hierna: DTC) opgericht. Aanleiding voor deze motie
                  was de kamerbrede behoefte aan een centrum dat «bedrijven en maatschappelijke organisaties
                  kan informeren en adviseren over én concrete hulp en ondersteuning kan bieden bij
                  het verbeteren van hun cybersecurity en bij het afslaan van aanvallen door hackers».
                  Deze behoefte heeft zijn oorsprong onder meer in het besef dat de kansen van digitalisering
                  alleen optimaal kunnen worden benut wanneer de digitale veiligheid op orde is. Zo
                  niet dan kan zelfs het voortbestaan van een bedrijf in gevaar komen en de Nederlandse
                  concurrentiepositie verzwakken. Het DTC heeft dan ook als missie bedrijven weerbaarder
                  te maken tegen cyberdreigingen. Hiertoe zijn twee hoofdtaken voor de Minister van
                  EZK geformuleerd die in de praktijk door het DTC worden uitgevoerd. Ten eerste informatie
                  en advies geven. Ten tweede samenwerking tussen bedrijven op het gebied van digitale
                  weerbaarheid bevorderen. Het DTC is onderdeel van de Directie Digitale Economie (DDE),
                  vallend binnen het Directoraat Generaal Economie en Digitalisering (DGED) binnen het
                  Ministerie van EZK.
               
Vanuit het DTC wordt nu voornamelijk algemene informatie over digitale dreigingen
                  en incidenten aan het niet-vitale bedrijfsleven gegeven. Er is echter ook behoefte
                  om het bedrijfsleven over specifieke digitale dreigingen en kwetsbaarheden te informeren.
                  Verwacht mag worden dat bedrijven bij een voor hen concrete bedreiging eerder naar
                  hun digitale weerbaarheid zullen kijken waar dit nu nog uit blijft bij een meer generieke
                  waarschuwing. Ook zal bij informatie over een specifieke dreiging door het DTC een
                  zo praktisch mogelijk handelingsperspectief worden aangereikt zodat het bedrijf ook
                  weet welke vervolgstap(pen) het kan nemen. Deze uitbreiding van de informatievoorziening
                  vraagt een verdere inbedding van de taken en bevoegdheden van de Minister van EZK.
                  Met dit wetsvoorstel worden de taken van de Minister van EZK alsook de daaraan gekoppelde
                  bevoegdheid van een formele wettelijke grondslag voorzien. Naast de eerdergenoemde
                  taken op het gebied van het verstrekken van algemene informatie en stimuleren van
                  samenwerking die al op basis van de motie Hijink/Tellegen worden uitgevoerd, omvat
                  dit ook de taak voor het delen van specifieke dreigingsinformatie. In het laatste
                  geval kan het voorkomen dat de Minister van EZK bij het ontvangen, verwerken en delen
                  van (dreigings)informatie, persoonsgegevens verwerkt. Door te voorzien in een formele
                  wettelijke grondslag voor de taken en de daaraan gekoppelde bevoegdheden ontstaat
                  tevens een expliciete wettelijke grondslag voor de Minister van EZK om in het kader
                  van de taakuitvoering persoonsgegevens te verwerken.
               
Met dit wetsvoorstel ontstaat er, naast de reeds bestaande bevoegdheden op grond van
                  de Wet beveiliging netwerk en informatiesystemen (Wbni), een nieuwe wettelijke taak
                  voor de Minister van EZK.
               
2. Hoofdlijnen van het voorstel
               
2.1 Aanleiding
               
Uit jaarlijks onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)2 blijkt dat digitalisering ver is doorgedrongen in het Nederlandse bedrijfsleven.
                  Echter, de digitale weerbaarheid van diezelfde bedrijven is nog geen vanzelfsprekendheid.
                  De cijfers tonen aan dat digitalisering en de daaraan gekoppelde weerbaarheid niet
                  alleen afhankelijk zijn van de omvang van een bedrijf. Zo zijn er voorbeelden in het
                  grootbedrijf, bij het mkb en zzp’ers, waaruit blijkt dat zij de digitale weerbaarheid
                  op orde hebben. Echter, uit onderzoek van het CBS blijkt dat bedrijven, ondanks hun
                  omvang toch slachtoffer blijven van digitale verstoringen en aanvallen.3 Met de verder doordringende digitalisering wordt de potentiële schade aan het bedrijfsleven,
                  bij het achterblijven van digitale veiligheid en beveiliging, steeds groter. Digitalisering
                  creëert ook nieuwe onderlinge afhankelijkheden bij bedrijven, niet alleen tussen digitale
                  systemen, maar ook in de (digitale) (leveranciers)keten. Het belang van digitale veiligheid
                  en beveiliging groeit omdat de (on)veiligheid van het ene bedrijf, via deze verbindingen
                  invloed kan hebben op de (on)veiligheid eerder of verderop in de keten zo blijkt ook
                  uit de waarschuwing in het Cyber Security Beeld Nederland 2021 (CSBN 2021).4 Via het CIO-platform hebben bedrijven met een brief aan de Minister van Justitie
                  en Veiligheid (hierna: de Minister van JenV)5 gevraagd om te zorgen voor informatiedeling vanuit de overheid met bedrijven als
                  de overheid beschikt over relevante informatie over dreigingen, kwetsbaarheden en
                  incidenten. Op dit moment informeert de overheid door middel van de bestaande structuren,
                  op basis van de Wbni, zowel de rijksoverheid als specifieke doelgroepen binnen het
                  Nederlandse bedrijfsleven, zijnde de vitale bedrijven en digitale dienstverleners.
                  Overige bedrijven kunnen op basis van dit wetsvoorstel informatie van de overheid
                  ontvangen, in enkele gevallen zal dit in aanvulling zijn op de informatie die zij
                  al via een schakelorganisatie ontvangen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, Wbni.
                  Door de (acute) dreigingsinformatie waar de overheid beschikt te verstrekken aan het
                  niet-vitale bedrijfsleven stelt de overheid deze bedrijven in staat om op basis van
                  deze objectieve informatie zelf te beoordelen of en in welke mate zij maatregelen
                  moeten treffen ter mitigatie van een kwetsbaarheid, ter afwering van een dreiging
                  of ter oplossing van een daadwerkelijke inbreuk.
               
De digitale weerbaarheid van bedrijven heeft zowel een economisch effect als een breder
                  maatschappelijk effect doordat bedrijven in verbinding staan met burgers en overheidsorganisaties.
                  Het vergroten van de digitale weerbaarheid van bedrijven levert een belangrijke bijdrage
                  aan de Nederlandse economie. Weerbare bedrijven, dat wil zeggen bedrijven die bewuste,
                  op risico’s gebaseerde, keuzes maken over te nemen maatregelen op het gebied van digitale
                  beveiliging, zullen over het algemeen minder snel slachtoffer zijn van digitale verstoringen.
                  Deze maatregelen zijn pluriform. Zo kunnen bedrijven maatregelen nemen op het gebied
                  van voorlichting door bijvoorbeeld trainingen voor personeel, specifieke IT-beveiligingsmaatregelen,
                  maar ook maatregelen ten behoeve van de bedrijfscontinuïteit of de inhuur van gespecialiseerde
                  diensten. Afgewogen maatregelen zullen enerzijds een bescherming bieden tegen onbewuste
                  verstoringen anderzijds tegen moedwillige aanvallen. Door afgewogen maatregelen te
                  nemen zullen bedrijven en ondernemers bij een digitaal incident sneller terug kunnen
                  keren naar hun reguliere bedrijfsvoering wat direct bijdraagt aan het verdienvermogen
                  van het bedrijf.
               
Dit beeld wordt ondersteund door het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het
                  Regeringsbeleid (WRR) «Voorbereiden op digitale ontwrichting»6 en is tevens benoemd door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid
                  (NCTV) in het CSBN 2020 en CSBN 2021.7, 8 In beide rapporten wordt de verregaande digitalisering en de daaraan gerelateerde
                  risico’s voor de Nederlandse samenleving benoemd. Door het informeren en adviseren
                  van bedrijven in zijn algemeenheid en specifiek over kwetsbaarheden en dreigingen
                  wordt gewerkt aan een weerbaar bedrijfsleven. Ook de Cyber Security Raad (CSR) adviseert
                  de overheid om, indien zij beschikt over acute dreigingsinformatie die relevant is
                  voor organisaties in Nederland, deze informatie actief te delen met potentiële en
                  daadwerkelijke slachtoffers9. Dit wordt ook nog eens bevestigd door het onderzoeksrapport «Informatie-uitwisseling
                  landelijk dekkend stelsel cybersecurity» uitgevoerd door Dialogic in opdracht van
                  het WODC.10Volgens dit WODC-rapport heeft de Minister van EZK een centrale rol in de informatievoorziening
                  over de digitale weerbaarheid van ondernemend Nederland. Het WODC-advies is overgenomen
                  in het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»11 en zegt over het DTC het volgende: «We beschermen onze bedrijven, vitale infrastructuur en economisch kapitaal beter
                     door centraal gecoördineerde structurele samenwerking tussen o.a. het NCSC, het DTC,
                     overheden, bedrijven en wetenschappen. Zij kunnen sneller en makkelijker informatie
                     delen over digitale kwetsbaarheden en hacks». Hierin wordt expliciet het bestaan van het DTC en de intensieve samenwerking met
                  het Nationaal Cyber Security Center (NCSC) en andere partijen aangehaald.
               
2.2 Wettelijke grondslag voor taken en gegevensverwerking Minister van EZK
               
De Minister van EZK is beleidsverantwoordelijke voor de bevordering van de digitalisering
                  van ondernemers en heeft al stappen ondernomen om de digitale weerbaarheid van het
                  niet-vitale bedrijfsleven te vergroten. Ten behoeve van de versteviging van deze rol
                  voorziet dit wetsvoorstel in een vastlegging van de taken van de Minister van EZK
                  op het terrein van digitale weerbaarheid van het niet-vitale bedrijfsleven, zoals
                  het verwerken en verspreiden van informatie over kwetsbaarheden, dreigingen en incidenten
                  en het samenwerken met andere bestuursorganen en organisaties (artikel 2). In het
                  kader van deze taakuitoefening mogen persoonsgegevens worden verwerkt.
               
Voorts voorziet dit wetsvoorstel in een wettelijke grondslag om bijvoorbeeld bij andere
                  (publiekrechtelijke) organisaties de voor bovengenoemde taakuitoefening noodzakelijke
                  gegevens te vragen en in de mogelijkheid van die derden om in reactie daarop zo nodig
                  ook persoonsgegevens te verstrekken aan de Minister van EZK (artikel 3). Ook voorziet
                  dit wetsvoorstel in de voorwaarden waaronder vertrouwelijke gegevens die bij de Minister
                  van EZK bekend zijn, verstrekt mogen worden aan derden (artikel 4). Ten slotte regelt
                  dit wetsvoorstel een rechtstreekse informatie-uitwisseling tussen de Minister van
                  EZK en onder meer andere overheidsorganisaties die zich met digitale beveiliging bezighouden
                  (artikel 2, 4 en 5).
               
Het belangrijkste doel is de versterking van de digitale weerbaarheid van bedrijven
                  (zie de aanhef van artikel 2, eerste lid). Ten behoeve van dat doel heeft de Minister
                  van EZK verschillende taken. Het gaat hierbij allereerst om het analyseren en het
                  onderzoeken van gegevens over kwetsbaarheden, dreigingen en incidenten met betrekking
                  tot netwerk- en informatiesystemen van bedrijven, het informeren en adviseren van
                  bedrijven over voor hun bedrijven relevante kwetsbaarheden, dreigingen en incidenten,
                  én om het verstrekken van informatie over kwetsbaarheden, dreigingen en incidenten
                  gerelateerd aan individuele bedrijven. Deze taken zijn vastgelegd in artikel 2, eerste
                  lid. Op deze manier wordt het mogelijk om specifieke informatie en advies te verwerken
                  en te delen binnen en buiten de overheid. Deze informatie wordt kosteloos aangeboden.
                  De verantwoordelijkheid van de overheid voor de digitale weerbaarheid van niet-vitale
                  bedrijven is hierin begrensd door de eigen verantwoordelijkheid van niet-vitale bedrijven.
                  Hierbij dient in acht te worden genomen dat de informatie en adviezen van de Minister
                  van EZK een niet volledige aanvulling zijn op de digitale weerbaarheid van een bedrijf.
                  Zo heeft een specifieke individuele notificatie door de Minister van EZK betrekking
                  op die concrete dreiging of kwetsbaarheid. Maar er kunnen meer kwetsbaarheden, dreigingen
                  en incidenten zijn in de netwerk- en informatiesystemen van dat bedrijf waar de Minister
                  van EZK géén weet van heeft. Een bedrijf is en blijft zelf verantwoordelijk voor het
                  actief beheren en versterken van haar digitale veiligheid. De overheid speelt hierin
                  een rol maar neemt uitdrukkelijk niet de verantwoordelijkheid van bedrijven over.
               
De taken van de Minister van EZK bestaan enerzijds uit het verstrekken van informatie
                  en advies, direct of via samenwerkingsverbanden, en anderzijds uit het verstrekken
                  van actuele dreigingsinformatie en vertrouwelijke informatie aan bedrijven en intermediaire
                  organisaties. In deze zijn intermediaire organisaties vertegenwoordigers van een bepaalde
                  groep aan bedrijven. Denk hierbij aan sector en brancheorganisaties, regionale samenwerkingsverbanden,
                  maar ook sector overstijgende belangenbehartigers van ondernemend Nederland.
               
Daarnaast heeft de Minister van EZK als taak om de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden
                  tussen bedrijven op het gebied van digitale weerbaarheid te stimuleren, samen te werken
                  met bestuursorganen en rechtspersonen, én om indien relevant de in het kader van analyses
                  en onderzoeken verkregen gegevens aan de Minister van JenV, ten behoeve van de taken
                  van de laatstgenoemde Minister, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wbni, en
                  aan het CSIRT voor digitale diensten te verstrekken (artikel 2, tweede lid).
               
De Wbni bevat de taken en bevoegdheden van de Minister van JenV op het terrein van
                  cybersecurity, die in de praktijk worden uitgevoerd door het NCSC. Artikel 3, eerste
                  lid, van die wet regelt als primaire taak van de Minister van JenV de verlening van
                  bijstand bij digitale dreigingen en incidenten aan vitale aanbieders en andere aanbieders
                  die onderdeel zijn van de rijksoverheid. Ook is de Minister van JenV belast met de
                  taak van CSIRT voor een categorie vitale aanbieders (aanbieders van essentiële diensten).
                  Daarnaast regelt artikel 3, tweede lid, van de Wbni dat dreigings- en incidentinformatie
                  met betrekking tot netwerk- en informatiesystemen van andere aanbieders, die in het
                  kader van de primaire taakuitoefening is verkregen, door de Minister van JenV kan
                  worden verstrekt aan de in dat lid bedoelde schakelorganisaties (zoals CSIRT’s, computercrisisteams,
                  en organisaties die «objectief kenbaar tot taak» hebben om andere organisaties of
                  het publiek te informeren over dreigingen en incidenten (OKTT’s). Daarnaast voorziet
                  de Wbni ook in de regeling van een CSIRT voor digitale diensten. Deze laatste taak
                  is reeds toegekend aan de Minister van EZK.
               
Met de vorming van de in dit wetsvoorstel opgenomen grondslag ontstaat er de taak
                  en de bevoegdheid voor de Minister van EZK om de voormelde (vertrouwelijke) informatie
                  en adviezen, kwetsbaarheden en dreigingen te verwerken en te delen. Daarmee wordt,
                  naast het bestaande regime van de Wbni, voorzien in taken en bevoegdheden voor de
                  Minister van EZK, die aldus een plaats krijgt naast de Minister van JenV, het CSIRT
                  voor digitale diensten en krachtens de Wbni als zodanig aangewezen computercrisisteams
                  en OKTT’s, waarmee het stelsel van (overheids)organisaties met een rol in de digitale
                  weerbaarheid van Nederland verder wordt bevorderd.
               
In de artikelen 3, tweede lid, en 20, tweede lid, van de Wbni zijn organisaties genoemd
                  waarmee het NCSC de in deze artikelleden genoemde gegevens mag delen. In artikel 21,
                  tweede lid, van de Wbni zijn organisaties genoemd waarmee het CSIRT voor digitale
                  diensten de in dit artikellid genoemde gegevens mag delen. Met de in artikel 5 voorgestelde
                  wijziging van de Wbni wordt de Minister van EZK hieraan toegevoegd, waardoor een rechtstreekse
                  informatie-uitwisseling door genoemde overheidsorganisaties aan de Minister van EZK
                  mogelijk wordt gemaakt. In samenhang hiermee wordt in de voorgestelde artikelen 2,
                  tweede lid, en 4 geregeld dat ook informatie-uitwisseling mogelijk is tussen de Minister
                  van EZK enerzijds en het NCSC en het CSIRT voor digitale diensten anderzijds.
               
Op dit moment is er ook een wetsvoorstel bij de Eerste Kamer aanhangig aangaande de
                  wijziging van de Wbni12 welke een uitbereiding van bevoegdheden van de Minister van JenV bevat. Deze bevoegdheid
                  houdt in dat het onder bepaalde voorwaarden mogelijk wordt voor het NCSC om in ruimere
                  zin dreigings- en incidentinformatie te delen met andere aanbieders (niet zijnde rijksoverheid
                  en vitale aanbieders). Een van die voorwaarden is dat er voor die aanbieders géén
                  schakelorganisatie beschikbaar is die deze aanbieder als doelgroep heeft. De Minister
                  van EZK vervult de rol van schakelorganisatie met als doelgroep niet-vitale bedrijven.
                  Daardoor zal het NCSC informatie over deze doelgroep direct met de Minister van EZK
                  kunnen delen, welke op haar beurt haar doelgroep zal kunnen informeren en adviseren.
                  Hiermee wordt eventueel dubbel informeren van een niet-vitaal bedrijf voorkomen.
               
Met deze wettelijke bepalingen worden de onderscheidenlijke rollen en verantwoordelijkheden
                  van de Minister van EZK en de Minister van JenV uitdrukkelijk in beide wetten benoemd.
                  Daarnaast wordt hiermee voorzien in een wettelijke grondslag om elkaar ten behoeve
                  van de onderscheidenlijke taken te voorzien van voor de uitoefening van die taken
                  relevante informatie over digitale dreigingen, kwetsbaarheden en incidenten. Voor
                  zover daar onduidelijkheid over zou bestaan, beide Ministers bedienen hiermee gescheiden
                  doelgroepen. Het NCSC staat voor haar doelgroep de rijksoverheid en vitale organisaties,
                  het CSIRT voor digitale diensten voor digitale dienstverleners en het DTC voor de
                  overige bedrijven die niet onder de voorgaande categorieën vallen.
               
Naast de samenwerking binnen de overheid en met formele partners zoals benoemd in
                  de Wbni, zal de Minister van EZK ook samenwerkingen aangaan met andere organisaties
                  binnen en buiten de rijksoverheid. Denk hierbij aan andere vakdepartementen, decentrale
                  overheden, maatschappelijke organisaties, onderzoeksinstituten, onderwijsinstellingen,
                  cybersecurity bedrijven of onafhankelijke cybersecurity onderzoekers.
               
Het onderwerp digitalisering van ondernemers is ook belegd bij de Minister van EZK.
                  In het verlengde hiervan en in combinatie met de huidige taak van de Minister van
                  EZK om ondernemerschap te versterken, innovatievermogen te vergroten en randvoorwaarden
                  voor economische groei te borgen is ervoor gekozen om de bredere taak en bevoegdheden
                  van de Minister van EZK vast te leggen in een zelfstandige wet.
               
2.3 Motivering instrumentkeuze
               
Het verwerken en verspreiden van informatie (waaronder persoonsgegevens) door de overheid
                  ten behoeve van de verbetering van de digitale weerbaarheid van niet-vitale bedrijven
                  kan, conform het legaliteitsbeginsel, alleen als er een wettelijke taak aan ten grondslag
                  ligt. Er is gekozen om de bevoegdheid van de Minister van EZK in deze vast te leggen
                  in een formele wet. Hiermee wordt het bestaande stelsel van taken en bevoegdheden
                  van de rijksoverheid uitgebreid. Dit nieuwe wetsvoorstel staat naast de Wbni. Waar
                  de Wbni, zoals eerder gezegd, zich richt op de rijksoverheid, vitale bedrijven en
                  digitale dienstverleners zoals bedoeld volgens de Europese NIB-richtlijn13, en schakelorganisaties, richt dit wetsvoorstel zich op het niet-vitale bedrijfsleven.
                  De Wbni bevat daarmee verplichtingen voor haar doelgroep en voor naleving daarvan.14 Op grond van het onderhavige voorstel geldt er geen zorg- of meldplicht voor haar
                  doelgroep, niet-vitale bedrijven. Tevens is er geen sprake van toezicht en handhaving.
               
In de Wbni zijn de taken van de Minister van JenV vastgelegd ten aanzien van organisatie
                  die deel uitmaken van de rijksoverheid en vitale aanbieders en zijn de vakministers
                  primair verantwoordelijk gemaakt voor het toezicht op de naleving van verplichtingen
                  in de Wbni ten aanzien van onder hen vallende specifieke sectoren. Voor de Minister
                  van EZK zijn deze taken naast het genoemde toezicht op de naleving van de Wbni, ook
                  het voorzien in de CSIRT-functie voor digitale dienstverleners. Op basis van dit wetsvoorstel
                  verschillen de rol en de taken van de Minister van EZK, met die van de Minister van
                  EZK op basis van de Wbni. De uit de Wbni voortvloeiende taken en bevoegdheden voor
                  de Minister van EZK betreffen het toezicht op de naleving van de zorg- en meldplicht
                  door vitale aanbieders in bijvoorbeeld de sector energie, die als aanbieders van een
                  essentiële dienst zijn aangewezen, en voor digitale dienstverleners. Het onderhavige
                  wetsvoorstel ziet daarentegen op het informeren en adviseren van de niet-vitale bedrijven,
                  ongeveer 2 miljoen bedrijven, die niet vallen onder het toepassingsbereik van de Wbni
                  én waarvoor de Minister van EZK dus krachtens die wet ook géén toezichthoudende taken
                  heeft. Dit laat onverlet dat de vakministers (in navolging van de Wbni) verantwoordelijk
                  blijven voor het stellen van eisen aan en het toezicht op de naleving daarvan door
                  niet-vitale aanbieders in onder hen vallende branches en sectoren.
               
Daarnaast is  de doelgroep van onderhavig voorstel anders is dan de doelgroep van
                  de Wbni. De Wbni is in hoofdzaak gericht op de digitale veiligheid van organisaties
                  die deel uitmaken van de rijksoverheid, vitale private aanbieders en digitale dienstverleners.
                  Hierin wordt bijvoorbeeld geregeld dat de Minister van JenV (en in de praktijk het
                  NCSC) verantwoordelijk is voor het informeren en adviseren van vitale aanbieders en
                  rijksoverheidsorganisaties bij digitale dreigingen en incidenten. Het onderhavige
                  wetsvoorstel richt zich daarentegen op de doelgroep van het niet-vitale bedrijfsleven.
                  Hierdoor zijn ook de taken van de Minister van JenV en de Minister van EZK anders.
                  De Minister van JenV heeft krachtens de Wbni als primaire taak het informeren en het
                  adviseren van vitale aanbieders en organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid
                  over digitale dreigingen en incidenten. Naast het informeren en het adviseren verleent
                  het NCSC de aanbieders in zijn doelgroep ook overige bijstand bij het treffen van
                  maatregelen om incidenten te voorkomen en te verhelpen. Overige bijstand kan bijvoorbeeld
                  inhouden dat aan de aanbieder uit de doelgroep ter plekke ondersteuning wordt geboden
                  bij het duiden van het probleem en de maatregelen om dat probleem aan te pakken. De
                  Minister van EZK richt zich bij het informeren en het adviseren over digitale dreigingen
                  en incidenten op de doelgroep van het niet-vitale bedrijfsleven. Hierbij gaat het
                  om algemene informatie en handelingsperspectieven maar ook om specifieke dreigingsinformatie
                  gericht op individuele bedrijven. In tegenstelling tot het NCSC verleent de Minister
                  van EZK bij incidenten geen overige bijstand, ofwel incident response, aan de aanbieders
                  in zijn doelgroep.
               
Tot slot bevat de Wbni primair de bevoegdheden van de Minister van Justitie en Veiligheid.
                  Vanuit het wetgevingsstelsel is dit wetsvoorstel daarmee minder geschikt om daarin
                  deze, naar aard, rol en doelgroep andere bevoegdheden van de Minister van EZK te verwerken.
                  Door de bevoegdheden te scheiden is er duidelijkheid over de taken van beide Ministers
                  en kunnen beide zich richten op het verbeteren van de digitale veiligheid van de onder
                  hun verantwoordelijkheid vallende doelgroep(en). In de praktijk zal hierbij uiteraard
                  nauw worden samengewerkt door beide ministeries en uitvoerende organisatieonderdelen
                  te weten het NCSC en het DTC.
               
Deze belangen worden het beste worden gediend door deze onder te brengen in deze twee
                  te onderscheiden wetten.
               
2.4 Verhouding DTC – NCSC
               
Zoals ook eerder toegelicht, hebben het DTC en het NCSC beiden duidelijk onderscheidende
                  doelgroepen. Het NCSC richt zich op vitale aanbieders en organisaties die deel uitmaken
                  van de rijksoverheid. De doelgroep van dit wetsvoorstel is het niet-vitale bedrijfsleven.
                  Beide organisaties zullen de analyses, onderzoeken en adviezen die zij uitvoeren en
                  geven afstemmen op de taak die zij hebben voor hun doelgroep. Hierbij wordt met name
                  in de formulering van het advies rekening gehouden met de aard en de relevantie van
                  het advies voor de respectievelijke doelgroepen. Daarnaast zullen het DTC en het NCSC
                  in dergelijke gevallen met elkaar samenwerken en informatie uitwisselen om te voorkomen
                  dat sterk uiteenlopende analyses, onderzoeken en adviezen worden gegeven. Het NCSC
                  en het DTC werken waar mogelijk samen. Voor wat betreft analyse en onderzoek zijn
                  zoals hierboven aangegeven beide organisaties verantwoordelijk voor de eigen doelgroepen.
                  Vanwege deze verschillende doelgroepen kan het zijn dat andere bronnen relevant zijn.
                  Zo zijn niet alle kwetsbaarheden, dreigingen en incidenten relevant voor doelgroepen
                  van het DTC. Dit geldt ook voor de door het NCSC bijgestane vitale aanbieders of overheidsorganisaties.
                  Denk hierbij aan systemen die alleen bij de overheid worden gebruikt, of aan de andere
                  kant van het spectrum, producten die door zzp’ers worden gebruikt maar eigenlijk gekocht
                  zijn als consument. Dit laat onverlet dat als één van deze organisaties in de uitoefening
                  van haar taken over informatie beschikt, die ook relevant is voor de doelgroep van
                  de ander, deze informatie onderling uitgewisseld zal gaan worden.
               
Daarnaast wordt de samenwerking in de komende jaren verder vormgegeven door de voorgenomen
                  vorming van één nieuwe organisatie waarin verschillende cybersecurity expertise van
                  de overheid samen zal komen.15
2.5 Toepassing in Caribisch Nederland
               
De taken en bevoegdheden van de Minister van EZK zoals omschreven in het onderhavige
                  wetsvoorstel gelden voor Nederland inclusief Caribisch Nederland (zijnde Bonaire,
                  Saba en Sint-Eustatius). Ook bij het bedrijfsleven in deze drie bijzondere gemeentes
                  is er een behoefte aan informatiedeling over digitale dreigingen (artikel 7).
               
2.6 Monitoring en evaluatie
               
Het effect van het beleid wordt jaarlijks gemeten door het CBS als onderdeel van de
                  meting «ICT-gebruik bedrijven».16 Ook wordt er door het CBS-onderzoek gedaan naar de stand van cybersecurity in Nederland
                  via de Cybersecuritymonitor.17
3. Verhouding tot andere nationale wetgeving
               
Dit wetsvoorstel regelt de informatiedeling door de rijksoverheid met het Nederlandse
                  bedrijfsleven dat niet valt onder de werking van de Wbni. Daarmee richt het zich op
                  bedrijven die vallen in de categorie niet-vitaal en geen digitale dienstverleners
                  zijn. Deze groep bedrijven strekt zich uit van éénmansbedrijven (zzp) tot het grootbedrijf.
                  Het wetsvoorstel heeft een directe relatie met de Wbni. Deze relatie zit in het feit
                  dat het enerzijds de Minister van EZK de taak geeft de digitale weerbaarheid van niet-vitale
                  bedrijven te verhogen door het informeren en adviseren over digitale dreigingen en
                  incidenten en ten behoeve daarvan informatie te verwerken én daarnaast informatie
                  die relevant is voor aanbieders in de doelgroepen van twee overheidsorganisaties genoemd
                  in de Wbni, namelijk de Minister van JenV (uitgevoerd door het NCSC) en de Minister
                  van EZK (als CSIRT voor digitale diensten), met die organisaties te delen. Anderzijds
                  zorgt dit wetsvoorstel ervoor dat voornoemde organisaties, het NCSC en het CSIRT voor
                  digitale diensten, informatie over digitale dreigingen en incidenten, die relevant
                  is voor aanbieders in de doelgroep van dit wetsvoorstel, met inbegrip van vertrouwelijke
                  informatie (persoonsgegevens, etc.), mogen delen met de Minister van EZK. In dit wetsvoorstel
                  is derhalve ook een wijziging van de Wbni opgenomen (artikel 5).
               
De benodigde maatregelen die bedrijven kunnen treffen ter bescherming van de gegevens,
                  zoals geformuleerd in artikel 32 van de AVG, schrijven voor dat de verwerker en verwerkingsverantwoordelijke
                  passende technische en organisatorische maatregelen dienen te treffen ter bescherming
                  van persoonsgegevens. Als gevolg van dit wetsvoorstel zal de Minister van EZK het
                  bedrijfsleven beter kunnen voorzien van praktische handvatten waarmee deels invulling
                  kan worden gegeven door bedrijven aan de hiervoor genoemde technische en/of organisatorische
                  maatregelen. Bedrijven zijn uiteraard zelf primair verantwoordelijk als het gaat om
                  het treffen van maatregelen aangaande de beveiliging van hun systemen.
               
4. Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen)
               
Dit wetsvoorstel regelt de taak van de Minister van EZK om vertrouwelijke informatie,
                  kwetsbaarheden en dreigingen (inclusief persoonsgegevens) te verwerken ten behoeve
                  van het niet-vitale bedrijfsleven in Nederland. In dit hoofdstuk worden de verschillende
                  gevolgen van het wetsvoorstel behandeld per onderwerp.
               
4.1 Regeldruk
               
Er is geen regeldruk voorzien voor het Nederlandse bedrijfsleven. Er ontstaat geen
                  verplichting voor bedrijven in Nederland om gebruik te maken van de informatie van
                  het Ministerie van EZK.
               
In het voorstel heeft de Minister van EZK de mogelijkheid om bedrijven te vragen om
                  informatie te delen. Het delen van informatie op basis van een dergelijk verzoek is
                  volledig vrijwillig. Mocht een bedrijf hier toch aan mee willen werken dan wordt de
                  regeldruk die hiermee in potentie ontstaat verwaarloosbaar geacht, aangezien er op
                  een dergelijk verzoek geen vormvereiste geldt en omdat dit om een incidentele en vrijwillige
                  activiteit gaat.
               
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft geen aanleiding gezien om een formeel
                  advies uit te brengen en heeft het voorstel ambtelijk afgedaan.
               
4.2 Markt en overheid
               
Met dit wetsvoorstel is er geen impact op de verhouding markt en overheid. In het
                  kader van het met het oog op het bevorderen van de digitale weerbaarheid van bedrijven
                  uitoefenen van de taken, opgenomen in dit wetsvoorstel, beperkt de Minister van EZK
                  zich tot het informeren van bedrijven over digitale kwetsbaarheden en dreigingen voor
                  zover zij beschikt over die informatie. Een belangrijke scheidslijn in deze wet is
                  dat de taken en bevoegdheden niet verder gaan dan wat nodig is om deze publieke taak
                  uit te voeren, namelijk het informeren van bedrijven. De Minister van EZK zal, zoals
                  al eerder gememoreerd, niet optreden als een «digitale brandweer». Het oplossen van
                  incidenten en het nemen van preventieve maatregelen is aan bedrijven zelf. Hierin
                  is ook een belangrijke rol weggelegd voor marktpartijen die dit voor bedrijven kunnen
                  faciliteren. Sterker nog, met het bewust worden van bedrijven over de kwetsbaarheden
                  waarmee zij te maken hebben, is het de verwachting dat de markt voor ICT-dienstverlening
                  ter bevordering van de digitale weerbaarheid zal groeien.
               
De Minister van EZK zal, op grond van artikel 2 van dit voorstel, gegevens over kwetsbaarheden,
                  dreigingen en incidenten die betrekking hebben op netwerk- en informatiesystemen delen
                  met bedrijven. Deze informatie, die bij de Minister van EZK bekend is, wordt omgezet
                  in twee stromen. De Minister van EZK zal algemene dreigingsinformatie delen door middel
                  van nieuwsberichten bij beveiligingslekken of kwetsbaarheden in netwerk- en informatiesystemen
                  welke een grote bedreiging vormen voor ondernemend Nederland.
               
Vervolgens kan de Minister van EZK als zij informatie heeft dat een kwetsbaarheid,
                  dreiging of incident te herleiden is op één of meerdere bedrijven, deze bedrijven
                  hierover informeren. Het advies dat de Minister van EZK uitbrengt is in grote mate
                  gebaseerd op de (publieke) informatie van cybersecurity onderzoekers, leveranciers
                  van netwerk- en informatiesystemen en andere (publieke) informatie gerelateerd aan
                  de kwetsbaarheid, dreiging of incident. Het advies is nadrukkelijk geen verplichting
                  voor bedrijven. Ook zal het advies van de Minister van EZK in algemene bewoordingen
                  worden opgesteld waarbij het aan bedrijven zelf is om te beoordelen (al dan niet met
                  behulp van ICT-dienstverleners) welke concrete maatregelen noodzakelijk zijn en kunnen
                  worden doorgevoerd. Daarbij verleent de Minister van EZK geen ondersteuning bij het
                  doorvoeren van deze adviezen. De informatie over kwetsbaarheden, dreigingen en incidenten,
                  waar de Minister van EZK over beschikt, zal vaak in de vorm van ruwe data zijn. Wanneer
                  de Minister van EZK de ruwe data naar een bedrijf heeft kunnen herleiden, zal de Minister
                  van EZK deze data verrijken met de contactgegevens van het getroffen bedrijf. Daarna
                  zal notificatie plaatsvinden aan het individuele bedrijf. Er vindt geen verdere bewerking
                  van de informatie plaats.
               
Het informeren van bedrijven (algemeen en individueel) over bij de Minister van EZK
                  bekende kwetsbaarheden, dreigingen en incidenten in netwerk- en informatiesystemen
                  vindt plaats in het algemeen belang. Het belang dat hier wordt gediend is enerzijds
                  de digitale weerbaarheid van individuele ondernemingen in Nederland, anderzijds het
                  voorkomen van nadelige maatschappelijke gevolgen voor burgers, klanten en bedrijven
                  onderling. Een digitale verstoring bij een supermarkt heeft direct gevolgen voor het
                  bedrijf, haar klanten, de omgeving en leveranciers en partners.
               
De Minister van EZK informeert en geeft algemeen handelingsperspectief en daarmee
                  is er ook een grens aan wat de overheid doet. Bedrijven ontvangen informatie, het
                  is aan hen om hierop te handelen. Het gegeven handelingsperspectief, bijvoorbeeld
                  het updaten van een systeem, is niet op het individuele bedrijf afgestemd en wordt
                  niet door de Minister van EZK uitgevoerd. Bedrijven zijn en blijven zelf verantwoordelijk
                  voor het nemen van de nodige maatregelen. Bedrijven zullen juist dan, wanneer zij
                  zelf onvoldoende mogelijkheid hebben om de juiste maatregelen te nemen, een beroep
                  doen op marktpartijen om hen te ondersteunen. Bedrijven worden ongeacht hun branche
                  of sector, regio of bedrijfsomvang op dezelfde wijze behandeld.
               
Vanwege het bovengenoemde, behoort het delen van, bij de Minister van EZK bekende
                  algemene of specifieke informatie over kwetsbaarheden, dreigingen en incidenten aan
                  de Nederlandse bedrijven tot de uitoefening van bevoegdheden van openbaar gezag. Het
                  bevorderen van de digitale weerbaarheid van bedrijven en daarmee ook openbare (digitale)
                  veiligheid behoort immers tot de taken van de overheid. Daar waar marktactiviteiten
                  beginnen, houdt de advisering van de Minister van EZK op. De in dit wetsvoorstel voorgestelde
                  taken van de Minister van EZK zijn derhalve geen economische activiteit en zijn de
                  staatssteunregels daar niet op van toepassing. Uit het arrest van het Hof (Derde kamer)
                  van 12 juli 2012, ECLI:EU:C:2012:449, volgt dat het publiek toegankelijk maken van
                  informatie die verzameld is ten behoeve van een wettelijke taak geen economische activiteit
                  vormt. Daar is bij de werkzaamheden van de Minister van EZK sprake van.
               
4.3 Privacy
               
De persoonlijke levenssfeer in algemene zin wordt beschermd door artikel 10, eerste
                  lid, van de Grondwet, artikel 8 van de Europese verklaring voor de rechten van de
                  mens (EVRM), artikel 17 van het Internationaal verdrag inzake burgerlijke en politieke
                  rechten (IVBPR) en artikel 7 van het Handvest van de gronden van de EU (Handvest).
                  Bescherming van persoonsgegevens wordt daarnaast in het bijzonder beschermd door artikel 16,
                  eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), artikel 8
                  van het Handvest en artikel 10, tweede en derde lid, van de Grondwet. Ook in de Algemene
                  verordening gegevensbescherming (AVG) staat de bescherming van persoonsgegevens centraal.
                  De AVG werkt als verordening rechtstreeks in de Nederlandse rechtsorde.
               
Voor een goede uitvoering van de taken en bevoegdheden van de Minister van EZK, die
                  met dit wetsvoorstel worden vastgelegd ter bevordering van de digitale weerbaarheid
                  van bedrijven, zal het in voorkomende gevallen noodzakelijk zijn om persoonsgegevens
                  te verwerken. Daarvan kan sprake zijn bij het doen van analyses om met name specifieke
                  dreigingen te kunnen achterhalen en bij het verstrekken van informatie daarover aan
                  bedrijven. De bedrijfsgegevens die het hierbij betreft kunnen in sommige gevallen
                  herleidbaar zijn tot een individu. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een eenmansbedrijf
                  of contactpersoon van een bedrijf. Hierbij gaat het om «gewone» persoonsgegevens waarbij
                  niet meer gegevens worden verwerkt dan strikt noodzakelijk, en deze niet voor andere
                  doeleinden worden gebruikt dan waarvoor zij oorspronkelijk zijn verzameld.
               
De taken en bevoegdheden van de Minister van EZK uit dit wetsvoorstel gelden ook voor
                  Caribisch Nederland. Caribisch Nederland, dat geen deel uitmaakt van de Europese Unie,
                  is een zogeheten derde land in de zin van de AVG. Voor doorgifte geldt in aanvulling
                  op de gebruikelijke eisen voor de verwerking van persoonsgegevens dat tevens aan de
                  voorwaarden van Hoofdstuk V van de AVG dient te worden voldaan. Voor het voldoen aan
                  een adequaat beschermingsniveau zijn verschillende mogelijkheden. Artikel 46 van de
                  AVG staat doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land toe wanneer er sprake
                  is van passende waarborgen en betrokkenen over afdwingbare rechten en doeltreffende
                  rechtsmiddelen beschikken. In Caribisch Nederland geldt een wettelijke regeling inzake
                  de bescherming van persoonsgegevens – de Wet bescherming persoonsgegevens BES (Wbp
                  BES). Deze wet biedt waarborgen voor de bescherming van deze gegevens en de rechten
                  van betrokkenen. In verhouding tot de AVG biedt de Wbp BES een vergelijkbaar beschermingsniveau
                  van persoonsgegevens. Zo moet aan vergelijkbare vereisten van rechtmatigheid worden
                  voldaan, en worden de rechten en rechtsbescherming van betrokkene gewaarborgd. Net
                  als bij de AVG heeft de betrokkene o.m. het recht op inzage in zijn of haar persoonsgegevens.
                  Voor zover het voor een goede uitvoering van de voorgestelde taken en bevoegdheden
                  noodzakelijk zal zijn om persoonsgegevens in Caribisch Nederland te verwerken biedt
                  de Wbp BES aldus een passend beschermingsniveau.
               
Op 25 oktober 2021 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), per brief met kenmerk
                  z2021-1394518, aangegeven geen opmerkingen te hebben over dit wetsvoorstel.
               
5. Uitvoering
               
Ter uitvoering van de in dit wetsvoorstel genoemde algemene taken van informatiedeling
                  en stimulering van samenwerking, zijn andere middelen en processen nodig dan voor
                  de specifieke taak van het individueel notificeren van bedrijven. Voor deze laatste
                  taak is een zogenaamde informatiedienst ingericht. Deze informatiedienst zal ingericht
                  worden om informatie van binnen en buiten de overheid te ontvangen, beoordelen, verwerken
                  en verspreiden voor zover relevant voor de doelgroep van dit wetsvoorstel. De informatiedienst
                  zal hierbij zoveel mogelijk gebruik gaan maken van digitale systemen en processen.
                  Voor de uitvoering van alle taken zullen de binnen de rijksoverheid geldende richtlijnen
                  en kaders zoals de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) worden gehanteerd.
               
6. Toezicht en handhaving
               
Er is geen direct toezicht en handhaving op basis van dit wetsvoorstel voorzien. Ondernemen
                  is risico’s afwegen en risico’s nemen, bedrijven zijn dan ook, behoudens wettelijke
                  kaders, autonoom om beslissingen te nemen over hun bedrijfsvoering.
               
7. Financiële gevolgen
               
Voor de in dit wetsvoorstel beschreven taken en bevoegdheden van de Minister van EZK
                  is structureel € 1 mln aanvullende financiering nodig voor het DTC. Kosten uiten zich
                  voornamelijk in het werven van nieuw personeel. Bij het Regeerakkoord is er aanvullende
                  financiering geleverd vanuit de EZK-begroting. In 2023 is er een extra bedrag van
                  € 2,1 mln en in de jaren 2024–2026 is er een extra bedrag van € 4,6 mln beschikbaar
                  gesteld. Op de EZK-begroting is reeds € 2,5 mln structureel beschikbaar voor het DTC.
                  Met de extra middelen van het Regeerakkoord is het totaal structureel beschikbare
                  bedrag voor het DTC voldoende voor de uitvoering van dit wetsvoorstel en is er in
                  de basis financiële dekking voor zowel de personeelsuitgaven als de materiële uitgaven
                  voor wat betreft het verstrekken van algemene en specifieke dreigingsinformatie aan
                  de doelgroep en het stimuleren van de samenwerking en samenwerkingsverbanden.
               
8. (Internet) consultatie
               
Het wetsvoorstel is van 28 juni tot en met 23 augustus 2021 geconsulteerd.19 Gedurende de periode van acht weken hebben een negental organisaties gereageerd en
                  deze zijn publiekelijk beschikbaar via de website: www.internetconsultatie.nl/wbdwb20.
               
In dit hoofdstuk wordt in zijn algemeenheid ingegaan op de reacties en zullen specifieke
                  onderdelen en suggesties alsmede de eventuele opvolging worden behandeld.
               
8.1 Algemeen beeld
               
Veel organisaties onderschrijven het belang van digitale weerbaarheid van ondernemend
                  Nederland ten behoeve van het verdienvermogen van het Nederlandse bedrijfsleven. Tevens
                  wordt door enkele organisaties het belang benadrukt van de rol die de overheid heeft
                  op het domein van veiligheid. De reacties van respondenten zijn ingedeeld naar de
                  volgende thema’s: afbakening doelgroep, relatie met het voorstel van de Europese Commissie
                  voor de herziening van de Richtlijn inzake de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen21 (hierna: NIB 2-richtlijn), samenhang van overheidsinitiatieven en reacties over de
                  AVG en vertrouwelijkheid. Naast deze thema’s zijn er ook specifieke punten die door
                  slechts één organisatie zijn genoemd. Dit zijn: de relatie van het wetsvoorstel met
                  de Wet markt en overheid, het delen van Indicators of Compromise (IOC’s) en mogelijke
                  gevolgen voor digitale zorgplicht. Deze punten komen aan de orde in de laatste paragraaf.
               
8.2 Afbakening doelgroep van het wetsvoorstel
               
Een aantal respondenten vraagt in hoeverre de taken van de Minister van EZK samenhangen
                  met de vorming van het landelijk dekkend stelsel (LDS) en hoe die zich verhouden tot
                  de taken van het NCSC.
               
Het Ministerie van EZK maakt met het DTC onderdeel uit van het LDS en draagt actief
                  bij aan de vorming van het LDS, ten aanzien waarvan de coördinerende verantwoordelijkheid
                  bij de Minister van JenV ligt. De Minister van EZK draagt bij door de stimulering
                  van samenwerkingsverbanden en door het verstrekken van subsidie aan initiatieven ten
                  behoeve van de digitale weerbaarheid van bedrijven. Het actuele overzicht van samenwerkingsverbanden
                  is terug te vinden op de samenwerkingspagina van het DTC.22
Enkele respondenten vragen aandacht voor de onwenselijkheid van het dubbel verstrekken
                  van dezelfde informatie door de overheid waarbij expliciet is gerefereerd aan de rolverdeling
                  tussen het NCSC en de Minister van EZK. De verdeling van de taken is wat betreft het
                  Ministerie van EZK helder: het NCSC heeft het primair als taak om vitale aanbieders
                  en (andere) aanbieders die deel uitmaken van de rijksoverheid te informeren en adviseren
                  over hen aangaande digitale dreigingen en incidenten. De Minister van EZK bedient
                  het niet-vitale bedrijfsleven, voor zover zij ook niet onder de verantwoordelijkheid
                  van het CSIRT voor digitale diensten vallen. Het NCSC en DTC hebben dus duidelijk
                  onderscheidenlijke doelgroepen, maar werken daarnaast desalniettemin samen om het
                  risico van onder meer dubbele informatieverstrekking te vermijden. De Memorie van
                  Toelichting is hier in paragraaf 2.2 op aangescherpt.
               
Sommige respondenten stellen vragen over de omvang van de doelgroep ten opzichte van
                  de beschikbare capaciteit op het Ministerie van EZK om deze taken en bevoegdheden
                  uit te voeren. In de financiële paragraaf van deze memorie worden de minimale eisen
                  voor wat betreft de financiering en bezetting benoemd. Het DTC zal in de uitvoering
                  van de taken en bevoegdheden zoveel als mogelijk efficiëntie en effectiviteit nastreven
                  en gebruik maken van digitale processen. Er wordt ingezet op een geleidelijk groeimodel
                  waarin periodiek zal worden geëvalueerd of de inzet van mensen en budgetten gelijklopen
                  met de vraag en de taken van de Minister van EZK.
               
8.3 Verhouding met NIB 2-richtlijn
               
Respondenten vragen aandacht voor het verband tussen de toekomstige Europese regelgeving
                  (NIB-2-richtlijn) en eventuele consequenties voor het onderhavige wetsvoorstel. Het
                  Europese voorstel staat een verdere behandeling van dit wetsvoorstel en de eerstgenoemde
                  taak, om het niet-vitale bedrijven vanuit de overheid te voorzien van informatie en
                  advies over relevante digitale dreigingen en incidenten, niet in de weg. Zonder vooruit
                  te lopen op de inhoud of de implementatie van de NIB 2-richtlijn, is het de verwachting
                  dat de inhoud van de richtlijn aanleiding kan geven tot aanpassingen van de nationale
                  wetgeving in het kader van het implementatietraject. Voor nu geldt dat op basis van
                  de uitkomsten van de onderhandelingen op dit moment wordt bezien wat en hoe aangepast
                  moet worden aan de nationale wetgeving.
               
8.4 Samenhang van overheidsinitiatieven
               
Op meerdere plekken wordt er binnen de overheid gewerkt aan digitale weerbaarheid.
                  Enkele respondenten vragen ook om een één-loket benadering door de overheid. Dit wetsvoorstel
                  is een logische aanvulling op het huidige stelsel, waarin het NCSC primair verantwoordelijk
                  is voor het informeren en adviseren van organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid
                  en vitale aanbieders en het CSIRT voor digitale diensten bijstand verleend aan digitale
                  dienstverleners. Binnen dit stelsel werken het NCSC en DTC nauw samen om ervoor te
                  zorgen dat zij in het kader van hun onderscheidenlijke taken hun doelgroepen zo goed
                  mogelijk van informatie en advies voorzien. Zoals al eerder aan gerefereerd, is ook
                  in het coalitieakkoord hier aandacht voor gevraagd en wordt de samenwerking, zoals
                  gemeld in paragraaf 2.4, in de komende tijd verder vormgegeven.
               
Daarnaast zal actief de samenwerking worden gezocht met andere organisaties binnen
                  en buiten de overheid zoeken ter bevordering van de digitale weerbaarheid van bedrijven.
                  Voor wat betreft de systeemverantwoordelijkheid van andere (vak)ministers is er geen
                  twijfel over bevoegdheid. Vakministers zijn volgens eigen beleid en wetgeving verantwoordelijk
                  voor bijvoorbeeld het stellen van veiligheidseisen aan bedrijven binnen onder hen
                  vallende sectoren. Als de Minister van EZK relevante informatie heeft voor of over
                  de niet-vitale sectoren van andere vakdepartementen, zal dit actief worden gedeeld.
                  Op deze en andere manieren wordt binnen de overheid samengewerkt om het Nederlandse
                  niet-vitale bedrijfsleven digitaal weerbaarder te maken. Op dit moment werkt het DTC
                  daartoe al samen met onder andere het NCSC en het CSIRT voor digitale diensten.
               
8.5 AVG en vertrouwelijkheid van informatie
               
Binnen dit thema vallen diverse onderwerpen die nader worden toegelicht. Het gaat
                  hier om reacties over de AVG, over de informatiebeveiliging van informatie(deling)
                  bij en door de Minister van EZK en reacties die gaan over de Wet openbaarheid van
                  bestuur (Wob) / Wet open overheid (Woo).
               
Respondenten hebben zorgen over de mogelijke invloed van de AVG op de informatiedeling
                  via de Minister van EZK. De zorg is dat voorafgaand aan de deling van informatie het
                  noodzakelijk is om een verwerkersovereenkomst te sluiten. Deze zorg is ongegrond.
                  Met dit wetsvoorstel ontstaat voor de Minister van EZK een wettelijke grondslag voor
                  de verwerking en meer in het bijzonder ook verstrekking van informatie, waaronder
                  persoonsgegevens. Daarom is het niet noodzakelijk om met de ontvanger van de informatie
                  een verwerkersovereenkomst te sluiten. Daarnaast worden er waarborgen getroffen over
                  de zekerheid en zorgvuldigheid waarmee persoonsgegevens door de Minister van EZK worden
                  verwerkt. Het wetsvoorstel is voorgelegd aan de AP. Het advies van de AP is terug
                  te vinden in paragraaf 4.3.
               
Ook zijn er reacties over het risico van informatiedeling door de Minister van EZK.
                  De zorgen zien op enerzijds de feitelijke verwerking van informatie door de Minister
                  van EZK en anderzijds het ontvangen daarvan door individuele bedrijven. Bij de uitvoering
                  van de taken uit dit wetsvoorstel volgt de Minister van EZK de in het algemeen voor
                  de overheid geldende voorschriften voor informatiebeveiliging. Daarnaast zal de Minister
                  van EZK waar nodig aanvullende maatregelen nemen ter bescherming van informatie en
                  gegevens en processen inrichten om vertrouwelijkheid te waarborgen. Voor wat betreft
                  het delen van informatie met individuele bedrijven betracht de Minister van EZK uiteraard
                  grote zorg en zal bij twijfel extra onderzoek worden gedaan en zal in geval van twijfel
                  de meest gepaste communicatiemethode worden gehanteerd.
               
Tevens vragen enkele respondenten naar de definitie van vertrouwelijke gegevens. Voor
                  het geval hier onduidelijkheid over bestaat gaat het dan om gegevens die of naar hun
                  aard of inhoud vertrouwelijk zijn. Dit wetsvoorstel sluit in dit verband aan bij de
                  terminologie zoals gebruikt in de Wbni.23
Respondenten hebben zorgen geuit over de openbaarmaking van informatie door de overheid
                  op basis van de Wob en haar opvolger, de Woo, die op 1 mei 2022 in werking is getreden.
                  De vertrouwelijkheid van tot bedrijven herleidbare informatie (zoals IP-adressen,
                  domeinnamen, AS-nummers, bedrijfsnamen en contactgegevens) dient voor een goede uitvoering
                  van de taken genoemd in dit wetsvoorstel te worden beschermd. Respondenten zijn van
                  mening dat een Woo uitzondering noodzakelijk is. De Woo bevat in artikel 5.1 verschillende
                  gronden op basis waarvan dit soort informatie van openbaarmaking kan worden uitgezonderd.
                  Echter, om te waarborgen dat dezelfde gegevens, ongeacht of deze door het NCSC, het
                  CSIRT voor digitale diensten of de Minister van EZK worden verwerkt, op dezelfde wijze
                  worden behandeld, wordt in dit wetsvoorstel aansluiting gezocht op het reeds bestaande
                  stelsel van de Wbni. In de Wbni worden vertrouwelijke tot een aanbieder herleidbare
                  gegevens, vanwege een bijzondere openbaarmakingsregeling, uitgezonderd van de toepasselijkheid
                  van de Woo. Op grond van de in dit wetsvoorstel voorgestelde uitzondering worden dezelfde
                  gegevens ook uitgezonderd van de werking van de Woo, indien deze aanwezig zijn bij
                  de Minister van EZK. Door de toevoeging in dit wetsvoorstel van de bepaling in artikel 4,
                  vierde lid, inhoudende dat vertrouwelijke tot bedrijven of andere aanbieders herleidbare
                  informatie buiten de toepasselijkheid van de Woo vallen, is er sprake van een uitzondering
                  op de Woo voor soorten gegevens die vergelijkbaar zijn met die waarvoor in de Wbni
                  een dergelijke uitzondering reeds geldt. Doordat in die zin is aangesloten op bovenbedoelde
                  regeling in de Wbni blijft het doel en de werking van de Woo onverminderd in stand.
                  Door de toevoeging van de uitzonderingsgrond voor dit wetsvoorstel aan de Woo vindt
                  er geen inhoudelijke uitbereiding plaats van het soort gegevens dat wordt uitgezonderd.
                  In aanvulling hierop: de Woo is onverkort van toepassing op andere bij de Minister
                  van EZK berustende informatie die wordt verwerkt in het kader van de uitoefening van
                  de in dit wetsvoorstel bedoelde taken van de Minister van EZK. Het belang van een
                  eenduidige, transparante en open overheid wordt door de Minister van EZK nadrukkelijk
                  onderschreven.
               
8.6 Diverse punten
               
Een van de respondenten vraagt naar de relatie tussen de regelgeving inzake markt
                  en overheid en dit wetsvoorstel. Zoals eerder in paragraaf 4.2 is toegelicht, heeft
                  dit wetsvoorstel geen gevolgen voor de verhouding markt en overheid. De taken en bevoegdheden
                  van de Minister van EZK in dit wetsvoorstel zijn beperkt tot het informeren van bedrijven
                  over kwetsbaarheden en dreigingen voor zover zij beschikt over die informatie. Het
                  oplossen van incidenten en het nemen van preventieve maatregelen is aan bedrijven
                  zelf.
               
Sommige respondenten hebben gevraagd om IOC’s24 te delen omdat deze mede de digitale weerbaarheid van bedrijven vergroot. In voorkomende
                  gevallen zullen, als IOC’s bekend zijn en met inachtneming van de wettelijke kaders
                  deelbaar zijn door de Minister van EZK, deze ook worden gedeeld bij het informeren
                  van bedrijven over specifieke dreigingen. Daarnaast kan de Minister van EZK dergelijke
                  informatie ook in generieke zin delen als deze informatie dit toelaat en bijdraagt
                  aan de digitale weerbaarheid van bedrijven.
               
Eén respondent meent dat het wetsvoorstel gevolgen zou kunnen hebben met betrekking
                  tot de digitale zorgplicht van bedrijven en eventuele strafrechtelijke consequenties.
                  De vraag is of het delen van informatie door de Minister van EZK en het niet opvolgen
                  door een individueel bedrijf kan leiden tot een strafbaar feit. De respondent zoekt
                  hierin steun bij het concept van digitale zorgplicht. Dit wetsvoorstel legt geen directe
                  of indirecte normen aan het Nederlandse bedrijfsleven op. Door het informeren van
                  individuele bedrijven ontstaat er geen plicht tot het opvolgen van deze informatie.
                  Zoals eerder aangegeven is het aan bedrijven zelf om te beoordelen of en op welke
                  wijze zij opvolging geven aan deze informatie. In dit wetsvoorstel is daarnaast geen
                  toezicht of sanctionering voorzien. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling van dit
                  wetsvoorstel om invulling te geven aan de strafrechtelijke bepalingen uit artikel 350b
                  Sr.
               
B. Artikelen
               
Artikel 1 (Begripsbepalingen)
Het begrip «bedrijf» slaat zowel op natuurlijke personen als op privaatrechtelijke
                  rechtspersonen die in Nederland gevestigd zijn, bedrijfsmatige activiteiten uitvoeren
                  en die niet onder de werkingssfeer van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen
                  (Wbni) vallen. Vitale aanbieders en digitale dienstverleners behoren derhalve niet
                  tot de doelgroep van dit wetsvoorstel.
               
De begrippen aanbieder, incident en netwerk- en informatiesysteem hebben dezelfde
                  betekenis als in de NIB-richtlijn en in de Wbni. Dit om eenheid in terminologie te
                  waarborgen.
               
Incident: elke gebeurtenis met een daadwerkelijk schadelijk effect op de beveiliging
                  van netwerk- en informatiesystemen.
               
Netwerk- en informatiesysteem:
a) een elektronisch communicatienetwerk in de zin van artikel 2, onder a), van Richtlijn
                        2002/21/EG;
                     
b) een apparaat of groep van geïnterconnecteerde of bij elkaar behorende apparaten, waarvan
                        een of meer, overeenkomstig een programma, digitale gegevens automatisch verwerkt
                        of verwerken, of
                     
c) digitale gegevens die via in de punten a) en b) bedoelde elementen worden opgeslagen,
                        verwerkt, opgehaald of verzonden met het oog op de werking, het gebruik, de beveiliging
                        en het onderhoud ervan.
                     
Het begrip CSIRT voor digitale diensten heeft dezelfde betekenis als in de Wbni. Dit
                  om eenheid in terminologie te waarborgen.
               
Artikel 2 (Taken van de Minister van EZK)
Het artikel bevat een opsomming van de taken van de Minister van EZK op het terrein
                  van digitale weerbaarheid van bedrijven, ten behoeve waarvan verwerking van gegevens,
                  waaronder persoonsgegevens, aangewezen is, en omschrijft de doeleinden van die taken.
                  Zie voor een nadere toelichting hierop paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze
                  memorie.
               
Artikel 3 (Verstrekking gegevens aan de Minister van EZK)
Het eerste lid voorziet in een wettelijke bevoegdheid voor de Minister van EZK om
                  rechtspersonen (overheden of private partijen) of organen daarvan om gegevens te vragen
                  die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de in artikel 2, eerste lid, genoemde
                  taken. Het gaat hierbij niet om een bevoegdheid tot het vorderen van gegevens; de
                  rechtspersoon of het orgaan daarvan waaraan het verzoek is gericht is niet verplicht
                  tot medewerking.
               
Ingevolge het doelbindingsbeginsel van artikel 5, eerste lid, onder b, AVG moeten
                  persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden
                  worden verzameld en mogen zij vervolgens niet verder op een met die doeleinden onverenigbare
                  wijze worden verwerkt. De AVG biedt echter de mogelijkheid om onder voorwaarden door
                  middel van nationale bepalingen de verdere verwerking van persoonsgegevens mogelijk
                  te maken, ook als dat geschiedt voor een doel dat niet verenigbaar is met het doel
                  waarvoor de persoonsgegevens zijn verkregen. Het tweede lid van artikel 3 geeft toepassing
                  aan die bevoegdheid. Dat is een noodzakelijke en evenredige maatregel ter waarborging
                  van meerdere in artikel 23, eerste lid, AVG, genoemde belangen, waaronder onder meer
                  de openbare veiligheid.
               
Artikel 4 (Verstrekking van vertrouwelijke gegevens door de Minister van EZK)
Artikel 4, eerste lid, regelt de verstrekking door de Minister van EZK, ter uitvoering
                  van de in artikel 2, eerste en tweede lid, onder c en d, bedoelde taken, aan derden,
                  waaronder de Minister van JenV en het CSIRT voor digitale diensten, van vertrouwelijke
                  gegevens met betrekking tot digitale dienstverlenersbedrijven, zoals gegevens over
                  de identiteit van een bij een incident betrokken bedrijf of specifieke gegevens over
                  de beveiliging van een elektronisch informatiesysteem van een bedrijf. Artikel 4,
                  eerste lid, staat uiteraard niet in de weg aan verstrekking door de Minister van EZK
                  aan derden van gegevens die niet vertrouwelijk zijn.
               
Het eerste lid bepaalt dat bij de Minister van EZK berustende vertrouwelijke gegevens
                  met betrekking tot bedrijven slechts ter uitvoering van de in artikel 2, eerste lid
                  en tweede lid, onder c en d, genoemde taken aan derden worden verstrekt, indien aldaar
                  de geheimhouding van de gegevens voldoende is gewaarborgd en voldoende is gewaarborgd
                  dat de gegevens uitsluitend worden gebruikt voor het doel waarvoor zij worden verstrekt.
                  Het eerste lid ziet op vertrouwelijke gegevens met betrekking tot bedrijven, dus niet
                  op andere vertrouwelijke gegevens, zoals persoonsgegevens die niet tevens vertrouwelijke
                  informatie betreffende een bedrijf betreffen. Voor de verwerking van persoonsgegevens
                  door de Minister van EZK geldt de AVG.
               
Ter uitvoering van de in artikel 2, tweede lid, onder c, bedoelde taak regelt artikel 4,
                  tweede lid, de mogelijkheid van verstrekking door de Minister van EZK aan de Minister
                  van JenV, ten behoeve van de uitoefening van de taken als bedoeld in artikel 3, eerste
                  lid, van de Wbni, van vertrouwelijke gegevens met betrekking tot vitale aanbieders
                  en andere aanbieders die onderdeel zijn van de rijksoverheid.
               
Ter uitvoering van de in artikel 2, tweede lid, onder d, bedoelde taak regelt artikel 4,
                  derde lid, de mogelijkheid van verstrekking door de Minister van EZK aan het CSIRT
                  voor digitale diensten, ten behoeve van de uitoefening van de taken als bedoeld in
                  artikel 4, vierde lid, Wbni, van vertrouwelijke gegevens met betrekking tot digitale
                  dienstverleners.
               
Deze laatste twee bevoegdheden maken het voor de Minister van EZK mogelijk om vertrouwelijke
                  gegevens over andere partijen dan die in de eigen doelgroep (bedrijven) met de relevante
                  overheidsorganisaties te delen.
               
Bij het begrip vertrouwelijke gegevens kan worden gedacht aan informatie over netwerk-
                  en informatiesystemen die een bedrijf of een andere aanbieder gebruikt bij zijn dienstverlening.
                  Ook vertrouwelijke gegevens die herleid kunnen worden tot een bedrijf of een andere
                  aanbieder of digitale dienstverlener vallen hieronder.
               
Het is voor de toepassing van artikel 4 niet relevant of de Minister van EZK de gegevens
                  heeft verkregen van de partij zelf of anderszins, zoals door analyse van de Minister
                  van EZK of ontvangst van een andere organisatie.
               
Zoals uiteengezet in het algemeen deel van deze memorie bevat artikel 4 in het vierde
                  lid, in samenhang met de drie voorafgaande leden, een bijzondere openbaarheidsregeling
                  voor vertrouwelijke tot bedrijven of de in het tweede en derde lid bedoelde aanbieders
                  herleidbare gegevens die afwijkt van de Woo. Deze afwijking geldt niet alleen zolang
                  die gegevens bij de Minister van EZK berusten, maar ook nadat zij, na verstrekking
                  door de Minister van EZK op grond van artikel 4, bij een ander overheidsorgaan berusten.
                  Een en ander geldt echter niet voor milieu-informatie. Ter uitvoering van het Verdrag
                  van Aarhus25 en EU-richtlijn 2003/4/EG26 bevat de Woo voor het verstrekken van milieu-informatie diverse afwijkende bepalingen.
               
Artikel 5 (wijziging Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen)
In de artikelen 3, tweede lid, en 20, tweede lid, van de Wbni worden partijen genoemd
                  waarmee het NCSC in voorkomende gevallen gegevens in een beperkte kring van derden
                  mag delen. Hierbij kan het ook gaan om persoonsgegevens en (andere) vertrouwelijke
                  gegevens die herleid kunnen worden tot een aanbieder.
               
In artikel 21, tweede lid, van de Wbni worden partijen genoemd waarmee het CSIRT voor
                  digitale diensten in voorkomende gevallen vertrouwelijke gegevens die herleid kunnen
                  worden tot een digitale dienstverlener, zonder diens instemming, in een beperkte kring
                  van derden mag delen.
               
Ten behoeve van de taakuitoefening door de Minister van EZK op grond van dit wetsvoorstel
                  wordt met de voorgestelde wijziging van de Wbni de Minister van EZK toegevoegd aan
                  de kring van derden waarmee het NCSC en het CSIRT voor digitale diensten in voorkomende
                  gevallen persoonsgegevens en vertrouwelijke herleidbare gegevens mogen delen.
               
In dit voorstel wordt, net als in het voorstel tot wijziging van de Wet beveiliging
                  netwerk- en informatiesystemen in verband met de uitbreiding van de bevoegdheid van
                  de Minister van Justitie en Veiligheid om dreigings- en incidentinformatie over de
                  netwerk- en informatiesystemen van niet-vitale aanbieders te verstrekken aan deze
                  aanbieders en aan organisaties die objectief kenbaar tot taak hebben om andere organisaties
                  of het publiek te informeren over dreigingen en incidenten ten behoeve van deze aanbieders,
                  voorzien in wijzigingen van artikel 3, tweede lid, en artikel 20, tweede lid, van
                  de Wbni. De samenloopbepaling waarmee geregeld wordt dat beide wetten op elkaar zijn
                  afgestemd, is in het laatstgenoemde wetsvoorstel opgenomen.
               
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| PVV | 37 | Voor | 
| GroenLinks-PvdA | 25 | Voor | 
| VVD | 24 | Voor | 
| NSC | 20 | Voor | 
| D66 | 9 | Voor | 
| BBB | 7 | Tegen | 
| CDA | 5 | Voor | 
| SP | 5 | Tegen | 
| ChristenUnie | 3 | Voor | 
| DENK | 3 | Voor | 
| FVD | 3 | Voor | 
| PvdD | 3 | Tegen | 
| SGP | 3 | Voor | 
| Volt | 2 | Voor | 
| JA21 | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
