Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 219 Wijziging van de Jeugdwet in verband met de verduidelijking van het woonplaatsbeginsel (Wet wijziging woonplaatsbeginsel)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 11 juli 2019
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
ALGEMEEN
2
1.
Inleiding
2
2.
De inhoud van het huidige woonplaatsbeginsel
3
3.
Het huidige woonplaatsbeginsel en de doelstellingen van de Jeugdwet
3
4.
Aanpassing van het woonplaatsbeginsel
4
5.
De verantwoordelijke gemeente bij jeugdhulp zonder verblijf
4
6.
De verantwoordelijke gemeente bij jeugdhulp met verblijf
5
7.
Gemeente- heeft betaal-, onderzoeks- en informatieplicht jegens aanbieders
6
8.
Voordelen van het nieuwe woonplaatsbeginsel
7
9
Aandachtspunten bij het nieuwe woonplaatsbeginsel
7
10.
Verhuizingen bij ambulante jeugdhulp en uitvoering kinderbeschermingsmaatregelen
8
11.
Buitenland
8
12.
Overgangsrecht
8
13.
Regeldrukgevolgen
9
14.
Uitvoering
9
15.
Financiële gevolgen
9
16.
Internetconsultatie
10
ARTIKELSGEWIJS
11
ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wijziging van
de Jeugdwet in verband met de verduidelijking van het woonplaatsbeginsel (Wet wijziging
woonplaatsbeginsel) en hebben daarover nog enkele vragen.
Deze leden herkennen de signalen van zowel gemeenten als jeugdhulpaanbieders als het
gaat om het woonplaatsbeginsel. Het is de leden echter niet volledig duidelijk in
hoeverre deze wetswijziging daadwerkelijk tot minder discussie tussen gemeenten en
aanbieders zal leiden. In welk deel van de huidige jeugdhulptrajecten is discussie
over het woonplaatsbeginsel? En wat is de verwachte vermindering daarvan?
Deze leden zijn positief dat het wetsvoorstel zorgt voor een vereenvoudiging van het
woonplaatsbeginsel waardoor minder vragen ontstaan over welke gemeente verantwoordelijk
kan worden gehouden voor de inzet van hulp voor de jeugdige en zijn gezin. Daarbij
merken de leden van de VVD op dat de memorie van toelichting van deze wet met name
positief is over het verminderen van uitvoeringslasten bij aanbieders. De leden vragen
zich af of gemeenten in gelijke mate zullen merken dat onnodige uitvoeringslasten
zullen worden voorkomen. En welke eenmalige gevolgen heeft deze wet voor de uitvoeringslast
bij gemeenten en aanbieders?
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Jeugdwet
in verband met de verduidelijking van het woonplaatsbeginsel. Deze leden hebben het
idee, dat het dat het gedeelte over de administratieve lasten te rooskleurig wordt
voorgesteld en zij hebben hier dan ook nog een aantal aanvullende vragen en opmerkingen
over.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Jeugdwet
in verband met de verduidelijking van het woonplaatsbeginsel. Deze leden zien dat
met de voorgestelde wijziging van het woonplaatsbeginsel diverse ongewenste perverse
prikkels uit het systeem worden gehaald, die zorgen voor hoge administratieve lasten
en nodeloze vertraging van het starten van een zorgtraject voor jeugdigen. Deze leden
hebben bij dit wetsvoorstel wel nog enkele vragen.
In de «Impactanalyse oplossingsrichtingen woonplaatsbeginsel Jeugd» van KPMG Plexus
die begin 2017 naar de Kamer is gestuurd staat vermeld dat wijziging van het woonplaatsbeginsel
met ingang van 1 januari 2019 aan zou kunnen vangen. De leden van de CDA-fractie vragen
waarom dit toch een jaar langer heeft geduurd.
In de impactanalyse van KPMG wordt ook vermeld dat de impact van de nieuwe systematiek
groot kan zijn. Het heeft bijvoorbeeld effect op het aantal contracten dat gemeenten
en aanbieders af moeten sluiten. Tevens zullen er verschuivingen in het budget optreden.
Dit alles vraagt volgens KPMG om een doordachte implementatie. De leden van de CDA-fractie
vragen daarom op welke wijze gewaarborgd wordt dat jeugdzorgorganisaties zelf snel
kunnen checken bij welke gemeente een jongere volgens het woonplaatsbeginsel thuis
hoort. Wordt hier een instrument voor ontwikkeld? Zo nee, waarom niet? Als een dergelijk
instrument voor jeugdzorgorganisaties niet wordt ontwikkeld, betekent dat dan niet
dat zij afhankelijk blijven van de bereidwilligheid van gemeenten om mee te werken?
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorgestelde
wijziging van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet. Deze leden onderschrijven de
inzet om te komen tot minder uitvoeringslasten, snellere passende jeugdhulp, meer
preventie en hulp dichtbij. De leden van D66-fractie hebben nog een aantal vragen.
De leden van de D66-fractie verwelkomen dat de wijziging van het woonplaatsbeginsel
aansluit bij de voorkeur van de jeugdhulpbranches en gemeenten. De leden van de D66-fractie
vragen op welke manier jongeren en kinderen zelf, vertegenwoordigers van de jongeren
en kinderen en jeugdhulpinstellingen of relevante partijen die niet zijn aangesloten
bij de brancheorganisaties zijn betrokken bij het voorstel voor deze wetswijziging.
De leden van de D66-fractie vragen wat de regering als grootste nadeel of risico ziet
van deze voorgestelde wetswijziging. Deze leden vragen hoe de regering zal monitoren
dat de voordelen van de wetswijziging ook echt tot stand komen. Hoe houdt de regering
de aandachtspunten in de gaten?
Hoeveel signalen heeft de regering ontvangen dat de opening of uitbreiding van een
accommodatie voor jeugdhulp met verblijf is tegengehouden, omdat dit voor de gemeente
een financieel risico betekent? Om hoeveel gemeenten gaat het?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van de wijziging
van de Jeugdwet in verband met de verduidelijking van het woonplaatsbeginsel. Deze
leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de Wijziging van de Jeugdwet
in verband met de verduidelijking van het woonplaatsbeginsel (Wet wijziging woonplaatsbeginsel).
Het is ongewenst dat er nu onduidelijkheid is over welke gemeente jeugdhulp moet bieden,
maar ook dat aanbieders te maken hebben met veel bureaucratie. De leden vinden het
goed, dat dit wetsvoorstel hierin verbeteringen aanbrengt.
2. De inhoud van het huidige woonplaatsbeginsel
De leden van de CDA-fractie vragen wat de overweging destijds was om het woonplaatsbeginsel
voor jeugdigen te baseren op Artikel 12 van boek 1 van het BW waarin bepaald is dat
een minderjarige de woonplaats volgt van hem die het gezag over hem uitoefent. Waarom
is destijds niet direct gekozen om aan te sluiten bij de Wet basisregistratie personen,
die immers in januari 2014 al in werking was getreden?
3. Het huidige woonplaatsbeginsel en de doelstellingen van de Jeugdwet
De leden van de CDA-fractie vragen waarom gemeenten niet hebben gekozen voor autorisatie
en digitale toegang tot het Centraal Gezagsregister? De huidige problemen met het
Centraal Gezagsregister zijn onder andere het feit dat uitspraken van de rechter handmatig
moeten worden ingevoerd en het feit dat het Centraal Gezagsregister geen toegang heeft
tot alle beschikkingen van rechtbanken. De leden van de CDA-fractie vragen waarom
niet (tegelijk) wordt ingezet op het verbeteren van het Centraal Gezagsregister? Jeugdhulpaanbieders
moeten immers ook na het aannemen van deze wet nog steeds het gezag van de jeugdige
vaststellen, in verband met de informatieverstrekking aan gezaghebbenden en het verkrijgen
van toestemming voor de in te zetten jeugdhulp.
Gemeenten hebben nu al de verantwoordelijkheid om uit te zoeken welke gemeente wel
verantwoordelijk is, als ze tot de conclusie komen dat zij het onderling niet eens
zijn. In de enquête «Vermijdbare administratieve lasten» van Jeugdzorg Nederland wordt
aangegeven dat 75% van de gemeenten zich niet aan die afspraken houden. Bovendien
geeft Jeugdzorg Nederland in die enquête aan dat het eenvoudiger maken van het woonplaatsbeginsel
middels aanpassen van de Jeugdwet geen oplossing gaat bieden voor gemeenten die zich
niet aan de afspraken houden. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hierop
te reflecteren. Deelt de regering de observatie dat driekwart van de gemeenten zich
niet houden aan gemaakte afspraken? Waarom worden facturen niet standaard doorgestuurd
naar de juiste gemeente? Wat vindt de regering ervan dat gemeenten zich niet aan de
gemaakte afspraken lijken te houden? Is dit naar de mening van de regering een teken
van onwil van de betreffende gemeente, of een teken dat de gemaakte afspraken niet
deugen?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe vaak het voorkomt
dat jeugdigen door geschillen met betrekking tot het woonplaatsbeginsel langer dan
noodzakelijk moeten wachten op adequate hulp.
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd met welke redenen gemeenten hebben besloten
om niet te kiezen voor autorisatie en digitale toegang tot het Centraal Gezagsregister.
Kan de regering dit besluit van de gemeenten toelichten?
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe vaak het voorkomt/is
voorgekomen dat gemeenten jeugdigen buiten de gemeenten plaatsen om (dure) jeugdzorg
te voorkomen, maar ook hoe vaak het voorkomt dat gemeenten minder investeren in preventieve
maatregelen om deze (dure) jeugdzorg te voorkomen? Kan de regering hier uitgebreid
op ingaan?
De leden van de SP-fractie vinden het erg zorgelijk dat er signalen zijn ontvangen
van gemeenten die de opening of uitbreiding van een accommodatie voor jeugdzorg met
verblijf tegenhouden, omdat dit voor de desbetreffende gemeente een financieel risico
betekent. Kan de regering aangeven welke gemeenten dit betreft? Kan de regering voorts
aangeven welke maatregelen zij heeft genomen om dergelijke toestanden aan te pakken
en te voorkomen?
4. Aanpassing van het woonplaatsbeginsel
De leden van de CDA-fractie vragen of het nieuwe woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet
overeenkomt met het woonplaatsbeginsel in de Wmo2015. Is in het geval dat een jeugdige
op basis van de Wmo2015 verblijft in een opvanghuis voor vrouwen of in een beschermd
wonen-setting, en die tegelijkertijd jeugdhulp krijgt vanuit de Jeugdwet, in beide
gevallen altijd dezelfde gemeente verantwoordelijk voor de financiering? Zo nee, levert
dit naar de mening van de regering problemen op? Betekent dit niet bijvoorbeeld dat
een zorgaanbieder in het kader van zorg uit de Wmo2015 met meerdere gemeenten te maken
gaat krijgen?
5. De verantwoordelijke gemeente bij jeugdhulp zonder verblijf
De leden van de CDA-fractie merken op dat als de ouders op verschillende adressen
wonen en het kind afwisselend bij de ene en de andere ouder slaapt, er onduidelijkheid
kan ontstaan over het woonadres van het kind. De regering schrijft dat in een dergelijke
situatie de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wet BRP en er
op moeten toezien dat er één woonadres wordt geregistreerd. De leden van de CDA-fractie
vragen of er onderzocht is of deze registratie van dergelijke jongeren goed op orde
is. Deze leden vragen daarnaast of het nieuwe woonplaatsbeginsel een perverse prikkel
kan zijn voor gemeenten om in een dergelijk geval er naar te streven dat de minderjarige
niet ingeschreven wordt op het woonadres binnen de eigen gemeente. Kan dit betekenen
dat het nieuwe woonplaatsbeginsel er toe leidt dat er (meer) conflicten ontstaan tussen
gemeenten over het vastleggen van het formele woonadres van kinderen van ouders die
op verschillende adressen wonen? Hoe wordt in dat geval een dergelijk conflict opgelost?
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze kan worden ingegrepen wanneer gemeenten
niet tot een oplossing komen bij het registreren van één woonadres in het geval dat
een kind afwisselend bij de ene en andere ouder slaapt. Op welke wijze worden gemeenten
verantwoordelijk gehouden wanneer zij de Wet BRP onvoldoende uitvoeren?
Welke mogelijkheden zijn er om de raadpleging van het Centraal Gezagsregister te verbeteren
en bijvoorbeeld de inhoud van uittreksels van het Centraal Gezagsregister te verbeteren?
Hoe vaak komt het voor dat gemeenten bij twijfel of conflict weigeren de factuur aan
aanbieders te betalen?
Hoe komt het dat gemeenten de afspraken uit het VNG-Convenant Woonplaatsbeginsel Jeugdwet
niet opvolgen? Hoeveel gemeenten houden zich niet aan het VNG-Convenant Woonplaatsbeginsel?
Hoe wordt geborgd dat gemeenten zich na deze wetswijziging aan de wet zullen houden?
Hoe vaak komt het voor dat jeugdigen door geschillen tussen gemeenten langer moeten
wachten op adequate hulp en de benodigde inzet?
Als de ouders op verschillende adressen wonen en het kind afwisselend bij de ene en
de andere ouder slaapt, kan er onduidelijkheid ontstaan over het woonadres van het
kind, aldus de leden van de SP-fractie. De leden van de SP-fractie constateren dat
gemeenten verantwoordelijk zijn om samen met de ouders 1 woonadres te registreren.
Hoe wil de regering dan afschuifgedrag onder gemeenten voorkomen, indien het kind
binnen twee gemeenten woonachtig is, als er bijvoorbeeld sprake is van een scheiding
tussen de ouders?
6. De verantwoordelijke gemeente bij jeugdhulp met verblijf
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering een inschatting kan geven wat de
financiële gevolgen zijn voor kleine(re) gemeenten die een jeugdzorginstelling binnen
de gemeente hebben. Klopt het dat deze gemeenten door de voorgestelde wijziging van
het woonplaatsbeginsel (aanzienlijk) minder kosten aan jeugdzorg zullen hebben?
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze in het verdeelmodel rekening gehouden
wordt met gemeenten met relatief veel of juist weinig jeugdhulp met verblijf.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat er gebeurt als een jongeren verhuist
als hij of zij op de wachtlijst staat. Welke gemeente is dan verantwoordelijk? Zij
hier afpreken over gemaakt, omdat de administratie van gemeenten in een dergelijk
geval wellicht niet altijd tijdig is bijgwerkt, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat bij jeugdhulp met verblijf
het uitgangspunt wordt dat als woonplaats geldt de gemeente waar de jeugdige voorafgaande
aan zijn verblijf zijn woonadres in de zin van de Wet basisregistratie personen had.
Deze leden vragen hoe dit zich verhoudt tot het passend onderwijs? Betaald het samenwerkingsverband
uit de regio waar een jongere in de jeugdhulp verblijft of het samenwerkingsverband
in de regio waar de jongere woonde was voorafgaande aan zijn verblijf kosten voor
passend onderwijs? Zou conform de logica van dit wetsvoorstel dit altijd het samenwerkingsverband
moeten zijn waar de jongere woonde voorafgaande aan zijn of haar verblijf? Is het
geen aparte situatie als de gemeente van herkomst de jeugdzorg betaalt, maar het samenwerkingsverband
in de regio waar de jeugdzorginstelling ligt kosten voor passend onderwijs, zo vragen
deze leden.
De leden van de SP-fractie vragen waarom in situaties waarin een kind weekendpleegzorg
krijgt (en het kind doordeweeks bij zijn/haar ouders verblijft) na een verhuizing
de nieuwe gemeente niet de kosten hoeft de betalen van de zorg. Kan de regering toelichten
waarom de oorspronkelijke gemeente deze kosten moet blijven betalen?
7. Gemeente- heeft betaal-, onderzoeks- en informatieplicht jegens aanbieders
De leden van de VVD-fractie constateren dat In de memorie van toelichting ook staat
dat de betaal-, onderzoeks- en informatieplicht van gemeenten het financieel risico
voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen verkleint. Welk financieel
risico is er voor gemeenten? Wat is het effect van deze wetswijziging op dat financieel
risico? Is overwogen om ook het financieel risico voor gemeenten te minimaliseren,
bijvoorbeeld door de verjaringstermijn tussen jeugdhulp en vordering en facturatie
te verkleinen?
De leden van de CDA-fractie constateren dat indien een jeugdige jeugdhulp krijgt via
een wettelijke verwijzer (zoals de huisarts of een rechter in het geval van een maatregel
die door gecertificeerde instellingen worden uitgevoerd), en niet door de gemeente,
dan zal de jeugdzorgaanbieder bij de jeugdige of de ouders moeten vragen naar de woonplaats.
Vervolgens zal de aanbieder bij de betreffende gemeente moeten navragen of die ook
daadwerkelijk financieel verantwoordelijk is. De leden van de CDA-fractie vragen of
dit niet onnodige administratieve lasten met zich meebrengt. Kan er geen systeem ontwikkeld
worden waarbij jeugdhulpaanbieders zelf kunnen achterhalen wat de exacte woonplaats
van de jeugdige is?
De leden van de CDA-fractie vragen wat de regering verstaat onder een redelijke termijn
waarbinnen de jeugdhulpaanbieder wordt geïnformeerd of de betreffende gemeente daadwerkelijk
financieel verantwoordelijk is. Deze leden vragen daarnaast of binnen deze termijn
de gemeente wel verantwoordelijk is voor de betaling van de facturen, zodat het zorgtraject
geen onnodige vertraging zal oplopen.
De leden van de CDA-fractie vragen wat er gebeurt als een zorgtraject al gestart is
bij een aanbieder, maar dat vervolgens uit het onderzoek van de gemeente blijkt dat
een andere gemeente verantwoordelijk is, die echter geen contract bij de betreffende
zorgaanbieder heeft. Kan in een dergelijk geval het zorgtraject bij die zorgaanbieder
gewoon voortgezet worden?
De leden van de fractie van D66 vragen welke duur de redelijke termijn heeft waarbinnen
een gemeente een jeugdhulpaanbieder moet informeren welke gemeente financieel verantwoordelijk
is? Kan de regering dit nader specificeren? Wat zou bij een eventuele ministeriële
regeling volgens de regering een redelijke termijn zijn? Wat als er alsnog een geschil
optreedt tussen verschillende gemeenten? Is dan per definitie de eerst geraadpleegde
gemeente financieel verantwoordelijk?
De leden van de SP-fractie merken op dat de regering terecht stelt dat de uitvoeringslasten
voor zorgaanbieders op dit moment hoog zijn. De leden van de SP-fractie vragen of
deze hoge uitvoeringslasten niet hoger worden of hoog blijven indien zorgaanbieders
wellicht met nog meer gemeenten te maken krijgen. Kan de regering hierop een nadere
toelichting geven? In het wetsvoorstel is opgenomen dat een gemeente een jeugdhulpaanbieder
binnen een redelijke termijn moet informeren over welke gemeente financieel verantwoordelijk
is. De leden van de SP-fractie vragen wat de regering onder een redelijk termijn verstaat.
8. Voordelen van het nieuwe woonplaatsbeginsel
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt aangegeven
dat het de verwachting is dat de «kosten uiteindelijk evenrediger worden verdeeld
over gemeenten». In hoeverre is er nu sprake van onevenredige verdeling van kosten?
Wat is het effect van de kostenverdeling in het oude en in het nieuwe woonplaatsbeginsel
op het verdeelmodel? Hoe wordt dit effect meegenomen in de evaluatie van het objectieve
verdeelmodel en de voorstellen voor een aanpassing daarin?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe veel gevallen de geschillencommissie die met
ingang van 2019 is ingesteld, tot nog toe vraagstukken over de woonplaats en de financiële
verantwoordelijkheid van gemeenten heeft moeten behandelen. Hoe lang duurt een dergelijk
traject bij de geschillencommissie?
De leden van de D66-fractie vragen welke uitvoeringslasten zijn gemoeid met de overgang
van het huidige naar het nieuwe woonplaatsbeginsel. Hoe worden aanbieders van jeugdhulp
hierbij ondersteund?
9. Aandachtspunten bij het nieuwe woonplaatsbeginsel
De leden van de VVD-fractie lezen dat gekozen is voor de woonplaats op basis van de
basisregistratie personen omdat ingezetenen de plicht hebben om aangifte te doen van
een adreswijziging en gemeenten moeten handhaven op naleving hiervan. De leden vragen
wie de gevolgen voor een eventuele nagelaten adreswijziging moet dragen? Komen de
kosten daarvoor bij de gemeente van herkomst, aankomst of bij de nalatende jeugdige
en zijn/haar ouders zelf terecht? Welke criteria moeten er worden gehanteerd bij de
beoordeling hiervan? En wanneer deze gevolgen niet voor rekening van de jeugdige en
zijn/haar ouders komt, welke maatregelen neemt de regering dan om misbruik te voorkomen?
De leden van de D66-fractie vragen of de regering een nadere toelichting kan geven
op de landelijke afspraken, bijvoorbeeld om aandachtspunten bij het nieuwe woonplaatsbeginsel
te adresseren. Deze leden zijn met name benieuwd naar de wijze waarop gemeenten goed
zicht kunnen houden op de kwaliteit van jeugdhulp en in hoeverre de jeugdhulp passend
is. Wie heeft de regie bij deze landelijke afspraken? Wie maken deze afspraken? Wanneer
moeten deze landelijke afspraken afgerond zijn? Hoe informeert de regering de Tweede
Kamer over de voortgang van deze afspraken? Hoe wordt de naleving van landelijke afspraken
geborgd? Welke rol ziet de regering hier voor zichzelf weggelegd?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het onderhavige wetsvoorstel ertoe
leidt dat gemeenten eerder kiezen voor lichtere (en dus goedkopere) vormen van jeugdzorg?
Kan de regering nader ingaan op hoe groot dit risico is? Is dit een aandachtspunt
bij dit wetsvoorstel en hoe gaat de regering dit ondervangen, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie vragen met welke reden het BRP wordt gevolgd als bekend
is dat de gegevens niet altijd up to date zijn. Zijn er andere mogelijkheden onderzocht
om het woonplaatsbeginsel te bepalen, zo vragen de leden van de SP-fractie.
10. Verhuizingen bij ambulante jeugdhulp en uitvoering kinderbeschermingsmaatregelen
De leden van de CDA-fractie merken op dat als een jeugdige verhuist en bij de nieuwe
gemeente verzoekt om de lopende jeugdhulp zonder verblijf over te nemen, dan moet
de gemeente de kosten van die zorg bij die aanbieder vergoeden voor een periode van
maximaal een jaar. De leden van de CDA-fractie vragen waarom er voor het maximum van
een jaar is gekozen. Waarom zouden de kosten niet betaald moeten worden tot het einde
van het zorgtraject?
11. Buitenland
De leden van de CDA-fractie vragen wat er met het nieuwe woonplaatsbeginsel gebeurt
als een jongere in het buitenland woont maar in Nederland op school zit. Stel dat
op school wordt geconstateerd dat die jongere jeugdhulp nodig heeft, betekent dat
dan dat de gemeente waarin die school zich bevindt verantwoordelijk is voor de financiering
van de jeugdhulp?
12. Overgangsrecht
De leden van de VVD-fractie lezen dat jeugdigen die al jeugdhulp ontvangen en waarbij
dit wetsvoorstel de woonplaats wijzigt, nog een jaar recht hebben op de toegekende
jeugdhulprechten voor rekening van de gemeente die de beschikking heeft afgegeven.
Deze leden welke gevolgen dit heeft wanneer deze jeugdige recht heeft of moet krijgen
op langer dan een jaar durende aaneengesloten jeugdhulp met verblijf? Wordt dan de
gemeente van herkomst op basis van de nieuwe wet vanaf dat moment financieel verantwoordelijk
voor de zorg voor deze jeugdige? En zo ja, is die gemeente vanaf dat moment verplicht
om de zorg op eenzelfde manier bij dezelfde aanbieder voort te zetten?
De leden van de CDA-fractie merken op dat jeugdigen die op de datum van inwerkingtreding
van deze wet al jeugdhulp ontvangen hun woonplaats behouden zoals die volgens het
oude woonplaatsbeginsel is vastgelegd, tot ten hoogste een jaar. De leden van de CDA-fractie
vragen waarom hier gekozen is voor een termijn van ten hoogste een jaar. Is het in
het belang van continuïteit van zorg niet beter om hier geen maximumtermijn op te
zetten?
De leden van de SP-fractie hebben zorgen over de overgang naar het nieuwe werken van
het woonplaatsbeginsel. Het levert namelijk zorgaanbieders in het beginsel veel extra
werk op. Als het nieuwe systeem niet van de juiste randvoorwaarden wordt voorzien,
dan bestaat het risico dat het extra werk van de overgang niet opweegt tegen de voordelen
van het nieuwe systeem. Deelt de regering deze constatering van de leden?
De leden horen dat zorgaanbieders op dit moment – zeker in complexe situaties- veel
moeite hebben om vast te stellen welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdige.
Er zijn wel afspraken dat gemeenten moeten zorgen dat ze factuur e.d. moeten doorsturen
naar de juiste gemeente, maar in de praktijk blijkt die afspraak nauwelijks te werken
en blijft het voor zorgaanbieders een blackbox. Deelt de regering de mening van de
leden dat er belangrijk is dat er een instrument ontwikkeld wordt waarmee zorgaanbieders
zelf snel kunnen nagaan bij welke gemeente een jeugdige volgens het woonplaatsbeginsel
thuishoort? Hiermee wordt voorkomen dat zorgaanbieders afhankelijk worden van gemeenten
en daarmee onduidelijkheid bij (complexe) situaties in stand wordt gehouden. Is de
regering bereid om een instrument te maken die de zorgaanbieders hierin tegemoetkomt?
Zo neen, waarom niet?
Voorts vragen de leden in hoeverre bureaucratie verplaatst wordt naar de ambtelijke
organisatie van gemeenten. Kan de regering aangeven hoeveel meer werk zij erbij krijgen?
13. Regeldrukgevolgen
Het is de leden van de VVD-fractie onduidelijk in hoeverre er met deze wetswijziging
duidelijkheid wordt geschapen bij de discussie bij co-ouderschap van twee ouders met
gezag die in een verschillende gemeente wonen. Hoe vaak komt dit voor en wat is daarvoor
de oplossing bij het kiezen van de woonplaats?
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de bepaling van het huidige
woonplaatsbeginsel gemiddeld 30 seconde kost per jeugdige. In het nieuwe voorgestelde
woonplaatsbeginsel is dit 15 seconde. Kan de regering aangeven waar dit op is gebaseerd,
zo vragen deze leden.
14. Uitvoering
De leden van de CDA-fractie vragen welke afwegingen relevant zijn bij het bepalen
of er een nieuwe woonplaatstool voor gemeenten ontwikkeld moet worden.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is van het implementatieplan.
De leden van de GroenLinksfractie vragen wat er gebeurt als een gemeente geen contract
heeft afgesloten met aanbieders in een andere regio. Blijft de beste zorg voor de
jongeren centraal staan en kan hij of zij terecht bij de aanbieders die de best passende
zorg leveren voor deze persoon, zo vragen deze leden.
Er worden hierover landelijke afspraken gemaakt. Gaan die gelijktijdig in met de inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel? Lossen deze afspraken alle problemen op waarbij gemeenten geen
contract hebben afgesloten met aanbieders in een andere regio, zo vragen deze leden.
Deze leden vragen wat de risico’s zijn dat in de uitvoering van dit wetsvoorstel in
complexe gevallen het bepalen van de woonplaats, en dus de verantwoordelijkheid, toch
lastig is. Bijvoorbeeld in het geval gemeenten facturen niet doorsturen. Welke mogelijkheden
zijn er om aanbieders inzicht te geven in welke gemeente verantwoordelijk is voor
een jongere? Kan de regering hierbij ook ingaan op het waarborgen van de privacy van
jongeren, zo vragen deze leden.
15. Financiële gevolgen
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nader kan toelichten hoe het proces
er de komende jaren uitziet om te komen tot een nieuw objectief verdeelmodel. Betekent
het feit dat in 2021 een brede evaluatie gedaan wordt, dat tot die tijd het huidige
verdeelmodel (waarbij 83% van het budget objectief wordt verdeeld en 17% op basis
van een historisch verdeelmodel wordt verdeeld) niet gewijzigd wordt?
De leden van de D66-fractie vragen of de regering nader kan toelichten in welke mate
het huidige woonplaatsbeginsel een belemmering vormt voor een objectieve verdeling
van het totale budget voor jeugdhulp.
De leden van de GroenLinksfractie lezen in de toelichting dat een evaluatie moet leiden
tot een nieuwe verdeling van middelen per 2021. In dat kader vragen deze leden, wanneer
dit wetsvoorstel in werking zal gaan treden. Want kan het zijn dat er een overgangsperiode
is waarbij gemeenten meer jeugdzorg (en andere juist minder) verlenen dan op basis
van het huidige verdeelmodel verwacht wordt? Zo ja, is de regering bereid hier gemeenten
voor te compenseren, zo vragen deze leden.
16. Internetconsultatie
De leden van de VVD-fractie maken zich enigszins zorgen over de mogelijke situaties
waarbij het woonplaatsbeginsel ertoe leidt dat de financieel verantwoordelijke gemeente
geen contract heeft met de aanbieder en ook geen toezicht kan houden op de kwaliteit.
De memorie van toelichting geeft aan dat over «deze zaken landelijke afspraken» worden
gemaakt. De leden ontvangen graag meer informatie over wie betrokken zijn bij deze
afspraken, wat de inhoud van deze afspraken ongeveer gaat behelzen en hoe die worden
vastgelegd en nagekomen. Juist omdat het over de kwaliteit en passendheid van de jeugdhulp
gaat is het wat de leden van de VVD-fractie betreft van groot belang dat deze afspraken
goed zijn en op breed draagvlak kunnen rekenen.
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering bereid is om jeugdzorgaanbieders
op een geautomatiseerde manier te voorzien in de informatie voor wat betreft de basisregistratie
personen (BRP) van de jeugdigen? Is de regering bereid een manier / tool/ instrument
te ontwikkelen waarmee jeugdzorgorganisaties zelf kunnen checken bij welke gemeente
een jongeren volgens het woonplaatsbeginsel thuis hoort?
De leden van de D66-fractie lezen dat de mogelijkheid van een eventuele nieuwe woonplaatstool
nog wordt beoordeeld. Kan de regering bevestigen dat een woonplaatsinstrument nuttig
kan zijn voor bijvoorbeeld jeugdhulpaanbieders, omdat zij dan sneller kunnen controleren
bij welke gemeente een jeugdige volgens het woonplaatsbeginsel thuis hoort. Deze leden
vragen welke voor- en nadelen de regering ziet? Raakt dit bijvoorbeeld aan de bescherming
van persoonsgegevens? Deze leden vragen wanneer de beoordeling is afgerond.
De leden van de SP-fractie vinden dat gemeenten goede argumenten hebben gegeven op
het feit dat zij straks weinig zicht hebben op de zorg die kinderen in een andere
gemeente krijgen en die gemeenten moeten bekostigen. Hoe gaat de regering deze zorgen
wegnemen? Heeft de regering hierover wel voldoende nagedacht? De leden vragen om een
uitgebreide reactie op dit punt.
De regering geeft voorts aan dat er over zaken met betrekking tot contracten en tariefvaststelling
nog landelijke afspraken worden gemaakt. Welke landelijke maatregelen beoogt de regering?
Sommige zorgaanbieders hebben aangegeven dat ze bang zijn dat de gemeente van herkomst
de neiging zal hebben meer kortdurende en goedkopere hulp toe te kennen. Maar ook
dat gemeenten te lang kunnen wachten om dure residentiële of specialistische hulp
in te schakelen. Hoe kijkt de regering naar deze kritiek vragen de leden? Hoe wordt
voorkomen dat gemeenten die niet genoeg gecompenseerd worden voor de tekorten op het
budget voor de jeugdzorg, op goedkopere zorg zullen terugvallen?
ARTIKELSGEWIJS
Artikel 8.2.1, vijfde lid
De leden van de D66-fractie vragen Wanneer kan de Kamer deze ministeriële regeling
tegemoet kan zien?
De voorzitter van de commissie, Lodders
De griffier van de commissie, Post
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.J. Post, griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.