Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de wetsevaluatie Wvggz-Wzd eerste fase (Kamerstuk 25424-598)
2022D04160 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Langdurige
Zorg en Sport betreffende de eerste fase van de wetsevaluatie van de Wet verplichte
geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd)1.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
10
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
10
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
14
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
15
II.
Reactie van de Minister
16
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling de wetsevaluatie van ZonMw gelezen
en danken de onderzoekers en betrokken partijen voor hun inzet.
De leden van de VVD-fractie lezen dat alle betrokkenen een sterke toename van administratieve
lasten ervaren door de komst van de Wvggz en de Wzd. Zij vragen de Minister daarom
hoe wordt gewaarborgd dat de administratieve lasten niet verder zullen toenemen, daar
een verdere toename van administratieve lasten -en daardoor een hogere druk op het
personeel- zeer onwenselijk is. De leden van de VVD-fractie ondersteunen het belang
van gegevensuitwisseling. Zij begrijpen echter de ervaring en zorg van de betrokkenen
dat het accent nu te veel op formele vereisten en op «vastleggen en verantwoorden»
wordt gelegd en dat het belang van vertrouwen en van cliëntcontacten voor het bereiken
van de wettelijke doelstellingen wordt onderschat. Tevens willen de leden van de VVD-fractie
graag weten wat de Minister gaat doen om de bekendheid en uitvoering van de Wzd goed
over het voetlicht te krijgen bij cliënten en zorgprofessionals. Zowel de cliënt,
verzorgers, als medewerkers moeten immers genoeg kennis en bekendheid met deze wet
hebben. Mede daarom zijn genoemde leden benieuwd wat de Minister doet of gaat doen
aan scholing van personeel en zorginstellingen. Deze leden vragen de Minister hier
ook bij de tweede evaluatie een onderdeel over op te nemen, omdat implementatie en
uitvoerbaarheid volgens hen cruciaal zijn voor zorgcontinuïteit en patiëntveiligheid.
Wanneer verwacht de Minister met een reactie op deze vragen te komen en wanneer staat
de tweede evaluatie gepland?
De leden van de VVD-fractie vinden het fijn te lezen dat zorgprofessionals over het
algemeen positief zijn over het idee van een stappenplan. Echter, zij vinden het jammer
om te lezen dat zorgprofessionals en ook juridische respondenten het stappenplan tegelijkertijd
«bureaucratisch», «rigide», «een papierwinkel» en «overgereguleerd» noemen. Het stappenplan
zorgt er volgens hen voor dat zaken dubbel worden beschreven, onnodig ingewikkeld
worden en het leidt tot overbodig werk. Genoemde leden begrijpen dat dit door professionals
als demotiverend wordt ervaren en benadrukken het belang van het zoveel mogelijk beperken
van de administratieve lasten. De leden van de VVD-fractie zouden graag zien dat er
wordt gekeken naar hoe het stappenplan zijn toegevoegde waarde kan behouden, maar
zonder onnodige en tijdrovende administratieve lasten. Ook vinden zij het wenselijk
dat er met souplesse kan worden omgegaan met het stappenplan. Respondenten verschillen
namelijk van opvatting als het gaat om de vraag of voor alle vormen van onvrijwillige
zorg, zowel ingrijpende als lichte vormen, hetzelfde gedetailleerde stappenplan gevolgd
moet worden. De leden van de VVD-fractie kunnen zich ook voorstellen dat professionals
zelf het beste kunnen beoordelen hoe en hoe vaak iets geëvalueerd moet worden. En
dat er bij de ene cliënt bijvoorbeeld behoefte is aan meer evaluatiemomenten dan in
het stappenplan staan beschreven, en bij de andere cliënt juist aan minder evaluatiemomenten.
Van belang is dat een stappenplan te allen tijde goed aansluit bij het zorgproces
om de cliënt zo goed mogelijk te kunnen helpen en dat doel zou volgens de leden van
de VVD-fractie nooit voorbij geschoten mogen worden door formaliteiten of regeldruk.
Genoemde leden lezen over de in het veld bestaande vrees voor een toename van «psychiatriseren»
van strafrechtelijk verwijtbaar gedrag. Daaropvolgend wordt in het rapport de vraag
gesteld of het risico niet bestaat dat het strafrechtelijke traject voortijdig wordt
gestopt, omdat de zorgmachtiging als een uitweg wordt gezien (artikel 2.3 Wet forensische
zorg (Wfz) als «afschuifartikel»). De leden van de VVD-fractie delen deze zorg en
ontvangen ook graag een antwoord op deze vraag, gezien zij van mening zijn dat het
voortijdig stopzetten van het strafrechtelijke traject onwenselijk is.
Ook willen deze leden graag van de Minister weten wat zij gaat doen om de rechtspositie
en navenante bevoegdheden, zoals locatiebezoeken van cliëntenvertrouwenspersonen,
goed te borgen. Zij verrichten belangrijk werk en zijn zo een belangrijke schakel
tussen de cliënt, mantelzorgers en de zorgverleners en/of de overheid. De leden van
de VVD-fractie zien graag dat ook de ervaringen van mantelzorgers van mensen met dementie
worden meegenomen in de tweede evaluatie. Tot slot zijn zij benieuwd hoe de Minister
toeziet op de gemeentelijke uitvoering met het oog op het waarborgen van de zorgcontinuïteit
en veiligheid van de cliënt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66 fractie hebben met veel interesse de eerste fase van de evaluatie
van beide wetten gelezen. Verplichte behandeling of opname kunnen voor cliënten (of
patiënten), voor hun familie, maar ook voor de hulpverlener een zeer impactvolle ervaring
zijn. Dit moet dan ook zorgvuldig gebeuren. Het doel van de invoering van de Wvggz
en de Wzd was destijds dat mensen betere rechtsbescherming krijgen en dat zij in een
thuissetting geholpen kunnen worden indien dit gewenst is. Genoemde leden staan achter
dit principe omdat dit inspeelt op de huidige situatie waarin mensen vaker, ook met
intensieve zorg, nog lang thuis kunnen blijven wonen. Bijvoorbeeld als het een dwangopname
betreft. Deze leden vinden het daarnaast van belang dat overbodige administratieve
lasten bij zorgverleners worden voorkomen.
De leden van de D66-fractie vragen van de Minister een korte appreciatie per aanbeveling
uit deze eerste fase evaluatie. Zij vragen de Minister wat specifiek de acties zijn
om deze aanbevelingen over te nemen (of op te volgen), wat de urgentie is van elke
aanbeveling en welke aanbeveling per direct wordt overgenomen en geïmplementeerd,
of hiervoor een wetswijziging is aangewezen en of dit nog terugkomt in de volgende
fase van de evaluatie omdat nadere kwantificatie nodig is. Deze leden vragen de Minister
wie de aanjaagrol heeft om deze aanbevelingen te realiseren.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister in hoeverre de Wvggz en de Wzd ervoor
hebben gezorgd dat zorg inderdaad meer in de thuissituatie heeft plaatsgevonden en
dat de instroom naar de intramurale zorg verminderd werd. Hoe wordt in de tweede fase
van de evaluatie geborgd dat er een goed beeld komt van deze effecten op deze instroom?
Heeft de wetgeving er bijvoorbeeld toe geleid dat er minder (dwang)opnames waren en
patiënten beter thuis geholpen werden, en dat daarmee de wachttijden bij intramurale
instellingen konden worden verminderd? Hoe wordt dit ook in budgettaire zin gekwantificeerd?
Waar werd als gevolg van deze wetgeving minder uitgegeven en waar meer? Hoe borgt
de Minister in de tweede fase van de monitor dat de Kamer deze informatie krijgt?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het bevorderen van de rechtsbescherming
van de patiënt een belangrijk doel is voor het invoeren van deze wetgeving. De evaluatie
geeft aan dat het onduidelijk is of deze nu goed geborgd is. Hoe apprecieert de Minister
dit? Welke stappen gaat de Minister ondernemen om te borgen dat hier meer duidelijkheid
over komt? In hoeverre is er sprake van een beperkte kennis over de rechtspositie
of zijn er andere redenen? Zien we verschillen in kenmerken (SES, migratieachtergrond
etc.) van patiënten/cliënten of naasten als het gaat om kennis over hun rechtspositie?
Zo nee, kunnen verschillende kenmerken van patiënten/cliënten en hun naasten worden
meegenomen in het tweede deel van de evaluatie om hier meer zicht op te krijgen en
hier vervolgens effectiever beleid op te kunnen maken? Wat gaat er gebeuren om de
beperkte kennis over de rechtspositie te verbeteren?
De leden van de D66-fractie horen vanuit de praktijk dat juist de complexe problematiek
die onder deze wetten valt, vaak in kansarme wijken wordt geplaatst. Zij vragen de
Minister daarom of ook de wijkagent goed genoeg geëquipeerd is op zijn/haar taak om
toezicht te houden en escalatie te voorkomen. Kan de Minister aangeven hoe de rol
van de politie en wijkagent wordt meegenomen in de tweede evaluatie van de wetgeving?
In het regeerakkoord is opgenomen dat de politie en de ggz intensiever gaan samenwerken
om ervoor te zorgen dat personen met onbegrepen gedrag (vaak benoemd als verward gedrag)
zorg krijgen en niet onnodig worden opgepakt. Hoe gaat de Minister hiermee aan de
slag?
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de verdere uitvoering van motie-Van
der Laan2 die de regering verzocht bij de evaluatie van de Wvggz te onderzoeken in welke mate
administratieve verplichtingen voor cliënten, inclusief de hoeveelheid correspondentie,
in negatieve zin bijdragen aan hun rechtspositie. Zowel in het rapport van de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)3 als in deze evaluatie wordt benadrukt dat de hoeveelheid brieven niet bijdragen aan
de rechtspositie van de cliënt (bijvoorbeeld vanaf pagina 166). Hoe wordt deze motie
betrokken bij deze evaluatie in de tweede fase? Deze leden constateren dat de rechtspositie
van de cliënt (of patiënt) nader in de tweede fase van de evaluatie wordt onderzocht.
Derhalve vragen zij of deze motie daarbij wordt betrokken en er ook gekwantificeerd
kan worden wat de gevolgen zijn voor cliënten? Welke voornemens heeft de Minister,
vooroplopend op deze tweede fase, om de papierwinkel voor cliënten te verminderen
of te verbeteren? Ziet de Minister mogelijkheden om op andere manieren met cliënten
te communiceren dan via documenten, zoals ook professionals aangeven in de evaluatie?
Zijn er andere manieren om de kennis over de eigen rechtspositie over te brengen naar
de cliënt? Kunnen ervaringsdeskundigen ingezet worden voor het verbeteren van de communicatie
en de kennisoverdracht? De IGJ benadrukt dat voor het beperken van de administratieve
lasten voor cliënten, en daarmee het verbeteren van de rechtspositie, niet per definitie
een wetswijziging voor nodig is. In de evaluatie wordt aangegeven dat er gebrek is
aan kennis over de nieuwe wetgeving, omdat deze zo ingewikkeld is. Dat leidt tot fouten
in de uitvoering. Hoe gaat de Minister hiermee om en welke stappen worden gezet in
bijvoorbeeld meer voorlichting en opleiding?
De leden van de D66-fractie benadrukken het belang van de autonomie van de cliënt.
Een bevinding in de evaluatie die opvalt is dat betrokkenen nog weinig gebruikmaakten
van instrumenten die beogen dat rekening wordt gehouden met hun wensen en voorkeuren.
Dit is onder andere terug te zien in het lage aantal aanvragen van zorgmachtigingen
naar aanleiding van een zelfbindingsverklaring en de beperkte mate waarin gebruik
wordt gemaakt van een plan van aanpak van cliënten. Eén van de redenen die cliënten
hiervoor geven, is de complexiteit van het format van het plan van aanpak en het gebrek
aan ondersteuning. Kan de Minister hierop reflecteren en met oplossingen voor de korte-
en lange termijn komen om de zelfbeschikking van cliënten, binnen de gestelde kaders,
te vergroten?
De leden van de D66-fractie zien ook een belangrijke rol voor de onafhankelijk cliëntenondersteuner
weggelegd voor het borgen van de positie van de patiënt. Hiervoor zijn in de vorige
kabinetsperiode middelen beschikbaar gesteld. Kan de Minister aangeven wat de effecten
zijn van de komst van de onafhankelijk cliëntenondersteuner op de positie van de patiënt.
Hoe wordt de onafhankelijkheid van de cliëntenondersteuning geborgd? Daarnaast is
in 2021 extra geld beschikbaar gesteld voor gemeenten, namelijk € 9 miljoen, voor
de inzet van de vertrouwenspersonen. Hoe hebben deze middelen bijgedragen aan het
versteken van de positie van de patiënt?
De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe deze evaluatie zich verhoudt tot
het KMPG-rapport uit 2020 over de Wzd, waarin deels vergelijkbare conclusies en aanbevelingen
terugkomen. Welke stappen zijn er sinds dit rapport genomen om de wetgeving te verbeteren
en hoe hebben de verbeteringen zich in de praktijk geeffectueerd?
Genoemde leden vragen de Minister in hoeverre de ambulante zorg van belang is voor
de uitvoering van de wet. Deze leden denken daarbij aan de FACT-teams in de ggz en
de wijkteams van de gemeenten. Kan de Minister aangeven wat het effect is van de nieuwe
bekostiging ggz op de inzet van deze teams voor de Wvggz? In hoeverre zal het voor
instellingen lonend blijvend om de Wvggz uit te voeren en is er geen prikkel om patiënten
toch in een instelling te behandelen?
De leden van de D66-fractie lezen op pagina 137 van de evaluatie dat in de evaluatie
de aanbeveling wordt gedaan om de hoorplicht van de burgemeester bij de crisismaatregel
te schrappen. Kan de Minister aangeven wat de voor- en nadelen hiervan zouden kunnen
zijn? Dat een besluit niet wijzigt na horen betekent niet dat het niet bijdraagt aan
rechtsbescherming. Het gaat ook om het gevoel gehoord te worden. En inspraak en meer
rechtsbescherming was toch doel van deze wijziging? Hoe kijkt Minister hiernaar?
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of in de wetsevaluatie is meegenomen
wat de overeenkomsten zijn tussen de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg
(Wet BIG), en de verantwoordelijkheden daarbinnen, en de verplichtingen ten aanzien
van goed hulpverlenerschap binnen de Wvggz en de Wzd. Zo ja, wat is de uitkomst hiervan?
Ook bij de behandeling van de laatste reparatiewet hebben deze leden daar hun zorgen
over geuit. Zij vragen de Minister om, ook kijkend naar de aanbeveling in de evaluatie,
om beide wetten te screenen op onnodige administratieve belasting, en in gesprek te
gaan met zorgverleners waar dubbelingen zitten tussen de Wvggz en de Wzd enerzijds
en de Wet BIG anderzijds. Dit zodat de Wvggz en de Wzd in een later stadium verder
vereenvoudigd kunnen worden zonder dat dit ten koste gaat van de rechtspositie van
de cliënt of patiënt.
De leden van de D66-fractie vragen over de verbinding met de Wet BIG voorts hoe de
Minister aankijkt tegen het verworpen amendement Van Der Laan / Van den Berg4, waarin werd voorgesteld dat, indien geen overeenstemming wordt bereikt tussen vertegenwoordiger
en de deskundige over de wilsonbekwaamheid van een cliënt, de niet bij de zorg betrokken
deskundige die dan wordt ingeschakeld om een beslissing te nemen BIG-geregistreerd
moet zijn. Deze leden blijven van mening dat of iemand wilsbekwaam dan wel wilsonbekwaam
is, een ingrijpende stap is en dat deze alleen wordt gedaan door een deskundige geregistreerd
op grond van de Wet BIG. Hoe kijkt de Minister aan tegen dit standpunt, gegeven de
evaluatie en hoeverre dit nog een rol speelt bij de tweede fase van de evaluatie.
De leden van de D66-fractie constateren ook dat de evaluatie meldt dat een strafrechter
kan besluiten tot een machtiging op grond van artikel 2.3 van de Wfz en dat dit in
de praktijk leidt tot aanzienlijke problemen in de uitvoering. Is de Minister voornemens
nader te onderzoeken hoe opvolging kan worden gegeven aan dit probleem, omdat een
aanbeveling in de evaluatie ontbreekt? Tevens krijgen deze leden signalen dat het
schakelartikel 2.3 van de Wfz ook op andere terreinen tot veel problemen leidt in
de praktijk. Is de Minister bereid nog voor het nadere onderzoek te inventariseren
bij zorgverleners en patiëntvertegenwoordiging of en hoe dit artikel mogelijk eerder
gewijzigd kan worden?
De leden van de D66-fractie lezen dat er bij cliënten onduidelijkheid is over hoe
zij hun onvrede kunnen uiten over vrijheidsbeperkende maatregelen in het kader van
corona binnen de klachtenprocedure van de Wvggz. Uitspraken van klachtencommissies
hierover variëren: soortgelijke klachten zijn gegrond, ongegrond of niet ontvankelijk
verklaard. Soms verklaarde de klachtencommissie zich onbevoegd of werd de klacht behandeld
als Wkkgz-klacht. Kan de Minister naast duidelijkheid scheppen over de klachtenmogelijkheden,
ook op korte termijn richtlijnen bieden aan instellingen over hoe om te gaan met vrijheidsbeperkende
maatregelen in relatie tot corona, zodat er één lijn komt in de wijze van handelen
en waarmee voorkomen wordt dat cliënten gebruik hoeven maken van een klachtenprocedure?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben de informatie uit eerste fase van de wetsevaluatie
Wvggz en de Wzd tot zich genomen. Ten eerste willen deze leden de Minister kenbaar
maken dat uit de veelheid van voorlopige aanbevelingen blijkt dat de wet niet eenduidig
is en moeilijk uitvoerbaar. Een eerste lijn die zij trekken is dat de uitvoering van
de Wzd voor mensen met een verstandelijke handicap of psychogeriatrisch ziektebeeld
nog niet op orde is. Deelt de Minister deze zienswijze?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de doelstelling van beide wetten worden onderschreven.
Ook lezen zij dat de doelstellingen nog lang niet gehaald worden. Dat begrijpen zij,
de wet heeft nog maar een korte geschiedenis. Hoe kan de Minister dit bevorderen?
Verder willen genoemde leden de Minister vragen welke aanbevelingen of voorlopige
conclusies de Minister opvallend vindt. Kan de Minister een reactie geven op alle
aanbevelingen en ook motiveren waarom deze direct, later of niet wordt overgenomen?
Of aangeven welke aanbevelingen en conclusies vanuit de optiek van de Minister om
een nader onderzoek vragen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat het kaf van het koren gescheiden
wordt?
De Minister stelt in haar brief dat de onderzoekers tot een groot aantal aanbevelingen
en een aantal voorlopige conclusies zijn gekomen. Deze laatste zullen voor een deel
nog een nadere onderbouwing krijgen in de tweede fase. Welke conclusies krijgen dan
een nadere onderbouwing en welke niet? Kan de Minister uitleggen hoe het een en ander
in de tweede fase gewogen wordt? Heeft de Minister een leidraad om een afweging te
maken welke zaken zouden moeten leiden tot een wetsaanpassing of aanpassingen in lagere
regelgeving en welke niet? Kan deze leidraad samen met de conclusies uit de tweede
fase naar de Kamer worden gezonden?
Wat de leden van de CDA-fractie missen is conclusies over wat mensen die verplichte
zorg zelf krijgen/moeten ondergaan vinden van de wet. Kan de Minister aangeven wat
hier de belangrijkste conclusie van zijn?
Genoemde leden lezen op pagina 369 van de wetsevaluatie de volgende zinssnede: «Voorafgaand aan de inwerkingtreding van beide wetten was al sprake van een zeer omvangrijke
discussie tussen de diverse stakeholders over mogelijke knelpunten bij de uitvoering
van deze wetten. Deze discussie is in de jaren 2020 en 2021 bepaald niet geluwd. Op
punten waar de onderzoeksresultaten aansluiten bij de in deze discussie aangekaarte
kwesties is in dit hoofdstuk meer ruimte genomen voor het formuleren van conclusies
en aanbevelingen dan in het kader van een vroege evaluatie gebruikelijk is.» Deze leden vragen de Minister welke aanbevelingen en conclusies dit zijn. Waarom
is deze keuze destijds gemaakt? Eerder staat immers ook de zinssnede dat er niet te
snel conclusies kunnen worden getrokken, omdat er soms meer tijd nodig is te bezien
hoe het een en ander zich ontwikkeld – mede vanwege de coronapandemie in het achterhoofd.
De eerste fase van het onderzoek lijkt hiermee op twee gedachten te hinken.
Op pagina 372 van de wetsevaluatie staat verder: «Een van de respondenten merkte over dit traject op: «iedereen mocht meepraten, de
wet is overvol». Op tal van momenten hebben partijen uit het veld zich geroerd, en
zijn door hen gedane suggesties in de Wvggz of de Wzd opgenomen.» Als het veld zo uitgebreid is betrokken, waar is het dan misgegaan? Waarom zijn er
zoveel juridische opmerkingen over de opbouw van de wet, los van de opmerkingen over
administratieve lasten?
De onderzoekers stellen dat een goede implementatie van beide wetten naar verwachting
nog vele jaren vergt. Een belangrijke vraag is volgens deze leden: is wetgeving die
zoveel «begeleiding» noodzakelijk maakt wel goede wetgeving? Kan de Minister hierop
reflecteren? En deelt de Minister het uitgangspunt van de leden van de CDA-fractie
dat wetgeving die mensen verplicht zorg oplegt veel nauwkeurigheid en begeleiding
vraagt, en met name in de cultuur van zorginstellingen geborgd moet worden. Zeker
omdat er eerder wordt geconcludeerd dat de implementatie van wetgeving niet goed is
verlopen en dat er in het veld nog veel kennis ontbreekt.
Uit het onderzoek komt ook naar voren het (nog) ontbreken van noodzakelijke randvoorwaarden.
Te denken valt aan het tekort aan crisisbedden in het Wzd-domein, het ontbreken van
beveiligde bedden/plaatsen in beide sectoren (in relatie tot plaatsingen op grond
van artikel 2.3 van de Wfz), allerlei geschillen over de beschikbaarheid of de hoogte
van financiering, en personeelstekorten. Vervolgens stellen de onderzoekers dat eind
2021 nog lang niet alle knelpunten op dit gebied zijn opgelost. Kan de Minister aangeven
welke randvoorwaarden wel geregeld zijn en welke niet? En specifiek hoe het gesteld
is met het aantal beveiligde bedden op grond van plaatsingen volgens artikel 2.3 van
de Wfz.? Hoeveel bedden zijn er nu meer dan bij de start van de onderhavige wetgeving?
10.3 De Wvggz
Hoe kan de Minister bevorderen dat deze wet meer een behandelingswet gaat worden,
aangezien de onderzoekers stellen dat deze andere «kijk» nog van de grond moet komen?
Deze leden vragen de Minister naar de uitwerking van het amendement-Van den Berg5, dat dat de mogelijkheden voor cliënten om bij een wisselende zorgbehoefte over te
stappen van de ouderenzorg of gehandicaptenzorg naar de geestelijke gezondheidszorg
en andersom verruimd. Dit is van belang omdat «de juiste zorg op de juiste plek» zorgt
voor betere behandeling en sluit aan bij de andere kijk op verplichte zorg. Genoemde
leden vragen de Minister of dit amendement aansluit bij de praktijk.
In het eerste halfjaar van 2021 werden ongeveer zes procent van de voorbereidingsprocedures
voor een zorgmachtiging geschorst, om de patiënt in staat te stellen een plan van
aanpak op te stellen – en werd circa één procent van de procedures definitief stopgezet
vanwege een opgesteld plan van aanpak. Kan de Minister hierop reflecteren?
Wat betreft het opleggen van de crisismaatregel in de Wvggz, vragen de leden van de
CDA-fractie de Minister of duidelijk is hoeveel procent van de mensen een crisismaatregel
opgelegd krijgt vanwege verward gedrag, overlast op straat, et cetera.
Wat betreft de familievertrouwenspersoon (fvp) geven de gegevens over de eerste helft
van 2021 aan dat de fvp vooral ondersteuning biedt aan familie en naasten van patiënten
met een lopende (voortgezette) crisismaatregel of zorgmachtiging, en veel minder aan
familie en naasten van patiënten voor wie een zorgmachtiging wordt voorbereid. Hoe
kan de Minister bevorderen dat de fpv ook bekend is bij familie en naasten van patiënten
voor wie een zorgmachtiging wordt voorbereid?
10.4 De Wzd
De onderzoekers trekken de voorzichtige conclusie dat de Wzd-sector minder klaar was
voor de inwerkingtreding van de wet dan de Wvggz-sector. De leden van de CDA-fractie
begrijpen dit de eerste fase van de evaluatie lezend. Kan de Minister hierop reflecteren?
De onderzoekers stellen dat nog niet alle zorgaanbieders beschikken over een Wzd-functionaris,
mede vanwege de personeelsproblematiek. Dat kunnen de leden van de CDA-fractie zich
enerzijds voorstellen. Anderzijds bemoeilijkt dit wel de uitvoering van de wet. Kan
de Minister aangeven hoeveel zorgaanbieders nu nog geen Wzd-functionaris hebben?
Genoemde leden lezen dat het verlenen van ambulant onvrijwillige zorg in de jaren
2020–2021 binnen het Wzd-domein nog niet of nauwelijks van de grond is gekomen. In
de eerste plaats waren de omstandigheden daar niet naar, vanwege de gevolgen van de
coronapandemie. Ook ten tijde van de coronapandemie wordt toch echter onvrijwillige
zorg in de thuissituatie verleend? Deze leden begrijpen deze zinsnede niet.
Het gaat verder om een nieuw onderdeel van de wet. Er bestaat nog veel onduidelijkheid
over de (on)mogelijkheden van ambulante onvrijwillige zorg. Zorgaanbieders kijken
de kat uit de boom en wachten de resultaten van de lopende proeftuinen (PG) en praktijklaboratoria
(VG) af. Betekent dit dat er onvrijwillige zorg thuis wordt verleend zoals voorheen?
Dat het dus een gewone handeling is, voordat de huidige wet inwerking trad? Hoe moeten
genoemde leden dit lezen?
Hoe wordt dit thema in fase twee uitgediept, als het blijkbaar nu ook plaats vindt
maar niet volgens de wet, en er niet vanuit een voortvloeiend stappenplan wordt gewerkt?
Dit terwijl 2020 juist gebruikt kon worden als een proefjaar!
Denkt de Minister dat zorgaanbieders de Wzd voldoende prioriteit geven? De Wzd vraagt
om een cultuurverandering in de zorg en zou de cliënt meer centraal moeten zetten.
Dwang is een laatste middel en mag niet gezien wordt als «standaard» handeling.
Genoemde leden begrijpen dat samenwerking in het delen van gegevens moeizaam tot stand
komt, ook in relatie tot de cliëntvertrouwenspersoon. Hierbij willen zij opgemerkt
hebben dat dit in bredere zin in de zorg terugkomt. Wat kan de Minister praktisch
doen om dit aan te pakken?
Per jaar wordt in enkele duizenden gevallen een dergelijke machtiging afgegeven. Onder
de Wzd doen zich met betrekking tot die machtiging tal van uitvoeringsproblemen voor.
Voorts is er in de praktijk een groot gebrek aan plaatsingsmogelijkheden. Hoe groot
zijn de plaatsingsmogelijkheden precies en welke uitvoeringsproblemen wordt hier precies
bedoelt?
Een aantal respondenten stelt dat de verschillen in rechtsbescherming tussen de Wvggz
en Wzd te groot zijn. Kan de Minister hierop reflecteren? Dit was namelijk ook tijdens
de wetsgeschiedenis een punt van aandacht. Een voorbeeld hiervan is dat er wordt aangegeven
dat cliënten niet rechtstreeks naar de klachtencommissie Wzd (KCOZ) kunnen en hierdoor
een rechtsongelijkheid wordt gecreëerd ten opzichte van cliënten die onder de Wvggz
vallen en wel direct bij een klachtencommissie hun klacht kunnen indienen. Daarbij
speelt voor de leden van de CDA-fractie dat ambulante gedwongen zorg binnen het nieuwe
wettelijke kader nog van de grond moet komen. Deelt de Minister het punt dat rechtsbescherming
dan helemaal een belangrijk punt is om goed te regelen?
10.6 De relatie met de Wfz
De leden Van den Berg (CDA) en Kuiken (PvdA) hebben in mei/ juni 2021 bij de wetsbehandeling
«Wijziging van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten teneinde de uitvoering te
vereenvoudigen en technische onvolkomenheden en omissies te herstellen»6 een motie ingediend, namelijk het onderzoeken in hoeverre de Wvggz en de Wfz elkaar
tegenwerken in de uitvoering. Kan de Minister aangeven hoe ver zij is met de uitwerking
van deze motie? Wat is de stand van zaken? Deze leden willen dit graag weten, mede
omdat bij deze eerste fase van deze wetsevaluatie er een aantal aanbevelingen en voorzichtige
conclusies worden getrokken.
Op pagina 367 van de wetsevaluatie lezen de leen van de CDA-fractie verder het volgende:
«Meer principieel neemt Widdershoven stelling. Strafrechtelijk gedetineerden mogen
(uiteraard) niet verstoken blijven van GGZ zorg, maar die dient zijns inziens bij
voorkeur in een justitiële setting plaatste vinden. Hij waarschuwt tegen het verder
vermengd raken van beide sectoren. «Het betrekken van de klinische GGZ-voorzieningen
bij de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke detenties heeft betekenis voor de beeldvorming
over die zorg en daarmee ook voor de laagdrempeligheid van die zorg.» Deze leden kunnen dit principiële punt goed volgen. Deelt de Minister dit uitgangspunt
ook? Zo niet, waarom niet?
De onderzoekers stellen dat de nieuwe mogelijkheid van artikel 2.3 van de Wfz in de
praktijk tot veel discussie heeft geleid en dit lang niet altijd eenvoudig uitvoerbaar
is. Toepassing van dit wetsartikel veronderstelt dat in het domein van de Wvggz of
de Wzd voldoende plaatsen beschikbaar zijn voor patiënten uit het strafrechtelijke
circuit, zogenaamde «beveiligde» bedden. Daarvan zijn er niet voldoende. Ook op dit
punt belemmert het ontbreken van relevante randvoorwaarden de toepassing van de wet.
Hoe vaak wordt het artikel 2.3 van de Wfz nu toegepast?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de eerste fase van de wetsevaluatie
Wvggz-Wzd en hebben daar op dit moment geen vragen bij.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van GroenLinks-fractie hebben de wetsevaluatie met interesse gelezen. Al
komt deze evaluatie vroeg, de evaluatie laat zien dat het van belang was om deze nu
al uit te voeren. Ook lijkt het deze leden verstandig om bij bepaalde cruciale punten
niet te wachten op het afronden van de tweede fase van de evaluatie en de aanbevelingen
gelijk op te pakken om op die manier de wetgeving te verbeteren. Is de Minister voornemens
om op bepaalde punten direct actie te ondernemen naar aanleiding van de aanbevelingen?
Zo niet, waarom niet, zeker gezien het feit dat er punten zijn waar directe aanpassing
urgent is? Hoe ziet het evaluatietraject er nu verder uit? Kan de Minister puntsgewijs
aangeven bij hoeveel van de 43 aanbevelingen uit de evaluatie zij voornemens is deze
op te volgen? Kan bij de aanbevelingen die niet worden opgevolgd gemotiveerd worden
waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het nog onduidelijk is of beide wetten
al hebben geleid, of eigenlijk wel kunnen leiden tot een vermindering van dwang. Ook
of de rechtspositie van de patiënt/cliënt door beide wetten daadwerkelijk is verbeterd,
of alleen op papier, is nog niet duidelijk. Hoe kijkt de Minister naar beide conclusies?
Wanneer verwacht de Minister wel verbetering te zien op deze twee punten? En is de
Minister het met deze leden eens dat het zorgelijk is dat zelfs wordt getwijfeld of
beide wetten een verbetering zullen zijn op genoemde punten? Wat zegt dit over deze
wetten, zeker gezien het lange wetstraject dat eraan vooraf is gegaan? Heeft de Minister
hier iets van geleerd? Deze vraag mag de Kamer ook aan zichzelf stellen, zo willen
genoemde leden toevoegen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er veel zorgen waren over de uitvoerbaarheid
van beide wetten, mede vanwege de vrees voor zeer aanzienlijke administratieve lasten,
en dat er daarom allerlei activiteiten zijn ontwikkeld om de implementatie en uitvoerbaarheid
te bevorderen. In de evaluatie wordt de vraag opgeworpen of er bij wetgeving waarbij
zoveel «begeleiding» noodzakelijk is wel sprake is van goede wetgeving is en dat vanuit
de optiek van «kwaliteit van wetgeving» de Wvggz en de Wzd veel vragen oproepen. Kan
de Minister reflecteren op bovenstaande vragen die worden opgeworpen en laten weten
hoe er naar de totstandkoming en implementatie van deze wetten gekeken wordt?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in de evaluatie geconcludeerd wordt dat
er sprake is van gebrek aan kennis over de wetgeving bij de uitvoerders van de Wvggz
en de Wzd. Betrokkenen zouden lang niet allen op de hoogte zijn van de inhoud van
de wet of denken soms dat de wet van toepassing is terwijl dit niet het geval is (of
omgekeerd). Genoemde leden vinden dit zorgelijk, aangezien het hier gaat om wetten
waarin verstrekkende zaken als dwang zijn geregeld. In de evaluatie wordt tevens geconcludeerd
dat gebrek aan kennis van de wetgeving in de uitvoeringspraktijk tot fouten kan leiden.
Is de Minister het met hen eens dat dit zorgelijk is? Wat gaat de Minister doen om
het kennisniveau van alle betrokkenen over beide wetten te verbeteren? Gaat de Minister
de aanbeveling opvolgen om de voorlichting en scholing aan alle betrokkenen bij de
Wvggz en de Wzd te intensiveren?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de evaluatie dat geconcludeerd wordt dat
veel noodzakelijke randvoorwaarden om de wetten uit te kunnen voeren en te implementeren
ontbreken. Hierdoor komt ook de geleverde zorg onder ernstige druk te staan. Deze
leden hebben hier in het laatste debat over de wet vorig jaar al voor gewaarschuwd.
De grote personeelstekorten in beide domeinen, het tekort aan crisisbedden in beide
sectoren, geschillen over de hoogte van de financiering. Niet alleen maakt het de
uitvoerbaarheid van deze wetten lastig, bovenal raakt het de kwaliteit van de zorg.
In de evaluatie wordt geconcludeerd dat de benodigde randvoorwaarden begin 2020 er
nog niet waren tijdens de inwerkingtreding van beide wetten, en dat deze knelpunten
eind 2021 nog niet zijn opgelost. Kan de Minister hierop reageren, zo vragen de leden
van de GroenLinks-fractie haar. Klopt het bijvoorbeeld dat er niet altijd voldoende
middelen en voorzieningen beschikbaar zijn om het wederkerigheidsprincipe van artikel 2:1
lid 4 van de Wvggz uit te voeren? Is de Minister van mening dat deze wetten, waarin
zoiets essentieels als dwang geregeld wordt, op dit moment op de juiste manier worden
uitgevoerd, kijkend naar de ontbrekende randvoorwaarden? Is de kwaliteit van de huidig
geleverde zorg voldoende of onder de maat? Kan de Minister gericht onderzoek doen
naar de discrepantie tussen de wettelijke eisen en de beschikbaarheid van daarvoor
benodigde middelen en voorzieningen (personeel, financieel, beddencapaciteit), zoals
wordt aanbevolen in de evaluatie? Wordt dit meegenomen in het kostenonderzoek dat
is aangekondigd voor de tweede fase van de evaluatie? En wat gaat de Minister doen
om ervoor te zorgen dat de randvoorwaarden op alle vlakken worden verbeterd?
Is bekend hoeveel patiënten in een dwangtraject terecht zijn gekomen wegens het ontbreken
van bovenstaande randvoorwaarden (personeel, crisisbedden)? Zou het aantal mensen
dat nu met dwang te maken krijgt, minder zijn als de zorg wel op orde zou zijn? Is
de Minister het met deze leden eens dat een dwangtraject nooit de oplossing kan zijn
voor onvoldoende personeel? Zo ja, wat gaat de Minister hieraan doen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat alle betrokkenen door de komst van de
Wvggz en de Wzd een sterke toename ervaren van administratieve lasten. Dit komt vooral
door verplichte gegevensuitwisseling tussen bepaalde partijen en de ook hier ontbrekende
randvoorwaarden hiervoor. Genoemde leden lezen dat wordt aanbevolen om beide wetten
te screenen op onnodige administratieve belasting, door telkens de vraag te stellen:
is deze administratieve verplichting noodzakelijk en proportioneel? Is de Minister
voornemens deze aanbeveling over te nemen en een taskforce hiervoor in te stellen?
Het lijkt deze leden goed dat deze taskforce na de screening ook met concrete aanbevelingen
komt om de uitvoerbaarheid van de wetgeving te vereenvoudigen en hierbij ook de zorgverleners
te betrekken. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er ook aanbevolen wordt
om een tweede taskforce in te richten die de opdracht krijgt de voorgeschreven momenten
van gegevensuitwisseling in de Wvggz en de Wzd te screenen op uitvoerbaarheid en nut/noodzaak,
om te komen tot concrete aanbevelingen ter vereenvoudiging van de uitvoerbaarheid
van de wetgeving. Is de Minister voornemens om ook deze aanbeveling over te nemen?
10.3 De Wvggz
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de mogelijkheid voor patiënten om een
plan van aanpak op te stellen nog relatief weinig wordt gebruikt. Hoe staat de Minister
tegenover de aanbeveling om de wettelijke regeling van het plan van aanpak zodanig
aan te passen dat betere en effectievere mogelijkheden ontstaan om verplichte zorg
te voorkomen? Zij lezen ook dat het informeren van de patiënt over zijn rechtspositie
binnen deze wetgeving nog niet goed werkt. De veelal schriftelijke informatievoorziening
is vaak niet afgestemd op het begripsvermogen van de mensen om wie het gaat. Patiënten
worden daarmee niet bereikt of ontvangen brieven op momenten dat zij daar niet bevattelijk
voor zijn. Deze leden vinden het zorgelijk dat wordt gesteld: «De formele wettelijke benadering van het informeren van patiënten wordt beschouwd
als een inefficiënt systeem, dat vooral leidt tot administratieve belasting en niet
tot beter geïnformeerde patiënten, hetgeen de wetgever wel beoogt.» Is de Minister voornemens om aanbeveling zes uit te voeren waarin wordt gepleit om
de informatievoorziening te vereenvoudigen aan patiënten? Zo ja, op welke manier?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er onduidelijkheid is of het opleggen
van anticonceptie in deze wet valt onder verplichte zorg. Er zijn rechters die binnen
de Wvggz hiervoor geen ruimte zien, maar ook rechters die hier anders over denken.
Is het mogelijk om hierop verduidelijking aan te brengen? Of wil de Minister wachten
op een uitspraak van de Hoge Raad? Kan de Minister motiveren voor welke optie gekozen
wordt en waarom?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat door de complexiteit van onder andere
het administratieve proces de wettelijke termijn van vier weken tot een beslissing
van een zorgmachtiging vaak niet gehaald wordt. Kan de Minister onderzoeken of het
proces vereenvoudigd kan worden zodat de vier weken periode wel gehaald kan worden?
Ook wordt geconcludeerd in de evaluatie dat de Wvggz onhelder is over de beëindiging
van de zorgmachtiging. Is de Minister voornemens om expliciete wettelijke duidelijkheid
te geven over het moment van beëindigen van de zorgmachtiging (anders dan door het
verstrijken van de geldigheidsduur)? Zo ja, op welke manier? Zo niet, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er bedenkingen zijn over de hoorplicht
van de burgemeester en dat deze breed worden gedeeld. Hoe kijkt de Minister hiernaar
en de aanbeveling om deze plicht te schrappen? Kan de Minister duidelijk onderbouwen
waarom gekozen wordt om deze verplichting wel of niet te schrappen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de huidige wettelijke procedures ervoor
hebben gezorgd dat er moeilijk contact komt tussen patiënt en de patiëntenvertrouwenspersoon
(pvp). Zij vinden dit zorgelijk, zeker omdat eerder in de evaluatie ook blijkt dat
de schriftelijke informatievoorziening de patiënten nauwelijks bereikt. De leden van
de GroenLinks-fractie begrijpen dat in de Wvggz geregeld is dat de burgermeester in
het geval van een crisismaatregel de persoonsgegevens van de betrokkene alleen aan
de pvp verstrekt als de betrokkene daar uitdrukkelijk toestemming voor geeft. Dit
terwijl de patiënt op dat moment in een crisissituatie zit. Gaat de Minister aanbeveling
zestien opvolgen waardoor dit veranderd wordt, zodat de patiëntgegevens automatisch
aan de pvp wordt verstrekt bij een crisismaatregel?
In de evaluatie lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat familie en naasten zich
niet altijd gehoord voelen door zorgverleners en onvoldoende geïnformeerd te worden.
Ook zijn ze te weinig op de hoogte van de familievertrouwenspersoon. Is het mogelijk
om de zorgaanbieder te verplichten om familie en naasten te informeren over de mogelijkheid
van een familievertrouwenspersoon? Zo ja, overweegt de Minister dit te verplichten?
10.4 De Wzd
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in het Wzd-domein de problemen rondom
de randvoorwaarden nog groter zijn dan op het gebied van de Wvggz. Het gaat hierbij
om personeelstekorten, tekort aan Wzd-functionarissen, hoge werkdruk en de belasting
door administratieve handelingen, gecombineerd met ondersteunende informatiesystemen
die niet op orde zijn. Het toepassen van onvrijwillige zorg mag niet toenemen vanwege
knelpunten in bovengenoemde randvoorwaarden. Welke oplossingen ziet de Minister hiervoor?
Genoemde leden lezen dat er ook in het Wzd-domein bij betrokkenen onvoldoende bekendheid
en kennis is over de strekking van de wet. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat
de bekendheid over de Wzd en de uitvoering daarvan bij cliënten, naasten en zorgaanbieders
wordt vergroot? Kunnen er bijvoorbeeld meer middelen beschikbaar worden gesteld voor
het ontwikkelen van een goed-toegankelijke kennisinfrastructuur voor de Wzd?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er nog onduidelijkheid bestaat over welke
interventies wel of niet vallen onder de wettelijke vormen van onvrijwillige zorg.
Hoe gaat de Minister er samen met de veldpartijen zorg voor dragen dat er verheldering
komt van de inhoud van de in artikel 2 lid 1 van de Wzd genoemde vormen van onvrijwillige
zorg? Hoe kunnen alternatieve oplossingen beter bekend en beschikbaar worden?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de functie van de cliëntvertrouwenspersoon
(cvp) nog niet ingeburgerd is en te vaak onbekend is voor cliënten en naasten. Hoe
kan de Minister bijdragen aan de bekendheid en beschikbaarheid van cliëntvertrouwenspersonen?
En wat is de Minister hierin voornemens te doen, ook kijkend naar de aangenomen motie-Kwint/Westerveld7 en het aangenomen amendement Westerveld/Pouw-Verweij8 op dit vlak? En is de Minister voornemens om artikel 58 in de Wzd aan te passen zodat
de cvp altijd in staat kan worden gesteld tot algemene locatiebezoeken?
10.6 De relatie met de Wfz
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de nieuwe mogelijkheid van artikel 2.3
van de Wfz in de praktijk tot veel discussie heeft geleid en lang niet altijd uitvoerbaar
is gebleken. In de evaluatie wordt aanbevolen om de mogelijkheden te onderzoeken om
een beter onderscheid te maken tussen patiënten waarbij de nadruk ligt op de zorgbehoefte
en patiënten waarbij het vooral gaat om delict preventie. Beroepsorganisaties pleiten
echter niet voor een onderzoek, maar om dit punt snel met reparatiewetgeving te verbeteren.
Zij pleiten voor een scherpere selectie door de strafrechter in het bekijken welke
patiënten geschikt zijn voor plaatsing binnen de context van de Wvggz en Wzd en welke
niet. Hoe kijkt de Minister naar deze oproep van de beroepsorganisaties, alsmede de
aanbeveling van de wetsevaluatie? Is de Minister voornemens snel hierop te handelen?
Zo niet, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie danken de Minister voor het toezenden van de
eerste wetsevaluatie. Deze leden realiseren zich dat deze eerste evaluatie relatief
snel na de invoering van beide wetten plaatsvindt, na een lange parlementaire behandeling
vooraf en twee reparatiewetten na invoering. Genoemde leden vinden het vanwege de
ingrijpende wijziging die beide wetten met zich meebrengen passend dat al binnen twee
jaar gekeken is naar de uitvoerbaarheid en implementatie. Zij maken graag van de gelegenheid
gebruik om te reageren op enkele bevindingen uit de evaluatie.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de evaluatie dat er onvoldoende bekendheid
en kennis is over onder andere strekking van de wet, het stappenplan bij onvrijwillige
zorg en de toepassing van de wet bij ambulante onvrijwillige zorg. Hoe gaat de Minister
ervoor zorgdragen dat de bekendheid over de Wzd en de uitvoering daarvan bij cliënten,
naasten en zorgaanbieders wordt vergroot?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de inzet van de Wzd in de ambulante
setting nog niet goed van de grond is gekomen, mede omdat de bekostiging en infrastructuur
nog niet goed geregeld zijn. Dit geldt voor mensen met een persoonsgebonden budget
(pgb) en mensen die zorg in natura ontvangen. Wanneer is de Minister van plan om de
bekostiging van de Wzd in ambulante setting voor pgb en zorg in natura te regelen,
zodat de implementatie van de Wzd ook daar goed van de grond kan komen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat knelpunten in randvoorwaarden, zoals
personeelsdruk, tekort aan Wzd-functionarissen, hoge werkdruk, belasting door administratieve
handelingen gecombineerd met ondersteunende informatiesystemen nog in de weg staan
van goede zorg en inzet van de Wzd. Welk risico ziet de Minister hierin met betrekking
tot het toepassen van onvrijwillige zorg? Welke oplossingen ziet de Minister om een
toename van onvrijwillige zorg als gevolg van deze knelpunten te voorkomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister hoe zij kan bijdragen aan
de bekendheid en beschikbaarheid van cliëntvertrouwenspersonen. Deze leden zien de
grote waarde van een onafhankelijk vertrouwenspersoon met het oog op de rechtspositie
van de cliënt. Wat vindt de Minister ervan om een cliëntvertrouwenspersoon altijd
in staat te stellen tot algemene locatiebezoeken? Wordt een wetswijziging op dat punt
overwogen? Deze leden brengen ook graag onder de aandacht dat ook cliëntenraden een
rol hebben om de rechtspositie te borgen en hun medezeggenschap de kwaliteit van zorg
ten goede komt. Deze leden vragen de Minister om zorgaanbieders verder te informeren
over de rol van cliëntenraden in het beleid rond de Wzd.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende
wetsevaluatie en heeft daarbij een aantal vragen.
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat uit de evaluatie blijkt dat alle betrokkenen
door de komst van de Wvggz en de Wzd een sterke toename van administratieve lasten
hebben ervaren. Er is sprake van «een sterke toename van papierwerk». Dit papierwerk
wordt voor een deel veroorzaakt door de vele momenten waarop gegevensuitwisseling
tussen bepaalde partijen of functionarissen noodzakelijk is. Het lid van de BBB-fractie
vindt deze ontwikkeling zeer onwenselijk, het verminderen van regeldruk moet juist
hoge prioriteit hebben. Is de Minister dit met het lid van de BBB-fractie eens? In
het verlengde daarvan: welke mogelijkheden ziet de Minister om op zo kort mogelijke
termijn de administratieve lasten te verminderen?
Het lid van de BBB-fractie maakt zich zorgen over de constatering dat de verschillen
in gekozen vorm van rechtsbescherming tussen Wvggz en Wzd in de weg staan van het
bereiken van een belangrijke doelstelling van beide regelingen, namelijk het bewerkstelligen
van zorgcontinuïteit en van «de juiste zorg op de juiste plaats». Juist in het grensgebied
tussen Wvggz en Wzd is er sprake van problematische situaties. Hoe kijkt de Minister
tegen deze constatering aan en deelt de Minister de zorgen over deze constatering?
Het lid van de BBB-fractie vraagt aandacht voor de cliëntenvertrouwenspersoon: lang
niet alle instellingen werken mee aan het verstrekken van (vrije) toegang tot een
cvp. Het is bij een aantal instellingen heel erg bewerkelijk voor een cvp om toegang
te verkrijgen tot cliënten. Het evaluatierapport geeft als aanbeveling «het wettelijk regelen van de bevoegdheid van de cliëntenvertrouwenspersoon om algemene
locatiebezoeken te mogen afleggen.» Wil de Minister deze aanbeveling overnemen? Of heeft de Minister andere suggesties
om te realiseren dat de vertrouwenspersoon ook daadwerkelijk in contact kan komen
met cliënten? Het lid van de BBB-fractie wil hierbij inbrengen dat de meeste instellingen
een meewerkende houding innemen, maar het probleem ligt bij een klein aantal instellingen
die dat niet doen. Opgemerkt moet worden dat zorgaanbieders niet altijd (h)erkennen
dat op een bepaalde locatie onvrijwillige zorg wordt verleend. Kan de Minister daar
een oplossing voor bieden?
Het lid van de BBB-fractie vraagt aandacht voor de bekostiging van de Wzd in ambulante
setting voor zowel pgb als zorg in natura. De inzet van de Wzd in de ambulante setting
is immers onvoldoende van de grond gekomen, mede omdat de bekostiging en infrastructuur
nog niet goed geregeld zijn. Vanuit het pgb kan de inzet van de Wzd niet bekostigd
worden, waardoor dit een groot knelpunt vormt voor mensen die hun zorg met een pgb
of in natura regelen. Is de Minister voornemens dit te gaan regelen?
Ook de bekendheid van de Wzd blijkt een knelpunt. Voorop moet staan dat «dwang» een
laatste optie is. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de bekendheid over de Wzd
en de uitvoering daarvan bij cliënten, naasten en zorgaanbieders wordt vergroot?
Ten slotte vraagt het lid van de BBB-fractie hoe de Minister de verdere evaluatie
van de Wvggz en Wzd vorm wil geven? Het eerste deel van de evaluatie geeft wat het
lid van de BBB-fractie betreft reden tot spoedige bijsturing, waarbij met name de
onnodige administratieve belasting zo spoedig mogelijk moet worden aangepakt. Maar
ook het bereiken van de doelen is een belangrijk punt van zorg. Het lid van de BBB-fractie
is van mening dat administratieve lastenverlichting juist bijdraagt aan het sneller
bereiken van de doelen.
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.