Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Financieel jaarverslag van het Rijk 2018
35 200 Financieel jaarverslag van het Rijk 2018
Nr. 10
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 5 juni 2019
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over het Financieel jaarverslag van het Rijk 2018 (Kamerstuk 35 200, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2019. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Vraag 1
Wat is het totaalbedrag aan onderuitputtingen? Hoeveel hiervan blijft beschikbaar
voor volgend jaar?
Antwoord op vraag 1
Zoals gemeld op pagina 18 van het FJR bedraagt de totale onderuitputting op deelplafond
Rijksbegroting 3 miljard euro ten opzichte van Startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54). Bij Miljoenennota 2019 (Kamerstuk 35 000, nrs. 1 en 2) was de Kamer reeds geïnformeerd dat IenW en Defensie voor 2018 1,9 miljard euro
onderuitputting zouden hebben op de investeringsmiddelen. Vervolgens is in de Najaarsnota
2018 (Kamerstuk 35 095, nr. 1) gemeld dat zich aanvullend 479 miljoen euro onderuitputting voordoet bij de departementen,
waarvan 272 op het Infrastructuurfonds.
De investeringsmiddelen van IenW en Defensie kennen een 100 procent eindejaarsmarge,
waardoor de niet-bestede middelen in 2018 (ca. 2,2 miljard euro) volledig behouden
blijven en in latere jaren alsnog tot besteding komen. Van de overige onderuitputting
geldt dat departementen in principe 1 procent van hun begrotingsomvang aan onderuitputting
mogen meenemen naar later jaren via de reguliere eindejaarsmarge. De Kamer is middels
de Voorjaarsnota 2019 respectievelijk wordt in de Miljoenennota 2020 geïnformeerd
over de eindejaarsmarge die is toegevoegd aan de begroting in 2019 en 2020.
Vraag 2
Waarom worden aspirant-agenten meegeteld als het gaat om de operationele sterkte,
terwijl de Rekenkamer dat niet doet?
Antwoord op vraag 2
Aspiranten maken integraal deel uit van de politieorganisatie. In het Besluit verdeling
sterkte en middelen politie is de operationele sterkte als volgt gedefinieerd: «het
aantal fulltime-equivalent werkzaam in een operationele functie bij de politie en
de aspiranten, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit bezoldiging politie».
In de brieven aan uw Kamer van november 2009 (Tks 29 628, nrs. 160 en 164) heeft de Minister van Justitie en Veiligheid de definitie van operationele sterkte
vermeld. Daarbij heeft zij aangegeven dat de aspiranten meetellen in de operationele
sterkte en dat zij als aparte categorie in het overzicht van de sterkte worden vermeld.
Vraag 3
Voeren aspirant-agenten exact dezelfde werkzaamheden uit als volledig opgeleide agenten?
Zijn zij precies hetzelfde aantal uren werkzaam als agent?
Antwoord op vraag 3
In 2002 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid een duaal onderwijsstelsel (leren
en werken) geïntroduceerd. Aspiranten brengen hun tijd deels door op de Politieacademie,
en zijn deels onder begeleiding werkzaam in het korps. Zij werken bij verschillende
teams en dragen daar bij aan de uitvoering van politietaken.
Vraag 4
Hoe gaat u sociale minima, alleenverdieners met kinderen en bijna alle AOW’ers, die
in 2018 koopkracht inleverden, compenseren?
Vraag 6
Kunt u verklaren waarom bepaalde groepen (alleenverdieners met kinderen, alleenstaande
sociale minima en sommige AOW’ers) sinds 2008 koopkracht hebben ingeleverd?
Antwoord op vraag 4 en vraag 6
2018 was een zogenaamd koopkrachtarm jaar als gevolg van de kabinetsformatie in het
jaar daarvoor. Daarom is door het vorige kabinet besloten om de koopkracht van minima
en oudere zodanig te repareren dat zij er niet op achteruit zouden gaan, maar ook
niet meer dan dat. Zo zijn in 2018 de ouderenkorting, zorgtoeslag en het kindgebonden
budget verhoogd. Naast beleid is de koopkrachtontwikkeling echter ook afhankelijk
van factoren waar de overheid geen of slechts zeer beperkt invloed op heeft: de inflatie
en de loonontwikkeling. De inflatie bleek in 2018 hoger en de loonontwikkeling juist
lager uit te komen dan bij Prinsjesdag in 2017 werd verwacht. Dat heeft ervoor gezorgd
dat er groepen zijn die er in 2018 licht op achteruit zijn gegaan.
De meeste maatregelen uit het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) die een positief effect hebben op de koopkracht zijn in 2019 ingegaan en dragen
bij aan de goede koopkrachtvoorspellingen voor dit jaar. Ook de koopkrachtvoorspellingen
voor sociale minima, eenverdieners met kinderen en AOW’ers zijn positief.
Vraag 5
Is de realisatie van de Opslag Duurzame Energie (ODE) zodanig dat bedrijven en huishoudens
beide de helft opbrengen? Zo ja, staat dat in verhouding tot de uitstoot van bedrijven
en huishoudens?»
Antwoord op vraag 5
De ODE wordt jaarlijks zodanig vastgesteld dat bedrijven en huishoudens beiden 50%
betalen. De daadwerkelijke realisatie van de ODE is, net als bij de energiebelasting,
niet door de Belastingdienst vast te stellen. Er zijn namelijk geen gegevens beschikbaar
over de gerealiseerde ODE-ontvangsten uitgesplitst tussen burgers en bedrijven of
tussen verbruikerstarieven. Deze lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven is
niet gebaseerd op de uitstoot van bedrijven en huishoudens.
Vraag 6
Kunt u verklaren waarom bepaalde groepen (alleenverdieners met kinderen, alleenstaande
sociale minima en sommige AOW’ers) sinds 2008 koopkracht hebben ingeleverd?
Antwoord op vraag 6
Zie antwoord op vraag 4
Vraag 7
De belastingdruk is gestegen van 35,9% bbp tot 39,1% bbp tussen 2008 en 2018. Kunt
u dit weergeven in miljarden?
Antwoord op vraag 7
Onderstaande tabel toont de collectieve lasten zoals gedefinieerd door het CBS voor
de jaren 2015–2018 in miljarden euro’s. Deze definitie wijkt af van de totale belasting-
en premieontvangsten zoals gerapporteerd in het Financieel Jaarverslag van het Rijk.
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Collectieve lasten
230,3
217,7
225,1
228,5
230,2
236,3
246,3
251,8
268,9
282,5
296,8
Bron: https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/84114NED/table?ts=155…
Vraag 8
Hoe verklaart u de daling van het reëel besteedbaar huishoudinkomen sinds 2007? In
welke andere EU-landen is er in dezelfde periode ook een daling te zien? Hoe groot
is die daling?
Antwoord op vraag 8
Dit kan deels worden verklaard doordat huishoudens gemiddeld kleiner zijn geworden,
waardoor het aantal huishoudens is gestegen. Hierbij komt dat de loonontwikkeling
sinds de crisis beperkt is in vergelijking met de periode voor de crisis. Dit komt
met name door een verdere daling van de inflatie en lagere arbeidsproductiviteitsgroei.
Ook zijn de lasten gestegen, onder andere door de gestegen zorgkosten (en daarmee
hogere zorgpremies), wat het besteedbaar inkomen drukt. Als onderwijs- en zorguitgaven
echter ook aan huishoudens worden toegerekend (brede inkomensbegrip) is het inkomen
van huishoudens de afgelopen 15 jaar een stuk sterker toegenomen.
Internationaal vergelijkbare data over het besteedbaar inkomen per huishouden is niet
direct beschikbaar. Om de ontwikkeling binnen de Europese Unie te kunnen vergelijken
wordt in de onderstaande tabel gekeken naar het reëel beschikbaar inkomen per capita.
Hiervoor is data van Eurostat gebruikt. Deze cijfers wijken af van de cijfers voor
Nederland waaraan in de alinea hierboven wordt gerefereerd. Dit komt deels door een
definitieverschil. De data van Eurostat is gebaseerd op nationale rekeningen en wordt
gegeven in termen van inkomen per hoofd, de eerder gegeven data over besteedbaar huishoudinkomen
is gebaseerd op het inkomenspanelonderzoek van het CBS en gaat over inkomen per huishouden.
Daarbij is de Nederlandse bevolking in de periode 2008–2017 minder snel gegroeid dan
het aantal huishoudens in Nederland. Hierdoor komt de ontwikkeling van het beschikbaar
inkomen per capita hoger uit dan het beschikbaar inkomen per huishouden, waarover
de alinea hierboven gaat.
Uit de onderstaande tabel blijkt dat er voor Nederland sprake is van een beperkte
toename. Met name in Zuid-Europese landen is er sprake van een sterke daling, een
gevolg van de recessie. Mede hierdoor scoort Nederland nog licht boven het gemiddelde
van de Eurozone.
De onderstaande getallen geven de groei van 2008 tot 2017 weer, en zeggen dus niets
over het niveau van het beschikbaar inkomen.
(Bron Eurostat)
Bruto reëel beschikbaar inkomen per capita 2017 (2008=100)
Duitsland
108,54
EU
103,52
Frankrijk
103,37
Verenigd Koninkrijk
102,7
Nederland
101,95
Slovenië
101,85
Eurozone
100,53
Portugal
99,25
Ierland
98,89
België
97,93
Oostenrijk
96,13
Spanje
94,18
Italië
91,29
Cyprus
84,64
Griekenland
69,25
Vraag 9
Hoe hebben de uitgaven aan AOW zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld, als percentage
van het bbp? Hoe zullen de uitgaven aan AOW als percentage van het bbp zich de komende
10 jaren ontwikkelen?
Antwoord op vraag 9
In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van de uitgaven aan de AOW (in % van het
BBP) weergegeven voor de periode 2009–2023. Voor de periode na 2023 zijn nog geen
cijfers bekend omdat de begrotingshorizon tot en met 2023 loopt.
Uitgaven AOW als % BBP
2009
4,4
2010
4,5
2011
4,6
2012
4,8
2013
5,0
2014
5,1
2015
5,1
2016
5,1
2017
4,9
2018
4,8
2019
4,8
2020
4,8
2021
4,9
2022
5,0
2023
5,0
Bron: Begroting SZW en CEP, berekening Ministerie van Financiën.
Vragen 10 en 11
Hoe hebben de uitgaven aan zorg zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld, als percentage
van het bbp? Hoe zullen de uitgaven aan zorg als percentage van het bbp zich de komende
10 jaren ontwikkelen?
Hoe hebben de uitgaven aan sociale zekerheid zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld,
als percentage van het bbp? Hoe zullen de uitgaven aan sociale zekerheid als percentage
van het bbp zich de komende 10 jaren ontwikkelen?
Antwoord op vragen 10 en 11
In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van de uitgaven aan zorg en sociale zekerheid
(in % van het BBP) weergegeven voor de periode 2009–2023. Deze cijfers zijn afkomstig
uit het CEP van het CPB. Voor de periode na 2023 zijn geen cijfers gepubliceerd. Daarnaast
loopt de begrotingshorizon tot en met 2023 waardoor voor latere jaren geen cijfers
bekend zijn.
Uitgaven Zorg als % BBP
Uitgaven Sociale Zekerheid als % BBP
2009
8,1
10,9
2010
9,1
12,0
2011
9,3
12,4
2012
9,3
12,5
2013
9,7
12,5
2014
9,6
12,9
2015
9,5
12,6
2016
9,3
12,4
2017
9,2
12,3
2018
9,1
12,0
2019
9,1
11,7
2020
9,3
11,7
2021
9,4
11,8
2022
9,6
11,8
2023
9,7
11,8
Bron: CEP 2019
Vraag 12
Is de tabel in het antwoord op vraag nummer 52 van de urgente feitelijke vragen over
het Financieel Jaarverslag van het Rijk in- of exclusief de Zvw-premie?
Antwoord op vraag 12
De belastingdruk die wordt weergegeven in het antwoord op vraag 52 van de urgente
feitelijke vragen over Financieel Jaarverslag van het Rijk is exclusief Zvw-premie.
Vraag 52 van de urgente feitelijke vragen over Financieel Jaarverslag van het Rijk
is: Kunt u de belastingdruk van de verschillende inkomensgroepen sinds 2008 weergeven?
Het antwoord is:
De belastingdruk is afhankelijk van persoonlijke omstandigheden. Zo spelen leeftijd,
soort inkomen, aftrekposten en het hebben van kinderen of een fiscaal partner een
rol. In onderstaande tabel wordt voor een aantal inkomens de ontwikkeling van de gemiddelde
belastingdruk weergegeven. Hierbij is uitgegaan van een werkende alleenstaande, jonger
dan de AOW-leeftijd, zonder aftrekposten en zonder kinderen.
Inkomen bruto
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
€ 10.000
10,5%
10,9%
10,6%
10,3%
13,6%
11,6%
10,9%
10,1%
10,4%
10,7%
9,3%
€ 20.000
16,8%
17,0%
16,3%
16,0%
18,5%
15,4%
14,5%
9,9%
9,3%
9,6%
8,6%
€ 30.000
25,2%
25,2%
24,5%
24,2%
26,3%
24,9%
24,4%
21,6%
21,3%
21,1%
19,2%
€ 40.000
29,4%
29,4%
28,9%
28,7%
30,2%
29,7%
29,4%
28,1%
28,1%
27,8%
26,1%
€ 50.000
32,0%
32,0%
31,7%
31,4%
33,4%
33,3%
32,4%
32,4%
32,3%
32,1%
30,7%
€ 60.000
34,5%
34,6%
34,1%
33,8%
36,1%
36,2%
35,3%
35,2%
35,1%
34,9%
33,8%
€ 70.000
37,0%
37,1%
36,7%
36,4%
39,0%
39,0%
38,3%
37,5%
37,4%
37,1%
36,2%
€ 80.000
38,9%
39,0%
38,6%
38,4%
40,6%
41,2%
40,5%
39,8%
39,7%
39,4%
38,9%
€ 90.000
40,4%
40,4%
40,1%
39,9%
41,9%
42,5%
42,2%
41,6%
41,4%
41,2%
41,0%
€ 100.000
41,5%
41,6%
41,3%
41,1%
42,9%
43,5%
43,6%
43,1%
42,8%
42,6%
42,1%
Vraag 13
Hoe gaan problemen zoals recent zijn geconstateerd bij de saldibalansen in de toekomst
voorkomen worden? Welke concrete maatregelen gaan genomen worden om dat te voorkomen?
Antwoord op vraag 13
Er zullen maatregelen worden genomen om een dergelijk fout met de openstaande voorschotten
op de saldibalans in de toekomst te voorkomen. Zo worden de handmatige verwerkingen
die nu nog plaatsvinden bij de Belastingdienst bij het opstellen van de rapportage
rond de stand van openstaande voorschotten zo veel mogelijk beperkt. Daarnaast wordt
de interne controle aangescherpt, onder meer door striktere toepassing van het vier
ogen-principe. Ook zal meer systematisch onderzoek naar de plausibiliteit van de voorschotcijfers
in de saldibalans worden ingeregeld.
Vraag 14
Wat heeft het Ministerie van Financiën het afgelopen jaar concreet gedaan om te zorgen
dat de onvolkomenheden in de bedrijfsvoering bij het ministerie zelf, maar ook richting
de andere ministeries worden opgelost? Welke rol heeft het Ministerie van Financiën
daarbij gepakt?
Antwoord op vraag 14
De onvolkomenheden bij het Ministerie van Financiën komen voornamelijk voor bij de
Belastingdienst. De problemen bij de Belastingdienst zijn omvangrijk, hardnekkig en
complex, waardoor het langere tijd zal duren voordat een aantal onvolkomenheden is
opgelost. Er is in het afgelopen jaar vooruitgang geboekt, maar de vooruitgang moet
nog beter worden aangetoond. Er is fors ingezet op verbeteringen, zoals bij het inrichten
van een nieuwe topstructuur bij de Belastingdienst. Ook zijn de controlfunctie, de
planning- en controlcyclus en de toepassing van het portfoliomanagement verbeterd.
Daarnaast is er vooruitgang geboekt in de betrokkenheid van het kerndepartement en
in de stap-voor-stap aanpak uit «Beheerst vernieuwen». Dit alles legt de basis voor
een verdere oplossing van de onvolkomenheden. De onvolkomenheden worden driemaal per
jaar gemonitord als onderdeel van de departementale planning- en controlcyclus.
Zoals uiteengezet in het Financieel Jaarverslag Rijk draagt de Minister van Financiën
een systeemverantwoordelijkheid ten aanzien van de rijksbrede financiële bedrijfsvoering.
Vanuit die rol spreek ik collega bewindspersonen periodiek aan op de voortgang bij
het oplossen van onvolkomenheden in de financiële bedrijfsvoering. Daarnaast heb ik
intensief contact met de Algemene Rekenkamer en de Auditdienst Rijk. Ook komt de voortgang
regelmatig terug tijdens diverse hoogambtelijke en politieke overleggen. De rol van
Financiën is erop gericht om een departement in staat te stellen de onvolkomenheid
zelf op te lossen. De verantwoordelijkheid voor het oplossen van onvolkomenheden ligt
primair bij de bewindspersoon van het departement in kwestie, conform ministeriele
verantwoordelijkheid op grond van artikel 44 eerste lid van de Grondwet. Als kadersteller
bewaakt Financiën de juiste toepassing van de regelgeving voor het goed functioneren
van de financiële functie. Het aantal onvolkomenheden op het terrein van de financiële
bedrijfsvoering is de afgelopen jaren afgenomen en ligt in 2018 rond de 17 op een
totaal van 47 onvolkomenheden.
Vraag 15
Welke ministeries hebben nog te maken met een verscherpt toezicht vanuit Financiën
en wat zijn de gevolgen daarvan voor de bestedingen door deze ministeries?
Antwoord op vraag 15
Uit hoofde van artikel 4.12, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2016 kan de Minister
van Financiën één of meer begrotingsartikelen aanwijzen voor het voorafgaand toezicht.
Dit houdt in dat geen verplichtingen op de betreffende artikelen worden aangegaan
voordat Financiën ermee heeft ingestemd. Daarnaast is het mogelijk om onderdelen van
de begroting onder minder vergaande vormen van voorafgaand toezicht te plaatsen. Delen
van de begrotingen van BZK, JenV, EZK en Defensie in 2019 staan onder voorafgaand
toezicht. Voor het artikel Belastingen op de begroting van Financiën zijn specifieke
afspraken gemaakt in het kader van verscherpt toezicht.
In de meest vergaande variant van het voorafgaand toezicht toetst Financiën vooraf
de door het departement aan te gane verplichtingen voor het doen van uitgaven. Met
het voorafgaand toezicht is beoogd dat middelen worden ingezet voor de juiste bestedingsdoelen
die doeltreffend en doelmatig zijn, en heeft in die zin geen directe betrekking op
de omvang van gerealiseerde bestedingen.
Vraag 16 en 17
Van welke aftrekposten en grondslagversmallers in de vennnootschapsbelasting maken
hoofdkantoren en multinationals het meeste gebruik? Wat is de budgettaire derving
van deze verschillende aftrekposten en grondslagversmallers?
Kunt u een uitputtende lijst geven van grondslagversmallers in de vennootschapsbelasting?
Antwoord op vragen 16 en 17
In Bijlage 9 van de Miljoenennota 2019 is een overzicht gegeven van fiscale regelingen
die de belastingopbrengst verminderen. Voor de vennootschapsbelasting worden de volgende
regelingen benoemd: de innovatiebox, de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, de energie-investeringsaftrek,
de milieu-investeringsaftrek, de Vamil, vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer,
de tonnage-regeling, de landbouwvrijstelling, de giftenaftrek en de bosbouwvrijstelling.
Van deze regelingen wordt vooral de innovatiebox gebruikt door het grootbedrijf. Het
budgettaire belang van de innovatiebox wordt voor 2019 op 1.562 miljoen euro geschat.
Volgens het laatst verschenen evaluatierapport uit 2016 komt ruim driekwart van het
bedrag van de innovatiebox ten goede aan het grootbedrijf. Tot het grootbedrijf worden
in dit verband alle bedrijven gerekend met meer dan 250 werknemers.
Vraag 18
Hoeveel leenden directeuren-grootaandeelhouders (DGA's) in 2018 van hun eigen vennootschap?
Hoe heeft dit zich sinds 2015 ontwikkeld?
Antwoord op vraag 18
In de aanbiedingsbrief bij het pakket Belastingplan 2019 is aangegeven dat in 2015
in totaal circa € 51 miljard door aanmerkelijkbelanghouders is geleend van de eigen
vennootschap. In de memorie van toelichting die ter consultatie is aangeboden in maart
2019 is vermeld dat het in 2016 ging om een totaal schuldbedrag aan de eigen vennootschap
van circa € 55 miljard. De bestanden met aangiftegegevens vennootschapsbelasting voor
2017 en 2018 zijn nog te onvolledig gevuld om een uitspraak te kunnen doen over het
totale geleende bedrag in desbetreffende jaren.
Vraag 19
Hoe hebben de belastinginkomsten via de vennootschapsbelasting zich over de periode
2015–2018 ontwikkeld?
Antwoord op vraag 19
Onderstaande tabel toont de gerealiseerde inkomsten uit de vennootschapsbelasting
voor de jaren 2015–2018 in miljoenen euro’s.
Miljoenen €
2015
2016
2017
2018
Vennootschapsbelasting
16.107
20.922
21.456
23.655
– Gassector kas
500
200
400
650
– Niet-gassector kas
15.607
20.722
21.056
23.005
Vraag 20
Kunt u de ontwikkeling van de collectieve lastendruk over de afgelopen 10 jaar weergeven,
uitgesplitst naar lasten voor burgers en lasten voor bedrijven?
Antwoord op vraag 20
De collectievelastendruk wordt beïnvloed door zowel beleidsmaatregelen als door de
economische groei. Bij beleidsmaatregelen kan gedacht worden aan een tariefsverhoging
of -verlaging of een aanpassing van de grondslag.1 De economische groei zorgt in conjunctureel goede tijden voor een oplopende belastingdruk:
de winsten van bedrijven nemen toe (meer vennootschapsbelasting), de consumptie groeit
(meer indirecte belastingen zoals de btw) en de lonen en werkgelegenheid nemen toe
(meer loon- en inkomensheffing). In laagconjunctuur gebeurt het omgekeerde. Het onderstaande
figuur laat zien dat bijvoorbeeld in 2009 de totale belasting- en premieontvangsten
minder sterk toenamen dan het BBP door de endogene ontwikkeling, in 2016 gebeurde
het omgekeerde. In bijvoorbeeld 2011–2014 was sprake van een opwaartse mutatie door
beleidsmaatregelen.2
Mutaties in de totale belasting- en premieontvangsten als %BBP
Bij de ontwikkeling van de totale belasting- en premieontvangsten wordt er geen onderscheid
gemaakt tussen de lastenontwikkeling voor burgers en voor bedrijven.
Daarnaast moet worden opgemerkt dat elk onderscheid tussen burgers en bedrijven enigszins
arbitrair zal zijn doordat belastingen – voor in ieder geval een gedeelte – worden
afgewenteld. Een hogere belasting op winstinkomen zal bijvoorbeeld deels – worden
afgewenteld in de vorm van hogere prijzen voor consumenten, lagere prijzen voor leveranciers
en/of lagere lonen voor werknemers. De mate van afwenteling is afhankelijk van de
markt – of onderhandelingsmacht van het bedrijf.
Vraag 21
Waarom zijn de inkomsten van de bankenbelasting in 2018 6,5% lager dan in 2017?
Antwoord op vraag 21
Banken die in Nederland actief zijn, moeten bankenbelasting betalen. Een bank is actief
in Nederland, als die bank een bankvergunning in Nederland heeft en het bankbedrijf
uitoefent.
De grondslag van de bankenbelasting bestaat uit kortlopende en langlopende schulden
en kent 2 tarieven.
Omdat er geen beleidswijzigingen zijn geweest, ligt het voor de hand te veronderstellen
dat de grondslag van de belasting in 2018 minder groot is geworden. Dat betekent dat
de omvang van de schulden en/of de verhouding meer verschoven is naar langlopende
schulden waarvoor het tarief lager is.
Vraag 22
Wat is het criterium om de afname van het rechtmatigheidspercentage «licht» te noemen?
Is het niet juister om te stellen dat het aantal onrechtmatigheden met meer dan een
derde is toegenomen?
Antwoord op vraag 22
Het rechtmatigheidpercentage van de uitgaven in 2018 is ten opzichte van 2017 afgenomen
met 0,18 procentpunt. Het percentage blijft met 99,34 procent zoals in voorgaande
jaren boven de norm. Om deze redenen kwalificeert het kabinet dit in het Financieel
Jaarverslag Rijk als een lichte afname.
Vraag 23
Op welke aspecten wordt gedoeld met «ruimte voor verbetering» en «nadere afbakening»
bij de toepassing van art. 3.1 Comptabiliteitswet?
Antwoord op vraag 23
CW 3.1 verwacht sinds 2018 van alle voorstellen, voornemens en toezeggingen een toelichting
op nagestreefde doelstellingen, doeltreffendheid, doelmatigheid, beleidsinstrumentarium
en financiële gevolgen. In februari 2019 heb ik een eerste monitor aan uw Kamer gestuurd
over de naleving van dit artikel voor voorstellen die in 2018 naar uw Kamer zijn gestuurd
(Kamerstuk 31 865, nr. 126).
Uit deze monitor bleek dat een goede toepassing van het artikel nog een leerproces
is: de onderzochte beleidsvoorstellen waren vaak voorzien van doelstellingen en een
uiteenzetting van beleidsinstrumenten, in het merendeel van de gevallen waren de financiële
gevolgen voor het Rijk ook helder, maar toelichting op de nagestreefde doeltreffendheid
en doelmatigheid bleek niet altijd aanwezig en dat geldt ook voor de evaluatieparagraaf.
Dat toepassing van CW 3.1 op een aantal aspecten nog niet volledig plaatsvindt heeft
mijns inziens een aantal oorzaken. Belangrijke redenen zijn de relatieve onbekendheid
met de vereisten van het artikel enerzijds en onduidelijkheid over het toepassingsbereik
en vereisten aan de toelichting anderzijds. Hoewel de scope van het artikel zeer breed
is, kan in de praktijk alleen een zinvolle toelichting gegeven worden op alle gevraagde
aspecten als sprake is van een voorstel voor nieuw of gewijzigd beleid en/of uitvoering.
Daarnaast is de aard en omvang van het voorgestelde beleid bepalend voor de inhoud
van de toelichting die op de verschillende aspecten gegeven kan worden. De vraag wanneer
een toelichting naar aanleiding van CW 3.1 inhoudelijk goed genoeg is, is dan ook
geen «afvinkexercitie», maar vraagt een afgewogen oordeel waarin de Kamer uiteindelijk
het laatste woord heeft.
Om verdere verbetering van de toepassing van CW 3.1 te bevorderen, heb ik vanuit mijn
stelselverantwoordelijkheid drie acties in gang gezet.
1. Mijn departement zal in haar reguliere toezichtrol voor de Rijksbegroting de komende
tijd extra toezien op de toepassing van CW 3.1 op voorstellen met significante financiële
gevolgen voor het Rijk en/of maatschappelijke sectoren.
2. Ik werk aan een tweede monitorrapportage voor uw Kamer waarin ik de toepassing van
CW 3.1 monitor voor een steekproef van voorstellen met significante financiële gevolgen
voor het Rijk en/of de maatschappij die in de periode december 2018 tot en met juni
2019 aan de Kamer zijn gestuurd.
3. Ten derde intensiveer ik de kennisdeling en interdepartementale uitwisseling rondom
de toepassing van CW 3.1. Om maximaal te leren van praktijkervaringen en samen te
werken aan verbetering is een interdepartementale werkgroep gestart om concrete voorstellen
te bespreken.
In het AO «Rijksbrede ontwikkelingen in begroten en verantwoorden» op 14 februari
2019 heb ik toegezegd om voor het voorjaarsnotadebat een brief te sturen aan uw Kamer
over onder andere de toepassing van CW 3.1 (Kamerstuk 31 865, nr. 129). Deze brief zal naar verwachting ongeveer gelijktijdig met de antwoorden over de
verantwoordingsstukken naar uw Kamer worden verzonden.
Vraag 24
Welke conclusies zijn vorig jaar verbonden aan de hoogte van de uitvoeringskosten
van de genoemde regelingen, in het bijzonder die van het Europees Fonds voor Meest
Behoeftigen (EFMB) en het Europees Visserijfonds (EVF)/Europees Fonds voor Maritieme
Zaken en Visserij (EFMZV)?
Antwoord op vraag 24
Met de motie van het lid Hijink (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1243) werd de regering verzocht te onderzoeken welk bedrag de Nederlandse overheden jaarlijks
kwijt zijn aan uitvoeringskosten van de EU-begroting. De motie is uitgevoerd conform
verzoek van de Kamer (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1356).
Als gevolg van de onderzoeksresultaten heeft LNV vereenvoudigde kostenopties geïmplementeerd
die kunnen leiden tot afname van de uitvoeringskosten. Daarnaast blijven het Rijk
en de provincies binnen de Europese kaders zoeken naar verdere mogelijkheden voor
verlaging van de uitvoeringskosten voor het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling
(ELFPO).
Voor EFRO geldt dat, onverminderd het feit dat de uitvoeringkosten van EFRO relatief
laag zijn, alle betrokken partijen werken aan het verder verlagen van de kosten, zowel
binnen de vigerende EU-wetgeving als bij de onderhandelingen over de EU-wetgeving
voor de programmaperiode na 2020.
De hoogte van de uitvoeringskosten van het EFMB is met name beïnvloed door opstart-
en controlekosten. De conclusies is dat kostenverlagende maatregelen hier niet van
toepassing zijn.
Vraag 25
Waardoor zijn de belasting- en premieontvangsten in 2018 op kasbasis bij invoerrechten
en omzetbelasting hoger ingeschat dan geraamd en kunt u dit toelichten?
Antwoord op vraag 25
De ontvangsten uit invoerrechten waren in 2018 0,2 miljard euro lager dan geraamd
in de Startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54). Dit is onder andere te wijten aan een lager volume aan invoer dan ten tijde van
de Startnota werd verwacht.
De ontvangsten uit de omzetbelasting (btw) waren in 2018 0,9 miljard euro lager dan
geraamd in de Startnota. Dit ondanks dat er in Nederland iets meer is geconsumeerd
(zie tabel 2.2.4 van het FJR 2018) en ook de investeringen in woningen meer in waarde
stegen dan eerder geraamd (Bij de aankoop van een nieuwbouwwoning is namelijk btw
verschuldigd en geen overdrachtsbelasting). Daar staat onder andere tegenover dat
de overheid in het afgelopen jaar minder heeft geïnvesteerd dan in de Startnota voorzien
was met een neerwaarts effect op de btw-ontvangsten als gevolg. Ook is het goed om
te realiseren dat het om een afwijking van 1,7% ten opzichte van de oorspronkelijke
raming.
Vraag 26
Hoe verklaart u dat de realisatie van de overige belastingontvangsten in 2018 € 77
miljoen hoger liggen dan zoals geraamd in de startnota 2017? Wat zijn de drie belangrijkste
oorzaken van deze afwijking?
Antwoord op vraag 26
Onder «Overige belastingontvangsten» vallen de belasting- en premieontvangsten uit
Caribisch Nederland en de buitengewone ontvangsten. Bij de ontvangsten uit Caribisch
Nederland deed zich een afwijking voor van – 5 miljoen euro ten opzichte van de Startnota
2017 (Kamerstuk 34 775, nr. 54). De buitengewone ontvangsten laten een meevaller van 82 miljoen euro zien. Dit is
een restcategorie, waarbij het onder andere gaat om betaalde belasting op eerder afgeschafte
belastingsoorten (zoals vermogensbelasting), om vrijwillig betaalde belasting en om
teruggaven waarvoor geen rekeningnummer bekend is of die geweigerd zijn door de bank.
Een nadere uitsplitsing hiervan is niet beschikbaar zodat de precieze reden van de
afwijking niet is aan te geven.
Vraag 27
Kunt u de cijfers over de schenk- en erfbelasting nader toelichten?
Antwoord op vraag 27
Uit de gerealiseerde kasontvangsten blijkt dat de schenk- en erfbelasting 0,2 miljard
euro lager is uitgevallen dan geraamd in de Startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54). Verschillende factoren kunnen daar onderliggend effect op gehad hebben. Als eerste
was in de raming in de Startnota geen rekening gehouden met de vertraagde oplevering
van de nieuwe systemen voor de schenk- en erfbelasting. Het wegwerken van de aangiftevoorraad
in 2018 – met als gevolg een vertraagde doorwerking in de kas in 2018 – heeft een
opwaarts effect gehad op de kasrealisaties in 2018. Als tweede is de kasontvangst,
en daarmee ook de raming van elke belastingsoort, afhankelijk van de ontwikkeling
van de desbetreffende grondslag. De schenk- en erfbelasting is een belasting op de
overdracht van vermogen. Daarmee ligt het voor de hand dat de schenk- en erfbelasting
samenhangt met de (positieve) vermogensontwikkeling in 2018. Tegelijkertijd zijn er
verschillende tarieven voor partners/kinderen, kleinkinderen en overige personen.
Ook bestaan er voor schenkingen verschillende (eenmalige) vrijstellingen en geldt
voor bedrijfsvermogen de bedrijfsopvolgingsregeling. Verschuivingen tussen deze verschillende
vermogenscategorieën binnen de grondslag van de schenk- en erfbelasting kunnen de
opbrengst beïnvloeden. Het Centraal Planbureau (CPB) zal nader kijken naar de ontwikkeling
van deze grondslag.
Vraag 28
Hoe wordt de overschrijding van het budget voor de Energie-investeringsaftrek (EIA)
opgevangen?
Vraag 29
Is de overschrijding incidenteel of is het EIA-budget de afgelopen jaren vaker overschreden?
Vraag 30
Waarom is het aftrekpercentage voor EIA verlaagd?
Vraag 31
Kan het aftrekpercentage voor de EIA zomaar verlaagd worden?
Antwoord op vragen 28, 29, 30 en 31
Uit de voorlopige realisatiecijfers (stand april) blijkt dat de EIA in 2018 een budgettair
belang had van circa € 160 miljoen, terwijl het beschikbare budget € 147 miljoen was.
Dit tekort kan worden opgevangen door de budgetreserve uit eerdere jaren. De EIA kent,
evenals de MIA en de Vamil, een systematiek van meerjarige budgetegalisatie. Overschrijding
uit het ene jaar worden opgevangen door onderuitputting uit het andere jaar. Hierdoor
is niet nodig om de regeling direct te sluiten wanneer een overschrijding wordt voorzien.
Het budgetgebruik is namelijk vrij volatiel, doordat deze afhankelijk is van zowel
de stand van de conjunctuur als technologische ontwikkelingen. Hierdoor kan vooraf
niet altijd goed worden voorzien in hoeverre het budget in een bepaald jaar gebruikt
gaat worden. Sinds 2008 is het budget van de EIA vrijwel elk jaar niet volledig gebruikt,
waardoor een aanzienlijke budgetreserve bestaat.
In de evaluatie3 die vorig jaar aan de Kamer is aangeboden, is geconcludeerd dat het precieze aftrekpercentage
in beperktere mate bepalend is voor de effectiviteit van de regeling, dan de attentiewaarde
van de maatregelen op de Energielijst en de dynamiek op de Energielijst. Naar aanleiding
daarvan is in het Belastingplan 2019 het aftrekpercentage verlaagd van 54,5 naar 45
procent, waardoor er ruimte is geweest om de Energielijst te verruimen. Hiermee wordt
het budget naar verwachting doelmatiger besteed. Voor het aanpassen van het aftrekpercentage
van de EIA is een wetswijziging nodig.
Vraag 32, 33, 34 en 35
Kunt u toelichten hoe de overschrijding van het budget voor de milieu-investeringsaftrek
(MIA) kan worden opgevangen?
Kunt u uitsplitsen uit welke jaren het budgetreserve komt en waarom er in die jaren
een budgetoverschot was?
Hoeveel en wat voor soort voertuigen zijn er extra gemeld waardoor het MIA-budget
met 40 miljoen is overschreden?
Op basis waarvan is het aftrekpercentage op elektrische voertuigen verlaagd van 36%
naar 27%?
Antwoord op vraag 32, 33, 34 en 35
Uit de voorlopige realisatiecijfers (stand april) blijkt dat de MIA in 2018 een budgettair
belang had van circa € 139 miljoen, terwijl het beschikbare budget € 99 miljoen was.
Dit tekort kan worden opgevangen door de budgetreserve uit eerdere jaren. De MIA kent,
evenals de EIA en de Vamil, een systematiek van meerjarige budgetegalisatie. Overschrijding
uit het ene jaar worden opgevangen door onderuitputting uit het andere jaar. Hierdoor
is niet nodig om de regeling direct te sluiten wanneer een overschrijding wordt voorzien.
Het budgetgebruik is namelijk vrij volatiel, doordat deze afhankelijk is van zowel
de stand van de conjunctuur als technologische ontwikkelingen. Hierdoor kan vooraf
niet altijd goed worden voorzien in hoeverre het budget in een bepaald jaar gebruikt
gaat worden. Sinds 2008, toen de systematiek van meerjarige budgetegalisatie werd
geïntroduceerd, heeft het budgetgebruik en de reserve van de MIA zich als volgt ontwikkeld:
Jaar
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Budget
86
109
113
101
101
101
93
92
97
97
99
Realisatie1
50
65
123
46
76
169
58
102
108
114
139
Saldo
36
44
– 10
55
25
– 68
35
– 10
– 11
– 17
– 40
X Noot
1
Conform jaarverslag MIA en Vamil
Na 2018 resteert een budgetreserve van € 39 miljoen.
De overschrijding in 2018 is voornamelijk het gevolg van een toename van meldingen
voor elektrische voertuigen. Ook binnen de hoofdstukken Duurzame Bouw en Circulaire
Economie is meer MIA gebruikt dan werd voorzien. In 2018 is de aankoop van ruim 19.000
volledig elektrische personenauto’s en de bijbehorende laadpalen gestimuleerd door
de MIA. Om de kosten hiervan in de toekomst te beheersen, is in de Milieulijst 2019
het aftrekpercentage op deze voertuigen verlaagd van 36 procent naar 27 procent en
is het claimbedrag per voertuig gemaximeerd op € 40.000.
Vraag 36
Kunt u een toelichting geven op de 133 miljoen euro die is uitgegeven aan de inhuur
van externen?
Vraag 37
Wat voor soort externen heeft de Belastingdienst ingehuurd?
Vraag 38
Hoeveel externen heeft de Belastingdienst ingehuurd?
Vraag 39
Waarom heeft de Belastingdienst externen moeten inhuren?
Antwoord op vraag 36, 37, 38 en 39
De € 133 mln. genoemd in de tabel met beleidsmatige mutaties na najaarsnota betreft
aangegane verplichtingen voor capaciteit bij de IV-organisatie (Informatievoorziening)
waar geen kasuitgaven voor hebben plaatsgevonden in 2018. Conform de Rijksbegrotingsvoorschriften
wordt het totale bedrag van nieuw aangegane meerjarige verplichtingen toegerekend
aan het begrotingsjaar waarin de verplichting is aangegaan. De daadwerkelijke betalingen
kunnen zoals gepland in 2019 worden verricht.
In 2018 heeft de Belastingdienst € 203,7 mln. aan uitgaven gerealiseerd voor externe
inhuur. Externen worden ingehuurd voor de opvang van piekwerkzaamheden en voor werkzaamheden,
waar tijdelijk specifieke kennis noodzakelijk is. De Belastingdienst huurt zowel uitzendkrachten
als overige externen in. Uitzendkrachten (ca. 1.400 fte) worden vooral ingezet bij
de Belastingtelefoon, Toeslagen, het bezwaarproces en de facilitaire dienst. Overige
externe inhuur (ca. 600 fte) worden vooral ingezet bij de IV-organisatie.
Vraag 40
Hoe kan het dat de Belastingdienst meer miljoenen heeft uitgegeven aan ICT dan eerder
begroot?
Antwoord op vraag 40
De Belastingdienst staat voor een grote opgave op het gebied van ICT. De hiermee samenhangende
investeringen in ICT die in 2018 zijn verricht, leiden tot € 17,8 mln. meer ICT-uitgaven
dan waar in de tweede suppletoire begroting rekening mee was gehouden.
Vraag 41
Hoe kan het dat de uitstaande garanties voor exportkredietverzekering hoger zijn dat
het garantieplafond? Wat is de oorzaak van de hogere uitstaande garanties? En welke
rol heeft het plafond wanneer de werkelijke uitstaande garanties hoger kunnen zijn?
Antwoord op vraag 41
Het garantieplafond voor de exportkredietverzekeringen is € 10 mld. per jaar. Het
plafond legt een maximum op aan de hoeveelheid nieuwe verplichtingen die de Staat
in een jaar kan aangaan. In 2018 is € 2,6 mld. aan verplichtingen aangegaan waarmee
de Staat ruimschoots onder het plafond voor 2018 is gebleven. Het bedrag van € 16,3
mld. is het totaal van alle nog lopende verplichtingen die in de afgelopen jaren zijn
aangegaan.
Vraag 42
Betekent de «in theorie onbegrensde» garantie voor FMO ook dat de Staat instaat voor
derivatenposities van FMO? Is de vreemdvermogenspositie een toereikende indicator
voor dat risico? Welke afspraken zijn met FMO gemaakt over derivatenposities en hoe
wordt daarop toegezien?
Antwoord op vraag 42
FMO maakt gebruik van derivaten om het renterisico en wisselkoersrisico voor de kapitaalpositie
van FMO te beperken. Met derivaten kunnen de rente en valutarisico’s van de activa
(investeringen) en passiva (financiering) beter op elkaar worden afgestemd. Dit is
in lijn met het Risk Appetite Framework van FMO. FMO speculeert niet met derivaten
om meer winst te genereren.
In de Overeenkomst uit 1998 is de garantie van de Staat aan FMO vastgelegd. De derivatenposities
van FMO zijn ook gegarandeerd. FMO wisselt op dagelijkse basis onderpand (cash collateral)
uit met de tegenpartijen van derivatentransacties. FMO houdt ruime liquiditeitsbuffers
aan om deze cash collateral te kunnen uitwisselen. De schommelingen in waardering
van de derivaten zijn dus verwerkt in de vreemdvermogenspositie van FMO. De vreemdvermogenspositie
van FMO blijft een inschatting van de maximale schade die de Staat kan lopen op FMO.
De positie kan zowel verslechteren als verbeteren naar aanleiding van rente- en valutaschommelingen.
Er zijn geen specifieke afspraken met FMO over derivatenposities, en de staat ziet
hier niet op toe. FMO heeft een bankvergunning en staat onder toezicht van DNB.
Vraag 43
Hoeveel procent van de woningmarkt wordt direct of indirect gegarandeerd door het
Rijk?
Antwoord op vraag 43
Het door het Waarborgfonds Eigen Woning (WEW) gegarandeerde vermogen betreft de som
van alle lopende hypothecaire leningen met een Nationale Hypotheek garantie. Dit gegarandeerd
vermogen was ultimo derde kwartaal 2018 gelijk aan 203 miljard euro en bedraagt 11,5%
van de waarde van de totale woningvoorraad in 2018 van 1.761 mld euro (CBS, augustus
2018).
Naast WEW kent Nederland het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Het WSW staat
borg voor de leningen die woningcorporaties aantrekken voor de bouw van sociale huurwoningen
(in totaal was dit ongeveer 80 miljard euro eind 2018), waardoor zij deze financiering
tegen een lager rentepercentage kunnen aantrekken. Het Rijk staat samen met gemeenten
als achtervang garant voor het WSW. In 2018 was 30% van de woningvoorraad in bezit
van woningcorporaties. Ongeveer 5% van het bezit van de woningcorporaties betreft
niet-DAEB woningen waarvoor de leningen niet door het WSW worden geborgd.
Vraag 44
Zijn de aanpassingen binnen de Europese Begroting al goedgekeurd door de lidstaten
en het Europees parlement?
Antwoord op vraag 44
Alle aanpassingen aan de Europese Begroting van 2018 zijn in de vorm van aanvullende
begrotingen (Draft Amending Budgets; DAB’s) voorgelegd aan het Europees parlement en de Raad. Zowel het Europees parlement
als de Raad hebben alle DAB’s goedgekeurd.
Vraag 45
Wat is oorzaak van de verlaging van de Nederlandse afdracht aan de EU?
Antwoord op vraag 45
De verlaging van de Nederlandse afdracht aan de EU in 2018 wordt door verschillende
factoren veroorzaakt. Per saldo waren de Nederlandse EU-afdrachten in 2018 ruim 0,8
miljard euro lager dan geraamd bij de Miljoenennota 2018. Voor een uitgebreide toelichting
op alle mutaties op de EU-afdrachten in 2018 wordt verwezen naar p. 49–50 van het
Jaarverslag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hieronder worden de belangrijkste
mutaties toegelicht die een verlaging van de afdrachten hebben veroorzaakt.
Ten eerste is begin 2018 de zesde aanvullende begroting (DAB 6) 2017 verwerkt. Dit
heeft geleid tot een meevaller in 2018 bij de overige ontvangsten van EUR 464 miljoen.
De meevaller wordt met name veroorzaakt door vertraging in de uitvoering van cohesiebeleid
in dat jaar die leidde tot lagere uitgaven. Daarnaast is bij de Voorjaarsnota de jaarlijkse
nacalculatie over 2017 verwerkt, die leidde tot EUR 64 miljoen lagere afdrachten voor
Nederland. Tot slot is bij Miljoenennota 2019 het effect van de Spring Forecast 2018
verwerkt. Hierdoor is de invoerrechtenafdracht met EUR 336 miljoen verlaagd en daardoor
daalt automatisch ook de raming van de perceptiekostenvergoeding die Nederland ontvangt
met EUR 67 miljoen. Per saldo leidt dit tot een verlaging van de totale afdrachten
met EUR 269 miljoen.
Vraag 46
Wat valt er allemaal onder het kopje «diversen» van 73,6 miljoen euro bij de technische
mutaties, uitgaven?
Antwoord op vraag 46
Deze post bevat voornamelijk afrekeningen met diverse organisaties die in 2018 via
desalderingen (uitgaven- en ontvangstenverhoging) zijn toegevoegd aan het uitgavenkader.
Toelichting vraag 46 «Technische mutaties diversen» (35200–2 Bijlagen, blz. 85)
x mln.
Afroming eigen vermogen COA
19,85
Dekking tekort Justid 2018
3,00
Desaldering afrekening 2017
20,35
Desaldering IND
19,67
Doorbelasting wet doorberekening toezicht en tuchtrecht
3,54
Eindafrekening 2017 COA
2,29
Overboeking teruggevorderde bijzondere bijdragen politie
3,00
Pilots Bonaire, afrekening 2017
1,13
Saldering ontvangsten uit detacheringen en de ziektewet
– 1,50
Verrekening met COA over 2017
1,35
Diversen
0,90
Totaal:
73,6
Vraag 47
Wat valt er onder de mee- en tegenvallers van de slotwet? Hoe hoog is het totale bedrag
aan meevallers? Hoe hoog is het totale bedrag aan tegenvallers? Waar wordt het bedrag
aan meevallers voor ingezet?
Antwoord op vraag 47
Bij slotwet doen zich altijd afwijkingen voor van de beschikbare kaders na najaarsnota.
De uitputting bij de uitgaven blijft meestal onder het beschikbare bedrag. Bij de
ontvangsten wordt er soms meer ontvangen dan geraamd. Tezamen vormen dit de meevallers.
Omgekeerd kunnen er ook tegenvallers zijn bij uitgaven en ontvangsten. Het totale
bedrag aan meevallers bij slotwet 2018 is 117,4 mln. Het totale bedrag aan tegenvallers
is 34,5 mln. Bij de bepaling waar het bedrag aan meevallers voor wordt ingezet moet
het bedrag eerst geschoond worden voor twee zaken. Gelden die onder de HGIS vallen
moeten buiten beschouwing blijven. Dat betreft in 2018 per saldo 7,8 mln. aan meevallers.
Voorts moeten er voor de mee- en tegenvallers op B&T en Afpakken (de generale dossiers)
gecorrigeerd worden. Dat ging in 2018 om 50,3 mln. aan meevallers. Aldus resteert
een saldo van 24,7 mln. aan meevallers. Dit saldo van 2018 is via de eindejaarsmarge
toegevoegd aan de begroting 2019. Deze middelen zijn vervolgens ingezet als dekking
voor diverse tegenvallers zoals opgenomen in de Voorjaarsnota 2019 en bijbehorende
eerste suppletoire begroting.
Vraag 48
Op welke wijze is de 42 miljoen euro die het Ministerie van Justitie en Veiligheid
heeft ontvangen van de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
ingezet?
Antwoord op vraag 48
De 42 mln euro die in het kader van de toerekening eerstejaarsasiel aan ODA van het
ministerie voor BHOS is ontvangen door het Ministerie van Justitie en Veiligheid is
gebruikt ter dekking van opvangkosten voor asielzoekers bij het Centraal Orgaan Asielzoekers
(COA).
Vraag 49
Hoe kan de instroomraming van asielzoekers van 30.000 naar 37.000 leiden tot een overheveling
van 42 miljoen euro van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking naar de begroting
van Justitie en Veiligheid?
Antwoord op vraag 49
De kosten voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers worden volgens afspraken binnen
OESO-DAC toegerekend aan ODA op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
(BHOS). Als de asielinstroom toeneemt, dan neemt ook de toerekening aan ODA van de
kosten voor eerstejaarsasiel toe en dit leidt tot een overheveling van de begroting
van het Ministerie van BHOS naar de begroting van het Ministerie van JenV.
Vraag 50
Kunt u alle mee- en tegenvallers onder het kopje «diversen» van de uitgaven noemen?
Hoe hoog is het totale bedrag aan meevallers? Hoe hoog is het totale bedrag aan tegenvallers?
Waar wordt het bedrag aan meevallers voor ingezet?
Antwoord op vraag 50
Het totale bedrag aan meevallers is 31,3 mln. en het totale bedrag aan tegenvallers
is 23,8 mln. Per saldo resulteert dit in een meevaller van 7,5 mln. Daarnaast vallen
er onder de noemer «diversen» nog enkele kleine mutaties. Het bedrag aan meevallers
is, gesaldeerd met de tegenvallers, onderdeel van het totale resultaat van de JenV
begroting 2018 dat resulteert in een eindejaarsmarge van 24,7 mln. De eindejaarsmarge
is ingezet om JenV problematiek 2019 te dekken.
Toelichting vraag 50 «Mee- en tegenvallers diversen» (35200–2 Bijlagen, Blz. 84)
X mln.
Medegebruik c2000 2017
2,4
Meevaller njn. huisvesting hoge raad
– 1,0
Meevaller njn. productie gw dji
– 1,5
Meevaller njn. programma dgsenb
– 5,1
Meevaller njn. programmabudget dgpol
– 2,7
Meevaller njn. restbudget art. 92
– 2,2
Meevaller njn. slachtofferbeleid
– 3,9
Meevaller njn. volume meevaller rechtsbijstand
– 12,0
Meevaller njn. wsnp
– 1,1
Slotwet. commissie hoekstra tbv verwarde personen
1,0
Slotwet tegenvaller.
– 1,0
Tegenvaller njn. autoriteit persoonsgegevens
2,2
Tegenvaller njn. justid avg / richtlijn
1,6
Tegenvaller njn. openbaar ministerie ict
10,0
Tegenvaller njn. raad v.d. kinderbescherming
4,0
Tegenvaller njn. veldzicht dji
2,6
Overig
– 0,6
Totaal:
– 7,3
Vraag 51
Is er nog geld over van de 86,3 miljoen euro EU-eindejaarsmarge? Zo ja, waar is dit
geld naar toe verplaatst?
Antwoord op vraag 51
Er is geen geld over van de 86,3 mln. eindejaarsmarge. Reeds bij de Voorjaarsnota
2018 en de bijbehorende suppletoire begroting, is aangegeven dat de eindejaarsmarge
is gebruikt om JenV-problematiek in het jaar 2018 te dekken.
Vraag 52
Wat valt er allemaal onder «overige problematiek»? Hoeveel kosten zijn daar per individuele
post aan verbonden?
Antwoord op vraag 52
Hieronder een uitsplitsing van de rubriek «overige problematiek». Het betreft voornamelijk
kleinere zaken die in de loop van het jaar zijn opgetreden en die intern gedekt zijn.
Toelichting vraag 52 «overige problematiek» (35200–2 Bijlagen, Blz. 85)
X duizend.
Kustwacht
194
Vuurwerk
400
Pensioenfonds Caribisch Nederland
3.000
Meevaller WSNP.
– 2.000
ZSM Rechtsbijstand. Dit wordt vanaf medio 2018 (i.p.v. 1 januari 2018) geïmplementeerd.
– 5.000
Bijdrage college van Toezicht Auteursrechten
290
amendement: Sektesignaal.
50
Vrijval onrechtmatige detentie
– 250
ZSM 3RO en RvdK
1.000
Huisvesting DJI
8.000
ZSM 3RO en RvdK
3.000
OVV
958
Startup-officer bij Innovatieteam
200
Columbus/JenV Verandert
279
Uitbreiding bureau protocol en evenementen
215
Programma medewerkers integriteit
300
Tolken en vertalers: programmateam
700
Uitbreiding DCom
406
Meevaller Jaarplan DEIA
– 450
Dcom veranderopgave
300
DBO
355
CES veranderopgave
300
Columbus/JenV Verandert
433
Justid ICT
1.000
Tolken en vertalers: herinrichting register ca
2.000
Columbus/JenV Verandert
95
Dekking voor amendement: Sektesignaal.
– 50
Totaal:
15.725
Vraag 53
Waarom heeft er een afroming van 19,9 miljoen euro van het eigen vermogen van het
COA plaats gevonden?
Antwoord op vraag 53
De afroming van het eigen vermogen van het COA bedroeg in 2018 19,9 miljoen euro.
Dit heeft te maken met de in de bekostigingsafspraken gemaakte afspraak, analoog aan
de eisen bij agentschappen, dat het eigen vermogen van het COA maximaal 5% van de
gemiddelde omzet over de afgelopen 3 jaar mag bedragen. Als COA boven deze norm uitkomt,
wat na 2017 het geval was, roomt Justitie en Veiligheid dat meerdere af.
Vraag 54
Kunt u de desaldering IND voor 19,7 miljoen euro nader toelichten?
Antwoord op vraag 54
Deze post bestaat uit verschillende mutaties die betrekking hebben op desalderingen
van het resultaat bij de IND over 2017. Het betreft deels een afrekening van de opdracht
aan de IND en deels het afromen van het eigen vermogen boven de 5% bij de IND.
Vraag 55
Waarvan precies zijn de realisatiecijfers afwijkend van eerder geraamd en wat is daarvan
de oorzaak?
Antwoord op vraag 55
De post Aansluiting bij realisatie is een saldo van verschillende losse mutaties.
Er is minder gerealiseerd dan geraamd op artikel 3 (Voortgezet onderwijs) door minder
leerlingen bij de definitieve telling (21 miljoen). Ook op de regeling tegemoetkoming
kosten opleidingsscholen is minder gerealiseerd (6 miljoen), omdat er minder aanvragen
waren dan verwacht. Door meer nieuwkomers in het VO in de definitieve telling is meer
gerealiseerd dan was geraamd (3 miljoen).
Vraag 56
Kunt u de tegenvaller in de belasting- en invorderingsrente verklaren?
Antwoord op vraag 56
De tegenvaller van € 61,4 mln. bij de belasting- en invorderingsrente wordt onder
andere veroorzaakt door hogere dan geraamde rente-uitgaven voor bijstellingen van
aanslagen uit eerdere belastingjaren, waarvoor nog de heffingsrenteregeling van toepassing
is. Naast deze tegenvaller op de rente-uitgaven is er overigens ook sprake van een
meevaller van € 38,5 mln. euro op de rente-ontvangsten.
Vraag 57
Op welke manier is de 19,4 miljoen euro die de Douane heeft uitgegeven in 2018 besteed?
Antwoord op vraag 57
In 2018 zijn middelen toegevoegd aan de begroting voor de Brexit met name voor de
Douane-processen. Een groot deel hiervan is rechtstreeks op de begroting van de Douane
gekomen, een ander deel bij de ondersteunende diensten van de Belastingdienst. De
gerealiseerde uitgaven bestaan onder meer uit kosten voor personeel (salaris, opleidingen
etc.), materiele kosten voor de aanpassing van systemen en huisvestings- en andere
facilitaire kosten.
In 2018 zijn middelen toegevoegd aan de begroting voor de Brexit, met name voor de
Douane-processen. De gerealiseerde uitgaven bestaan onder meer uit kosten voor personeel
(salaris, opleidingen etc.), materiele kosten voor de aanpassing van systemen en huisvestings-
en andere facilitaire kosten. Er is sprake geweest van een onderuitputting op het
toegekende Brexit budget. Na toekenning van de budgetten is gebleken dat de raming
in 2018 te ruim was.
Vraag 58
Is de stijging van het aantal invorderingsmaatregelen bij de Belastingdienst incidenteel?
Vraag 59
Kunt u een uitsplitsing geven van de afgelopen 5 jaar per jaar over de kosten die
de Belastingdienst kwijt is aan doorbelaste kosten voor vervolging?
Antwoord op vraag 58 en 59
Er is geen sprake van een stijgende trend van het aantal ingezette invorderingsmaatregelen
bij de Belastingdienst, maar een incidentele piek in de ontvangsten kosten van vervolging.
Het betreft hier de aan burgers en bedrijven in rekening gebrachte incassokosten.
Dit gebeurt op basis van in de Kostenwet opgenomen forfaitaire tarieven, waarvan de
hoogte afhankelijk is van de hoogte van de belastingschuld. Zo bedraagt het tarief
voor het verzenden van een aanmaning € 7 bij vorderingen tot € 454 en € 16 bij vorderingen
van € 454 of meer. De totale ontvangsten kosten vervolging in de afgelopen 5 jaar
is als volgt.
x € 1.000
2014
2015
2016
2017
2018
Ontvangsten kosten vervolging
210.516
202.912
198.586
207.780
240.859
Vraag 60
Kunt u de mutaties onder het kopje «Diversen – niet-belastingontvangsten» uitgebreider
toelichten?
Antwoord op vraag 60
In de verticale toelichting van begrotingshoofdstuk IXB Financiën zijn drie kopjes
«Diversen – niet-belastingontvangsten», namelijk onder mee- en tegenvallers, onder
beleidsmatige mutaties en onder technische mutaties. Hierbij de toelichting per kopje.
Diverse mee- en tegenvallers (– € 11,1 mln.): Er is een tegenvaller geweest bij de apparaatsontvangsten van € 4,9 mln., doordat
de voor 2018 geraamde ontvangsten voor geleverde facilitaire diensten aan het Rijksvastgoedbedrijf
in 2019 binnen zijn gekomen. Een tweede tegenvaller heeft zich voorgedaan bij de ontvangsten
boetes en schikkingen. Er is voor € 5,7 mln. minder aan bestuurlijke boetes geïnd.
Diverse beleidsmatige mutaties (€ 13,5 mln.): De diversenpost bij de beleidsmatige mutaties wordt voor het grootste deel verklaard
door de facilitaire dienstverlening van de Belastingdienst. In 2018 zijn er voor € 16
mln. aan hogere ontvangsten binnengekomen doordat de Belastingdienst diensten heeft
verleend aan andere (overheids-)partijen, die bijv. gebruikmaken van Rijkspanden.
Diverse technische mutaties (– € 19,5 mln.): De technische mutatie bestaat voornamelijk uit twee onderdelen. Allereerst is er
een mutatie bij de dividenden staatsdeelnemingen t.w.v. – € 15,5 mln., die vrijwel
volledig wordt verklaard door het lager uitgevallen interim-dividend ABN AMRO (– € 14,9
mln.). Daarnaast zijn de renteontvangsten op de leningen aan Griekenland € 4 mln.
lager uitgevallen. Meer toelichting hierover is te vinden in artikel 4 van het jaarverslag
van het Ministerie van Financiën (IXB).
Vraag 61
Voor welk doel is de 45,4 miljoen euro extra vrijgekomen ruimte ingezet?
Antwoord op vraag 61
De € 45,4 miljoen is ingezet voor de eenmalige uitkering aan het personeel in december
2018. Deze eenmalige uitkering is uitgekeerd, omdat Defensie niet wil dat het personeel
de dupe wordt van het uitblijven van een akkoord.
Vraag 62
Wat is de achterliggende oorzaak van het niet tijdig betalen en leveren van munitie?
Antwoord op vraag 62
In het algemeen geldt dat Defensie pas betaalt na levering van de prestatie. Een aantal
verwachte munitieleveringen zijn niet ontvangen in 2018 en daardoor ook niet in 2018
betaald. Daarnaast zijn een aantal munitieleveringen die aan het einde van 2018 zijn
geleverd, pas in 2019 betaald. De controle van de levering en de verwerking van de
factuur vergen tijd. Defensie streeft wel naar betaling binnen 30 dagen.
Vraag 63
Kunt u bij de «niet ingevulde minregel» aangeven op welke concrete post de onderuitputting
is ingeboekt en waarom verwacht wordt dat daar structureel onderuitputting zal zijn?
Wat is de resterende opgave?
Antwoord op vraag 63
De niet ingevulde minregel is ingeboekt op artikel 99 nominaal onvoorzien in afwachting
van verdere verdeling over de beleidsartikelen. Hier is voor gekozen omdat vooraf
moeilijk te bepalen is op welke artikelen onderuitputting plaats zal vinden. Door
de minregel op nominaal onvoorzien in te boeken, kon gedurende het jaar optredende
onderuitputting ingezet worden voor het invullen van de taakstelling. De resterende
opgave is € 12,5 miljoen. Deze wordt bij de 1e suppletoire begroting 2019 budgettair ingevuld op de beleidsbegroting van IenW (HXII).
Vraag 64
Kunt u verder toelichten wat er precies bedoeld wordt onder AW LNV dekking apparaat?
Antwoord op vraag 64
Met de boeking AW LNV dekking apparaat à – € 20 mln. worden middelen overgeheveld
naar het apparaatsartikel ter dekking van de gerealiseerde uitgaven. In 2018 waren
er extra kosten voor het Programma Cloud Werkplek, de Cloud Infra, de implementatie
van de AVG en het Inkoop Uitvoeringscentrum. Deze hogere uitgaven zijn gedekt uit
middelen die stonden gereserveerd op het artikel «nominaal en onvoorzien» van LNV.
Vraag 65
Kunt u een uitsplitsing maken van de totale kosten die zijn uitgegeven aan de diverse
problematiek op het gebied van ICT en bedrijfsvoering?
Antwoord op vraag 65
In het jaarverslag staat bij de post «diverse problematiek op het gebied van ICT en
bedrijfsvoering» à € 31,6 mln. als toelichting dat deze onder meer bestaat uit kosten
van de Cloud Werkplek (€ 8,7 mln.), implementatiekosten voor de Algemene Verordening
Gegevensbescherming (€ 5,8 mln.), kosten voor het Inkoop Uitvoeringscentrum (IUC)
(€ 5,0 mln.) en Informatiebeveiliging (€ 4,1 mln.). Volledigheidshalve dienen hier
ook personele kosten voor de herinrichting à (€ 7,8 mln.) bij opgeteld te worden.
Vraag 66
Hoe is de precieze verdeling van de kosten voor de LNV-problematiek ICT en bedrijfsvoering
onder de ministeries van LNV en EZK?
Antwoord op vraag 66
De hier genoemde kosten voor de LNV problematiek ICT en bedrijfsvoering vallen volledig
toe te rekenen aan het Ministerie van LNV. In algemene zin geldt dat de kosten voor
bedrijfsvoering bij EZK en LNV worden verdeeld over beide departementen met een verdeelsleutel
(57% EZK, 43% LNV).
Vraag 67
Hoe veel lager dan begroot was het bedrag aan nabetalingen over eerdere toeslagjaren?
Antwoord op vraag 67
De Kinderopvangtoeslag (KOT) kent een voorschotsystematiek; ouders ontvangen een voorlopig
bedrag aan toeslag. Dit bedrag is gemiddeld genomen (iets) te hoog, waardoor er na
afloop van het jaar (bij het definitief vaststellen van de hoogte van de KOT) een
terugvordering volgt.
De nabetalingen over eerdere toeslagjaren zijn in 2018 circa 50 mln. lager uitgevallen
dan in de begroting was voorzien.
Vraag 68
Hoeveel werd er meer uitgegeven aan het gebruik van kinderopvang dan begroot?
Antwoord op vraag 68
In het jaarverslag van SZW valt te lezen dat er in totaal ruim 115 mln. meer is uitgegeven
aan kinderopvangtoeslag (KOT) dan begroot. Voor 2018 was er bij Miljoenennota 2018
2.816 mln. begroot voor de KOT. Het Financieel Jaarverslag Rijk 2018 laat zien dat
in 2018 uiteindelijk 2.933 mln. aan de KOT is uitgegeven. In de Miljoenennota 2018
werd nog gerekend in prijzen 2017. Indien rekening wordt gehouden met de loon- en
prijsbijstelling is de realisatie 40 mln. hoger dan begroot.
Dit wordt grotendeels verklaard door twee tegenovergestelde effecten. Het gebruik
van kinderopvang in 2018 hoger is uitgevallen dan verwacht. Dit komt doordat het aantal
kinderen waarvoor kinderopvangtoeslag werd aangevraagd hoger was dan verwacht en ook
het aantal uren per kind kwam licht hoger uit. De nabetalingen over eerdere toeslagjaren
waren in 2018 juist lager dan begroot. Per saldo resulteert een opwaartse bijstelling
van de uitgaven.
Vraag 69
Waardoor wordt de overschrijding op zorg in Caribisch Nederland veroorzaakt?
Antwoord op vraag 69
De uitgaven aan zorg op Caribisch Nederland zijn met 6,7 mln. in 2018 hoger uitgevallen
als gevolg van een aantal te laat ingediende facturen uit 2017 van zorgaanbieders,
hogere kosten voor medische uitzendingen en een ongunstige wisselkoers in het vierde
kwartaal.
Vraag 70
Voor welk doel waren de vrijgevallen middelen op Nominaal en Onverdeeld oorspronkelijk
bedoeld en hoe kan het dat deze middelen niet meer nodig zijn?
Antwoord op vraag 70
De vrijgevallen middelen op Nominaal en Onverdeeld betroffen voornamelijk gereserveerde
middelen voor voorwaardelijke toelating. Deze middelen waren niet nodig in 2018, omdat
er minder trajecten voor voorwaardelijke toelating liepen dan er budget beschikbaar
was. Op 21 mei 2018 heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport u geïnformeerd dat
de voorwaardelijke toelatingsregeling per begin 2019 zal worden vervangen door de
subsidieregeling Veelbelovende zorg (Kamerstuk 32 620, nr. 905). Deze regeling is inmiddels van start. Naast de middelen voor voorwaardelijke toelating
zijn op Nominaal en Onverdeeld middelen vrijgevallen die waren gereserveerd voor extra
uitgaven als gevolg van gedragseffecten die verwacht werden vanwege het kabinetsbesluit
het eigen risico te bevriezen op € 385.
Vraag 71
Met welke reden is er overdekking ingeboekt op het Wlz-kader? Is dit gedurende het
jaar al bijgesteld? Waarvoor is de overdekking ingezet?
Antwoord op vraag 71
Binnen het Wlz-kader wordt jaarlijks een onderuitputtingspercentage verondersteld
van 0,3 procent over zorg in natura en 14 procent over PGB, gebaseerd op historische
gegevens. Om toch tot volledige uitputting van het budget te komen wordt uitgegaan
van een dekking van het Wlz-kader in de begroting van 99,7% van het beschikbare zorg
in natura-budget en 86% van het PGB-budget. Het verschil tussen deze stand en de stand
op de begroting is de over- of onderdekking. In 2018 was er sprake van € 15 miljoen
overdekking. Wanneer deze overdekking aan het eind van het jaar niet is benut valt
deze vrij. De overdekking is niet bijgesteld gedurende het jaar.
Vraag 72
Om welke reden is de egalisatieschuld van JenV bij het Rijksvastgoedbedrijf niet tot
betaling gekomen?
Antwoord op vraag 72
Het aflossen van de egalisatieschuld en daarmee samenhangende aanpassing huurcontracten
tussen het Rijksvastgoedbedrijf met de internationale organisaties kan niet eenzijdig
worden doorgevoerd en vergt nauwkeurige afstemming met de internationale organisaties.
Het Rijksvastgoedbedrijf en het Ministerie van Justitie en Veiligheid streven ernaar
per 1-1-2020 de contracten aan te passen zodat met ingang van 2020 inzicht bestaat
in de contractuele verplichtingen en openstaande egalisatievordering.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier