Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 042 Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met aanscherping van de nieuwedienstenprocedure, modernisering van procedures voor de benoeming van raden van toezicht en besturen, modernisering van het bestuur en verduidelijking van de positie van de Ster, alsmede technische verbeteringen onder meer in verband met taken van het Commissariaat voor de Media
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 2 november 2018
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder
het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
Algemeen deel
1
1.
Onderwerpen
2
1.1.
Aanscherping procedure voor instemming Minister van OCW met nieuw of significant gewijzigd
aanbodkanaal
2
1.2.
Modernisering procedures benoeming raden van toezicht en besturen
6
1.3.
Modernisering bestuur en verduidelijking positie Ster
7
1.4.
Technische verbeteringen in verband met taken Commissariaat voor de Media
10
1.5.
Overige technische wijzigingen
10
2.
Regeldruk
10
3.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
11
4.
Consultatie
11
Artikelsgewijs deel
11
Algemeen deel
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend
wijzigingsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. Deze leden hebben de volgende vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorgestelde
wijzigingen van de Mediawet 2008. Zij hebben begrip voor de vijf aspecten in het wetsvoorstel
die de regering wil aanpassen. Zij benadrukken daarbij het belang van een pluriform,
goed functionerend en onafhankelijk publiek mediabestel voor een democratische rechtsstaat
als Nederland. Ondanks de stelselverantwoordelijkheid van de Minister van OCW dient
politieke afhankelijkheid zo min mogelijk invloed te hebben op de vormgeving en het
beleid van de publieke omroep. Zij benadrukken hierbij dat goed en extern toezicht
op de publieke omroep onmisbaar is en onderstrepen de rol die onder andere het Commissariaat
voor de Media hierin vervult. In dit kader hebben de aan het woord zijnde leden enkele
vragen over het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Mediawet
2008 in verband met aanscherping van de nieuwedienstenprocedure, modernisering van
procedures voor de benoeming van raden van toezicht en besturen, modernisering van
het bestuur en verduidelijking van de positie van de Ster, alsmede technische verbeteringen
onder meer in verband met taken van het Commissariaat voor de Media. Deze leden hebben
nog enkele vragen.
Deze leden vragen hoe deze voorstellen zich verhouden tot het voornemen om een nieuwe
visie voor de publieke omroep te ontwikkelen. Ziet de regering deze voorstellen als
«no regret» maatregelen die zullen passen binnen elke nieuwe visie? Of kan de nieuwe
visie mogelijk haaks staan op deze voorstellen, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorgestelde
voorstel ter wijziging van de Mediawet 2008 in verband met aanscherping van de nieuwedienstenprocedure,
modernisering van procedures voor de benoeming van raden van toezicht en besturen,
modernisering van het bestuur en verduidelijking van de positie van de Ster, alsmede
technische verbeteringen onder meer in verband met taken van het Commissariaat voor
de Media en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorgestelde
wijzigingen in de Mediawet 2008. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
1. Onderwerpen
1.1. Aanscherping procedure voor instemming Minister van OCW met nieuw of significant
gewijzigd aanbodkanaal
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de aanscherping van de nieuwedienstenprocedure
marktverstoring tussen publieke en commerciële media-instellingen beter in kaart zal
brengen bij een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal. Deze wijziging draagt
eraan bij dat de publieke omroep de markt beter aanvult en marktverstoring zoveel
mogelijk wordt voorkomen. De leden lezen dat de markteffectenanalyse door de Autoriteit
Consument en Markt (ACM) alleen toegepast wordt bij nieuwe of significant gewijzigde
aanbodkanalen. Wanneer is er sprake van een «significant gewijzigd aanbodkanaal» en
wie beoordeelt dit? Het is voor deze leden onduidelijk welke definitie hiervan in
het wijzigingsvoorstel gehanteerd wordt, terwijl dit de effectiviteit van het wetsvoorstel
kan beïnvloeden. Wanneer zal de beleidsregel hierover naar de Kamer worden gezonden
die de voorganger van de huidige Minister van OCW had aangekondigd? Hoe vaak verwacht
de regering dat er een nieuw aanbodkanaal geïntroduceerd zal worden en hoe vaak verwacht
zij dat een bestaand aanbodkanaal significant wordt gewijzigd? Hoe vaak is dit in
de afgelopen tien jaar gebeurd als de huidige definitie wordt aangehouden? Zijn alle
huidige aanbodkanalen voorzien van een gedetailleerde profiel- of taakomschrijving
op basis waarop een eventuele significante wijziging kan worden vastgesteld? De voornoemde
leden zouden hier graag een overzicht van krijgen. Zij vragen de regering ook hoe
zij kan garanderen dat aanbodkanalen gedetailleerd genoeg communiceren over hun wijzigingsplannen,
zodat belanghebbenden gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om een handhavingsverzoek
in te dienen bij het Commissariaat. Geldt de nieuwedienstenprocedure zowel bij de
wettelijke verplichte aanbodkanalen als bij de specifieke aanbodkanalen? Waarom heeft
de regering ervoor gekozen om geen markteffectenanalyse uit te voeren op de bestaande
aanbodkanalen? Welke bezwaren ziet de regering om de markteffecten van het huidige
publieke media-aanbod te laten inventariseren? Welke kosten zouden hiermee gemoeid
zijn, zo vragen deze leden. Waarom heeft de regering gekozen voor een eenmalige markteffectenanalyse
en niet voor een periodieke? Welke bezwaren ziet de regering om de markteffecten periodiek
te keuren om te beoordelen of de markt tussentijds veranderd is? Als de analyse van
de ACM uitwijst dat er sprake is van marktverstoring, is er dan de mogelijkheid om
een nieuwe dienst of aanbodkanaal terug te draaien? Zo ja, wie neemt dat besluit en
wie voert het uit?
Deze leden lezen dat het voorliggend wijzigingsvoorstel belanghebbenden een extra
gelegenheid biedt voor het naar voren brengen van zienswijzen. Dit gebeurt nog voordat
het Commissariaat voor de Media en de Raad van Cultuur om advies worden gevraagd en
voordat de ACM wordt verzocht een markteffectenanalyse uit te voeren. Zijn de voornoemde
instellingen vrij om de ingediende zienswijzen volledig naast zich neer te leggen?
Wie bepaalt of de ingediende zienswijzen van belanghebbende betrokken worden bij het
advies respectievelijk de analyse? Wat is het juridische verschil tussen de instrumenten
«advies» en «analyse»? Waarom heeft de regering besloten om de ACM alleen een analyse
te laten uitvoeren en geen advies te laten uitbrengen? Worden definitieve besluiten
van de Minister na het voltooien van de nieuwedienstenprocedure aan de Kamer voorgelegd?
De voornoemde leden lezen dat landelijke publieke mediadiensten op grond van artikel
2.21a van de Mediawet 2008 de mogelijkheid hebben om te experimenteren met een nieuw
aanbodkanaal zonder dat daarvoor eerst de nieuwedienstenprocedure hoeft te worden
doorlopen, maar dat dergelijke experimenten wel beperkt zijn in omvang en duur. Kan
de regering toelichten aan welke regels dergelijke experimenten gebonden zijn en kan
de regering een overzicht geven van experimenten die onder dit artikel in het verleden
gestart zijn?
De leden van de CDA-fractie lezen dat wordt voorgesteld om voortaan over een aanvraag
voor instemming met een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal van de landelijke
publieke omroep, een markteffectenanalyse te laten uitvoeren door de ACM. Hoelang
zal gemiddeld een markteffectenanalyse door de ACM duren? Hoe heeft de Kamer inzicht
in de vormgeving van de markteffectenanalyse door de ACM? Op welke wijze zal deze
markteffectenanalyse worden gewogen? Klopt het dat de ACM de uitkomst van de toets
voorlegt aan het Commissariaat voor de Media en het dus onderdeel uitmaakt van een
bredere afweging? Wat zouden de voor- en nadelen zijn om deze aanscherping van deze
procedure in te laten gaan met ingang van de nieuwe concessieperiode? Deze leden lezen
verder dat de Minister de ACM kan vragen ook een markteffectenanalyse te laten uitvoeren
bij een uitbreiding van aanbod op regionaal niveau, maar dat de Minister dat niet
verplicht is. Waarom is het landelijk wel verplicht en regionaal niet? Welke scenario’s
zijn voor de regering denkbaar dat de Minister een regionaal aanbod door het ACM zou
laten toetsen? Verder lezen deze leden dat als op het definitieve besluit van de Minister
van OCW direct beroep bij de bestuursrechter openstaat, de bezwaarfase wordt overgeslagen.
Zou de regering de achterliggende reden kunnen aangeven waarom de bezwaarfase wordt
overgeslagen?
De leden van de D66-fractie zijn allereerst positief over het voorstel dat de procedure
voor een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal verduidelijkt en aangescherpt
wordt ten opzichte van de huidige regeling. Zij lezen dat de Omroepmededeling 2009
hiertoe een procedure verlangt waarbij de afweging van de publieke waarde versus de
markteffecten plaatsvindt bij een «significant nieuwe dienst» – in Nederland is voor
de invulling hiervan gekozen voor een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal.
De aan het woord zijnde leden vragen in dit verband op welke wijze besloten wordt
dat de betreffende procedure in werking gaat? Voor een nieuw aanbodkanaal lijkt hen
dat vanzelfsprekend, maar wat dient te worden verstaan onder een «significant gewijzigd
aanbodkanaal?» Wie bepaalt dat een aanbodkanaal dusdanig wijzigt of gewijzigd is,
dat het aanbodkanaal aan de procedure onderworpen dient te worden? Hoe drastisch dienen
dergelijke wijzigingen te zijn? Is de toepassing van de procedure enkel mogelijk wanneer
een nieuwe concessieperiode zich aandoet of kan hier ook op andere momenten sprake
van zijn? Indien dit eerste het geval is, waarom? Is er geen situatie denkbaar dat
een aanbodkanaal gedurende een lopende concessieperiode significant wijzigt? Waarom
niet, zo willen deze leden weten. Kan de regering ter illustratie een situatie weergeven
waarin zij wel en wanneer zij niet verwacht dat de procedure in werking gaat?
Kan de regering voorts toelichten hoe en wanneer de procedure van toepassing zal zijn
op nieuwe of significant gewijzigde aanbodkanalen van de publieke omroep voor internet?
Ten slotte vragen de aan het woord zijnde leden op dit punt wat de verwachte doorlooptijd
van de procedure voor een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal zal zijn. Zij
wijzen erop dat juist in het veranderende mediabestel, waarin regelmatig nieuwe soorten
diensten zich aandienen, enige snelheid gewenst is om een flexibel toepasbaar systeem
te kunnen realiseren. Is de regering dat met deze leden eens? Zo ja, hoe lang zou
een dergelijke procedure volgens de regering maximaal moeten duren, zo vragen zij
de Minister.
De voornoemde leden zijn positief over voorgestelde rol van de ACM om een markteffectenanalyse
uit te voeren bij een aanvraag voor instemming met een nieuw of significant gewijzigd
aanbodkanaal. Zij vragen waarom het hier «slechts» gaat om een analyse en naar aanleiding
hiervan geen advies of aanbeveling van de ACM wordt verlangd? De aan het woord zijnde
leden zouden juist de ACM een geschikte partij achten om hier wel een uitspraak over
te doen. Kan de regering tevens aangeven of de analyses van de ACM publiekelijk beschikbaar
worden?
Voorts begrijpen deze leden op dit punt de noodzaak om de handhavingstaak van het
Commissariaat voor de Media te versterken. Kan de regering een toelichting geven op
de «gerezen vragen» ten aanzien van de aangescherpte handhavingstaak, zoals gesteld
in de memorie van toelichting?
De aan het woord zijnde leden vragen of de aanvraag voor een nieuw of significant
gewijzigd aanbodkanaal, de zienswijzen hierop, de adviezen van het Commissariaat voor
de Media en de Raad voor Cultuur en de rapportage van de ACM hierover publiekelijk
raadpleegbaar zullen zijn? Zo nee, waarom niet? Kan de regering voorts aangeven of
het hierop gebaseerde ontwerpbesluit van de Minister van OCW voorgelegd zal worden
aan de Kamer?
De voornoemde leden begrijpen dat de aanpassing van de nieuwedienstenprocedure voor
de Regionale Publieke Omroep (RPO) op één punt afwijkt, te weten de markteffectenanalyse
van de ACM. De leden lezen dat hiertoe geen verplichting voor de Minister bestaat.
Waarom is dit zo bepaald? Vloeit deze verplichting niet voort uit de Omroepmededeling
2009?
De leden lezen voorts dat voor de RPO op grond van artikel 2.21 van de Mediawet 2008
ook de mogelijkheid bestaat om te experimenteren met een nieuw aanbodkanaal zonder
dat daarvoor eerst de nieuwedienstenprocedure doorlopen moet worden. Kan de regering
toelichten of hier inderdaad behoefte toe bestaat onder de regionale publieke media-instellingen?
In hoeverre verwacht de regering dat zij van deze mogelijkheid tot experimenteren
gebruik zullen maken, zo vragen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het van belang dat de publieke omroep met
de tijd meegaat. Wat is de reactie van de regering op het signaal van de Nederlandse
Publieke Omroep (NPO) dat aanscherping van de procedure voor instemming van de Minister
van OCW met een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal ervoor kan zorgen dat
de NPO minder snel kan inspelen op nieuwe ontwikkelingen in het medialandschap? Wat
is de reactie van de regering op het signaal dat de vele extra stappen die nu worden
ingebouwd zullen leiden tot aanzienlijke vertraging? Deze leden vragen dit ook in
het licht van de toename van het aandeel van grote buitenlandse mediabedrijven in
het Nederlandse medialandschap.
De leden van de SP-fractie lezen dat de procedure voor een nieuw aanbodkanaal wordt
aangescherpt. Genoemde lezen vragen waarom nu voor deze aanscherping wordt gekozen,
terwijl de Kamer nog komt te spreken over het gehele omroepbestel na 2021. Klopt het
dat deze aanscherping niet noodzakelijk is om in overeenstemming te zijn met regels
opgelegd vanuit Europa? Verder vragen deze leden of het klopt dat de werkelijke procedure
dat er nu een goedkeuring wordt gegeven in praktijk niet een half jaar duurt, maar
langer? Hoe gaat deze wijziging voorkomen dat de invloed van grote buitenlandse mediabedrijven
op ons publieke omroepbestel groter wordt, aangezien genoemde leden dit als een eventueel
probleem zien voor de toekomst van ons omroepbestel.
Deze leden vragen verder naar de noodzaak om een wettelijke verplichting in te stellen
dat de ACM een markteffectenanalyse moet uitvoeren. Is het nu al mogelijk om het ACM
te vragen een dergelijke analyse uit te voeren? Wat zijn de lasten voor nieuwe aanbieders
die deze wetswijziging met zich meebrengt, zo willen deze leden weten.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de nieuwedienstenprocedure wordt
aangescherpt. Deze leden hebben bedenkingen bij nut en noodzaak hiervan. Hoe verhoudt
deze verzwaarde procedure zich tot de breed gehoorde roep om een slagvaardige publieke
omroep die efficiënt en snel kan reageren op de elkaar steeds sneller opvolgende ontwikkelingen
in het medialandschap? Bovendien heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media aangekondigd dat hij naar een ander mediabestel wil gaan toewerken vanaf
2021. Is het wijzigen van de huidige procedure dan op dit moment verstandig? Is het
niet beter om dit te betrekken bij de besprekingen over de toekomst van het mediabestel,
vragen deze leden.
De leden constateren dat de wijziging van de nieuwedienstenprocedure ook gaat gelden
voor regionale omroepen. Ook voor regionale omroepen betekent dit dat het ingewikkelder
wordt om een nieuw aanbodkanaal te realiseren. Dit terwijl de regering zelf ook in
de memorie van toelichting stelt dat de regionale publieke omroepen in een zich snel
ontwikkelend medialandschap flexibel moeten kunnen reageren op nieuwe ontwikkelingen
en kansen. Deze leden vragen de regering om hier nader op in te gaan en toe te lichten
waarom de wijziging van de nieuwedienstenprocedure nodig en wenselijk is.
1.2. Modernisering procedures benoeming raden van toezicht en besturen
De leden van de VVD-fractie lezen dat er voor de benoemingsprocedures bij de raad
van toezicht van de NPO en RPO is aangesloten bij de huidige weigeringsgronden van
de Minister. Wat verandert er in de praktijk bij de benoemingsprocedures in het publieke
mediabestel door de voorgestelde wijziging? Hebben er in de afgelopen tien jaar benoemingen
plaatsgevonden die door het voorliggende voorstel mogelijk niet plaatsgevonden zouden
hebben? Zo ja, hoeveel en bij welke organisaties? Heeft de Minister nog voldoende
instrumenten om zijn stelselverantwoordelijkheid voor een pluriform, goed functionerend
en onafhankelijk publiek mediabestel te kunnen dragen, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering het onwenselijk vindt om één generieke
benoemingsprocedure voor alle organisaties toe te passen en daarom voor maatwerk te
kiezen. Zij begrijpen deze keuze, maar vragen wel of de regering nog nadelen verwacht
vanwege de grotere complexiteit die dit met zich meebrengt, door de grotere hoeveelheid
verschillende regels. Verder lezen deze leden dat de regering van mening is dat de
huidige gronden voor schorsing en ontslag van bestuurders en toezichthouders uit de
Mediawet 2008 en de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen voldoende gelimiteerd en
objectief zijn. Hoe kijkt de regering naar het advies «Verkenning benoemingen publieke
media-instellingen»1, dat aangeeft bij de huidige benoemings-, schorsings- en ontslagprocedures nog kansen
te zien om de procedures op sommige punten aan te scherpen, dan wel te formaliseren?
Deze leden lezen verder dat er een specifiek op het Commissariaat voor de Media toegesneden
benoemingsprocedure komt. De regering geeft aan dat zij een versterkt accent plaatst
op onafhankelijkheid. Kan de regering aangeven hoe deze uitvoering zich verhoudt met
de motie van de leden Paternotte/Van der Molen2 waarin wordt verzocht om een zodanige inrichting van de procedure voor het benoemen,
herbenoemen en ontslaan van leden van het Commissariaat voor de Media dat volstrekte
onafhankelijkheid van politieke bemoeienis gewaarborgd is? Kortom, in hoeverre en
op welke wijze is er in het voorstel van de regering nog wel sprake van afhankelijkheid
van politieke bemoeienis en waarom heeft de regering hiervoor gekozen, zo vragen deze
leden.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de rol van de Minister van OCW bij de benoeming
van de leden van de raden van toezicht van de NPO en de RPO verkleind is. In het kader
van een onafhankelijk publiek mediabestel begrijpen de leden deze keuze. Wel hebben
zij enkele vragen over de nieuwe benoemingsprocedure. De leden van de D66-fractie
benadrukken hierbij het belang van een transparante procedure.
De leden lezen dat voor het opstellen van de profielschets de raad van toezicht zienswijzen
opvraagt bij de raad van bestuur, het college van omroepen en de centrale ondernemingsraad.
Kan de regering toelichten hoe zwaarwegend deze zienswijzen zullen zijn in de totstandkoming
van de profielschets? Hoe wordt transparantie in dit proces gewaarborgd?
Vervolgens wordt in de benoemingsprocedure ook een representatieve maatschappelijke
adviesraad gevraagd om een zienswijze te geven. Hoe wordt deze adviesraad samengesteld?
Op welke wijze wordt de zienswijze van deze adviesraad opgesteld en hoe zwaar weegt
deze in de besluitvorming, zo vragen zij.
Voor de uiteindelijke selectie wordt door de raad van toezicht een onafhankelijke
benoemingsadviescommissie ingesteld. Aan welke voorwaarden dient deze adviescommissie
te voldoen? Hoe wordt deze samengesteld en hoe worden zowel transparantie als onafhankelijkheid
hierin gewaarborgd? Deze leden lezen dat de onafhankelijke benoemingsadviescommissie
niet direct advies uitbrengt aan de Minister, maar dat dit via de raad van toezicht
verloopt. Dit is conform het advies «Verkenning benoemingen publieke media-instellingen»3, maar in dit advies werd daarbij opgemerkt dat wanneer gekozen wordt voor het instellen
van een benoemingsadviescommissie, de verantwoordelijkheid voor werving en selectie
eenduidig bij dit orgaan dient te liggen. Op welke wijze wordt dit geborgd? Kan de
regering aangeven of zij verwacht dat na de aanbeveling van de benoemingsadviescommissie,
de raad van toezicht ofwel de Minister van deze aanbeveling afwijkt?
De leden ondersteunen voorts het voorstel dat het advies aan de Minister van OCW voor
de voordracht wordt gemotiveerd en hiermee inzichtelijk wordt gemaakt hoe de procedure
is verlopen en welke afwegingen hierin zijn gemaakt. Wordt deze motivatie publiekelijk
openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Kan de regering reflecteren op de transparantie rondom het huidige benoemingsproces
van de leden van de raden van bestuur en raden van toezicht van de NPO en RPO? In
hoeverre vergroten de voorgestelde wijzigingen deze transparantie, zo vragen zij.
Voor wat betreft NOS en NTR: kan de regering toelichten wat de verhouding tussen de
raden van bestuur en de raden van toezicht tussen de NPO en de NOS en NTR zijn? Wie
is qua beleid waar verantwoordelijk voor en in hoeverre functioneren deze organen
onafhankelijk van elkaar, zo willen deze leden weten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de vergoeding van de personen in de
raden van toezicht is. Kan de regering hiervan een overzicht geven? Kan de regering
nader ingaan op de eisen aan de nevenfuncties van de mensen in de raden van toezicht:
welke eisen worden hieraan gesteld? Hoe wordt gewaarborgd dat deze mensen onafhankelijk
zijn? Kan de regering nader ingaan op diversiteit in besturen en raden van toezicht?
Heeft de regering hier een beeld van? Hoe wordt diversiteit aangemoedigd, zo vragen
deze leden.
De leden constateren dat de regering ook de mogelijkheid onderzoekt om de publieke
omroep reclamevrij te maken. Wat zou dit betekenen voor de positie van de Ster? Zou
dit invloed hebben op het onderhavige voorstel, zo vragen deze leden.
1.3. Modernisering bestuur en verduidelijking positie Ster
Modernisering bestuursstructuur en benoemingsprocedures Ster
De leden van de D66-fractie zijn positief over het voorstel dat de Ster naast een
bestuur een raad van toezicht krijgt en hiermee opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen
uit zowel het rapport «De governance van de Ster» van Twynstra Gudde4 als het advies «Verkenning benoemingen publieke media-instellingen»5. Door de onderzoekers van Twynstra Gudde werden verder expliciete aanbevelingen gedaan
wat betreft de samenstelling van de raad van toezicht, onder andere de mogelijkheid
tot het voordragen van kandidaten door de NPO, het aanstellen van een onafhankelijke
voorzitter van de raad van toezicht en niet meer te werken met waarnemers vanuit het
Ministerie van OCW. Waarom is aan deze aanbevelingen geen opvolging gegeven, zo vragen
deze leden.
Net als bij de benoemingsprocedure van de leden van de raden van toezicht van de NPO
en RPO lezen deze leden voorts dat ook bij de benoemingsprocedure voor de leden van
de raad van toezicht van de Ster een onafhankelijke benoemingsadviescommissie niet
direct advies uitbrengt aan de Minister, maar dat dit via de raad van toezicht verloopt.
Dit is conform het advies «Verkenning benoemingen publieke media-instellingen», maar
in het advies werd daarbij opgemerkt dat wanneer gekozen wordt voor het instellen
van een benoemingsadviescommissie, de verantwoordelijkheid voor werving en selectie
eenduidig bij dit orgaan dient te liggen. Op welke wijze wordt dit geborgd? Kan de
regering aangeven of zij verwacht dat na de aanbeveling van de benoemingsadviescommissie,
de raad van toezicht dan wel de Minister van deze aanbeveling afwijkt?
De voornoemde leden vragen in dit kader waarom op sommige andere punten in de benoemingsprocedure
voor de leden van de raad van toezicht van de Ster wordt afgeweken van de voorgestelde
benoemingsprocedure van de leden van de raad van toezicht van de NPO en RPO. Waarom
behoudt de Minister bij de Ster instemmingsrecht bij de profielschetsen? De leden
wijzen erop dat ook het Commissariaat voor de Media aan deze bevoegdheid twijfelt
en dat deze optie niet genoemd wordt in het advies «Verkenning benoemingen publieke
media-instellingen»6. De leden vragen derhalve een uitgebreidere toelichting waarom de regering voor het
behoud van deze vorm van politieke invloed heeft gekozen en de suggestie van het Commissariaat
voor de Media niet heeft overgenomen, namelijk het voorgestelde instemmingsrecht van
de Minister van OCW op de profielschetsen te vervangen door de mogelijkheid voor de
Minister van OCW om een zienswijze te geven.
Waarom is voorts als tweede afwijking van de benoemingsprocedure van de raden van
toezicht van de NPO en RPO bij de benoemingsprocedure van de raden van toezicht van
de Ster een extra weigeringsgrond toegevoegd? In hoeverre zijn de positie en verantwoordelijkheden
van de Ster in vergelijking met de NPO en RPO dusdanig anders dat de benoemingsprocedure
van de leden van de raad van toezicht op dit punt volgens de regering dient af te
wijken?
Ten slotte begrijpen deze leden dat met de voorgestelde wijzigingen tevens de Governancecode
Publieke Omroep op de Ster zal worden toegepast. Zij merken op dat uit recente berichtgeving7 echter blijkt dat deze Governancecode nog niet op alle punten wordt nageleefd. Zo
houden media-organisaties nevenactiviteiten van topfunctionarissen niet up-to-date
en worden deze niet op de website vermeld, ondanks dat de Governancecode Publieke
Omroep dit voorschrijft. De aan het woord zijnde leden stelden de Minister hier al
eerder schriftelijke vragen over8. Op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat de Governancecode Publieke Omroep
door elke instelling waarop de code van toepassing is wordt nageleefd, zo vragen deze
leden.
Verduidelijking positie Ster in het publieke omroepbestel
De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe het voorstel omtrent de verduidelijking
van de positie van de Ster zich verhoudt tot de opgave om de structureel dalende Ster-inkomsten
op te vangen. In hoeverre kan het voorliggende voorstel een belemmering vormen bij
eventuele plannen van de NPO om toekomstbestendig te worden? Zijn er oplossingen bekend
die de NPO overweegt om de dalende Ster-inkomsten op te vangen die in strijd zijn
met het voorliggende voorstel of die een wettelijke aanpassing benodigd? Waarom heeft
de regering er voor gekozen om niet te wachten op het toekomstplan van de NPO?
De leden van de D66-fractie ondersteunen het voorstel om in de wet duidelijkheid te
geven over de positie van de Ster in het publieke omroepbestel en de reikwijdte van
de bevoegdheden van de NPO ten aanzien van de Ster. Kan de regering met voorbeelden
illustreren welke problematiek in de huidige praktijk hiermee opgelost tracht te worden?
De onderzoekers van Twynstra Gudde9 gaven op dit punt aan dat, om de Ster te kunnen laten anticiperen op de nieuwe hedendaagse
ontwikkelingen in kijk- en luistergedrag en de advertentiemarkt, goede afstemming
en samenwerking tussen de Ster, de NPO en de omroepen noodzakelijk is. Ondanks het
voorstel van de regering om de wettelijke status van de Ster te verhelderen, is het
deze leden nog onduidelijk hoe de NPO, de Ster en de omroepen bewogen gaan worden
om tot een gezamenlijke, integrale aanpak voor het genereren van inkomsten te komen.
Zij zijn hier immers allen van afhankelijk, maar werken hierin nog onvoldoende doelmatig
samen, zo wordt door de onderzoekers van Twynstra Gudde geconstateerd. Kan de regering
hierop reflecteren en aangeven hoe deze gezamenlijke taakopdracht, met behulp van
de voorgestelde maatregelen in dit wetsvoorstel, in de praktijk tot uiting zullen
komen? Kan de regering in dit verband aangeven hoe uitvoering is gegeven aan de tevens
in het onderzoek van Twynstra Gudde aangehaalde motie van het lid Verhoeven10, waarin de regering werd verzocht met voorstellen te komen hoe de regels over reclame-
en telewinkelboodschappen op internet op vergelijkbare wijze kunnen worden vormgegeven
als de regels over reclame- en telewinkelboodschappen op radio en tv, zo vragen deze
leden.
Extra sturingsinstrument voor Minister van OCW
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister van OCW bij ernstige taakverwaarlozing
van de Ster noodzakelijke voorzieningen kan treffen. Kan de regering illustratief
toelichten wat bedoeld worden met ernstige taakverwaarlozing en welke noodzakelijke
voorzieningen dan getroffen kunnen worden? Welke voorwaarden liggen ten grondslag
aan de keuze voor de Minister van OCW om wel of niet in te grijpen?
Ten slotte merken deze leden op dat hoewel zij positief staan tegenover de modernisering
en verduidelijking van het bestuur van de Ster, hiermee niet beantwoord wordt aan
de impliciete perverse prikkel met als gevolg de teruglopende Ster-inkomsten. Op welke
wijze acht de regering de voorgestelde wijzigingen hier een bijdrage aan te leveren?
Juist in deze context achten deze leden dit vraagstuk extra relevant.
1.4. Technische verbeteringen in verband met taken Commissariaat voor de Media
De leden van de VVD-fractie lezen dat de toestemming van het Commissariaat voor de
Media voor commercieel radioaanbod wordt vervangen door een registratieplicht. Dit
zal een afname betekenen in regeldruk omdat de toestemming vijf jaar geldig is en
de voorgestelde registratie slechts eenmalig hoeft te gebeuren. Klopt het dat er geen
afmeldingsplicht is? En zo ja, hoe blijft het register dan up-to-date?
Deze leden lezen een aantal wijzigingen van de taken van het Commissariaat voor de
Media. Heeft de regering verdere uitbreiding van de taken voor het Commissariaat voor
de Media overwogen? Zo ja, welke afweging heeft de regering gemaakt bij het wel of
niet toekennen van taken in deze aanpassing van de Mediawet 2008? Van welke taken
heeft de regering gemeend deze op dit moment niet op te nemen in de wijziging? Welke
taak ziet de regering voor het Commissariaat voor de Media in het toezien op voldoende
persvrijheid bij publieke en private media-organisaties op zowel landelijk, regionaal
als lokaal niveau? De leden vragen waarom de regering heeft besloten deze rol voor
het Commissariaat voor de Media niet op te nemen in deze wijziging. Welke taak ziet
de regering voor het Commissariaat voor de Media en de ACM bij het bewaken van een
gelijkwaardig speelveld en het bewaken van eerlijke concurrentie bij de markt voor
kabelaars, daar de kabelmarkt in Nederland in handen is van twee partijen? Waarom
heeft de regering een dergelijke rol voor het betreffende probleem niet opgenomen
in deze wijziging van de wet, zo willen deze leden weten.
1.5. Overige technische wijzigingen
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de bewering van de NPO klopt dat de wijziging
van artikel 2.148a (Mediawet 2008: verduidelijking indexering rijksmediabijdrage)
voor 2018 een vermindering van twee miljoen euro op het budget van de NPO zou betekenen
en dat dit zou optellen tot 25 miljoen euro in 2029. Deelt de regering de mening dat,
in dat geval, dit geen technische wijziging meer zou zijn. Kan de regering nader in
gaan op de reden van deze wijziging, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie vragen naar de technische wijziging van artikel 2.148a,
tweede lid. Klopt het dat deze wijziging een bezuiniging betekent op de publieke omroep,
bovenop de al eerder toegezegde bezuiniging vanwege de dalende Ster-inkomsten? Klopt
het dat dit niet beoogd is in het amendement in Kamerstuk 33 541, nr. 34 en dat dit betekent dat dit nadeel voor de NPO oploopt tot 25 miljoen in 2029? Zo
ja, waarom is hiervoor gekozen, zo willen zij weten.
2. Regeldruk
De leden van de D66-fractie verbazen zich over het gegeven dat de regering geen verdere
kwantificering kan geven van de regeldruk voor de ACM die de uitvoering van de met
dit wetsvoorstel voorgestelde markteffectenanalyse bij een nieuwedienstenprocedure
met zich meebrengt. Is de regering het met hen eens dat dergelijke analyses in ieder
geval in aanloop naar een nieuwe concessieperiode naar verwachting uitgevoerd zullen
moeten worden? Deze leden kunnen zich voorstellen dat in een dergelijke periode meer
gevraagd wordt van de capaciteit bij de ACM. Op welke wijze garandeert de regering
dat de ACM aan deze mogelijk verhoogde capaciteitsvraag kan voldoen, vragen deze leden
de Minister.
3. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De leden van de CDA-fractie lezen dat naar aanleiding van kritische opmerkingen van
het Commissariaat voor de Media en in het licht van het belang van de onafhankelijkheid
van het mediabestel, de bepaling dat de Minister zou moeten instemmen met de opgave
van de verwachte inkomsten van de Ster, uit het voorstel is geschrapt. Zij zijn benieuwd
wat de kritische opmerkingen precies inhielden en of het schrappen van deze bepaling
effecten zou kunnen hebben op de hoogte van de verwachte Sterinkomsten.
4. Consultatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat er tijdens de openbare internetconsultatie door
verschillende partijen verzocht is om het gehele palet van aanbodkanalen van de publieke
omroep periodiek te toetsen. Kan de regering uitgebreid onderbouwen waarom zij hier
niet voor kiest? Ziet de regering ook voordelen aan een periodieke analyse van het
mediaveld? Wat zouden de financiële gevolgen zijn van een periodieke markteffectenanalyse
van het bestaande media-aanbod, bijvoorbeeld bij de start van elke concessieperiode?
Wat zouden de gevolgen voor de regeldruk zijn?
De leden van de D66-fractie lezen dat de internetconsultatie heeft geleid tot twaalf
reacties. Is de regering bereid deze consultaties openbaar te maken? Zo nee, waarom
niet? Welke aanbevelingen uit de consultaties zijn niet overgenomen?
Op welke wijze zijn de NPO, RPO en de omroepen geconsulteerd over de voorgestelde
wetswijzigingen? Kan de regering de inbreng van de NPO, RPO en de omroepen aan de
Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.
Deze leden vinden de bij de consultatie ingekomen suggestie om de nieuwedienstenprocedure
niet alleen bij een nieuwe of significant gewijzigd aanbodkanaal in te zetten, maar
dit periodiek ook te laten gelden voor het gehele palet van aanbodkanalen, interessant.
De regering wijst deze suggestie af en verwijst naar de mogelijkheid om een handhavingsverzoek
bij het Commissariaat voor de Media in te dienen wanneer een belanghebbende, bijvoorbeeld
een marktpartij, van mening is dat er sprake is van een significant gewijzigd aanbodkanaal
of een nieuw aanbodkanaal waar geen instemmingsbesluit van de Minister van OCW voor
is. Hoe vaak is een dergelijk handhavingsverzoek gedaan en hoe vaak is dit door het
Commissariaat voor de Media uitgevoerd? Wat waren hiervan de uitkomsten?
Aan welke vijf organisaties uit de mediasector is een conceptversie van het wetsvoorstel
voor zover het betrekking heeft op de Ster ter consultatie voorgelegd? Waarom is dit
geen algemene internetconsultatie geweest? Kan de regering de vijf binnengekomen reacties
aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.
Artikelsgewijs deel
Artikel I, onder G en O (artikelen 2.51 en 2.72)
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben een vraag over het nieuw voorgestelde
artikel 2.51. Dit lijkt erop te duiden dat omroepen straks geen media-aanbod meer
als nevenactiviteit of als verenigingsactiviteit mogen verspreiden. Dit kan bijvoorbeeld
een forse belemmering opleveren bij het aangaan van publiek-private samenwerkingen.
Klopt het dat de voorgestelde wijzigingen een inperking van de mogelijkheden opleveren
ten opzichte van de huidige Mediawet? In hoeverre vindt de regering dit wenselijk,
zo vragen zij.
Artikel 1, onder W (artikel 2.148a, tweede lid)
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering met deze wijziging voorstelt de
indexering te beperken tot het deel van het budget van de landelijke publieke mediadienst
dat afkomstig is uit de rijksmediabijdrage, dus niet meer op de Ster-inkomsten. Hoe
zal dit toegepast worden in de lopende concessieperiode? Hoe verhoudt zich dat tot
de brief die de Minister naar het schijnt aan de NPO heeft gestuurd, waarin de rijksbijdrage
(inclusief Ster) neerwaarts is bijgesteld? Kan de regering aangeven of het voor de
hand ligt deze beperktere indexatie in te laten gaan met ingang van de nieuwe concessieperiode?
Klopt het dat door het niet indexeren van de Ster-inkomsten, de NPO financieel meer
afhankelijk wordt van de inkomsten uit de Ster, omdat men het ontbreken van indexatie
hier alleen kan oplossen door meer reclame-inkomsten te genereren? Hoe weegt de regering
dat in relatie tot de publieke opdracht van de NPO, zo vragen zij.
Artikel I, onder CC (artikel 3.20)
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de regering schrijft dat er in de huidige
praktijk commerciële televisieprogrammakanalen zijn die structureel niet de norm halen
dat vijftig procent van de duur van het programma-aanbod moet bestaan uit Europese
producties in de zin van artikel 1 van de Europese richtlijn. De regering geeft hierbij
aan dat het met name gaat om nichekanalen van (kleine) mediadiensten gericht op een
zeer specifieke markt zoals kinderen of zeer specifiek aanbod zoals Amerikaanse misdaadseries.
Deze leden vragen de regering, waarom het wenselijk is naast tijdelijke ook structurele
ontheffingen te kunnen verlenen aan de hand van het voorbeeld van de specifieke markt
«kinderen» en welke omstandigheden zijn veranderd met als gevolg dat een tijdelijke
ontheffing geen oplossing meer biedt voor deze partijen.
Artikel I, onder DD (artikel 3.25)
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering voorstelt dat het Commissariaat
voor de Media de bevoegdheid krijgt om in bijzondere gevallen ook aan commerciële
mediadiensten geheel of gedeeltelijk ontheffing te verlenen van het ondertitelingsvereiste
van 50 procent. De regering geeft aan dat bijzondere gevallen bijvoorbeeld betrekking
kunnen hebben op de aard van de zender. Deze leden horen graag meer achtergrond wat
de aard van de zender heeft te maken met het wel of niet ondertitelen? De leden zouden
graag zien dat de regering nader uiteenzet om welke bijzondere gevallen het precies
gaat, waarom voor deze bijzondere gevallen is gekozen en welke criteria bepalen wanneer
het gaat om een geheel of gedeeltelijke ontheffing? De regering geeft verder aan dat
het door de relatief hoge kosten van ondertiteling niet altijd mogelijk is om aan
het vereiste van 50 procent te voldoen. Deze leden vragen of er dan niet sprake is
van een structureel probleem dat de kosten van ondertiteling (te) hoog zijn in plaats
van dat er sprake is van een bijzonder geval? Deze leden vragen de Minister wat de
gevolgen zijn zouden als het voorstel om in bijzondere gevallen geheel of gedeeltelijk
ontheffing te kunnen verlenen van het ondertitelingsvereiste van 50 proces niet door
zou gaan.
Artikel I, onder EE (artikel 7.3)
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de Minister van OCW bevoegd is besluiten
van het Commissariaat voor de Media te schorsen en te vernietigen. Zij wijzen echter
op het feit dat het Commissariaat voor de Media toeziet op de onafhankelijkheid, pluriformiteit
en toegankelijkheid van audiovisuele media. Wat deze leden betreft gaat het daarbij
niet alleen om onafhankelijkheid van commerciële invloeden maar ook om onafhankelijkheid
van politieke en bestuurlijke beïnvloeding. Hiertoe is door de leden Paternotte en
Van der Molen in 2017 tevens in een aangenomen motie11 verzocht. De aan het woord zijnde leden verzoeken de regering daarom, de noodzaak
te onderbouwen om artikel 22 van de Kaderwet zbo’s van toepassing te laten zijn op
de Mediawet 2008. Op welke wijze bevordert dit de positie van het Commissariaat voor
de Media en de mogelijkheid om onafhankelijk van welke politieke bemoeienis dan ook
te kunnen toezien op de audiovisuele media? De leden verzoeken om een toelichting
op de noodzaak van deze maatregel.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Alberts
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M. Alberts, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 33 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.