Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2018
35 200 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2018
Nr. 8 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 6 juni 2019
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister en Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief
van 15 mei 2019 inzake het Jaarverslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
2018 (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 1).
De Minister en Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni
2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Kraaijenoord
Vraag 1
Hoeveel versterkingsgelden in het kader van de aanpak radicalisering gaan er in 2019
naar gemeenten en regio’s?
Antwoord 1
Voor 2019 is in het kader van deze versterkingsgelden in totaal € 6.161.690 toegekend
aan gemeenten en regio’s.
Vraag 2
Welke gemeenten en regio’s ontvangen versterkingsgelden in het kader van de aanpak
radicalisering in 2019?
Antwoord 2
De gemeenten Almere (regio Flevoland), Amersfoort (regio Utrecht), Amsterdam, Arnhem,
Culemborg (regio Gelderland-Zuid), Delft, Den Haag, Gouda, Haarlemmermeer (regio Noord-Holland),
Huizen, Leiden (regio Hollands Midden), Maastricht (regio Limburg), Nijmegen, Nuenen
(regio Brabant Zuid-Oost), Rotterdam, Schiedam (regio Rijnmond Noord), Tilburg (regio
Hart van Brabant), Utrecht, Zoetermeer en Zwolle (regio IJselland) ontvangen in 2019
versterkingsgelden in het kader van de aanpak radicalisering. Gemeenten die verder
zijn in de aanpak worden gestimuleerd om omliggende gemeenten daar waar nodig, te
ondersteunen. Dit kan bijvoorbeeld door het nog verder professionaliseren/ doorontwikkelen
van de veiligheidshuizen en het verstrekken van meer versterkingsgelden en/of capaciteit
specifiek voor de regionale aanpak.
Vraag 3
Hoeveel inburgeringsplichtigen uit de cohorten 2013 tot en met 2016 hebben de inburgeringstermijn
van drie jaar verwijtbaar overschreden?
Antwoord 3
In de cohorten 2013 tot en met 2016 zijn in totaal 83.316 personen inburgeringsplichtig
onder de Wet inburgering 2013. Van deze 83.316 inburgeraars hebben 4.577 inburgeraars
de inburgeringstermijn van drie jaar (inclusief verlenging) verwijtbaar overschreden1.
Vraag 4
Hoeveel inburgeringsplichtigen uit de cohorten 2013 tot en met 2016 hebben een sanctie
opgelegd gekregen als gevolg van het verwijtbaar niet inburgeren binnen de gestelde
termijn en welke sanctie betreft het?
Antwoord 4
In totaal hebben 4.306 inburgeraars vallend onder de Wet inburgering 2013 uit cohorten
2013 tot en met 2016 een boetebedrag gekregen op basis van een verwijtbare termijnoverschrijding
(peildatum 1 mei 2019). De hoogte van de boete varieert met de mate van verwijtbaarheid.
Het maximale bedrag is € 1.250,–.
Vraag 5
Hoeveel inburgeringsplichtigen uit de cohorten 2013 tot en met 2016 hebben verlenging
gekregen van de inburgeringstermijn en op welke grond?
Antwoord 5
In totaal hebben 64.806 inburgeraars vallend onder de Wet inburgering 2013 uit cohorten
2013 tot en met 2016 een verlenging gekregen (peildatum 1 mei 2019). Eén persoon kan
om verschillende redenen meerdere type verlengingen van de inburgeringstermijn krijgen.
Enkele voorbeelden van redenen waarom een verlenging van de inburgeringstermijn wordt
toegekend zijn:
• Toen de persoon inburgeringsplichtig werd, duurde het nog meerdere maanden voor hij/zij
woonruimte kreeg buiten een AZC. De duur van de verlenging is afhankelijk van het
verblijf in het AZC;
• De inburgeraar moet eerst leren lezen en schrijven (alfabetiseren) en krijgt hiervoor
maximaal twee jaar extra;
• De inburgeraar is wegens bijzondere omstandigheden niet in staat om een cursus te
volgen (bijvoorbeeld ziekte). Duur van de verlenging is afhankelijk van de duur van
de bijzondere omstandigheid;
• Door vertragingen in het gegevensverwerkingsproces komt het voor dat de inburgeringsplichtige
nieuwkomer de kennisgeving inburgeringsplicht meer dan vier weken na de aanvang van
de inburgeringstermijn ontvangt. De duur van de verlenging is afhankelijk van de duur
van de vertraagde kennisgeving.
Vraag 6
Hoeveel inburgeringsplichtigen uit de cohorten 2013 tot en met 2019 zijn ontheven
van hun inburgeringsplicht en op welke grond?
Antwoord 6
In totaal hebben 9.782 inburgeraars vallend onder de Wet inburgering 2013 uit de cohorten
2013 tot en met april 2019 een ontheffing gekregen2. Daarvan zijn 1.348 inburgeraars ontheven op medisch of psychische gronden, 8.405
inburgeraars op basis van aantoonbaar geleverde inspanning en 29 inburgeraars omdat
zij aantoonbaar voldoende zijn ingeburgerd.
Vraag 7
Hoe vaak is er sinds het inroepen van de Taskforce problematisch gedrag en ongewenste
buitenlandse financiering een beroep gedaan op de expertise van de taskforce en tot
welke acties heeft dit geleid?
Antwoord 7
Sinds de start van de Taskforce is er verschillende keren een beroep gedaan op de
expertise van de Taskforce. De ontvangen Note Verbales zijn in Taskforceverband opgepakt.
Met de gemeenten waar de genoemde organisaties zijn gevestigd is contact opgenomen
en is het duidings- en adviestraject gezamenlijk doorlopen.
Daarnaast is door 5 gemeenten contact opgenomen met de Taskforce in verband met casuïstiek
op het terrein van problematisch gedrag. Voor 2 recente verzoeken van gemeenten moet
het duidings- en adviesproces nog gestart worden. Iedere casus behoeft maatwerk, in
de lopende casuïstiek wordt in overleg met de gemeenten gekeken naar de acties die
worden ingezet.
Verder wordt in algemene zin bij de leden van de Taskforce doorlopend een beroep gedaan
op expertise (NCTV, SZW, AIVD, BZK, OCW en BZ). In de klankbordgroep gemeenten wordt
structureel expertise en ervaring gedeeld met en tussen gemeenten.
Tot slot is de Taskforce continue bezig met het verder opbouwen van kennis en expertise
door middel van onderzoek, het in kaart brengen van handelingsperspectief en het verder
ontwikkelen van aanvullend handelingsperspectief.
Vraag 8
Welke sancties worden er opgelegd aan inburgeraars die frauderen tijdens het inburgeringsexamen?
Antwoord 8
In alle gevallen dat er geconstateerd wordt dat er sprake is van onregelmatigheden
van de kant van de inburgeraar wordt het examen ongeldig verklaard. Daarnaast wordt
er in voorkomende gevallen ook nog aangifte gedaan bij de politie. Dit gebeurt bijvoorbeeld
indien er sprake is van een «look a like».
Vraag 9
Wanneer er naar aanleiding van een onverwachte audit of schoolbezoek door Blik op
Werk (BoW) overgegaan wordt tot een schorsing, wat is het beleid of de opvolging nadat
deze schorsing voorbij is?
Antwoord 9
Wanneer Blik op Werk na een onverwacht bezoek of audit, na hoor en wederhoor, besluit
te schorsen zal nadat de schorsing is opgeheven er gekeken worden of opnieuw een onverwacht
bezoek of inspectie in de klas nodig is of dat een financiële inspectie gaat plaatsvinden.
Scholen blijven na een schorsing minimaal een jaar onder verscherpt toezicht. In het
kader van het regulier toezicht wordt ook de maatregel getroffen dat een schorsing
wordt opgelegd voor een bepaalde tijd waarbij in die tijd door de taalschool een verbeterplan
dient te worden opgesteld. Indien het verbeterplan echter niet van de grond komt,
de cursusinstelling geen actie onderneemt, dan kan de vervolgstap «intrekking van
het keurmerk» zijn.
Vraag 10
Van hoeveel maatschappelijke en religieuze instellingen is in 2018 de algemeen nut
beogende instelling (ANBI)-status ingetrokken en om welke reden?
Antwoord 10
Uit cijfers van de Minister van Financiën blijkt dat in totaal van 1708 instellingen
de ANBI-status is ingetrokken in 2018. Hiervan betreft het 922 instellingen die niet
meer bestaan en zijn opgeheven bij de KVK. Van 786 instellingen is de status ingetrokken
naar aanleiding van toezicht. De Belastingdienst houdt risicogericht toezicht op de
naleving van de ANBI-regelgeving. Een reden voor intrekking van de ANBI-status is
bijvoorbeeld een ondeugdelijke administratie of het niet voldoen aan de publicatieplicht.
Binnen de activiteitencode religie, levensbeschouwing en spiritualiteit gaat het om
323 organisaties waarvan de ANBI-status is ingetrokken, in 210 gevallen ging het om
organisaties die ophielden met bestaan. In 113 gevallen is de status ingetrokken naar
aanleiding van toezicht.
Vraag 11
Hoeveel personen ontvingen in 2018 een uitkering in het kader van de Algemene Ouderdomswet
(AOW)? Kunt u dit uitsplitsen naar alleenstaanden en samenwonenden?
Antwoord 11
In 2018 ontvingen gemiddeld 3.411.000 personen een AOW-uitkering (bron jaarverslag
SZW). Hiervan was circa 2/3 gehuwd en 1/3 ongehuwd.
Vraag 12
Hoeveel mensen ontvingen een uitkering volgens de Inkomensvoorziening Ouderen Werklozen
(IOW), uitgesplitst naar mensen die bij aanvang van de Werkloosheidswet (WW)-uitkering
60 jaar of ouder waren en gedeeltelijk arbeidsongeschikten die bij aanvang van de
loongerelateerde Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA)-uitkering 60
jaar of ouder waren?
Antwoord 12
De meest recente cijfers die voorhanden zijn betreffen de (voorlopige) cijfers over
2018, zoals gepresenteerd in het jaarverslag van UWV, aangevuld met uitsplitsing WW/WGA.
2018
Totaal lopende IOW-uitkeringen
6.771
Waarvan WGA
262
Waarvan nul-uitkeringen
1.192
Naar leeftijd
62 jaar
3
63 jaar
533
64 jaar
2.019
65 jaar
3.869
66 jaar
347
Vraag 13
Zijn er recentere cijfers over het aantal huishoudens in Nederland dat risicovolle
of problematische schulden heeft, dan de 1 tot 1,5 miljoen van het Sociaal en Cultureel
Planbureau (SCP) uit 2016? Hoe heeft dit aantal zich in 2018 ontwikkeld?
Antwoord 13
Meer recente cijfers zijn op dit moment niet beschikbaar. Het kabinet vindt een goed
inzicht in de omvang en achtergronden van schuldenproblematiek van belang en wil de
beschikking hebben over kwantitatieve informatie om de omvang van de schuldenproblematiek
te kunnen volgen. Het CBS heeft in opdracht van SZW een onderzoeksmethodiek ontwikkeld
om betrouwbare cijfers over de omvang en achtergronden van schuldenproblematiek in
Nederland te verkrijgen op basis van beschikbare databestanden.3 Deze manier van onderzoek maakt een betere informatievoorziening in de toekomst mogelijk,
waarbij op regelmatige basis nieuwe en vergelijkbare cijfers gepubliceerd kunnen worden.
De ontwikkeling van de omvang van de schuldenproblematiek kan dan door de jaren heen
gevolgd worden. Het CBS voert momenteel het eerste onderzoek uit naar schuldenproblematiek
in Nederland op basis van deze methodiek. De Staatssecretaris verwacht publicatie
in het voorjaar van 2020.
Vraag 14
Hoeveel is er in 2018 uitgegeven in het kader van de subsidieregeling Kansen voor
alle kinderen? Hoeveel is er niet uitgegeven? Wat gaat er gebeuren met de middelen
die voor 2018 begroot waren, maar niet uitgegeven zijn?
Antwoord 14
Voor de subsidieregeling Kansen voor alle kinderen was in 2018 een bedrag van in totaal
€ 5,0 miljoen beschikbaar, waarvan € 4,0 miljoen voor Europees Nederland en € 1,0 miljoen
voor Caribisch Nederland. Voor Caribisch Nederland geldt dat daar subsidietoekenningen
hebben plaatsgevonden voor het genoemde bedrag van € 1,0 miljoen, waarvan de kasuitgaven
in 2018 € 0,8 miljoen zijn geweest. De kasuitgaven in 2019 in verband met deze toekenningen
bedragen € 0,2 miljoen en zijn met gebruikmaking van de zgn. eindejaarsmarge in 2019
beschikbaar gekomen.
Voor het deel Europees Nederland is een bedrag van afgerond € 1,46 miljoen toegekend,
waarvan de kasuitgaven in 2018 € 0,46 miljoen zijn geweest. Voor dit deel van de regeling
was in totaal € 4,0 miljoen beschikbaar, maar zijn er in het aanvraagtijd veel minder
aanvragen ingediend ten opzichte van wat tot aan dit subsidieplafond mogelijk was
geweest. De bij de toekenningen horende kasuitgaven in 2019 en 2020 bedragen samen
€ 1,03 miljoen en zijn eveneens met gebruikmaking van de eindejaarsmarge in 2019 beschikbaar
gekomen en met een kasschuif voor een deel doorgeschoven in 2020. Van het beschikbare
budget is dus een bedrag van € 2,54 miljoen niet benut. Dit bedrag is vrijgevallen.
Vraag 15
Is het volledige arbeidsaanbod dat zich van de arbeidsmarkt heeft teruggetrokken tijdens
de crisis, nu weer terug op de arbeidsmarkt?
Antwoord 15
Er zijn geen cijfers beschikbaar die een beeld geven van iemands arbeidsdeelname over
tijd. Het is daarom niet mogelijk om te zeggen of mensen die zich hebben teruggetrokken
tijdens de crisis nu weer zijn teruggekeerd op de arbeidsmarkt. Wel is duidelijk dat
de groep werklozen nu een stuk kleiner is dan in de crisis. Op het hoogtepunt van
de crisis (2014) waren er nog 660 duizend werklozen. Afgelopen april was dit nog maar
300 duizend. In dezelfde periode is het aantal werkenden gestegen met 710 duizend
tot 8,9 miljoen. Dit laat zien dat er ook mensen zijn die vanuit de niet-beroepsbevolking
de arbeidsmarkt hebben betreden en werk hebben gevonden.
Vraag 16
Wat kunnen de onderliggende oorzaken zijn van de huidige ontwikkeling van de inflatie?
Antwoord 16
De inflatie was in 2018 gemiddeld 1,7 procent, dat is in lijn met de gemiddelde prijsontwikkeling
in de eurozone. Zowel in Nederland als in de eurozone was de prijsstijging in 2018
hoger dan in de voorgaande vier jaar. Volgens het CBS4 is de inflatie in 2018 vooral toe te schrijven aan de prijsontwikkeling van elektriciteit
(prijsstijging van 15,7 procent in 2018) en gas (+ 7,5 procent). Ook was de prijsstijging
van overige verzekeringen (zoals aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekeringen)
met 10,1 procent aanzienlijk.
Vraag 17
Hoe vaak wordt een briefadres geweigerd aan daklozen?
Antwoord 17
Dat is niet bekend en ook niet te achterhalen. Er wordt niet (centraal) bijgehouden
of en hoe vaak een briefadres geweigerd wordt. De uitgifte van briefadressen valt
onder beleidsverantwoordelijkheid van het Ministerie van BZK. Het beleid van BZK richt
zich op voorkomen van onterecht weigeren van een briefadres. Elk geval dat onterecht
geweigerd wordt is daarbij een geval te veel, maar opgemerkt moet worden dat er ook
terechte weigeringsgronden zijn.
Vraag 18
Indien het minimumloon met 10% verhoogd wordt, hoeveel geld extra zou volgens u dan
uitgegeven worden aan de Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl) (ondere andere aan het
Lage-inkomensvoordeel (LIV))? Kunt u uw berekening onderbouwen en uitsplitsen naar
de verschillende onderdelen van de Wtl?
Antwoord 18
Een werkgever krijgt het LIV voor werknemers die tussen de 100% en 125% van het wettelijk
minimumloon verdienen. Daarnaast kunnen werkgevers een tegemoetkoming krijgen voor
jongeren van 18 tot en met 21 jaar (jeugd-LIV). De uurloongrenzen van het LIV en jeugd-LIV
zijn afgeleid van het wettelijk minimumloon.
Bij een verhoging van het wettelijk minimumuurloon (WML), stijgen de uurloongrenzen
mee. Aangenomen dat lonen vlak boven het WML niet evenredig meestijgen zullen meer
mensen binnen de uurloongrenzen van het LIV en jeugd-LIV vallen. Indien het wettelijk
minimumloon met 10% verhoogd wordt, neemt het budgettaire beslag van de Wtl met ruim
€ 400 miljoen structureel toe. Circa € 350 miljoen daarvan is voor het LIV en het
overige voor het Jeugd-LIV. De loonkostenvoordelen (LKV’s) ondervinden geen effect
van het verhogen van het minimumloon.
Vraag 19
Kunt u een vergelijking geven van de kosten van levensonderhoud in Nederland ten opzichte
van alle andere landen in Europa?
Antwoord 19
Jaarlijks maakt het Ministerie van SZW een vergelijking van het kostenniveau in het
buitenland ten opzichte van Nederland voor de actualisatie van de woonlandfactoren
die worden gebruikt in de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid. In deze wet
wordt bepaald dat de uitkeringen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet, de Algemene
nabestaandenwet, de Wet op het kindgebonden budget en de WGA-uitkering (en de eventuele
toeslag op grond van de Toeslagenwet daarop) worden afgestemd op het kostenniveau
van het land waar de belanghebbende of het kind woont. De hoogte is gemaximeerd op
100% van de uitkeringshoogte zoals deze in Nederland is. Het woonlandbeginsel is niet
van toepassing op landen binnen de EU, de EER (Noorwegen, IJsland, Liechtenstein)
en Zwitserland. In onderstaande tabel is het kostenniveau van de lidstaten van de
EU, EER en Zwitserland uitgedrukt ten opzichte van het kostenniveau in Nederland in
2019, waarbij is aangesloten bij de berekeningswijze van de woonlandfactoren 20195 (met uitzondering van de maximering op 100%):
Land
Kostenniveau ten opzichte van Nederland
België
100%
Bulgarije
50%
Cyprus
80%
Denemarken
130%
Duitsland
100%
Estland
70%
Finland
120%
Frankrijk
100%
Griekenland
80%
Hongarije
60%
Ierland
100%
IJsland
140%
Italië
90%
Kroatië
60%
Letland
70%
Liechtenstein
220%
Litouwen
60%
Luxemburg
110%
Malta
80%
Noorwegen
140%
Oostenrijk
100%
Polen
60%
Portugal
80%
Roemenië
50%
Slovenië
80%
Slowakije
70%
Spanje
90%
Tsjechië
60%
Verenigd Koninkrijk
110%
Zweden
120%
Zwitserland
140%
Vraag 20
Waarom zijn er geen recentere cijfers beschikbaar over de beloningsverschillen tussen
mannen en vrouwen? Wordt dat niet meer gemeten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 20
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) doet vanaf 2010 elke twee jaar in opdracht
van het Ministerie van SZW onderzoek naar de beloningsverschillen tussen mannen en
vrouwen bij de overheid en in het bedrijfsleven. Het meest recente CBS-onderzoek is
gepubliceerd in november 2018 en is als bijlage bij het Implementatieplan arbeidsmarktdiscriminatie
naar de Tweede Kamer gestuurd6. In dat onderzoek staan de loonverschillen in 2016 en de ontwikkeling ten opzichte
van eerdere jaren centraal. De loonverschillen in het jaar 2018 zullen onderdeel uitmaken
van het eerstvolgende CBS-onderzoek wat naar verwachting eind 2020 gepubliceerd zal
worden.
Vraag 21
Wat is de reden dat er nog geen nieuwe kerncijfers beschikbaar zijn voor de beloningsverschillen
tussen mannen en vrouwen? Wanneer komen deze wel beschikbaar? Zijn voor het Rijk wel
cijfers van recentere datum beschikbaar?
Antwoord 21
Zie het antwoord op vraag 20.
Vraag 22
Wanneer worden de uitkomsten van het nader onderzoek naar een evenwichtigere kostendekkendheid
van de tegemoetkomingen aan ouders verwacht?
Antwoord 22
Uit de Beleidsdoorlichting van artikel 10 Tegemoetkoming ouders die de Staatssecretaris
op 14 december 2018 naar de Tweede Kamer stuurde blijkt dat de kostendekkendheid van
de kindregelingen niet in alle gevallen evenwichtig is. In de kabinetsreactie heeft
de Staatssecretaris daarom aangegeven dat zij gaat onderzoeken of een herallocatie
van de beschikbare financiële middelen binnen de kindregelingen mogelijk is7. Na de zomer zal de Kamer geïnformeerd worden over het nadere onderzoek naar de doorwerking
van een evenwichtiger kostendekkendheid van de tegemoetkomingen aan ouders in verschillende
situaties. Dit in aanloop naar het geplande AO Kindregelingen in het najaar waar de
beleidsdoorlichting artikel 10 Tegemoetkoming ouders en evaluatie Wet hervorming kindregelingen
geagendeerd staat.
Vraag 23
Aan wat voor soort regio-overstijgende en regiospecifieke ondersteuningsprojecten
is de beschikbare € 5 miljoen uitgegeven?
Antwoord 23
In 2017 hebben 33 arbeidsmarktregio's bij SZW ondersteuningsaanvragen ingediend voor
het versterken van de gecoördineerde werkgeversdienstverlening in hun regio. € 3 miljoen
is uitgekeerd aan de centrumgemeenten van deze arbeidsmarktregio’s gericht op hun
regiospecifieke ondersteuningsvragen, nl. activiteiten die bijdragen aan een gecoördineerde
werkgeversbenadering. Uit de ingediende plannen is ook gebleken dat er vier vraagstukken
zijn die in veel regio’s spelen. De regio-overstijgende activiteiten zijn:
• Campagne bekendheid Werkgeversservicepunt;
• Dashboard;
• Vakmanschap & Professionalisering Werkgeversdienstverlening;
• Intervisie en Kennisdeling.
Een bedrag van € 2 miljoen van de € 5 miljoen wordt besteed aan deze vier bovenregionale
ondersteuningsprojecten. Deze activiteiten lopen door in 2019. Alle 35 arbeidsmarktregio’s
kunnen hieraan deelnemen. Na de zomer zal ik de Kamer informeren over de stand van
zaken van deze activiteiten in mijn aangekondigde brief voor het structureel versterken
van de werkgeversdienstverlening en het matchen in de arbeidsmarktregio’s8.
Vraag 24
Welke activiteiten van de regio-overstijgende projecten in 2018 zijn niet uitgevoerd?
Antwoord 24
De volgende activiteiten voor Matchen op Werk hebben geleid tot onderuitputting in
2018:
• Campagne bekendheid Werkgeversservicepunt;
• Dashboard;
• Vakmanschap & Professionalisering Werkgeversdienstverlening;
• Intervisie en Kennisdeling.
Voor deze regio-overstijgende activiteiten zijn er (voorbereidende) werkzaamheden
uitgevoerd in 2018. Waaronder een Europese aanbesteding voor Intervisie en Kennisdeling
en het UWV heeft een voorbeeld gemaakt voor een dashboard met regionale arbeidsmarktinformatie.
In 2019 vinden er verdere activiteiten (en uitgaven) plaats gericht op het verbeteren
van de gecoördineerde werkgeversdienstverlening in de arbeidsmarktregio’s. Alle 35
arbeidsmarktregio’s kunnen hieraan deelnemen.
Vraag 25
Wat is de stand van zaken van het programma sociaal domein?
Antwoord 25
In het Programma Sociaal Domein werken Rijk en gemeenten sinds 2017 samen met professionals
en betrokken organisaties aan betere hulp voor (kwetsbare) mensen. Op 16 thema’s worden
oplossingen ontwikkeld voor complexe vraagstukken in het sociaal domein. Na 2,5 jaar
ligt de focus binnen het programma op het inzichtelijk maken van de resultaten die
in de trajecten worden bereikt en de lessen die uit de gehanteerde werkwijzen kunnen
worden geleerd. Najaar 2018 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
u via een brief geïnformeerd over de voortgang van het programma sociaal domein ten
behoeve van het AO Sociaal Domein van 14 november 2018 (Kamerstuk 34 477, nr. 52) dat met uw Kamer is gehouden9.
Vraag 26
Hoeveel sociale werkvoorzieningen zijn er sinds de invoering van de Participatiewet
gesloten? Kunt u een overzicht van namen en toelichting geven?
Antwoord 26
Het is essentieel dat mensen die ondersteuning van de overheid nodig hebben die ook
krijgen. Het is daarbij van belang dat de opgedane kennis en expertise van de SW-bedrijven
behouden blijft voor de brede doelgroep van de Participatiewet. De uitvoering van
de Participatiewet is gedecentraliseerd naar gemeenten, en daarmee zijn zij verantwoordelijk
voor de feitelijke organisatie van de sociale werkvoorziening en beschut werk. De
Staatssecretaris beschikt daarom niet over een overzicht met namen en aantallen van
SW-bedrijven die zijn gesloten. De Staatssecretaris is wel bekend met het feit dat
de afgelopen jaren verschillende wijzigingen hebben plaatsgevonden in de uitvoering
van de sociale werkvoorziening. SW-bedrijven vormen zich om tot toekomstbestendige
bedrijven met verschillende organisatievormen. De afgelopen jaren zijn vele bekende
namen verdwenen, maar ook veel nieuwe namen verschenen. Sallcon (Deventer) werd bijvoorbeeld
Konnekted, Breed (Nijmegen) werd Werkbedrijf Rijk van Nijmegen, Atlant-groep (Helmond)
werd Senzer, Felua (Apeldoorn) werd Lucrato, Wedeo (Doetinchem) werd Laborijn, de
bedrijven Dukdalf (Maassluis), TBV (Vlaardingen) en BGS (Schiedam) vormden het nieuwe
werkbedrijf Stroomopwaarts en in Alphen aan de Rijn werd het SW-bedrijf SWA omgedoopt
tot Rijnvicus. Ongeacht de organisatievorm, geldt voor SW-medewerkers dat zij hun
rechten behouden.
Vraag 27
Waarom is het bij de WGA-dienstverlening wel gelukt de capaciteit uit te breiden,
maar bij de WW-dienstverlening niet? Gaat dit om andere professionals?
Antwoord 27
In de brief over de stand van de uitvoering (Kamerstuk 26 448, nr. 608) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de intensivering van de dienstverlening
WW en WGA. Zowel op het terrein van de WW- als van de WGA-dienstverlening bleek intensivering
meer tijd te vragen. De trajecten kennen beide hun eigen tempo en verloop. Bij de
WGA lag het accent op uitbreiding van de capaciteit, in hoofdzaak door arbeidsdeskundigen
te werven. Vooral omdat een deel van hen nog in opleiding is, is de WGA-capaciteit
op dit moment nog niet ten volle productief. Bij de WW-dienstverlening lag de achtblijvende
intensivering met name in de productiviteit van de adviseurs. Een capaciteitsuitdaging
speelde geen rol in het kader van de WW-dienstverlening (zie ook het antwoord op vraag
29). Over de voortgang van de dienstverlening zal de Tweede Kamer voor het zomerreces
nader worden geïnformeerd.
Vraag 28
Kan de volgende zin nader worden toegelicht: «Bij de WGA speelt dat de uitbreiding
van de capaciteit wel goed is gegaan, maar dat de productiviteit van de professionals
druk zet op de ruimte om aanvullende dienstverlening te bieden.»? Wordt hiermee bedoeld
dat de professionals (nog) niet in staat zijn om de juiste dienstverlening te bieden?
Zo ja, waarom zijn ze daar (nog) niet toe in staat? Zo nee, wat wordt er bedoeld met
deze zin?
Antwoord 28
UWV en SZW zien verbeterruimte voor de productiviteit. Zoals de Algemene Rekenkamer
aangeeft, is er capaciteitsverlies door de opleiding van nieuwe medewerkers. Daarnaast
kan een profiling instrument leiden tot een meer effectieve en ook meer efficiënte benutting van de
capaciteit. In de WW-dienstverlening heeft een dergelijk instrument zijn waarde reeds
bewezen.
Vraag 29
Wanneer verwacht u dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) voldoende
in staat is om de gewenste persoonlijke dienstverlening aan WW-gerechtigden en WGA-gerechtigden
te bieden?
Antwoord 29
Om de realisatie van de dienstverlening aan WW-gerechtigden op het afgesproken niveau
te brengen zet UWV in op WW-dienstverlening gedurende de gehele WW-periode, op het
juiste moment en op maat. Goede dienstverlening bieden aan de groep die ondanks de
aantrekkende arbeidsmarkt niet aan het werk komt, stelt hoge eisen aan het vakmanschap
van de adviseurs. Het ontwikkelen van dit vakmanschap kost tijd en energie. Op dit
moment wordt met name hard gewerkt om de productiviteit van de adviseurs te verhogen
door middel van betere ondersteuning en gerichte inzet van interventies. Het op niveau
krijgen van de dienstverlening is, naast de inzet van UWV, afhankelijk van arbeidsmarkt
gerelateerde factoren zoals het niveau van de werkloosheid.
Ten aanzien van de dienstverlening aan WGA-gerechtigden werkt UWV enerzijds hard aan
het op orde brengen en – gelet de krapte op de arbeidsmarkt – houden van capaciteit
en productiviteit. De feitelijke instroom in de IVA en WGA is afhankelijk van ontwikkelingen
op de arbeidsmarkt en naar aard en omvang niet helemaal voorspelbaar. Mogelijk zal
het UWV extra moeten opschalen. Anderzijds wordt vol ingezet op het vergaren van kennis
en inzicht in bewezen effectieve interventies: wat werkt voor wie? In het najaar van
2019 start daartoe een onderzoek naar de effecten van verschillende niveaus van dienstverlening
en loopt een meerjarig kennisprogramma naar het effect van allerhande interventies.
Op basis van de uitkomsten van dit programma kunnen wij bepalen wat gewenste persoonlijke
dienstverlening voor WGA’ers is.
Over de voortgang van de dienstverlening zal de Tweede Kamer voor het zomerreces nader
worden geïnformeerd.
Vraag 30
Zijn de cijfers over mensen met (een risico op) problematische schulden de cijfers
uit 2014 of zijn er inmiddels nieuwe cijfers beschikbaar?
Antwoord 30
De meest recente cijfers over de omvang en achtergronden van schuldenproblematiek
in Nederland komen uit het onderzoek Huishoudens in de rode cijfers 2015 van onderzoeksbureau Panteia (bijlage bij Kamerstuk 24 515, nr. 322).
Het kabinet vindt een goed inzicht in de omvang en achtergronden van schuldenproblematiek
van belang en wil de beschikking hebben over kwantitatieve informatie om de omvang
van de schuldenproblematiek te kunnen volgen. Het CBS heeft in opdracht van SZW een
onderzoeksmethodiek ontwikkeld om betrouwbare cijfers over de omvang en achtergronden
van schuldenproblematiek in Nederland te verkrijgen op basis van beschikbare databestanden.10 Deze manier van onderzoek maakt een betere informatievoorziening in de toekomst mogelijk,
waarbij op regelmatige basis nieuwe en vergelijkbare cijfers gepubliceerd kunnen worden.
De ontwikkeling van de omvang van de schuldenproblematiek kan dan door de jaren heen
gevolgd worden. Het CBS voert momenteel het eerste onderzoek uit naar schuldenproblematiek
in Nederland op basis van deze methodiek. De Staatssecretaris verwacht publicatie
in het voorjaar van 2020. (zie ook vraag 13)
Vraag 31
Welk zicht heeft u op de effectiviteit van gemeentelijke schuldhulpverlening? Welke
onderzoeken en cijfers zijn hierover beschikbaar?
Antwoord 31
Rode draad uit de monitoring en evaluatie van gemeentelijke schuldhulpverlening is
dat er mogelijkheden zijn om mensen met schulden eerder en beter te bereiken en mensen
die hulp krijgen verder te ontzorgen en effectiever te helpen.
Gemeenten monitoren en evalueren schuldhulpverlening in hun gemeente in de eerste
plaats zelf. Divosa en NVVK verzamelen deze informatie voor respectievelijk de Divosa
Benchmark Armoede & Schulden en NVVK Jaarverslagen. NIBUD en CBS onderzoeken schulden
in Nederland. Recente voorbeelden zijn de rapporten «Financiële problemen 2018» van
NIBUD en «Verkenning geregistreerde problematische schulden» van CBS. Regelmatig laat
de Staatssecretaris onderdelen van schuldhulpverlening evalueren, zoals de «Aansluiting
minnelijke schuldhulpverlening en wettelijke schuldsanering» (bijlage bij Kamerstuk
24 515, nr. 489).
Vraag 32
Hoeveel gemeenten weigeren daklozen nog een briefadres?
Antwoord 32
Zie het antwoord op vraag 17.
Vraag 33
Hoeveel extra inspecteurs zijn ingezet vanuit de € 13 miljoen die in 2018 beschikbaar
was voor de versterking en verbinding van de handhavingsketen?
Antwoord 33
Overeenkomstig het Jaarplan 2018 is van de eerste tranche van € 13 miljoen circa € 4,4 miljoen
besteed aan versterking van delen van de inspectieketen op het kerndepartement. Voorts
is, conform het Jaarplan een aantal disciplines binnen de Inspectie versterkt om uitbreiding
mogelijk te maken.
Per saldo is het personeelsbestand met circa 125 fte toegenomen in 2018. De werving
resulteerde in aanname van 90 inspecteurs in 2018. De werving van rechercheurs is
eind 2018 gestart.
In de periode tot en met 2022 zal de Inspectie stapsgewijs haar personeelsbestand
met ruim 400 fte uitbreiden ten opzichte van de startsituatie eind 2017. Dit zal zowel
in 2019 als de komende jaren leiden tot het stellen van vacatures door de Inspectie
SZW. Momenteel loopt de werving voor tientallen posities. De versterking vindt gespreid
plaats in de tijd aangezien ook de budgettaire middelen opbouwen naar uiteindelijk
€ 50,5 miljoen. De spreiding is ook wenselijk omdat de organisatie de uitbreiding
moet kunnen organiseren en opnemen om tot productieve inzet te komen. Uitvloeisel
van de ICF doelen is bijvoorbeeld dat de uitbreiding in de eerste jaren sterk gericht
is op meer inzet voor veilig en gezond werk, omdat ernaar wordt gestreefd om die ICF
doelen in 2020 te bereiken. De extra inzet voor eerlijk werk is gespreid over de gehele
4 jaars periode omdat dat ICF doel voor 2023 wordt nagestreefd. In het Jaarverslag
van het Ministerie van SZW en in de Jaarverslagen 2018 en 2019 van de Inspectie SZW
wordt met betrekking tot de Kerncijfers ICF nader ingegaan op de capaciteitsinzet
op de diverse domeinen. Het Meerjarenplan 2019–2022 (MJP) van de Inspectie SZW geeft
inzicht in de verdeling over de verschillende disciplines binnen de Inspectie. Grafiek
2 op pagina 37 van het MJP laat de verdeling zien van de middelen over de verschillende
disciplines, inspecteurs, rechercheurs, onderzoekers, analisten, projectleiders, meldkamer,
boete opleggers, handhaving, programmering, financiën, management etc. binnen de Inspectie
SZW.
Vraag 34
Hoeveel inspecteurs zijn er nu in totaal beschikbaar voor de versterking en verbinding
van de handhavingsketen?
Antwoord 34
Zie het antwoord op vraag 33.
Vraag 35
Hoeveel inspecteurs worden er naar verwachting nog geworven?
Antwoord 35
Zie het antwoord op vraag 33.
Vraag 36
Hoeveel extra rechercheurs zijn ingezet vanuit de € 13 miljoen die in 2018 beschikbaar
was voor de versterking en verbinding van de handhavingsketen?
Antwoord 36
Zie het antwoord op vraag 33.
Vraag 37
Hoeveel rechercheurs zijn er nu in totaal beschikbaar voor de versterking en verbinding
van de handhavingsketen?
Antwoord 37
Zie het antwoord op vraag 33.
Vraag 38
Hoeveel rechercheurs worden er naar verwachting nog geworven?
Antwoord 38
Zie het antwoord op vraag 33.
Vraag 39
Welke resultaten zijn tot op heden geboekt voor het ondersteunen van bedrijven bij
preventieve activiteiten op het terrein van eerlijk, gezond en veilig werken?
Antwoord 39
Tijdens een landelijke startbijeenkomst op 7 november 2018 van het programma Eerlijk,
Gezond en Veilig hebben rond de 150 deelnemers van diverse brancheorganisaties, kennisinstituten,
bedrijven en andere betrokken partners ervaringen en kennis met elkaar uitgewisseld
om eerlijk, gezond en veilig werken te bevorderen. Verder is een themabijeenkomst
voorbereid over cao-naleving, deze zal op 24 juni a.s. plaatsvinden. Via het Arboportaal11 worden vanuit het programma goede voorbeelden van preventie op het terrein van eerlijk,
gezond en veilig werk ontsloten voor branches en bedrijven.
Op dit moment wordt door middel van onderzoek in kaart gebracht welke goede voorbeelden
en activiteiten uit de praktijk kunnen dienen als inspiratie op het gebied van het
bevorderen van eerlijk werk. Een subsidieregeling om branches, werkgevers- en werknemersorganisaties
financieel te ondersteunen bij preventieve activiteiten is voorbereid. Er wordt naar
gestreefd om deze regeling, na publicatie in de Staatscourant en inwerkingtreding,
nog voor het zomerreces open te stellen voor subsidieaanvragen.
Vraag 40
Wat zijn de huidige hoogtes van de onderstand, de Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch
Nederland (AOV), de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en het wettelijk minimumloon
op Caribisch Nederland voor verschillende huishoudens?
Antwoord 40
Vooraf zij vermeld dat de hoogte van het wettelijk minimumloon en de uitkeringen voor
elk openbaar lichaam afzonderlijk wordt vastgesteld. Hierna worden per situatie dan
ook telkens drie bedragen genoemd, zoals deze gelden voor resp. Bonaire, Sint Eustatius
(Statia) en Saba. De vermelde bedragen zijn uitgedrukt in de lokale munteenheid (USD).
Tevens zij opgemerkt dat de vraag naar de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
is betrokken bij de weergave van de situatie van volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid
in de onderstand, waarmee recht op de daaraan gerelateerde toeslag ontstaat. De hoogte
van de loondervingsuitkering op grond van de Wet ziekteverzekering BES resp. de Wet
ongevallenverzekering BES is niet aan te geven, omdat deze in verhouding staat tot
het dagloon op het tijdstip van intreden van de arbeidsongeschiktheid en dus geen
vaste bedragen kent.
De onderstand, die een basisbedrag en situationeel afhankelijke toeslagen omvat, wordt
op basis van een periode van 2 weken vastgesteld. Voor een aantal voorbeeldhuishoudens
levert dat het volgende plaatje op maandbasis op:
Bonaire
Eustatius
Saba
Alleenstaande inwonend
358
446
429
Alleenstaande zelfstandig wonend
492
615
592
Alleenstaande, inwonend, arbeidsongeschikt
594
741
713
Alleenstaande, zelfstandig wonend, arbeidsongeschikt
728
910
875
Alleenstaande ouder, zelfstandig wonend, 2 kinderen
587
735
706
Gehuwden, zelfstandig wonend, 2 kinderen
715
895
860
Gehuwden, zelfstandig wonend, 2 kinderen, arbeidsongeschikt
951
1.190
1.144
De hoogte van de AOV-uitkering – zonder korting wegens niet opgebouwde jaren – is
maandelijks:
Bonaire
Eustatius
Saba
Volledig AOV-bedrag per AOV-gerechtigde
644
805
774
Extra tegemoetkoming AOV-gerechtigden op duurder eiland
45
64
Toeslag jongere partner (hiervoor geldt een inkomensgrens)
441
551
530
De bedragen voor het wettelijk minimumloon zijn momenteel:
Per uur
Per maand
Per jaar
Bonaire
5,16
894
10.733
Sint Eustatius
6,46
1.120
13.437
Saba
6,21
1.076
12.917
Bovenstaande bedragen gelden voor personen van 21 jaar en ouder. Voor jongeren is
het wettelijk minimumloon een percentage van bovengenoemde bedragen.
Vraag 41
Welk deel van de € 13 miljoen is ingezet voor werving en hoeveel extra inspecteurs
heeft dit opgeleverd?
Antwoord 41
Zie het antwoord op vraag 33.
Vraag 42
Hoeveel werknemers hebben nu geen toegang tot een vertrouwenspersoon?
Antwoord 42
Het is niet bekend hoeveel werknemers geen toegang hebben tot een vertrouwenspersoon,
wel is bekend dat werknemers vaker toegang hebben tot een vertrouwenspersoon naarmate
het bedrijf groter is. In juni 2018 is aan uw Kamer het onderzoek «Vertrouwenspersonen
in organisaties, onderzoek naar de rol en positie van vertrouwenspersonen ongewenste
omgangsvormen» verzonden12. Daaruit blijkt dat van de onderzochte arbeidsorganisaties 51% een vertrouwenspersoon
heeft aangesteld. Het kan daarbij gaan om één of meerdere interne vertrouwenspersonen,
externe vertrouwenspersonen of een combinatie van beide. Van de onderzochte organisaties
met 5–9 werknemers heeft 28% een vertrouwenspersoon aangesteld. Bij organisaties met
10–49 medewerkers is dat 69%. Bij organisaties met 50–99 werknemers en 100 of meer
werknemers gaat het om respectievelijk 87 en 92%.
Vraag 43
Kunt u een nadere toelichting geven op de pilot die de Sociale Verzekeringsbank (SVB)
gestart is om beslaglegging in het buitenland makkelijker te maken?
Antwoord 43
De SVB heeft in het kader van de pilot 3 zaken opgepakt in het buitenland. Een aantal
zaken loopt en de SVB pakt een aantal zaken binnenkort op. Er is tot nog toe nog geen
beslag gelegd. Het beeld is dat beslaglegging in het buitenland niet gemakkelijk uit
te voeren is. Ik zal u in de brief «Stand van de uitvoering» die ik in december 2019
naar uw Kamer zal zenden, nader informeren over de stand van zaken van de pilot.
Vraag 44
Hoeveel geld is begroot voor het vierjarige programma Preventie Beroepsziekten?
Antwoord 44
Er is € 2 miljoen per jaar begroot voor de periode 2018–2021.
Vraag 45
Hoeveel geld is begroot voor het monitoren of er voldoende capaciteit aanwezig is
in de asbestsaneringsmarkt om het verbod op asbestdaken te halen?
Antwoord 45
In het debat op 6 maart over asbest is de motie13 van Kamerlid Aartsen (VVD) aangenomen om te monitoren of voldoende capaciteit in
de asbestsaneringsmarkt aanwezig is om het verbod op asbestdaken te halen. Het Ministerie
van IenW is voor de invoering van het verbod op asbestdaken verantwoordelijk en verantwoordelijke
voor de uitvoering van deze motie. Overigens is de aanpassing van de wet die het asbestdakenverbod
mogelijke zou maken, op 4 juni 2019 door de Eerste Kamer verworpen (Handelingen II
2018/19, nr. 33, item 6).
Vraag 46
Hoeveel geld is begroot voor voorlichting aan werkgevers rondom chroom-6?
Antwoord 46
Voor de communicatie specifiek over Chroom-6 is in 2019 € 160.000 begroot. Er zal
in 2019 tweemaal een week lang een radiospot worden uitgezonden. Tevens is Chroom
6 onderdeel van de brede aanpak van gevaarlijke stoffen in het programma preventieve
beroepsziekten (zie ook vraag 44). In dat kader is er aandacht voor het onderwerp
in de tweewekelijkse nieuwsbrief, worden berichten op de belangrijkste online-kanalen
geplaatst en werkbezoeken georganiseerd. Daarnaast is een focusgroep chroom-6 ingesteld
bestaande uit diverse overheidsopdrachtgevers, -werkgevers en ProRail om ondersteuning
te bieden bij de implementatie van een gezamenlijk protocol over veilige werkwijzen
met Chroom 6, en om in het najaar een bijeenkomst te organiseren voor grote opdrachtgevers
en voor organisaties van branches waarin gewerkt wordt met chroom-6 zoals de bouw
en metaal. De bijeenkomst is gericht op kennisdeling over chroom-6 en het bieden van
handelingsperspectief. Tot slot zal informatie waaronder veilige werkwijzen en goede
praktijken worden verzameld en verspreid via Arboportaal.
Vraag 47
Hoeveel personen maakten in 2018 gebruik van de Algemene nabestaandenwet (Anw)?
Antwoord 47
Zoals aangegeven boven tabel 4.9.4 op pagina 108 waren er in 2018 in totaal circa
31.000 personen die een Anw-uitkering ontvingen.
Vraag 48
Waar worden de loon- en prijsbijstellingen bij het macrobudget participatiewetuitkeringen,
arbeidsongeschiktheid en AOW door veroorzaakt?
Antwoord 48
De loon- en prijsbijstellingen bij een bepaalde uitkeringsregeling worden veroorzaakt
door de wettelijke indexatie van die regeling. Onderstaand wordt omschreven welke
factoren de indexatie van de AOW, de bijstandsnorm (bepalend voor de loon- en prijsbijstelling
van het macrobudget) en de arbeidsongeschiktheidsregelingen (IVA, WGA en WAO) beïnvloeden.
De AOW is netto-netto gekoppeld. Dit betekent dat de hoogte van een AOW-uitkering
wordt afgeleid van het netto referentieminimumloon. De hoogte van het netto referentieminimumloon
is afhankelijk van de hoogte van het brutominimumloon en de ontwikkeling in fiscale
variabelen, zoals de heffingskorting en de lengte van de belastingschijven. De loon-
en prijsbijstelling in de AOW wordt dus veroorzaakt door een samenspel van de ontwikkeling
van het brutominimumloon en veranderingen in de fiscaliteit. Dit geldt ook voor de
bijstand. Belangrijk verschil is dat er in het netto-netto traject van de AOW wordt
gerekend met een dubbele algemene heffingskorting, waar de dubbele algemene heffingskorting
in het netto-netto traject van de bijstand stapsgewijs wordt afgebouwd. De loon- en
prijsbijstelling van de arbeidsongeschiktheidsregelingen wordt veroorzaakt door de
ontwikkeling van de lonen in de marktsector (contractloon en incidenteel) en de ontwikkeling
in het brutominimumloon.
Vraag 49
Waaruit blijkt dat ouders sterker hebben gereageerd op de intensivering van de kinderopvangtoeslag
dan verwacht? Wat kan de reden hiervan zijn?
Antwoord 49
Uit realisatiecijfers blijkt dat het gebruik van kinderopvang sterker is toegenomen
dan verwacht. Gezien het feit dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de economische
ontwikkeling belangrijke verklarende factoren zijn voor het gebruik van kinderopvang,
ligt het in de rede dat de impact van deze factoren groter is dan verwacht.
Vraag 50
Komen de lagere uitgaven aan re-integratie arbeidsongeschikten door de onderbezetting
bij het UWV?
Antwoord 50
Ja, dit is het gevolg van onderbezetting bij UWV in het verleden. De kosten van ingekochte
re-integratietrajecten slaan deels neer in latere jaren. In 2017 zijn afspraken gemaakt
over het inzetten van een basaal model aan dienstverlening en 2018 is UWV gestart
met het geleidelijk uitbreiden van de uitvoeringscapaciteit. Het effect van meer ingekochte
trajecten kent daarmee een vertraging in de uitgaven.
Vraag 51
Welk deel van de lagere uitgaven aan re-integratie komt doordat er minder uitkeringsgerechtigden
waren?
Antwoord 51
De lager dan geraamde uitgaven zijn niet voor een specifiek deel toe te wijzen aan
het aantal uitkeringsgerechtigden. De uitgaven zijn ook afhankelijk van de mogelijkheden
en behoefte aan ondersteuning van de doelgroep. Daarnaast is de inzet van re-integratie
afhankelijk van de uitvoeringscapaciteit van UWV.
Vraag 52
In welke sectoren is het LIV het meest uitgekeerd? Hoe ziet de loonontwikkeling in
deze sectoren eruit?
Antwoord 52
In de sectoren horeca en detailhandel is het meest uitgekeerd. In het eerste kwartaal
van 2019 zijn de cao-lonen (per uur inclusief bijzondere beloningen) gemiddeld met
2,2 procent toegenomen. In het eerste kwartaal van 2019 stegen de cao-lonen in de
horeca en detailhandel bovengemiddeld, met respectievelijk 2,8% en 2,4%.14
Vraag 53
Hoe groot zijn de bedrijven die aanspraak hebben gemaakt op het LIV?
Antwoord 53
De grootte van het bedrijf is niet relevant voor het recht op LIV. Daarom wordt er
geen structurele uitsplitsing van de LIV-gelden naar bedrijfsgrootte bijgehouden.
Wel is bekend dat er in 2018 circa 450 bedrijven zijn (van de circa 93.500) die een
LIV hebben ontvangen (over 2017) voor meer dan 70 werknemers.
Vraag 54
Hoeveel bedrijven hebben meer dan 50 werknemers voor wie het LIV wordt ontvangen?
Antwoord 54
Zie het antwoord op vraag 53.
Vraag 55
Constaterende dat in het kader van het LIV in 2018 in totaal € 474 miljoen uitgekeerd
is aan ruim 93.500 werkgevers ten behoeve van ruim 413.000 werknemers, wat is het
aandeel 45-plussers dat LIV ontving in 2018?
Antwoord 55
Leeftijd is niet relevant om in aanmerking te komen voor het LIV. Gegevens over de
onderverdeling naar leeftijd zijn daarom niet beschikbaar.
Vraag 56
Kunt u bij de 93.500 werkgevers die LIV hebben ontvangen een uitsplitsing geven naar
sectoren?
Antwoord 56
De Minister heeft op 13 februari 2018 onderstaand overzicht naar uw Kamer gestuurd
met een verdeling van de LIV-gelden over de sectoren (Kamerstuk 25 883, nr. 322).
Sectorcode
Sector1
Relatief aandeel2
33
Horeca algemeen
13%
17
Detailhandel en ambachten
12%
52
Uitzendbedrijven
7%
12
Metaal- en technische bedrijfstakken
6%
66
Overheid, overige instellingen
6%
42
Groothandel II
5%
45
Zakelijke dienstverlening III
5%
1
Agrarisch bedrijf
5%
35
Gezondheid
4%
20
Havenbedrijven
4%
19
Grootwinkelbedrijf
4%
18
Reiniging
3%
44
Zakelijke dienstverlening II
3%
51
Algemene industrie
3%
32
Overig goederenvervoer
2%
41
Groothandel I
2%
64
Overheid, provincies en gemeenten
2%
10
Metaalindustrie
1%
13
Bakkerijen
1%
16
Slagers overig
1%
43
Zakelijke dienstverlening I
1%
50
Voedingsindustrie
1%
55
Overige takken van bedrijf en beroep
1%
Overige sectoren
8%
Totaal
100%
X Noot
1
Voor de sectorindeling is aangesloten bij de sectorcode WGA.
X Noot
2
Afgerond op een heel getal.
Vraag 57
Kunt u op basis van specifieke informatie over sectoren en grootte een inschatting
maken van welk percentage (mag ook een range zijn) van de middelen voor het LIV terechtkomen
bij kleine werkgevers met minder dan 25 man personeel?
Antwoord 57
Zie het antwoord op vraag 53.
Vraag 58
Welke onderzoeken en voorlichtingscampagnes zijn niet doorgegaan of pas in 2019 gestart?
Antwoord 58
Het budget Opdrachten art. 1 wordt gebruikt voor uitgaven voor onderzoeken, opdrachten
algemeen, voorlichting en handhaving. Vooral op onderzoek en voorlichting is minder
uitgegeven dan begroot.
De volgende onderzoeken zijn niet doorgegaan:
• Het onderzoek naar Gelijke beloning van mannen en vrouwen in Caribisch Nederland is
niet doorgegaan, omdat op dat moment onvoldoende duidelijkheid bestond over de uitvoerbaarheid;
• Voorts is afgezien van een actualisatie van het SEO-onderzoek naar verdringing op
de arbeidsmarkt, omdat andere organisaties al onderzoeken hadden gepland rond dit
thema;
• In de zomer van 2018 is besloten om het onderzoek Passende Zekerheden, dat EZK en
SZW gezamenlijk zouden uitvoeren, niet meer te laten uitvoeren.
Naar 2019 zijn doorgeschoven de evaluatie van de Wet werken na de AOW-gerechtigde
leeftijd, een onderzoek naar de arbeidsmarkteffecten van de maatregelen van de Wet
DBA, een vergelijkend onderzoek naar de handhaving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
in het internationaal wegtransport, de vervolgstudie op het SCP-rapport Verschil in
Nederland en een onderzoek naar de naleving van de Wet op de ondernemingsraden. Voorts
zijn enkele onderzoeken wel in 2018 gestart, maar worden de uitgaven gedaan na afronding
in 2019. Ten slotte is het onderzoek Bijdrage PIAAC: uitbreiding 65+ niet doorgegaan
in 2018, dit wordt doorgeschoven naar 2019 of 2020.
Vraag 59
Wat is de reden dat het aantal reactieve inspecties verder toeneemt?
Antwoord 59
In de brief van 31 oktober 201815 over de uitbreiding van de Inspectieketen Inspectie SZW is ingegaan op het herstel
van de balans tussen ongevalsonderzoek en actieve inspecties. Het toenemend aantal
ongevallen, onder andere als gevolg van de aantrekkende economie, is daarbij een belangrijke
factor. Dat vergt veel capaciteit. Dit terwijl in 2018 de extra middelen nog niet
tot extra inzet van personeel leidden, omdat het werven, selecteren, opleiden en begeleiden
op korte termijn capaciteitsinzet van het zittende personeel kost. Voorts geldt dat
de toenemende juridisering ongevalsonderzoek bewerkelijk maakt. Hierdoor is de balans
tussen actieve en reactieve inspecties in 2018 onder druk blijven staan. De ICF doelstelling
is om die balans in 2020 te herstellen.
Vraag 60
Hoe verklaart u de relatief sterke toename van 7,5% (van 4,0% naar 4,3%) van het ziekteverzuim
in 2018 ten opzichte van 2017?
Antwoord 60
Deze (geringe) toename van het ziekteverzuim past in het beeld dat in tijden van hoogconjunctuur
het ziekteverzuim in het algemeen toeneemt.
Vraag 61
Hoe verklaart u de relatief sterke toename van 15,6% (van 3,2% naar 3,7%) van werknemers
met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte in 2018 ten opzichte
van 2016?
Antwoord 61
De stijging van 15,6% (van 3,2% naar 3,7%) van een door een arts bevestigde beroepsziekte
lijkt vooral gelegen in de toename van een door een arts bevestigde burn-out-beroepsziekte.
Zoals toegezegd aan uw Kamer in de brief van 14 juni 2018 over de stand van zaken
van psychosociale arbeidsbelasting (Kamerstuk 25 883, nr. 329) laat ik een onderzoek uitvoeren dat meer inzicht moet geven in de achterliggende
oorzaken van burn-out in relatie tot werk-privé omstandigheden onder verschillende
risicogroepen en risicosectoren, zoals onderwijs en zorg. De Staatssecretaris heeft
toegezegd uw Kamer over de tussenresultaten van dit onderzoek eind 2019 te informeren.
Vraag 62
Waarom betreft het werknemers met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte?
Zijn er geen cijfers beschikbaar over het aantal werknemers met een daadwerkelijk
door een arts vastgestelde beroepsziekte? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 62
De cijfers komen voort uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) die door
werknemers wordt ingevuld. Een zo volledig en betrouwbaar mogelijk totaalbeeld van
de incidentie van beroepsziekten in Nederland per jaar, wordt in de Arbobalans gepubliceerd.
Daarbij wordt niet alleen gebruik gemaakt van de NEA, maar worden verschillende informatiebronnen
gecombineerd, zoals het Peilstation Intensief Melden (PIM) van het Nederlands Centrum
voor Beroepsziekten (NCvB), de Zelfstandigen Enquête Arbeidsomstandigheden (ZEA) en
cijfers van het RIVM op basis van volksgezondheid- en zorgregistraties. De verschillende
bronnen operationaliseren beroepsziekten op andere wijze en geven tezamen een totaalbeeld.
Het PIM geeft aantallen meldingen van beroepsziekten door bedrijfsartsen. In de NEA
en ZEA gaat het om aantallen werknemers en zelfstandig ondernemers die zelf rapporteren
dat ze één of meer beroepsziekten hebben die vastgesteld is (of zijn) door een arts.
Vraag 63
Waarom ontbreken de cijfers voor 2018 met betrekking tot zelfstandigen met een volgens
henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte? Is de verwachting dat de sterke
stijging van 18,8% van 2014 naar 2016 zich heeft doorgezet?
Antwoord 63
De Zelfstandigen Enquête Arbeidsomstandigheden ZEA wordt éénmaal per twee jaar uitgevoerd
in de oneven jaren. Dat verklaart de afwezigheid van cijfers in 2018. Voor de ZEA
2019 heeft de uitvraag in het voorjaar plaatsgevonden. De resultaten worden nu verwerkt
en begin juli dit jaar gepubliceerd.
Vraag 64
Hoeveel inspecteurs en rechercheurs zijn er in 2018 bij de Inspectie SZW gestart?
Antwoord 64
Zie het antwoord op vraag 33.
Vraag 65
Hoeveel vacatures zijn er op dit moment bij de Inspectie SZW (uitgesplitst naar functie)?
Antwoord 65
Zie het antwoord op vraag 33.
Vraag 66
Hoeveel inspecteurs heeft de Inspectie SZW nog nodig om haar taak naar behoren uit
te kunnen voeren?
Antwoord 66
De motie van het lid Heerma c.s.16 vroeg naar beoordeling van de toereikendheid van de inspectiecapaciteit. Dit heeft
geleid tot ontwikkeling van het Inspectie Control Framework (ICF). In het Regeerakkoord
2017 is € 50 miljoen per jaar vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen
van de Inspectie SZW conform het ICF. In de periode tot en met 2022 zal de Inspectie
stapsgewijs haar personeelsbestand met ruim 400 fte uitbreiden ten opzichte van de
startsituatie eind 2017 om de in de begroting en het jaarplan benoemde ICF indicatoren
te behalen.
Vraag 67
In hoeverre is in 2018 meer samengewerkt en informatie uitgewisseld met de opsporingsorganisatie
van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Antwoord 67
De Inspectie SZW heeft een bijzondere Opsporingsdienst (BOD) die onder gezag van het
Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijke onderzoeken uitvoert.
De Inspectie voert sinds 2014 in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS) onderzoeken uit naar fraude in de zorg. De samenwerking van
de ketenpartners in de Zorg op het terrein van de bevordering van de rechtmatigheid
en de bestrijding van fraude is georganiseerd in het zogenaamde TIZ-netwerk (Taskforce
Integriteit Zorgsector). De Inspectie SZW heeft in december 2018 in samenwerking met
de ketenpartners een signaleringsbrief gemaakt en deze naar de Minister van VWS gezonden.
In deze brief zijn belangrijke en urgente signalen van de ketenpartners in de TIZ
beschreven. De Ministers en Staatssecretaris van VWS hebben deze signaleringsbrief
op 21 december 2018 aan uw Kamer gezonden als bijlage bij de Eerste voortgangsrapportage
rechtmatige zorg 2018–202117.
Vraag 68
Hoe verklaart u dat ondanks dat er € 13 miljoen extra beschikbaar was voor de versterking
en verbinding van de handhavingsketen, het aantal controles en onderzoeken voor het
zoveelste jaar op rij is gedaald?
Antwoord 68
Zoals in het jaarplan 2018 voorzien, vergt het werven, selecteren, opleiden en begeleiden
van nieuw personeel doorlooptijd en ook extra inzet van het bestaande personeel. In
het Jaarplan 2018 is als vuistregel geformuleerd dat extra uitgaven voor personeel
in jaar N daardoor in jaar N+1 tot extra operationele inzet leiden. Voorts geldt overigens
dat er geen directe relatie is tussen uitgaven en aantallen inspecties. Dit in verband
met de beweging «van streepjes naar effect» die in de Begroting SZW, Jaarplan Inspectie
SZW, Jaarverslag SZW en het Jaarverslag Inspectie SZW ook wordt geïllustreerd met
de opname van en rapportage over beoogde maatschappelijke effecten.
Vraag 69
Hoe verklaart u dat het totaal aantal inspecties en onderzoeken de afgelopen vijf
jaar met 54% is afgenomen, van 22.641 in 2014 naar 10.468 in 2018?
Antwoord 69
Zie het antwoord op vraag 68.
Vraag 70
Hoeveel klachten en/of handhavingsverzoeken zijn er de afgelopen vijf jaar ingediend
bij de Inspectie SZW? Hoeveel daarvan hebben geleid tot een daadwerkelijk onderzoek
of controle?
Antwoord 70
In het jaarverslag Inspectie SZW 201818 wordt ingegaan op de (groei van) ongevalmeldingen, klachten en signalen.
Het totaal aantal klachten & signalen die de Inspectie heeft ontvangen in de periode
2015–2018
Beslissing op de klachten & signalen in de periode 2015–2018
Vraag 71
Wat was vanaf 2007 tot op heden het jaarlijkse budget voor de Inspectie SZW (voorheen
Arbeidsinspectie)?
Antwoord 71
De Inspectie SZW is in 2011 gevormd en formeel per 2012 ingesteld. De cijfers voor
de jaren voor 2012 zijn ontleend aan het jaarverslag over 2011 van de Inspectie SZW
en bevatten een consolidatie van voordien afzonderlijke delen.
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Uitgaven x € 1 mln.
106
102
91
97
96
98
103
103
103
115
Vraag 72
Wat was vanaf 2007 tot op heden de omvang (in fte’s) van de Inspectie SZW (voorheen
Arbeidsinspectie), uitgesplitst naar inspecteurs en overig (kantoor)personeel?
Antwoord 72
Ten aanzien van de gevraagde uitsplitsing geldt dat deze voor een deel van de periode
(vanaf 2012 tot 2015) beschikbaar is in het rapport van ABD Topconsult, pagina 2419. Voor 2016 is de uitsplitsing opgenomen op pagina 64 van het Jaarverslag 201620. Het meerjarenplan 2019–202221 bevat de uitsplitsing voor 2017 en geeft tevens de uitsplitsing van het personeel
over de verschillende disciplines na voltooiing van de uitbreiding in 2022 weer.
Vraag 73
Wat was vanaf 2007 tot op heden het aantal bedrijfsbezoeken van de Inspectie SZW (voorheen
Arbeidsinspectie), uitgesplitst naar sector en in relatie tot het totaal aantal bedrijven
actief in de desbetreffende sector?
Antwoord 73
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik uw Kamer naar jaarverslagen, begrotingen
en jaarplannen van de Inspectie SZW. Daar wordt ingegaan op de mate waarin cijfers
al dan niet vergelijkbaar zijn in de tijd. Cijfers zijn per definitie niet zonder
reserve vergelijkbaar in de tijd omdat er voortdurend sprake is van aanpassingen in
de te handhaven wetgeving en van aanpassingen in de gevolgde handhavingsstrategie.
Bovendien is de Inspectie zich de afgelopen jaren steeds meer gaan richten op het
centraal stellen van maatschappelijk effect. Daarbij hanteert de Inspectie een brede
interventiemix, waarbij zij kijkt welke interventie leidt tot het meeste maatschappelijk
effect. Een bovenmatige focus op aantallen inspecties zegt weinig over het maatschappelijk
effect dat wordt bereikt en heeft als risico dat kwantiteit voorgaat op kwaliteit.
Een inspectie kan staan voor een bezoek van enkele uren of juist voor een diepgaand
onderzoek van dagen of weken, waarbij de Inspectie een constructie ontrafelt. In een
verantwoording louter gebaseerd op aantallen inspecties leidt dit tot een tendens
om korte interventies te doen, terwijl juist maximering van effect nuttig is.
Vraag 74
Wat was vanaf 2007 tot op heden het aantal opgelegde boetes of andere sancties door
de Inspectie SZW (voorheen Arbeidsinspectie)? Wat was de totale omvang van het boetebedrag?
Antwoord 74
Zie het antwoord op vraag 73. Zie voor de laatste stand van zaken pagina 81 van het
Jaarverslag Inspectie SZW 201822.
Vraag 75
Kunt u de inzet van de Inspectie SZW en de opgelegde boetes of andere sancties specificeren
voor de regio Westland?
Antwoord 75
De Inspectie SZW stuurt op het behalen van een zo groot mogelijk effect. De Inspectie
doet dit in 17 verschillende programma’s die onder meer zijn gericht op de agrarisch
en groene sector, de uitzendbranche en op de aanpak van schijnconstructies. In ieder
van die programma’s kan detectie van en handhaving op overtredingen in het Westland
aan de orde zijn. Binnen de programma’s wordt een mix van interventies ingezet zoals
gezamenlijke inspecties gecombineerd met mediacampagnes. In het Westland zijn de afgelopen
jaren diverse intensieve campagnes geweest waarbij onder meer in korte tijd verschillende
risicovolle uitzendbureaus en inleners zijn gecontroleerd. De gecombineerde inzet
van de verschillende interventies is maatgevend voor het te behalen maatschappelijk
effect. De gepleegde inzet op bedrijfsinspecties (zowel kenbaar via bedrijfsnaam,
plaats van vestiging als geïnspecteerde locatie) is te volgen op de website inspectieresultaten.nl.
Vraag 76
Hoe verklaart u dat terwijl het budget van de Inspectie SZW met circa 50% toeneemt,
van € 103 miljoen in 2017 naar € 153 miljoen in 2022, het personeelsbestand slechts
met 40% toeneemt, van 1.125 fte naar 1.550 fte?
Antwoord 76
Het meest actuele inzicht in de ontwikkeling van het budget van de inspectie treft
u aan op pagina 39 van het Meerjarenplan van de Inspectie23. Het budget in 2022 staat daarbij op 149,7 miljoen. Van de extra beschikbare middelen
van € 50,5 miljoen wordt, overeenkomstig de verdeling zoals opgenomen in het jaarplan
2018 en het Meerjarenplan, circa € 4,4 miljoen ingezet voor versterking van delen
van de handhavingsketen buiten de inspectie SZW (kerndepartement). Binnen de Inspectie
SZW wordt het merendeel van de extra middelen ingezet voor personeel. Daarnaast wordt,
overeenkomstig het ICF, een deel van de middelen ingezet voor hardware en software
ten behoeve van Informatie Gestuurd Werken, onderzoek en communicatie. Per saldo resulteert
daardoor een versterking van de inspectie met ruim 400 fte.
Vraag 77
Hoe wordt de voorgenomen extra € 50 miljoen op jaarbasis per 2022 ingezet, uitgesplitst
naar personeel (extra inspecteurs en overig (kantoor)personeel) en materiële uitgaven (waaronder ict-uitgaven)?
Antwoord 77
In het Meerjarenplan 2019–2022 (MJP) van de Inspectie SZW24 is nader ingegaan op de gevolgen van deze uitbreiding voor de programma’s en de verdeling
over de verschillende disciplines. Dit leidt tot een verdeling per 2022 zoals vermeld
in Grafiek 2 op pagina 37 van het MJP. Grafiek 1 op pagina 11 van het MJP geeft inzicht
in de personele omvang en groei van de verschillende programma’s van de Inspectie
SZW. Hieruit blijkt dat de capaciteit in nagenoeg alle programma’s de komende jaren
wordt uitgebreid.
Vraag 78
Hoeveel intakegesprekken zijn er in 2018 gevoerd en hoe groot is de stijging ten opzichte
van voorgaande jaren?
Antwoord 78
Eind vorig jaar heeft het kabinet het programma «Samen tegen mensenhandel gepresenteerd.
Het programma vormt een nationaal actieplan om mensenhandel in den brede effectief
te kunnen bestrijden. De Inspectie SZW draagt hier aan bij met name met het inspectieprogramma
Arbeidsuitbuiting. Er wordt samengewerkt met diverse toezichthouders, overheden en
private partijen. Onderdeel van dit brede programma vormt het inrichten van een operationeel
informatiemeldpunt waar alle signalen en meldingen die mogelijk betrekking hebben
op arbeidsuitbuiting samenkomen. Dit betrof in 2017 circa 50 intakes en dit steeg
in 2018 met 50%.
Vraag 79
Hoe komt het dat de verhouding tussen actieve en reactieve inspecties in 2018 verder
onder druk is komen te staan?
Antwoord 79
Zie het antwoord op vraag 59.
Vraag 80
Hoeveel opsporingsonderzoeken op het gebied van misstanden en fraude bij inburgering
zijn er verricht?
Antwoord 80
Bij brief van 9 mei jl. is gemeld dat er inmiddels onderzoek is gedaan naar twee aan
elkaar gelinkte taalscholen. Een van deze taalscholen is inmiddels niet meer actief.
Daarnaast lopen er nog meerdere strafrechtelijke onderzoeken25.
Vraag 81
Staat de belofte uit het regeerakkoord van 20.000 extra beschutte werkplekken nog
fier overeind?
Antwoord 81
De financiering van de 20.000 extra beschut werkplekken uit het regeerakkoord was
gekoppeld aan de besparing als gevolg van de invoering van loondispensatie. Nu het
kabinet heeft besloten af te zien van de invoering van loondispensatie is ook de financiële
ruimte vervallen voor het realiseren van 20.000 extra beschut werkplekken. Bij de
invoering van de Participatiewet is ervan uitgegaan dat er op langere termijn 30.000
beschut werkplekken tot stand komen. In de financiering is hiermee rekening gehouden
via een jaarlijks m.i.v. 2015 oplopende reeks middelen. Voor de goede orde: de behoefte
aan beschut werkplekken is leidend voor de aantallen die daadwerkelijk tot stand komen.
Vraag 82
Is er vanuit u enige actie ondernomen om gemeenten te bewegen om tot een collectieve
arbeidsovereenkomst (cao) beschut werk te komen? Zijn er overleggen met de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG) geweest waar dit onderwerp ter sprake is gekomen en
wat was hier uw insteek?
Antwoord 82
Zoals de Staatssecretaris heeft gemeld in de brief van 19 december 201726 is de wenselijkheid en de totstandkoming van een cao voor beschut werk primair de
verantwoordelijkheid van sociale partners, in dit geval de vakbonden en de VNG. Vanuit
die verantwoordelijkheidsverdeling heeft de Staatssecretaris geen overleg met de VNG
gevoerd over dit onderwerp.
Vraag 83
Onderschrijft u dat de mensen die voorheen een Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (Wajong)-uitkering kregen en arbeidsvermogen bezitten, nu buiten
beeld vallen van alle instanties, aangezien deze groep nu opgegaan is in de Participatiewet?
Welke onderzoeken zijn beschikbaar om deze groep wel in beeld te krijgen? Wat gaat
u doen om deze groep en de consequenties van het beleid voor hen wel structureel in
beeld te krijgen?
Antwoord 83
Het beeld dat mensen die voorheen een Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
(Wajong)-uitkering kregen en arbeidsvermogen bezitten buiten beeld vallen van alle
instanties klopt niet. Met invoering van de Participatiewet zijn gemeenten verantwoordelijk
geworden voor de dienstverlening voor deze doelgroep.
Het Ministerie van SZW monitort doorlopend de effecten van de Participatiewet. Eind
dit jaar volgt de eindevaluatie van de Participatiewet. Uit het ervaringsonderzoek
onder gemeenten in het kader van deze evaluatie komt naar voren dat gemeenten deze
doelgroep goed in beeld hebben, met name door de samenwerking met scholen. Uit een
recent rapport van SEO naar jonggehandicapten onder de Participatiewet blijkt tevens
dat de dienstverlening voor deze doelgroep door gemeenten steeds beter op gang komt.
Gemeenten krijgen via het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC) meer zicht dan
voorheen op uitstroom en schooluitval.
Voor jongeren zonder startkwalificatie, waaronder jongeren afkomstig van het voortgezet
speciaal onderwijs en praktijkonderwijs, geldt dat als zij niet naar school gaan,
niet werken en geen uitkering ontvangen, gemeenten ze alsnog in beeld kunnen brengen
met een nieuwe tool getiteld «Jongeren in Beeld». Met deze tool kan iedere gemeente
maandelijks gegevens ontvangen over deze jongeren. Vervolgens kunnen gemeenten deze
jongeren benaderen voor dienstverlening. Op dit moment zijn 71 gemeenten aangesloten
op «jongeren in beeld» en tientallen gemeenten zijn bezig met een aanmelding.
Vraag 84
Is er sprake van een significante toename van het gebruik van de no-riskpolis in 2018?
Antwoord 84
Op basis van informatie van UWV27 kan hier het volgende over worden gezegd. UWV rapporteert niet apart over de no-riskpolis
banenafspraak; de informatie hierover maakt onderdeel uit van de rapportage over de
no-risk polis voor alle doelgroepen. Volgens de kwantitatieve informatie bij het Jaarverslag
van het UWV is er een sterke toename van het aantal toekenningen Ziektewet aan werknemers
met een no-riskpolis van ruim 56 duizend naar ruim 75 duizend (ca. 34%). Het UWV geeft
aan dat dat vooral komt door de toenemende bekendheid van de no-riskpolis bij werkgevers
en werknemers, met name bij mensen die zijn opgenomen in het doelgroepregister voor
de banenafspraak. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat er diverse doelgroepen zijn
te onderscheiden die onder de reikwijdte van de no-riskpolis vallen. Naast mensen
uit de Wajong en de Participatiewet die vallen onder de doelgroep banenafspraak betreft
het vooral werknemers en ZW-gerechtigden die 104 weken ziek zijn geweest en een WGA-uitkering
hebben aangevraagd. Ook mensen die zijn aangewezen zijn op beschut werk op grond van
de Participatiewet vallen onder de no-riskpolis.
Vraag 85
Krijgt de Kamer ook in de komende jaren nog gerapporteerd hoeveel banen er in het
kader van de banenafspraak bij de overheid bijkomen?
Antwoord 85
De Staatssecretaris is voornemens om de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten
te vereenvoudigen (Wet banenafspraak). Zo lang de huidige Wet banenafspraak nog geldt,
is er sprake van twee afzonderlijke afspraken: een voor de marktsector en een voor
de overheidssector. Tot die tijd rapporteert het kabinet over de resultaten van markt
en overheid afzonderlijk. In de brief van de Staatssecretaris van 20 november 201828 heeft zij u geïnformeerd over de contouren van het vereenvoudigde systeem. Op dit
moment is zij bezig om deze contouren verder uit te werken. Zij betrekt bij deze uitwerking
de input van stakeholders. In juli van dit jaar informeert de Staatssecretaris uw
Kamer over de verdere uitwerking van het systeem. Hier zal ook de wijze van rapporteren
in terugkomen.
Vraag 86
Welk deel van de banen in het kader van de banenafspraak betreft vaste banen? Kunt
u dit uitsplitsen voor de overheid en de markt?
Antwoord 86
Uit het jaarlijkse onderzoek naar de duurzaamheid van banen29 van de banenafspraak blijkt dat van het derde kwartaal 2016 tot het derde kwartaal
2017 61 procent van de uren die mensen uit de doelgroep van de banenafspraak werken,
plaatsvindt in een vast dienstverband. Het is niet mogelijk om een uitsplitsing naar
de contractvorm, vast of tijdelijk, tussen markt en overheid te maken. In juli 2019
zal de Staatssecretaris de nieuwste versie van het onderzoek aan uw Kamer aanbieden.
Vraag 87
Zijn er nu wel al realisatiecijfers bekend over het jaar 2018 van de indicatoren banenafspraak?
Antwoord 87
In de brief van de Staatssecretaris van 2 juli 201830 heeft zij uw Kamer geïnformeerd over de officiële resultaten van de banenafspraak
over 2017. De doelstelling (33.000 banen ten opzichte van de nulmeting) is over 2017
met in totaal 36.904 ruim gehaald. De doelstelling voor eind 2018 is 43.500 extra
banen. Uit de laatste trendrapportage Banenafspraak van UWV31 blijkt dat ook voor 2018 de trend positief is. In juli 2019 zal zij u over de officiële
resultaten over 2018 informeren.
Vraag 88
Hoe wordt binnen de businesscase voor verbreding van het beslagregister een afweging
gemaakt tussen het belang van privacy en het voorkomen van het oplopen van schulden?
Op basis van welk kader wordt deze afweging gemaakt?
Antwoord 88
Het belang van privacy en het voorkomen van het oplopen van schulden zijn 2 van de
in totaal 18 criteria waarop KPMG in zijn rapport «Verrijkte businesscase gegevensuitwisseling
derdenbeslag» (januari 2019) de scenario’s heeft beoordeeld. De scores op alle 18
criteria hebben geleid tot een voorkeursscenario («Routeervoorziening») dat momenteel
nader wordt uitgewerkt. Het rapport «Verrijkte businesscase gegevensuitwisseling derdenbeslag»
heeft u 13 februari 2019 ontvangen inclusief de beleidsreactie over de voortgang van
het traject verbreding van het beslagregister32.
Vraag 89
Welke resultaten worden bedoeld in de zinsnede «De beoogde resultaten en prestaties
van deze tijdelijke middelen zijn gehaald» en op welke wijze is gemeten dat ze behaald
zijn?
Antwoord 89
De tijdelijke middelen hebben tot doel de gemeentelijke schuldhulpverlening te verbeteren.
De activiteiten en producten die daartoe zijn gepland, zijn respectievelijk uitgevoerd
en opgeleverd: Met het professionaliseringsprogramma «Schouders Eronder» is het vakmanschap
van schuldhulpverleners en de gemeente als lerende organisatie versterkt. Zo’n 150 gemeenten
hebben hulp gekregen bij het beter en sneller bereiken van mensen met schulden door
vroegsignaleringsprojecten. De benchmark armoede en schulden helpt gemeenten de dienstverlening
te verbeteren.
Vraag 90
Waar bestond de hulp uit die zo'n 150 gemeenten kregen bij het beter en sneller bereiken
van mensen met schulden door vroegsignaleringensprojecten? Wat was het resultaat van
die hulp?
Antwoord 90
Gemeenten kregen de mogelijkheid experts in te zetten om vroegsignalering van schulden
binnen de dienstverlening te ontwikkelen. Dit heeft eraan bijgedragen dat vrijwel
alle betrokken gemeenten een vorm van vroegsignalering inzetten en dat vroegsignalering
op steeds grotere schaal gebeurt. Het heeft ook waardevolle ervaringen opgeleverd
voor de lopende wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, die duidelijke
bevoegdheden gaat geven voor het uitwisselen van betalingsachterstanden tussen gemeenten
en een aantal schuldeisers om mensen met schulden eerder te vinden en beter te helpen.
Vraag 91
Welke nieuwe activiteiten worden toegevoegd in het kader van het voornemen om Schouders
Eronder voort te zetten, wat kosten deze activiteiten en wat zijn de doelen en verwachte
resultaten van de activiteiten?
Antwoord 91
Het programma «Schouders Eronder» voert de komende twee jaar activiteiten uit om lerende
praktijken te bevorderen, de wetenschap met de praktijk te verbinden, kennis op te
doen en kennis te ontwikkelen en uit te wisselen, een beroepsprofiel te ontwikkelen
en scholing te realiseren. Het doel van het programma «Schouders Eronder» blijft investeren
in vakmanschap en professionalisering van de gemeentelijke schuldhulpverlening binnen
het sociale domein. Het programma investeert daarin € 2,5 miljoen over een periode
van twee jaar. Verwachte resultaten zijn onder meer dat de gemeentelijke schuldhulpverlening
burgers met risicovolle schulden tijdig signaleert en dat burgers snel en adequaat
worden geholpen.
Vraag 92
Waarom hebben in 2018 slechts 140 gemeenten meegedaan aan de benchmark armoede en
schulden? Waarom hebben de overige gemeenten niet meegedaan? Is het uw streven dat
alle gemeenten mee gaan doen? Zo ja, wanneer is dat gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 92
De benchmark Armoede en Schulden bestaat sinds 2014 en is ontwikkeld door Divosa samen
met Stimulansz, BMC en 30 gemeenten. Het doel van de benchmark is om gemeenten inzicht
en duiding te bieden op het gebied van armoede en schuldhulpverlening en gemeenten
de mogelijkheid te geven hun cijfers te vergelijken en van elkaar te leren. Om gemeenten
kennis te laten maken met de benchmark en hen de meerwaarde van benchmarken en benchlearnen
te laten zien, heeft het Ministerie van SZW in 2018 subsidie verleend aan Divosa om
de benchmark 1 jaar gratis aan te bieden aan haar leden. Het streven om eind 2018
te zijn gegroeid naar 175 deelnemende gemeenten is inmiddels ruim behaald: recente
cijfers geven aan dat eind 2018 182 gemeenten deelnamen.
Divosa blijft inzetten op verdere groei van het aantal deelnemende gemeenten, onder
andere door actieve communicatie over de benchmark richting gemeenten. Ook wordt de
benchmark doorontwikkeld en verbeterd, bijvoorbeeld door het inladen van gegevens
voor gemeenten te vergemakkelijken en door de rapporten en analyses van de gegevens
meer aan te laten sluiten op de wensen van gemeenten.
Vraag 93
Wat is uw visie op de ontwikkeling van Publiek-Private Samenwerking (PPS) binnen de
schuldhulpverlening?
Antwoord 93
Samenwerking tussen organisaties in de schulden- en incassoketen is noodzakelijk om
problematische schulden te voorkomen en waar die toch ontstaan de problematische schulden
op te lossen. De vuistregel is dat investeren in het voorkomen en oplossen van schulden
zich terugverdient. Dit is een belangrijke kans en stimulans om publiek private samenwerking
te versterken. Hier liggen ook kansen voor innovatie van de schuldenaanpak.
Vraag 94
Waar ziet u mogelijkheden om PPS verder aan te jagen bij schuldhulpverlening? Waar
ziet u belemmeringen en/of risico’s om dit verder uit te rollen? Als u belemmeringen
ziet, wat gaat u daar aan doen?
Antwoord 94
Mogelijkheden voor publiek private samenwerking liggen onder meer in het leren van
elkaars werkwijzen, het onderzoeken van de effectiviteit van interventies en afspraken
maken over het opschalen van successen. Verwachte resultaten zijn een groter bewustzijn
bij burgers van financiële risico’s en een handelingsperspectief voor burgers om schulden
te voorkomen. Als schulden toch ontstaan is het snel signaleren en oplossen belangrijk.
Daarvoor hebben publieke en private partijen elkaar echt nodig. Actueel risico is
onvoldoende naleving van de privacyregels bij het uitwisselen van persoonsgegevens
van mensen met schulden. Daarom werkt de Staatssecretaris aan een wijziging van de
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening om een duidelijk kader en duidelijke plichten
en bevoegdheden te geven voor de uitwisseling van persoonsgegevens bij schuldhulpverlening.
Vraag 95
Hoeveel is uitgegeven van het macrobudget participatiewetuitkeringen voor de leeftijden
60, 61, 62, 63, 64, 65 en 66 jaar voor 2014 tot en met 2018 (tabel 4.2.2)? Hoeveel
van de begrote uitgaven was bedoeld voor 60-plussers? Kunnen deze uitgaven ook worden
uitgesplitst zoals in tabel 4.2.3?
Antwoord 95
Gemeenten ontvangen van het Rijk één gebundeld budget om uitkeringen en loonkostensubsidies
op grond van de Participatiewet, en uitkeringen op grond van de IOAW en de IOAZ mee
te bekostigen. Dit budget bevat geen geoormerkte onderdelen voor specifieke doelgroepen,
zoals mensen die 60 jaar of ouder zijn. De gevraagde uitsplitsing naar leeftijd is
daarom niet te maken.
Vraag 96
Op welke manier zorgt de aantrekkende economie voor hogere bijstandsuitgaven (€ 33 mln)?
Antwoord 96
De opwaartse bijstelling van de bijstandsuitgaven (€ 33 miljoen) is het saldo van
enerzijds een neerwaartse bijstelling als gevolg van conjunctuur. Bij een lagere werkloosheid
stromen minder mensen de bijstand in. Anderzijds zijn de bijstandsuitgaven opwaarts
bijgesteld vanwege de doorwerking van de realisatie uit 2017. Conform de rekenregel
van het CPB werkt het verschil tussen volumeraming en -realisatie voor 50% door in
het budget voor het volgende jaar.
Vraag 97
Hoeveel startende ondernemers ontvangen bijstand voor levensonderhoud?
Antwoord 97
In het definitieve macrobudget Participatiewet-uitkeringen 2018 is rekening gehouden
met 1781 Bbz-uitkeringen voor startende ondernemers.
Vraag 98
Is de terugloop in langdurige werkloosheid merkbaar in het aantal mensen met een Inkomensvoorziening
Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers (IOAW)- of Inkomensvoorziening
Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ)-uitkering?
Antwoord 98
Het aantal mensen met een uitkering op grond van de IOAW bedraagt op basis van CBS
gegevens in september 2018 28.330. Dit is een voorzichtige daling ten opzichte van
dezelfde maand in 2017, toen 29.640 mensen een IOAW-uitkering ontvingen. Op den duur
zal de gunstige conjunctuur zich vertalen in een lager aantal mensen in de IOAW. De
IOAW volgt met vertraging de conjunctuur. De vertraging treedt op omdat het grootste
deel van de IOAW-instroom eerst drie jaar WW-gerechtigd is geweest. Het aantal mensen
met een uitkering op grond van de IOAZ is stabiel rond de 2.600.
Vraag 99
Hoeveel participatiewetuitkeringen waren er van 2014 tot en met 2018 voor de leeftijden
60, 61, 62, 63, 64, 65 en 66 jaar (tabel 4.2.4)?
Antwoord 99
Een dergelijke uitsplitsing naar leeftijd is niet beschikbaar. Wel kan er voor personen
een uitsplitsing gemaakt worden naar leeftijdsgroepen. Onderstaande tabel geeft de
ontwikkeling van het aantal bijstandsgerechtigde personen (participatiewetuitkeringen)
van 55 jaar tot AOW-leeftijd weer.
Tabel: Participatiewet-uitkeringen, 55 tot AOW-leeftijd1
Realisatie 2014
Realisatie 2015
Realisatie 2016
Realisatie 2017
Realisatie 20182
Volume (x 1.000 personen, ultimo)
91
97
104
111
115
X Noot
1
CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.
X Noot
2
Betreft voorlopige cijfers.
Vraag 100
Wat is de reden dat de gemiddelde toeslag in het kader van de Toeslagenwet (TW) € 800
hoger is uitgevallen dan bij het opstellen van de begroting werd verwacht?
Antwoord 100
Met name de gemiddelde toeslag bij de Wajong is hoger dan verwacht. Door de verlaging
van de uitkering voor Wajongers met arbeidsvermogen, is ten tijde van de begroting
geraamd dat het totale inkomen van een deel van deze groep vlak onder het sociaal
minimum uit zou komen. Een kleine toeslag op grond van de Toeslagenwet zou hun inkomen
vervolgens weer aanvullen tot het sociaal minimum. Er is toen dus rekening gehouden
met een toename van het aantal Wajongers met een relatief kleine toeslag. Het aantal
Wajongers met een kleine toeslag blijft echter achter bij de verwachtingen (zie het
antwoord op vraag 103). Daardoor daalt het bedrag van de gemiddelde toeslag ook minder
sterk dan verwacht. Daarnaast komt bijvoorbeeld ook de toeslag op WW-uitkeringen hoger
uit dan verwacht.
Vraag 101
Wat is de ontwikkeling van de in-, uit- en doorstroom bij de WGA en de Inkomensvoorziening
Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) in de afgelopen jaren?
Antwoord 101
Er zijn geen cijfers beschikbaar van de jaarlijkse instroom en uitstroom in de Toeslagenwet
(TW) vanuit de WGA en de IVA. Wel is bekend hoeveel lopende TW-uitkeringen er zijn
in de WGA en IVA. De oploop in het aantal uitkeringen hangt samen met de groei van
de WIA.
1
2014
2015
2016
2017
20182
WGA
21.623
22.760
24.025
25.173
26.568
IVA
4.577
5.468
6.405
7.276
8.356
X Noot
1
Bron: kwantitatieve informatie bij de Jaarverslagen van UWV 2015 t/m 2018.
X Noot
2
Betreft voorlopige cijfers.
Vraag 102
Hoeveel lager zijn de TW-aanvragen van Wajong-uitkeringsgerechtigden dan verwacht?
Antwoord 102
De oorspronkelijke raming was dat het TW-volume voor Wajong-gerechtigden op ongeveer
45.000 uitkeringsjaren uit zou komen in 2018. Ten tijde van de januarinota 2019 schatte
UWV in dat dit volume uit zou komen op circa 15.100 uitkeringsjaren.
Vraag 103
Hoe komt het dat de gemiddelde uitkering van werkende Wajongers licht is gedaald?
Antwoord 103
De raming van de gemiddelde uitkering van werkende Wajongers is iets naar beneden
bijgesteld omdat uit de gegevens van het UWV blijkt dat er gemiddeld een hoger inkomen
uit arbeid is ontvangen door de werkende Wajongers dan in de oorspronkelijke raming
was verwacht.
Vraag 104
Wat betekent de verhoging van het minimumjeugdloon voor de gemiddelde Wajong-uitkering?
Antwoord 104
De hoogte van de Wajong uitkering wordt bepaald op basis van het voor hen geldende
minimumloon, voor jongeren is dit dus het minimumjeugdloon. De verhoging van het minimumjeugdloon
betekent voor hen dan ook een hogere Wajong uitkering. Het effect hiervan op de totale
gemiddelde Wajong uitkering is beperkt, omdat dit slechts een klein deel van de totale
Wajongpopulatie betreft.
Vraag 105
Hoeveel van de € 8 miljoen uit de middelen regeerakkoord zijn ingezet voor armoede
en schulden? Kunt u een overzicht geven waar deze middelen voor ingezet zijn?
Antwoord 105
De € 8 miljoen waaraan de vraag refereert is opgebouwd uit € 5 miljoen vanuit het
amendement van het lid Nijkerken-de-Haan c.s. (Kamerstuk 34 775 XV, nr. 17) en € 3 miljoen voor armoede en schulden. Deze bedragen moeten onderscheiden worden
van het totale bedrag van € 8 miljoen over 2018, 2019 en 2020 uit het Regeerakkoord
voor armoede en schulden. De € 3 miljoen die in 2018 beschikbaar waren voor armoede
en schulden zijn besteed aan de subsidieronde schulden en armoede in het kennisprogramma
Vakkundig aan het Werk, aan het landelijke netwerk van vrijwilligersprojecten en aan
de Brede Schuldenaanpak.
Vraag 106
Ten faveure van welk beleid heeft de kasschuif van € 2 miljoen van de regeerakkoordmiddelen
armoede en schulden plaatsgevonden?
Antwoord 106
De kasschuif was nodig om middelen beschikbaar te stellen voor het kennisprogramma
Vakkundig aan het Werk in 2019 en 2020 en om subsidies te kunnen verlenen voor het
professionaliseringsprogramma «Schouders Eronder» en het landelijke netwerk van vrijwilligersprojecten
in 2020 en 2021.
Vraag 107
Welk deel van de onderuitputting van € 5,2 miljoen heeft te maken met de Brede Schuldenaanpak?
Kunt u dit specificeren en verklaren?
Antwoord 107
Van de € 5,2 miljoen onderuitputting heeft € 995.000 betrekking op de Brede schuldenaanpak.
Dit geld was begroot voor de communicatiecampagne en onderzoek, die begin 2019 zijn
gerealiseerd en voor het landelijke netwerk van vrijwilligersprojecten dat in de loop
van 2019 zal worden aanbesteed.
Vraag 108
Kunt u in een reeks van de afgelopen 20 jaar aangeven welk percentage mensen met een
arbeidsbeperking aan het werk was? Welke cijfers en onderzoeken hieromtrent zijn beschikbaar?
Antwoord 108
De vraag is gesteld naar aanleiding van artikel 3 van het SZW-jaarverslag. Artikel
3 heeft betrekking op arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Het gaat om de WIA, WGA,
WAO en de WAZ.
In de monitor arbeidsparticipatie 2018 van UWV wordt inzicht gegeven in de arbeidsparticipatie
van arbeidsongeschikten vanaf 2008. In onderstaande tabel wordt het aantal en aandeel
werkende arbeidsongeschikten ultimo 2008–2017 gegeven.
Aantal werkenden
2008
2009
2020
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
WGA volledig
6.400
7.900
8.900
9.800
9.200
9.000
8.800
8.800
9.800
10.300
WGA gedeeltelijk
6.500
8.500
11.000
14.400
16.000
17.300
18.700
20.400
22.700
25.000
WIA 35-min
6.600
11.800
18.900
27.100
34.000
34.300
36.200
36.200
36.000
35.800
WAO
127.200
115.000
104.400
94.100
83.200
73.300
65.600
58.200
53.000
48.300
Aandeel werkenden
2008
2009
2020
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
WGA volledig
19,00%
16,70%
14,70%
13,30%
10,90%
9,40%
8,40%
8,00%
8,40%
8,40%
WGA gedeeltelijk
55,60%
53,90%
51,30%
50,30%
46,70%
43,60%
42,50%
43,00%
43,90%
44,80%
WIA 35-min
49,30%
47,30%
46,10%
46,10%
44,70%
41,60%
40,80%
42,60%
43,50%
46,40%
WAO
22,80%
22,00%
21,50%
21,20%
20,50%
19,70%
19,10%
18,50%
18,10%
17,70%
Vraag 109
Hoeveel mensen die voorheen fulltime werkten hebben een Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen
(WIA)-uitkering onder bijstandsniveau?
Antwoord 109
De gevraagde informatie wordt niet door UWV verzameld. Het al dan niet hebben van
een fulltimebaan is niet relevant voor het vaststellen van het recht op en de hoogte
van een WIA-uitkering.
Vraag 110
Hoeveel mensen ontvangen een WIA-uitkering van een bedrag boven de € 3.660 per maand
bruto? Welk bedrag ontvangen deze mensen samen totaal per jaar?
Antwoord 110
Er zijn geen mensen die een WIA-uitkering ontvangen boven de € 3.046,– omdat dit het
maximum is waarvoor mensen zijn verzekerd.
Vraag 111
Kunt u uitsplitsen hoeveel mensen een WIA-uitkering krijgen minder dan € 1.000, tussen
€ 1.000–€ 1.500, € 1.500–€ 2.000, € 2.000–€ 2.500, € 2.500–€ 3.000, € 3.000–€ 3.500,
€ 3.500–€ 4.000 en hoeveel een uitkeringsbedraq hoger dan € 4.000 krijgen?
Antwoord 111
Deze beleidsinformatie is niet op korte termijn leverbaar door UWV. De reden hiervoor
is dat de reguliere beleidsinformatie niet uitgesplitst is naar dit detailniveau.
Vraag 112
Hoeveel is uitgegeven aan de verschillende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor
de leeftijden 60, 61, 62, 63, 64, 65 en 66 jaar voor 2014 tot en met 2018 (tabel 4.3.2)?
Hoeveel van de begrote uitgaven was bedoeld voor 60-plussers?
Antwoord 112
Bij de begroting van de uitgaven wordt geen uitsplitsing gemaakt naar leeftijdsklassen.
Ontwikkelingen in de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden door UWV en SZW gevolgd
op basis van tienjaarsleeftijdsklassen. Uitsplitsing op het detailniveau van leeftijd
per jaar is mogelijk, maar is niet op korte termijn leverbaar.
Vraag 113
Wat is de oorzaak van de hoge instroom in de IVA?
Antwoord 113
De afgelopen jaren is de arbeidsparticipatie van ouderen flink gestegen als gevolg
van het verhogen van de AOW-leeftijd en het afschaffen van de vut-regelingen. Daardoor
is ook het aantal werknemers dat verzekerd is tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico
toegenomen. De toename van de instroom in IVA is geconcentreerd bij ouderen. Als oudere
werknemers arbeidsongeschikt worden is de kans groter dat zij volledig arbeidsongeschikt
worden. Bovendien geldt bij oudere werknemers dat de beperkingen verhoudingsgewijs
vaker duurzaam zullen zijn.
Vraag 114
Wat is de oorzaak van de hoge doorstroom van de WGA naar de IVA?
Antwoord 114
In 2016 en 2017 heeft een stijging plaatsgevonden van de doorstroom van de WGA naar
de IVA. Dit was het resultaat van een hoger aantal herbeoordelingen door het UWV.
De verwachting was dat dit hogere aantal herbeoordelingen ertoe zou leiden dat in
latere jaren de doorstroom lager zou komen te liggen. Dit effect doet zich in mindere
mate voor dan verwacht; in de realisatie is zichtbaar dat na een korte daling de doorstroom
weer toeneemt en daarmee voor 2018 hoger uitkomt dan gedacht.
Vraag 115
Hoeveel uitkeringsgerechtigden zijn doorgestroomd van de WGA naar de IVA?
Antwoord 115
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de uitkeringsgerechtigden die
in 2018 vanuit de WGA in de IVA zijn ingestroomd.
Tabel: overgang WGA naar IVA 2018
Leeftijdsklasse
Jonger dan 35 jaar
1.181
35 tot en met 44 jaar
2.403
45 tot en met 54 jaar
4.510
55 tot en met 64 jaar
3.688
65 jaar en ouder
37
Totaal
11.819
Vraag 116
Kunt u een overzicht geven van de uitkeringsgerechtigden die doorstromen van de WGA
naar de IVA per leeftijdscategorie?
Antwoord 116
Zie het antwoord op vraag 115.
Vraag 117
Is de hoge doorstroom van de WGA naar de IVA deels te wijten aan een verkeerde beoordeling
aan het begin van arbeidsongeschiktheid?
Antwoord 117
De doorstroom van de WGA naar de IVA kent verschillende oorzaken. Om voor IVA in aanmerking
te komen moet sprake zijn van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Het is
aan de poort van de WIA niet altijd duidelijk dat er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
Door herbeoordeling wordt mogelijke duurzaamheid later vastgesteld. Het komt voor
dat de beperkingen die arbeidsongeschikten ervaren als gevolg van een aandoening in
de loop van de tijd verergeren. Daardoor is het mogelijk dat na een herbeoordeling
op een later moment wordt vastgesteld dat er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
Vraag 118
Waarom stromen uitkeringsgerechtigden minder snel uit de WIA?
Antwoord 118
De uitstroom in de WIA wijkt licht af van het verwachte aantal. Voor de WGA is het
aantal uitkeringsgerechtigden dat uitstroomt licht lager. Bij de IVA is het verschil
wat groter. Welke (combinatie van) factoren dit verschil veroorzaakt is niet bekend.
Vraag 119
Kan tabel 4.3.4 worden gegeven voor de leeftijdscategorie 60-plus? Hoeveel arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
waren er van 2014 tot en met 2018 voor de leeftijden 60, 61, 62, 63, 64, 65 en 66
jaar? Kan daarbij ook per leeftijd de in- en uitstroom in de uitkeringen worden gegeven?
Antwoord 119
De gegevens met betrekking tot Wajong 2018 zijn nog niet compleet, daarom kan de uitsplitsing
2018 voor de Wajong niet gemaakt worden.
In onderstaande tabel wordt de instroom, het aantal lopende uitkeringen en de uitstroom
voor de WIA gegeven, uitgesplitst naar jaren en leeftijd. (bron UWV)
WIA: instroom (leeftijd bij instroom)
Leeftijd
2014
2015
2016
2017
2018
60
1.387
1.439
1.605
1.706
1.769
61
1.274
1.365
1.653
1.718
1.924
62
1.197
1.215
1.533
1.740
1.859
63
843
1.051
1.407
1.507
1.835
64
532
653
953
1.329
1.527
65
56
264
410
578
1.086
66
0
0
0
0
0
Totaal
5.289
5.987
7.561
8.578
10.000
WIA: aantal lopende uitkeringen (actuele leeftijd)
Leeftijd
2014
2015
2016
2017
2018
60
8.585
9.516
10.781
11.671
12.773
61
8.475
9.663
10.838
12.132
13.155
62
8.749
9.406
10.971
12.174
13.662
63
8.035
9.602
10.630
12.243
13.691
64
7.406
8.596
10.535
11.751
13.632
65
842
1.909
4.639
8.488
12.771
66
0
0
0
0
0
Totaal
42.092
48.692
58.394
68.459
79.684
WIA: uitstroom (leeftijd bij uitstroom)
Leeftijd
2014
2015
2016
2017
2018
60
328
355
377
384
399
61
328
347
373
397
399
62
301
361
357
378
432
63
279
327
370
405
410
64
224
299
329
380
425
65
4.696
6.612
6.504
7.626
415
66
0
0
0
0
8.674
Totaal
6.156
8.301
8.310
9.570
11.154
Instroom in de WAO is minimaal, deze instroom bestaat alleen uit heropeningen. In
onderstaande tabel wordt het aantal lopende uitkeringen en de uitstroom voor de WAO
gegeven, uitgesplitst naar jaren en leeftijd. (bron UWV)
WAO: aantal lopende uitkeringen (actuele leeftijd)
Leeftijd
2014
2015
2016
2017
2018
60
20.139
18.338
17.259
15.822
14.816
61
21.843
19.840
18.073
17.000
15.617
62
23.610
21.508
19.514
17.830
16.762
63
24.098
23.255
21.153
19.206
17.552
64
25.871
23.728
22.888
20.826
18.893
65
4.450
6.097
11.094
16.476
20.490
66
0
0
0
0
0
Totaal
120.011
112.766
109.981
107.160
104.130
WAO: uitstroom (leeftijd bij uitstroom)
Leeftijd
2014
2015
2016
2017
2018
60
323
281
268
257
246
61
382
364
309
276
253
62
374
341
388
272
337
63
417
401
370
345
327
64
477
399
382
357
360
65
26.060
24.136
18.569
17.361
542
66
0
0
0
0
16.240
Totaal
28.033
25.922
20.286
18.868
18.305
Instroom in de WAZ is minimaal, deze instroom bestaat alleen uit heropeningen. In
onderstaande tabel wordt het aantal lopende uitkeringen en de uitstroom voor de WAZ
gegeven, uitgesplitst naar jaren en leeftijd. (bron UWV)
WAZ: aantal lopende uitkeringen (actuele leeftijd)
Leeftijd
2014
2015
2016
2017
2018
60
1.238
1.022
949
830
728
61
1.431
1.218
1.004
931
828
62
1.617
1.410
1.202
985
916
63
1.824
1.583
1.383
1.182
973
64
1.953
1.800
1.555
1.358
1.167
65
344
466
886
1.148
1.332
66
0
0
0
0
0
Totaal
8.407
7.499
6.979
6.434
5.944
WAZ: uitstroom (leeftijd bij uitstroom)
Leeftijd
2014
2015
2016
2017
2018
60
29
24
16
19
16
61
22
25
16
16
9
62
33
31
26
18
28
63
41
30
32
30
12
64
25
34
24
31
25
65
2.138
1.821
1.370
1.277
21
66
0
0
0
0
1.112
Totaal
2.288
1.965
1.484
1.391
1.223
Vraag 120
Kunt u in een reeks van de afgelopen 20 jaar aangeven welk percentage mensen met een
arbeidsbeperking aan het werk was?
Antwoord 120
De vraag is gesteld naar aanleiding van artikel 4 van het SZW-jaarverslag. Artikel
4 heeft betrekking op de Wajong. In de monitor arbeidsparticipatie 2018 van UWV wordt
inzicht gegeven in de arbeidsparticipatie van Wajongers vanaf 2008. In onderstaande
tabel wordt het aantal en aandeel werkende Wajongers ultimo 2008–2017 gegeven. Het
gaat om het aantal werkenden ten opzichte van het totaal aantal Wajongers (met en
zonder mogelijkheden tot arbeidsparticipatie).
Wajong
2008
2009
2020
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Aantal werkenden
46.000
47.600
50.400
54.000
53.000
53.100
55.600
56.400
57.800
59.200
Aandeel werkenden
25,70%
24,80%
24,60%
25,00%
23,40%
22,20%
22,20%
22,80%
23,70%
24,70%
Wanneer we alleen Wajongers met mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kijken, dan
blijkt dat eind 2017 48,9% aan het werk was33.
Vraag 121
Welke cijfers en onderzoeken zijn er beschikbaar over het totale percentage arbeidsdeelname
(dus inclusief sociale werkvoorzieningen, beschut werk, Wajong, mensen met een arbeidsbeperking
in de participatiewet, et cetera)?
Antwoord 121
In de Monitor Arbeidsmarkt (april 2019) is uw Kamer recent geïnformeerd over de arbeidsdeelname
van mensen met een beperking. Hieruit blijkt dat eind 2017 ongeveer 38 procent van
alle mensen die zich door een langdurige aandoening, handicap of ziekte in meerdere
of mindere mate belemmerd voelen in het verkrijgen of het uitoefenen van werk, werkte.
In dit cijfer worden ook de mensen meegeteld die volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard
en mensen die zelf aangeven niet te kunnen werken wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid.
Als we deze mensen buiten beschouwing laten komt de netto arbeidsdeelname van arbeidsgehandicapten
met arbeidsvermogen uit op 66 procent. Een nadere uitsplitsing van de arbeidsdeelname
binnen verschillende uitkeringen arbeidsongeschikten en regelingen voor arbeidsbeperkten
vindt u in de Monitor Arbeidsmarkt34.
Vraag 122
Klopt het dat het aantal re-integratietrajecten bij de Wajong lager is uitgevallen
dan geraamd? Wat is daar de oorzaak van? Wat is de alternatieve besteding van het
budget geweest?
Antwoord 122
Ja. UWV heeft beschikking over een taakstellend budget, waarbinnen de inkoop van re-integratie
wordt vormgegeven. Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar om
hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben.
Dit budget is onder meer bestemd voor de inzet van trajecten gericht op het vinden
van werk en voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching). In 2018 zijn
met het re-integratiebudget 10.202 re-integratietrajecten en 25.379 werkvoorzieningen
ingekocht voor de Wajong-doelgroep. In 2017 waren dit er respectievelijk 11.694 en
26.968. De aantallen 2018 liggen daarmee lager dan in 2017. De belangrijkste oorzaak
hiervan is de verschillende behoefte aan ondersteuning van de doelgroep. Het resterende
budget is onder andere ingezet voor de maatregelen die onderdeel zijn van de wetswijziging
vereenvoudiging Wajong.
Vraag 123
Welke maatregelen worden genomen om de bekendheid van ontwikkeladviezen te vergroten?
Antwoord 123
Via de website van de campagne «Hoe werkt Nederland» wordt informatie aangeboden over
het aanvraagproces en wie daarbij kan helpen en over de regeling zelf, onder andere
in de vorm van voorlichtingsfilmpjes. Zo wordt verteld wat een ontwikkeladvies is,
wat het op kan leveren en wat (bijvoorbeeld) een loopbaanadviseur doet. Dit alles
om de drempel voor deelname te verlagen. Door organisaties en verenigingen van loopbaanadviseurs,
zoals Noloc en CMI, via vakbonden zoals FNV, CNV en ACP, worden loopbaanadviseurs
gewezen op de mogelijkheid dit product aan te bieden aan hun achterban/ potentiële
klanten. Verder is er in de media recent nog aandacht besteed aan het ontwikkeladvies,
onder andere door een artikel in de Volkskrant en een interview op BNR Nieuwsradio.
Vraag 124
Waarom is de doelgroep vergroot tot alle 45-plussers?
Antwoord 124
Het gebruik van de regeling bleef ver achter bij de doelstelling, ondanks dat meermaals
extra publiciteit aan de regeling is gegeven. De wenselijkheid en de noodzaak van
het aanbieden en het stimuleren van het gebruik van het beoogde ontwikkeladvies wordt
echter breed ondersteund. Degenen die deelgenomen hebben aan de regeling zijn overwegend
enthousiast. De mogelijkheid om een ontwikkeladviestraject te volgen is op zichzelf
in het belang van alle werkende vijfenveertigplussers, ongeacht in welk beroep men
werkzaam is. De budgettaire reden die ten grondslag lag aan de aangebrachte beperking
van de beroepsgroepen die gebruik konden maken van de subsidieregeling, bleek in de
praktijk niet nodig en kon daarom grotendeels vervallen. Tegelijkertijd kan met een
groter aantal deelnemers het effect van het instrument beter onderzocht worden. Door
de eerdere beperking tot bepaalde doelgroepen te laten vervallen, kan bovendien gemakkelijker
publiciteit worden gezocht en kan een eerder gesignaleerd risico voor de loopbaanadviseur,
namelijk dat wel de werkzaamheden worden verricht, maar de subsidieaanvraag achteraf
wordt afgewezen, omdat de deelnemer niet onder de juiste doelgroep blijkt te vallen,
zich niet meer voor doen.
Vraag 125
Wat is de planning voor de ontwikkeladviezen voor oudere werknemers?
Antwoord 125
Tegelijk met de uitbreiding van de doelgroep naar alle werkenden is de looptijd van
de regeling verlengd. Declaraties kunnen worden ingediend tot 10 januari 2020. Eind
2019 vindt een evaluatie plaats van het gehele Actieplan Perspectief voor vijftigplussers,
waar de regeling Ontwikkeladvies onderdeel van is. De evaluatie zal in het voorjaar
van 2020 gereed zijn.
Vraag 126
Komt er een evaluatie van de campagne om vooroordelen over werkloze vijftigplussers
bij werkgevers weg te nemen? Zo ja, wanneer? Wat is tot nu toe bekend over de effectiviteit
van deze campagne?
Antwoord 126
Er komt een evaluatie om vooroordelen over werkloze vijftigplussers bij werkgevers
weg te nemen. De evaluatie maakt onderdeel uit van de algehele eindevaluatie van het
Actieplan «Perspectief voor vijftigplussers». Deze zal in 2020 gereed zijn. Dan zal
ook duidelijk worden wat de effectiviteit van de campagne is geweest.
Vraag 127
In hoeverre is de onderuitputting van het scholingsbudget voor WW-gerechtigden terug
te voeren op onbekendheid van WW-gerechtigden met de regeling?
Antwoord 127
In de brief Dienstverlening naar werk35 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het beperkte gebruik van het tijdelijk scholingsbudget
in de eerste maanden van de regeling. De mogelijkheid tot scholing is vervolgens actiever
onder de aandacht gebracht bij adviseurs van UWV en bij WW-gerechtigden. Ook is gekeken
naar de voorwaarden van de regeling. Er is meer ruimte voor maatwerk gevonden in een
hogere maximale financiële bijdrage en een langere maximale duur van de scholing.
Over het gebruik van de regeling wordt de Tweede Kamer nog voor het zomerreces nader
geïnformeerd.
Vraag 128
Waarom is het scholingsbudget voor WW-gerechtigden een tijdelijke regeling en geen
structurele voorziening voor WW-gerechtigden?
Antwoord 128
Naar aanleiding van het amendement van het lid Van Weyenberg c.s.36 beschikt UWV over een tijdelijk scholingsbudget van € 30 miljoen. Het amendement
beoogt dat over een periode van drie jaar (2018–2020) scholingstrajecten zullen worden
aangeboden.
Vraag 129
Gaat u ervoor zorgen dat scholing en scholingsbudget in gelijke mate toegankelijk
worden voor alle werkenden en werkzoekenden tot de AOW-gerechtigde leeftijd, ongeacht
startkwalificatie? Kunt u uw antwoord grondig toelichten?
Antwoord 129
De regeling stimulering arbeidsmarktpositie, een uitgavenregeling ter vervanging van
de fiscale scholingsaftrek, komt voor iedereen beschikbaar, zowel werkenden als niet-werkenden.
Ook mensen zonder startkwalificatie krijgen, conform uitwerking in de Kamerbrief van
27 september 2018, toegang tot het zogenoemde STAP-budget. Uit analyse blijkt namelijk
dat er weinig scholingsvoorzieningen voor deze groep zijn, zeker op latere leeftijd,
terwijl zij juist baat kunnen hebben bij extra scholing. Ook zijn er praktische bezwaren
voor het uitsluiten van deze groep, omdat diplomagegevens maar beperkt beschikbaar
zijn. Flankerend aan het STAP-budget komt er scholingsadvies beschikbaar om drempels
weg te nemen voor bijvoorbeeld groepen die weinig bijscholen, weinig scholingsmogelijkheden
hebben of het meeste baat hebben bij scholing.
Vraag 130
In hoeverre verschilt de toegang tot scholing en levenlanglerenkrediet voor de diverse
leeftijdsgroepen?
Antwoord 130
De vraag of de toegankelijkheid tot scholing verschilt tussen diverse leeftijdsgroepen
laat zich in het algemeen lastig beantwoorden. Sommige regelingen van de overheid
beogen immers scholing voor een bepaalde doelgroep te stimuleren, zoals het ontwikkeladvies
dat voor 45-plussers is bedoeld. De vraag is gesteld bij de pagina in het jaarverslag
waarin de regeling tijdelijk scholingsbudget UWV aan de orde komt. In die regeling
is geen expliciet verband tussen leeftijd en toegankelijkheid. Het scholingsbudget
wordt voornamelijk ingezet voor werkzoekenden met een zwakke of matige positie op
de arbeidsmarkt. In deze beide groepen zijn oudere werkzoekenden oververtegenwoordigd.
Hierdoor komt het scholingsbudget wel vaker terecht bij oudere werkzoekenden. Ook
het STAP-budget (zie antwoord op vraag 129) is voor iedereen toegankelijk.
Voor het aanvragen van levenlanglerenkrediet, een regeling van het Ministerie van
OCW, geldt een minimumleeftijd van 30 jaar, tenzij al een hbo-bachelor of een geheel
van een wo-bachelor en een wo-master is afgerond of het gaat om een deeltijdopleiding
in het hoger onderwijs. Een student kan het levenlanglerenkrediet aanvragen wanneer
hij nog niet de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt. Het levenlanglerenkrediet kan
worden aangevraagd voor het volgen van een voltijd of duale studie in het hoger onderwijs,
een bol-opleiding in het mbo. En tevens wanneer je een deeltijdopleiding in het hoger
onderwijs volgt, of een of meerdere onderwijseenheden van een geaccrediteerde opleiding
aan bijvoorbeeld een niet-bekostigde onderwijsinstelling.
Vraag 131
Constaterende dat slechts 22% van het scholingsbudget voor WW-gerechtigden in 2018
is uitgeput, kunt u aangeven wat de uitbreiding van de regeling precies inhoudt, naast
de reeds genoemde verhoging van de duur van een naar twee jaar en de verruiming van
het maximale toekenningsbedrag?
Antwoord 131
Zie het antwoord op vraag 127.
Vraag 132
Komt er een evaluatie van de campagne om vooroordelen over werkloze vijftigplussers
bij werkgevers weg te nemen? Zo ja, wanneer is deze beschikbaar?
Antwoord 132
Zie het antwoord op vraag 126.
Vraag 133
Wat is de bekendheid van het scholingsbudget onder WW-gerechtigden?
Antwoord 133
Zie het antwoord op vraag 127.
Vraag 134
Hoeveel is uitgegeven aan WW voor de leeftijden 60, 61, 62, 63, 64, 65 en 66 jaar
voor 2014 tot en met 2018 (tabel 4.5.2)?
Antwoord 134
Ontwikkelingen in de werkloosheidsuitkeringen worden door UWV en SZW gevolgd op basis
van tienjaarsleeftijdsklassen. Uitsplitsing op het detailniveau van leeftijd per jaar
is mogelijk, maar is niet op korte termijn leverbaar.
Vraag 135
Kunt u verklaren waardoor veel minder mensen in aanmerking kwamen voor de Tijdelijke
regeling aanpassing Dagloonbesluit uitgesplitst naar starters, herintreders, flexwerkers
en werknemers die twee jaar ziek zijn geweest, enzovoort?
Antwoord 135
De Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit voor de groepen starters, herintreders,
flexwerkers en werknemers die twee jaar ziek zijn geweest is in 2017 uitgevoerd en
in het Jaarverslag 2017 van SZW verantwoord. In 2018 ging het om de zogenoemde herlevers
en WW-gerechtigden die wegens ziekte minder loon hebben ontvangen van hun werkgever
in de dagloonreferteperiode of die een ZW-uitkering van minder dan 100% (van het ZW-dagloon)
hebben ontvangen. Ten tijde van het opstellen van de begroting was zeer onzeker hoe
de doelgroep er qua omvang en samenstelling uit zou zien. Daarom is bij de begroting
uitgegaan van een ruime potentiële doelgroep. Uiteindelijk is gebleken dat slechts
een deel van deze geraamde doelgroep werkelijk in aanmerking kwam voor compensatie.
Vraag 136
Kunt u specificeren welke jaaruitkeringen een andere hoogte kenden dan in de begroting
was verwacht, waardoor de realisatie € 23 miljoen hoger is uitgevallen?
Antwoord 136
Het gaat hier om de gemiddelde WW-jaaruitkering. Deze gemiddelde jaaruitkering is
hoger uitgevallen dan in de Begroting 2018 werd geraamd.
Vraag 137
Kunt u aangeven hoeveel WW-gerechtigden uit welke bedrijfstak komen en waar uitstromers
naartoe gaan?
Antwoord 137
Het totale aantal nieuwe uitkeringen voor de periode januari–april 2019 is 121.281.
De procentuele onderverdeling per sector is als volgt:
Aantal nieuwe uitkeringen januari–april 2019 per sector
Bank- en verzekeringswezen
2%
Bouw
2%
Chemische industrie
1%
Cultuur
1%
Detailhandel
8%
Groothandel
6%
Horeca en catering
5%
Landbouw, groenvoorziening, visserij
2%
Metaalindustrie, installatie, voertuigen
6%
Onderwijs
3%
Overheid
1%
Overige commerciële dienstverlening
20%
Overige industrie
4%
Schoonmaak
2%
Uitzendbedrijven
13%
Vervoer en logistiek
8%
Voeding- en genotmiddelenindustrie
2%
Zorg en welzijn
12%
Overig
1%
Onbekend
1%
Gegevens over de uitstroom naar de verschillende sectoren is minder actueel. Vanwege
de vertraging in de polisadministratie en verdere verwerkingstijd zijn de meest recente
cijfers op dit gebied voor de periode januari t/m juni 2018.
Het totale aantal beëindigde uitkeringen vanwege werkhervatting voor de periode januari
t/m juni 2018 is 78.661. De procentuele onderverdeling per sector (waar naartoe is
uitgestroomd) is als volgt:
Aantal beëindigde uitkeringen vanwege werkhervatting januari–juni 2018
Bank- en verzekeringswezen
1%
Bouw
2%
Chemische industrie
1%
Cultuur
1%
Detailhandel
6%
Groothandel
5%
Horeca en catering
4%
Landbouw, groenvoorziening, visserij
2%
Metaalindustrie, installatie, voertuigen
4%
Onderwijs
3%
Overheid
1%
Overige commerciële dienstverlening
15%
Overige industrie
1%
Schoonmaak
2%
Uitzendbedrijven
2%
Vervoer en logistiek
4%
Voeding- en genotmiddelenindustrie
1%
Zorg en welzijn
12%
Overig
1%
Onbekend
0%
NB: De twee bovenstaande overzichten bestrijken verschillende perioden. Hierdoor is
het niet gewenst om deze twee overzichten met elkaar te vergelijken.
Vraag 138
Wat is de verklaring dat, ondanks maatregelen, het gebruik van de regelingen van het
actieplan Perspectief voor vijftigplussers € 3 miljoen lager is uitgevallen dan verwacht?
Antwoord 138
Een deel van het budget (€ 3 miljoen) dat beschikbaar is voor de subsidieregeling
ontwikkeladvies is niet besteed. Dat het gebruik lager is uitgekomen dan verwacht
heeft waarschijnlijk te maken met een beperkte bekendheid van de regeling. Verder
lijken de loopbaanadviseurs door de beperking tot de negen beroepsgroepen en door
de strikte vormgeving van het ontwikkeladvies, enigszins terughoudend te zijn geweest
in het aanbieden van het instrument. Dit komt enerzijds door de mogelijke financiële
risico’s wanneer achteraf zou blijken dat men geen subsidie toegewezen krijgt omdat
een deelnemer niet binnen de omschreven beroepsgroep valt of omdat het subsidieplafond
bereikt zou zijn. Anderzijds doordat men de mogelijkheid tot een iets andere aanpak,
zoals het inzetten van een groepsbijeenkomst of e-coaching, wenselijk achtte. Met
de uitbreiding van de doelgroepen zijn deze beperkingen opgeheven. Geconstateerd is
dat sinds de regelwijziging van begin 2019 het gebruik van de regeling flink is toegenomen.
Vraag 139
Hoeveel werkloosheidsuitkeringen waren er van 2014 tot en met 2018 voor de leeftijden
60, 61, 62, 63, 64, 65 en 66 jaar (tabel 4.5.6)?
Antwoord 139
Ontwikkelingen in de werkloosheidsuitkeringen worden door UWV en SZW gevolgd op basis
van tienjaarsleeftijdsklassen. Uitsplitsing op het detailniveau van leeftijd per jaar
is mogelijk, maar is niet op korte termijn leverbaar.
Vraag 140
Wordt de onderbesteding van het ontwikkeladvies doorgeschoven naar latere jaren?
Antwoord 140
Bij het opstellen van de begroting voor 2019 is ruim € 9 miljoen doorgeschoven naar
2019. De circa € 3 miljoen die niet is besteed in 2018 wordt niet doorgeschoven naar
2019 en 2020 omdat besteding ervan niet werd voorzien.
Vraag 141
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de mogelijkheid van ontwikkeladviezen voor oudere werknemers
breder en beter bekend wordt onder de doelgroep?
Antwoord 141
Zie het antwoord op vraag 123.
Vraag 142
Wordt de € 3 miljoen onderschrijding aan ontwikkeladvies doorgeschoven naar 2019 of
2020? Zo nee, waarom niet? Kan de passage over de budgettaire verschuivingen met betrekking
tot het ontwikkeladvies nader toegelicht worden?
Antwoord 142
Zie het antwoord op vraag 140.
Vraag 143
Kunnen de bedragen van de Wet Arbeid en Zorg (WAZO) in tabel 4.6.2 worden uitgesplitst
naar verlofvorm? Hoeveel is er uitgegeven per verlofvorm van 2014 tot en met 2018
en hoeveel was er begroot in 2018?
Antwoord 143
De WAZO uitgaven worden besteed aan uitkeringen voor zwangerschaps- en bevallingsverlof
van werkneemsters en zelfstandigen. In 2018 was voor de uitgaven aan die uitkeringen
voor werkneemsters € 1.108 miljoen en voor zelfstandigen € 67 miljoen geraamd. Tussen
de € 2 miljoen en € 3 miljoen wordt jaarlijks aan adoptie- en pleegzorgverlof besteed
(opgenomen bij de uitkeringslasten voor werkneemsters).
Realisatie (x € 1 mln.)
2014
2015
2016
2017
2018
Werkneemsters
1.057
1.034
1.063
1.074
1.111
Zelfstandigen
51
58
65
64
68
Vraag 144
Hoeveel is uitgegeven aan de Ziektewet (ZW) voor de leeftijden 60, 61, 62, 63, 64,
65 en 66 jaar voor 2014 tot en met 2018 (tabel 4.6.2)?
Antwoord 144
Ontwikkelingen in de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen relaterend aan leeftijd worden
door UWV en SZW gevolgd op basis van tienjaarlijkse leeftijdssegmenten. Uitsplitsing
op het detailniveau van leeftijd per jaar is mogelijk, maar niet op korte termijn
leverbaar.
Vraag 145
Kunt u uitsplitsen welke oorzaken hebben geleid tot een hoger aantal mensen dat een
beroep deed op de ZW, naast het reeds genoemde hogere aantal flexkrachten?
Antwoord 145
In 2018 deden meer mensen dan in 2017 een beroep op de ZW: het aantal toegekende ZW-meldingen
nam met zo’n 12% toe37. De toename is zichtbaar bij verschillende vangnetgroepen.
Dat er in 2018 meer ZW-uitkeringen zijn verstrekt komt onder andere door een relatief
grote en langdurige griepgolf in de eerste maanden van 2018. Daarnaast is de economie
sterk gegroeid. Daardoor zijn er meer mensen aan het werk gegaan en nam het aantal
tijdelijke contracten toe. Dit is een andere oorzaak voor het gestegen aantal ZW-uitkeringen.
Zoals in het antwoord op vraag 85 is aangegeven is de toename van het aantal ZW-uitkeringen
wegens een no-riskpolis toe te schrijven aan toenemende bekendheid van de no-riskpolis
bij met name mensen die onder het doelgroepregister voor de banenafspraak vallen.
Vraag 146
In hoeverre wordt bijgehouden of er een relatie bestaat tussen flexwerk en het hoger
aantal flexkrachten wat een beroep doet op ZW?
Antwoord 146
In algemene zin is bekend dat als er meer mensen vanuit een flexibel dienstverband
aan het werk zijn, er ook meer mensen vanuit een flexibel dienstverband ziek kunnen
worden. De afgelopen jaren is het aantal flexkrachten sterk gegroeid. In hoeverre
de toename van het aantal flexkrachten dat een beroep doet op de ZW aan dit effect
toe te schrijven is, is niet bekend.
Vraag 147
Hoeveel mensen hebben er in 2018 gebruikgemaakt van respectievelijk het kortdurend
en het langdurend zorgverlof?
Antwoord 147
Gegevens over het gebruik van kortdurend en langdurend zorgverlof komen tweejaarlijks
beschikbaar. De meest recente betreffen 2017. In dat jaar genoten 87.000 werknemers
kortdurend zorgverlof en 8.000 werknemers langdurend zorgverlof38.
Vraag 148
Kan er een overzicht worden gegeven van het aantal toekenningen uitgesplitst naar
verlofvorm op basis van tabel 4.6.7? Hoeveel toekenningen zijn er gerealiseerd voor
de jaren 2014 tot en met 2018 per verlofvorm en hoeveel toekenningen waren er begroot
voor 2018 per verlofvorm?
Antwoord 148
Tabel 4.6.7 geeft de realisatie weer van toekenningen van WAZO-uitkeringen in verband
met zwangerschaps- en bevallingsverlof. In onderstaande tabel zijn ook de gegevens
over toekenningen van adoptie- en pleegzorgverlof vermeld.
Voor 2018 zijn bij begroting 133.000 uitkeringen geraamd voor werknemers en 11.000
uitkeringen voor zelfstandigen. Het aantal uitkeringen voor adoptie- en pleegzorgverlof
wordt niet geraamd. Voor deze groep zijn alleen de toekenningen opgenomen.
Realisaties
2014
2015
2016
2017
2018
Aantal toekenningen werknemers (x 1.000 uitkeringen)
130
128
129
124
129
Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000 uitkeringen)
9,8
9,8
10,5
10,4
11,4
Aantal toekenningen adoptie- en pleegzorgverlof (x 1.000)
0,9
0,9
0,9
0,9
0,9
De WAZO kent ook verlofvormen waarvoor geen uitkering wordt verstrekt, zoals kortdurend
en langdurend zorgverlof en ouderschapsverlof. Gegevens over het gebruik van deze
verlofregelingen komen tweejaarlijks beschikbaar. De aantallen worden niet begroot,
omdat geen uitkering wordt verstrekt. Van kortdurend zorgverlof maakten in 2015 en
2017 respectievelijk 67.000 en 87.000 werknemers gebruik. Voor langdurend zorgverlof
waren deze aantallen 9.000 en 8.000. Van ouderschapverlof maakten in 2015 en 2017
respectievelijk 201.000 en 209.000 werknemers gebruik (bron: CBS, monitor arbeid,
zorg en kinderopvang).
Vraag 149
Wat is de verklaring per verlofvorm waarom er meer of minder gebruik van is gemaakt
dan begroot?
Antwoord 149
De uitkeringslasten voor de WAZO in 2018 komen nagenoeg overeen met de begroting 2018.
In de begroting 2018 waren de uitkeringen in prijspeil 2017 opgenomen: € 1.175 miljoen.
Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde
loon- en prijsbijstelling (€ 41 miljoen) is de realisatie circa € 38 miljoen lager
dan begroot. Deze meevaller is ontstaan bij de werkneemsters; bij de zelfstandigen
was sprake van een beperkte tegenvaller. De uitgaven voor het zwangerschaps- en bevallingsverlof
kunnen fluctueren afhankelijk van het aantal geboorten, de arbeidsparticipatie en
het loon van vrouwen. Voor 2018 is de verklaring een lager aantal toekenningen (circa
4.000) dan waar bij de begroting 2018 vanuit is gegaan. Dit komt vooral door een lager
aantal geboorten dan bij begroting 2018 was verondersteld.
Vraag 150
Hoeveel procent van de mensen die kinderopvangtoeslag hebben ontvangen in 2017, moest
in 2018 onterecht ontvangen kinderopvangtoeslag terug betalen?
Antwoord 150
Per april 2019 was 87,7% van de kinderopvangtoeslag uit 2017 definitief toegekend.
Van deze ouders heeft 42% een nabetaling ontvangen en 38% een terugvordering.
Vraag 151
Hoeveel uur per week gaan kinderen tussen de nul en vier jaar gemiddeld naar de kinderopvang
met toeslag?
Antwoord 151
In 2018 gingen kinderen tussen de 0 en 4 jaar met kinderopvangtoeslag gemiddeld 18,5
uur per week naar de dagopvang (inclusief gastouderopvang).
Vraag 152
Hoeveel uur per week gaan kinderen tussen de vier en twaalf jaar gemiddeld naar de
buitenschoolse opvang met toeslag?
Antwoord 152
In 2018 gingen kinderen tussen de 4 en 12 jaar met kinderopvangtoeslag gemiddeld 8,7
uur per week naar de buitenschoolse opvang (inclusief gastouderopvang).
Vraag 153
Hoeveel personen bouwden in 2018 vrijwillig pensioen op in de derde pijler?
Antwoord 153
De pensioenopbouw in de derde pijler wordt niet op persoonsniveau geregistreerd, maar
per product (een lijfrentepolis of bankspaarproduct). Wel is uit de aangiftegegevens
van de Belastingdienst bekend dat in 2016 circa 490.000 personen aftrekbare premie
inlegden voor een lijfrente in de derde pijler. Over recentere jaren zijn op dit moment
nog geen gegevens beschikbaar.
Vraag 154
Wat is de reden van het hogere gebruik van de Overbruggingsregeling AOW (OBR)?
Antwoord 154
Allereerst wordt opgemerkt dat naar aanleiding van het onderzoek naar (niet-) gebruik
OBR de regeling en het uitvoeringsproces per 1 oktober 2016 is gewijzigd. Sindsdien
kunnen burgers OBR met terugwerkende kracht aanvragen. Van deze mogelijkheid wordt
sindsdien ook gebruik gemaakt.
Daarnaast vielen de uitkeringslasten OBR in 2018 enkele tonnen hoger uit dan ten tijde
van het opstellen van de Begroting 2018 werd geraamd. Zoals opgenomen in het jaarverslag
2018 wordt dit voornamelijk veroorzaakt doordat de instroom in 2017 hoger ligt dan
verwacht ten tijde van het opstellen van de begroting 2018. De hogere instroom in
2017 leidt tot hogere uitkeringslasten in 2018, omdat een groot deel van de mensen
die instromen in 2017 ook in 2018 nog recht hadden op OBR. De uitkeringslasten vallen
daarnaast hoger uit, doordat de instroom van personen die recht hebben op de OBR in
verband met de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd (kortere duur OBR) in 2018
hoger uit is gevallen dan verwacht. Tegelijkertijd viel de instroom van personen die
recht hebben vanaf 65 jaar (langere duur OBR) in 2018 lager uit dan aanvankelijk geraamd.
Per saldo zijn de opwaartse factoren groter dan de neerwaartse factoren waardoor de
uitkeringslasten in 2018 hoger zijn uitgevallen dan waar ten tijde van het opstellen
van de begroting vanuit is gegaan.
Vraag 155
Constaterende dat de OBR in 2016 is uitgebreid voor mensen die met vroegpensioen zijn
gegaan, hoe verhoudt dit zich tot het feit dat er in 2016, 2017 en 2018 minder is
uitgegeven aan OBR-gelden?
Antwoord 155
De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een VUT- of prepensioenregeling.
Vanaf 2016 is de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015
met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt alleen het AOW-gat voor zover dat
het gevolg is van de versnelde verhoging. Deze doelgroep heeft een kortere uitkeringsduur
dan de doelgroep die reeds per 1 januari 2013 met vut- of prepensioen is gegaan.
De uitkeringslasten aan de OBR bedroegen circa € 6,4 miljoen in 2015, € 3,9 miljoen
in 2016, € 4,4 miljoen in 2017 en € 4 miljoen in 2018. De afgelopen jaren is enerzijds
de instroom in de OBR afgenomen ondanks de uitbreiding in 2016. Dit komt doordat de
doelgroep van personen die reeds per 1-1-2013 of 1-7-2015 met VUT- of prepensioen
waren steeds kleiner wordt. Tegelijkertijd is de te overbruggen periode toegenomen
(omdat de AOW-leeftijd toeneemt, neemt de duur van de OBR-uitkering ook toe). De uitgaven
zijn in de meeste jaren afgenomen. In 2017 zijn de uitkeringslasten hoger dan in 2016
(ondanks de iets lagere instroom), omdat het opwaartse effect van een langere overbruggingsperiode
dat jaar groter was.
Onderstaande tabel geeft voor de jaren 2016, 2017 en 2018 de instroom, het aantal
aanvragen en het aantal (en percentage) afwijzingen weer.
Tabel: Instroom, aanvragen en afwijzingen OBR-uitkering1
Kolom1
Kolom2
Kolom3
2016
2017
2018
Instroom
1.523
1.473
967
Aantal afgehandelde aanvragen
3.014
2.318
1.416
Aantal afwijzingen
1.275
884
505
Percentage afwijzingen
42%
38%
36%
X Noot
1
Het aantal aanvragen minus de afwijzingen komt niet precies overeen met de instroom
per jaar, omdat de (formele) toekenning van een OBR-uitkering niet altijd in hetzelfde
jaar plaatsvindt als het moment waarop de OBR-uitkering ingaat.
Vraag 156
Wat bedroeg de gemiddelde AOW-premie in 2016, 2017 en 2018?
Antwoord 156
De gemiddelde AOW-premie bedroeg in 2016, 2017 en 2018 17,9% van het premieplichtig
inkomen dat maximaal € 33.994 bedroeg in 2018. Door de heffingskortingen (algemene
heffingskorting, arbeidskorting, eventuele inkomensafhankelijke combinatiekorting)
ligt de effectief betaalde AOW-premie lager dan 17,9%.
Vraag 157
Kunt u van de belangrijkste oorzaken voor het lager uitvallen van de uitgaven aan
de AOW aangeven in welke mate deze bijgedragen hebben aan het lagere bedrag?
Antwoord 157
De uitgaven aan de AOW zijn € 173 miljoen lager dan begroot. Grotendeels wordt dit
veroorzaakt doordat het aantal AOW’ers lager uitviel dan waar bij het opstellen van
de begroting vanuit is gegaan (€ 75 miljoen). Daarnaast valt de hoogte van de gemiddelde
AOW-uitkering lager uit doordat de wettelijke indexering (€ 33 miljoen), de uitgaven
aan de partnertoeslag (€ 39 miljoen) en het aandeel (hogere) alleenstaandenuitkeringen
(€ 31 miljoen) alle drie lager uitvielen dan vooraf geraamd. De resterende € 5 miljoen
betreft overige effecten.
Vraag 158
Hoe komt het dat het aantal personen dat recht heeft op inkomensondersteuning AOW
gelijk is aan het aantal AOW-gerechtigden? Indien de cijfers in deze tabel onjuist
zijn, kunt u de juiste cijfers weergeven?
Antwoord 158
De inkomensondersteuning AOW (IOAOW) is in 2015 geïntroduceerd als aanvulling op het
AOW-pensioen en wordt verstrekt aan iedereen die in aanmerking komt voor een AOW-uitkering
en woonachtig is in de EU/EER/Zwitserland, verdragslanden of Caribisch Nederland.
Hierdoor krijgen alleen personen die woonachtig zijn in een niet-verdragsland geen
inkomensondersteuning AOW (0,1% van de AOW-gerechtigden).
Vraag 159
Hoe hoog was de gemiddelde inkomensondersteuning AOW in 2018?
Antwoord 159
De gemiddelde inkomensondersteuning AOW bedraagt circa € 273 per jaar. Het maximale
bedrag is € 299,16 per jaar.
Vraag 160
Wat is de verklaring voor de grote stijging van het aantal geconstateerde overtredingen
met financiële benadeling in 2018 (tabel 4.10.3 kerncijfers AKW)?
Antwoord 160
Met de invoering van een nieuw systeem voor de uitvoering van de AKW (vAKWerk) is
de manier gewijzigd waarop het aantal overtredingen met financiële benadeling wordt
geregistreerd. Dit heeft ertoe geleid dat ook de betekenis van het kengetal in het
jaarverslag is gewijzigd. In het oude systeem werden enkel de overtredingen geregistreerd
die werden afgedaan met een boete. In het jaarverslag 2018 wordt voor 2018 zowel gerapporteerd
over het aantal overtredingen die worden afgedaan met een boete als overtredingen
dat wordt afgedaan met een waarschuwing. In het genoemde aantal van 2.200 overtredingen
in 2018 (met financiële benadeling) zijn 1.250 overtredingen opgenomen die zijn afgedaan
met een waarschuwing.
Vraag 161
Waarom is ervoor gekozen niet de loon-prijs ontwikkeling uit te keren aan het UWV?
Antwoord 161
De loon- en prijsontwikkeling bij UWV kon in 2018 door incidentele meevallers financieel
ingepast worden binnen de UWV-begroting. In overleg met UWV is er daarom voor gekozen
om de loon- en prijscompensatie eenmalig en incidenteel voor het jaar 2018 niet uit
te keren.
Vraag 162
Kunt u de hoogte van de bijdrage aan de sociale fondsen nader specificeren?
Antwoord 162
De rijksbijdrage aan de sociale fondsen hebben een wettelijke basis in de Wet financiering
voor sociale verzekeringen (Wfsv). In de wet en regelgeving is veelal ook de hoogte
en/of de jaarlijkse aanpassing van de rijksbijdragen vastgelegd. Per Rijksbijdrage
is een nadere specificatie als volgt:
Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen (BIKK) AOW
De hoogte van de BIKK AOW is bij de invoering wettelijk vastgelegd. Daarnaast is in
de wet vastgelegd hoe de BIKK elk jaar moet worden aangepast, zodat deze meestijgt
met de totale kosten van de heffingskortingen, en met wijzigingen van het aandeel
van de AOW-premie in het totale tarief van premies volksverzekeringen en de eerste
schijf van de inkomstenbelasting (het gecombineerde heffingspercentage).
Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds
De Rijksbijdrage voor het vermogenstekort van het Ouderdomsfonds wordt elk jaar bij
ministeriële regeling vastgesteld. De Rijksbijdrage voor 2018 is op 19 juni 2018 gepubliceerd
in de Staatscourant. De hoogte van deze Rijksbijdrage is gebaseerd op de toentertijd
geraamde uitgaven en ontvangsten van het Ouderdomsfonds voor 2018. Met deze bijdrage
wordt jaarlijks het vermogenstekort in het Ouderdomsfonds aangevuld vanuit de algemene
middelen.
Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten
De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden uitbetaald door
UWV en gefinancierd door het Rijk. Daarom stort het Rijk elk jaar een bijdrage in
het Toeslagenfonds. De hoogte van de Rijksbijdrage is gelijk aan de uitgaven aan de
tegemoetkomingen in dat jaar.
Rijksbijdrage tegemoetkoming Anw-gerechtigden
De Rijksbijdrage aan het nabestaandenfonds was opgenomen in de Wfsv. Per 1 januari
2018 is deze rijksbijdrage komen te vervallen. De hoogte van de rijksbijdrage is daarom
nihil.
Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen (ZEZ)
Deze rijksbijdrage is vastgelegd in de Wfsv. De omvang is gelijk aan de uitgaven (uitkeringen
en uitvoeringskosten) die op grond van de Wet arbeid en zorg aan zelfstandigen worden
verstrekt.
Vraag 163
Op basis van welke criteria wordt besloten of de Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt
(VIA)-pilots succesvol zijn en onderdeel worden van het reguliere beleid? Wanneer
wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Antwoord 163
Binnen het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) wordt in 8 pilots
onderzocht wat werkt om de achterstanden op de arbeidsmarkt te verkleinen van Nederlanders
met een niet-westerse migratieachtergrond en van asielstatushouders39. Binnen VIA wordt gemeten in welke mate, en onder welke omstandigheden, verschillende
aanpakken van gemeenten, werkgevers, het UWV en onderwijsinstellingen effectief zijn
om de kansen op de arbeidsmarkt juist voor die doelgroep te vergroten, zodat ze dezelfde
kansen hebben als Nederlanders zonder migratieachtergrond met vergelijkbare uitgangsposities
als opleiding en ervaring. Naast het meten van effectiviteit wordt ook samen met betrokken
partijen en hun koepelorganisaties onderzocht hoe effectief gebleken aanpakken verspreid
worden, zodat ze door deze partijen ook daadwerkelijk op grotere schaal toegepast
kunnen worden in de bedrijfsvoering of regulier beleid. Criteria voor succesvolle
pilots zijn daarmee inzicht in de mate van effectiviteit, in de toepasbaarheid, de
schaalbaarheid, het draagvlak en de kosten en baten.
Uw Kamer zal in het vierde kwartaal van dit jaar de tweede voortgangsrapportage van
het programma VIA ontvangen. Eind 2020 volgt een volgende voortgangsrapportage en
in 2021 de eindrapportage.
Vraag 164
Hoeveel pilots zijn succesvol en onderdeel van het reguliere beleid?
Antwoord 164
De VIA-pilots zijn inmiddels van start gegaan, of staan op het punt om te starten.
Gedurende de uitvoering en evaluatie wordt onderzocht hoe deze onderdeel kunnen worden
van het reguliere beleid bij overheden, instanties, werkgevers en onderwijsinstellingen.
Naar verwachting zal dit vanaf medio 2020 het geval zijn.
Vraag 165
Kunt u uitsplitsen hoeveel inburgeraars examen doen op taalniveau A2 en hoeveel op
niveau B1?
Antwoord 165
Het inburgeringsexamen wordt afgenomen op taalniveau A2. Als een inburgeringsplichtige
een (beroeps)opleiding wil volgen of een baan zoekt, is vaak meer kennis van het Nederlands
nodig: bijvoorbeeld niveau B1 of B2. De examens die hierbij horen zijn de Staatsexamens
NT2 (programma I voor B1 en programma II voor B2). Van de totale groep geslaagde inburgeringsplichtigen
onder de Wet inburgering 2013 uit de cohorten 2013 tot en met april 2019 zijn (peildatum
1 mei 2019):
• 35.297 inburgeraars geslaagd op A2 niveau;
• 3.258 inburgeraars geslaagd op B1 niveau;
• en 2.371 inburgeraars geslaagd op B2 niveau.
Vraag 166
Hoeveel kost een inburgeringstraject? Kunt u dit uitsplitsen naar voor en na de overstap
naar aanbesteding?
Antwoord 166
Verondersteld wordt dat met de vraag wordt bedoeld: hoeveel geld wordt er door een
asielmigrant uit de DUO lening opgenomen om te voldoen aan de inburgeringsplicht.
Dit is dus exclusief de kosten voor maatschappelijke begeleiding en voorinburgering.
Op basis van de informatie die DUO bijhoudt over de asielmigranten die voldaan hebben
aan de inburgeringsplicht blijkt dat de asielmigranten uit cohort 2013 afgerond € 7.200,–
uit de DUO lening hebben gebruikt om te voldoen aan de inburgeringsplicht. Voor cohort
2015 werd afgerond € 8.600,– gebruikt uit de lening40. Er is nog niet overgestapt naar aanbesteding van de inburgeringstrajecten door de
gemeenten. Het nieuwe stelsel treedt in 2021 in werking.
Vraag 167
Om welke redenen zijn bepaalde inkooptrajecten voor opdrachten niet doorgegaan en
welke opdrachten betrof het?
Antwoord 167
Doordat er veel capaciteit nodig was voor de Veranderopgave Inburgering, hebben sommige
inkooptrajecten ten aanzien van inburgering, onder andere de nieuwe aanbesteding van
examenonderdelen vertraging opgelopen.
Vraag 168
Wat is de reden voor het grote verschil tussen de beoogde en de gerealiseerde cijfers
aangaande de voorbereiding van asielgerechtigde nieuwkomers op hun inburgering?
Antwoord 168
De reden voor dit verschil is de lagere instroom van vergunninghouders in Nederland
en de langere doorlooptijden van de IND waardoor de vergunningverlening vertraagd
is.
Vraag 169
Wat is de reden voor het grote verschil tussen de beoogde en de gerealiseerde cijfers
aangaande maatschappelijke begeleiding door gemeenten van asielgerechtigde nieuwkomers?
Antwoord 169
Er is momenteel sprake van een afname van het aantal asielgerechtigde nieuwkomers
in Nederland. Daarnaast is met de wijziging van de Wet inburgering in verband met
de vastlegging van de maatschappelijke begeleiding, per 1 oktober 2017, ook de systematiek
van betaling aan gemeenten en de hieraan gerelateerde telling veranderd. Vanaf die
datum vindt de betaling aan gemeenten plaats via de decentralisatie-uitkering waarbij
de tellingen betrekking hebben op gehuisveste asielgerechtigde nieuwkomers in het
voorafgaande jaar. Voorheen verstrekte COA de middelen op basis van declaraties van
gemeenten, waarbij declaraties uit meerdere jaren werden meegeteld.
Vraag 170
Waarom is er sprake van een onderuitputting van de gelden voor voorinburgering wanneer
vergunninghouders juist langer in de Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)-locaties
bleven vanwege achterblijvende plaatsing bij gemeenten?
Antwoord 170
Het traject van het programma voorinburgering bestaat uit een vast aantal onderdelen
en uren en duurt ongeveer 14 weken. Er wordt vergoed op basis van het aantal trajecten
en niet op duur van verblijf in de opvanglocaties. Het aantal trajecten voorinburgering
viel lager uit dan geraamd. De reden voor dit verschil is de lagere instroom van vergunninghouders
in Nederland en de langere doorlooptijden van de IND waardoor de vergunningverlening
vertraagd is.
Vraag 171
Hoe ziet de huidige financieringssystematiek van maatschappelijke begeleiding van
vergunninghouders er uit?
Antwoord 171
De middelen voor de uitvoering van de maatschappelijke begeleiding worden aan gemeenten
verstrekt via een decentralisatie uitkering (mei-circulaire). Basis voor de uit te
keren middelen zijn de tellingen van het aantal door gemeenten gehuisveste inburgeringsplichtige
asielgerechtigde nieuwkomers in het voorafgaande jaar (t-1).
Vraag 172
Krijgen gemeenten nog steeds standaard het bedrag van € 2.370 per statushouder ongeacht
of de statushouder gebruikmaakt van deze begeleiding?
Antwoord 172
Ja. Het bedrag dat gemeenten ontvangen voor het verzorgen van de maatschappelijke
begeleiding is gekoppeld aan het aantal inburgeringsplichtige statushouders dat zich
regulier vestigt in de gemeente ongeacht of personen wel of niet deelnemen aan de
maatschappelijke begeleiding. In de Wet inburgering is opgenomen dat de gemeente voorziet
in de maatschappelijke begeleiding van de betreffende groep statushouders. De middelen
maatschappelijke begeleiding worden aan gemeenten verstrekt via een decentralisatie-uitkering.
Gemeenten verantwoorden zich aan de gemeenteraad over de inzet van de middelen.
Vraag 173
Maken alle gemeenten gebruik van de gelden voor maatschappelijke begeleiding om vergunninghouders
te begeleiden bij hun integratie na vestiging in de gemeente?
Antwoord 173
In de Wet inburgering is opgenomen dat gemeenten voorzien in de maatschappelijke begeleiding
van inburgeringsplichtige vergunninghouders. In het Besluit inburgering zijn de inhoudelijke
kaders opgenomen waaraan de maatschappelijke begeleiding moet voldoen. Coaching ten
aanzien van participatie en integratie is een vaste component van de maatschappelijke
begeleiding. Er vindt geen verantwoording plaats aan het rijk van de door de gemeenten
uitgevoerde trajecten.
Vraag 174
Welke voorwaarden worden gesteld aan het ontvangen van geld voor maatschappelijke
begeleiding van vergunninghouders?
Antwoord 174
Gemeenten ontvangen een bedrag van € 2.370 per gehuisveste inburgeringsplichtige vergunninghouder
voor de uitvoering van de maatschappelijke begeleiding. In de Wet- en regelgeving
inburgering zijn de inhoudelijke componenten opgenomen waaraan de maatschappelijke
begeleiding moet voldoen. De maatschappelijke begeleiding die gemeenten aanbieden
bestaat in ieder geval uit het verlenen van praktische hulp bij het regelen van basisvoorzieningen,
hulp bij het starten van de inburgering en het stimuleren van participatie en integratie.
Vraag 175
Waar komt de onverwachte toename in de opname van het aantal leningen vandaan?
Antwoord 175
Het aantal actieve leners (inburgeraars die in 2018 geld opgenomen hebben uit de lening)
lag in 2018 hoger dan eerder voorzien. Oorzaak daarvan is dat de latere cohorten inburgeraars
eerder zijn gaan lenen dan die van de eerste jaren van het leenstelsel. Daardoor ontstond
er in 2018 meer samenloop van actieve leners uit meerdere cohorten.
Per abuis is in het jaarverslag in tabel 4.13.5 het verkeerde aantal in 2018 aan inburgeraars
toegekende leningen (x 1.000 personen, ultimo) gerapporteerd. Het juiste aantal is
14 in plaats van 23. Dit betekent ook dat het verschil tussen realisatie en begroting
–7 is in plaats van +2. Dit kengetal gaat over het aantal nieuwe leners in 2018. De
aanpassing van dit aantal heeft overigens geen effect op het totaal aantal daadwerkelijk
in 2018 opgenomen leningen dat relevant is voor de totale uitgaven. Dit aantal omvat
zowel leningen die zijn opgenomen door nieuwe leners als door leners die al in eerdere
jaren zijn begonnen met lenen. Het aantal opgenomen leningen is in 2018 zoals hierboven
aangegeven wel toegenomen.
Vraag 176
Waar komt de toename in het ingecalculeerde leenbedrag vandaan?
Antwoord 176
Latere cohorten lenen een hoger bedrag dan eerdere cohorten. Dat wordt onder meer
veroorzaakt door de toevoeging van het ONA examen met ingang van 2015 en mogelijk
speelt de leerbaarheid van de doelgroep hier ook een rol in.
Vraag 177
Wat is de definitie van voorinburgering?
Antwoord 177
De tijd die wordt doorgebracht in de opvang moet zo zinvol mogelijk worden ingevuld.
Het programma Voorbereiding op inburgering (kortweg voorinburgering) is een traject
dat wordt aangeboden aan alle vergunninghouders op het AZC om hen voor te bereiden
op het wonen en leven in de gemeente. Dit programma duurt 14 weken en bestaat uit
Nederlandse les, een training Kennis van de Nederlandse Maatschappij (KNM), een module
Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt (ONA) en individuele begeleiding waarin
o.a. samen met de vergunninghouder een Persoonlijk Informatiedossier (PID) wordt ingevuld.
Vraag 178
Wat is de taakverdeling tussen COA en gemeenten in de voorinburgering?
Antwoord 178
Het programma voorinburgering wordt uitgevoerd door het COA. Gemeenten hebben geen
rol of verantwoordelijkheid bij de uitvoering van het programma. De informatie die
gedurende de verblijftijd in de opvang wordt verzameld over de vergunninghouder wordt
in het digitale klantprofiel opgenomen dat via het Taakstelling Volg Systeem (TVS)
aan de gemeente wordt verzonden. In het kader van informatiedeling vindt bij verhuizing
van de vergunninghouder tevens een «warme overdracht» tussen de casemanager en de
gemeente plaats.
Vraag 179
Zijn er voorwaarden of stellen gemeenten voorwaarden aan de besteding van gelden voor
maatschappelijke begeleiding wanneer zij dit uitbesteden aan een andere partij?
Antwoord 179
In de Wet- en regelgeving inburgering zijn de inhoudelijke componenten opgenomen waaraan
de maatschappelijke begeleiding moet voldoen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor
de uitvoering van de maatschappelijke begeleiding. Zij zijn ook verantwoordelijk voor
het stellen van nadere voorwaarden indien zij de maatschappelijke begeleiding of onderdelen
hiervan uitbesteden aan een andere partij.
Vraag 180
Hoeveel meer examens zijn sinds eind 2017 door Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) afgenomen?
Antwoord 180
In het jaar 2017 zijn er 195.327 centrale examens – te weten de examenonderdelen Leesvaardigheid,
Luistervaardigheid, Spreekvaardigheid, Schrijfvaardigheid, Kennis Nederlandse Maatschappij
en Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt – door DUO afgenomen. In het jaar 2018
waren dit er 278.713. In het jaar 2018 zijn er ten opzichte van 2017 dus 83.386 centrale
examens meer afgenomen door DUO41.
Vraag 181
Wat was het gemiddelde leenbedrag in 2018?
Antwoord 181
Verondersteld wordt dat met de vraag wordt bedoeld: «Wat is het gemiddelde bedrag
dat inburgeraars lenen om te voldoen aan de inburgeringsplicht?». Bij de beantwoording
van deze vraag is het nuttig om te kijken naar het gemiddelde leenbedrag van inburgeraars
uit de cohorten 2013 tot en met 2016 die aan de inburgeringsplicht hebben voldaan.
Onder «voldaan» wordt verstaan: examen behaald, vrijstelling verkregen of ontheffing
verkregen. Hieronder een overzicht per cohort van het gemiddelde leenbedrag van inburgeraars
die aan de inburgeringsplicht hebben voldaan. Dit gemiddelde leenbedrag is geen vast
gegeven en continu aan verandering onderhevig. In de tabel is het gemiddelde leenbedrag
ook uitgesplitst naar asielmigranten en gezinsmigranten, omdat gezinsmigranten structureel
minder lenen dat asielmigranten.
De toename van het gemiddelde leenbedrag is o.a. te verklaren door de toevoeging van
het onderdeel Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt aan het inburgeringsexamen
per 1 januari 2015.
Gemiddeld leenbedrag van inburgeringsplichtigen die hebben voldaan cohort 2013 t/m
20161
Gemiddeld leenbedrag per lener2
Cohort 2013
€ 6.300
Asielmigrant
€ 7.200
Gezinsmigrant
€ 3.100
Cohort2014
€ 7.200
Asielmigrant
€ 7.800
Gezinsmigrant
€ 3.400
Cohort 2015
€ 8.100
Asielmigrant
€ 8.600
Gezinsmigrant
€ 3.900
Cohort 2016
€ 7.900
Asielmigrant
€ 8.400
Gezinsmigrant
€ 3.900
X Noot
1
Voldaan = examen behaald, vrijgesteld of ontheven.
X Noot
2
Bron: DUO; peildatum 01-05-2019.
Vraag 182
Welke redenen zijn er om een lening voor de inburgeringscursus kwijt te schelden?
Antwoord 182
Kwijtschelding van de lening kan op grond van artikel 4.13 van het Besluit Inburgering
verleend worden in de volgende gevallen:
a) In geval dat asielmigrant binnen de termijn van kwijtschelding, voldoet aan de inburgeringsvereisten
dan wordt de totale schuld kwijtgescholden;
b) In het geval dat een persoon die aan de inburgeringsvereiste heeft voldaan en vallend
onder de Wet Sanering Natuurlijke Personen, nog achterstallige onbetaalde termijnen
heeft, dan worden deze kwijtgescholden;
c) In geval dat een asielmigrant vertrekt naar het land van herkomst en de grond voor
het verblijf in Nederland komt te vervallen, dan wordt de schuld kwijtgescholden.
Vraag 183
Hoeveel vergunninghouders (asielmigranten met verblijfstatus) hebben geen gebruik
kunnen maken van voorinburgering en maatschappelijke begeleiding doordat er € 54 miljoen
minder uitgegeven is aan COA dan ten tijde van de begrotingsopstelling werd voorzien?
Antwoord 183
Vergunninghouders op het AZC krijgen een aanbod voorinburgering van COA. Vergunninghouders
die zich in de gemeente vestigen ontvangen van gemeenten maatschappelijke begeleiding.
Door de afname van het aantal vergunninghouders is het aantal trajecten voorinburgering
en matschappelijke begeleiding lager en dit vertaald zich door in minder benodigde
middelen dan geraamd. Vergunninghouders hebben geen trajecten voorinburgering en maatschappelijke
begeleiding misgelopen.
Vraag 184
Hoe verklaart u dat de kosten voor de inhuur van externen met 71% is overschreden,
namelijk € 11,3 miljoen in plaats van de begrote € 6,6 miljoen?
Antwoord 184
De overschrijding heeft met name te maken met uitgaven externe inhuur voor automatiseringsprojecten.
Dit stond eerst in totaal op het budget automatisering maar een deel van de uitgaven
valt volgens de rijksbrede definitie onder externe inhuur. De uitgaven die betrekking
hebben op externe inhuur van de betreffende automatiseringsprojecten zijn geboekt
op de post externe inhuur. Dit betreft een budgettaire verschuiving.
Vraag 185
Welke automatiseringsprojecten hebben ertoe geleid dat de kosten voor de inhuur van
externen met 71% is overschreden? Waarom was dit niet te voorzien?
Antwoord 185
Deze uitgaven externe inhuur doen zich onder andere voor bij de doorontwikkeling van
bestaande systemen en het aanpassen van de software aan nieuwe regelingen/tijdvakken.
Zie verder het antwoord op vraag 184.
Vraag 186
Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat de inhuur van externen binnen de zogeheten
«Roemernorm» blijft, oftewel 10% van de totale personele uitgaven?
Antwoord 186
Het percentage externe inhuur is in 2018 uitgekomen op 4,7 (zie bijlage externe inhuur
bij het Jaarverslag 2018). De afgelopen jaren schommelt het percentage externe inhuur
rond de 4. SZW heeft hier gedurende het jaar aandacht voor.
Vraag 187
Welke kasschuiven zijn er precies doorgevoerd voor € 39,5 miljoen? Wat is de precieze
uitsplitsing daarvan?
Antwoord 187
Er is een aantal technische kasschuiven doorgevoerd op artikel 99 om te zorgen dat
sprake was van een sluitend kasritme. De grootste inhoudelijke kasschuif heeft betrekking
op de compensatieregeling voor zwangere zelfstandigen (€ 37 miljoen). In 2018 waren
middelen gereserveerd voor deze compensatieregeling. De middelen zijn doorgeschoven
naar 2019.
Vraag 188
Hoeveel groeide de koopkracht voor huishoudens die een plus zagen in de koopkracht
uitgesplist naar inkomenssituatie en huishoudenssamenstelling?
Antwoord 188
Vanaf de begroting 2019 is de wijze waarop de koopkrachtontwikkeling wordt gepresenteerd
aangepast. Uit de nieuwe boxplottabel valt af te lezen dat 68% van de huishoudens
vorig jaar een plus in hun koopkracht zag. Daarnaast is te zien de mediane koopkrachtstijging
licht hoger is naar mate het inkomen stijgt. Uit de tabel met de koopkrachtontwikkeling
van de voorbeeldhuishoudens blijkt dat tweeverdieners, alleenstaanden en alleenstaande
ouders er vorig jaar in koopkracht op vooruit zijn gegaan. Verder blijkt dat de zowel
de plussen als de minnen voor de gerapporteerde voorbeeldhuishoudens beperkt zijn,
behoudens voor gepensioneerde paren met een hoog aanvullend pensioen.
In 2018 is de werkloosheid opnieuw sterk gedaald. Vanwege de statische aard van de
koopkrachtplaatjes is dit niet zichtbaar in de tabellen. Maar huishoudens waarin mensen
vorig jaar weer een baan hebben gevonden zijn er vanzelfsprekend in hun portemonnee
ook op vooruit gegaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
S. Kraaijenoord, adjunct-griffier