Brief regering : Kabinetsreactie op de Raadsevaluatie van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (2020 - 2024)
33 411 Raad voor leefomgeving en infrastructuur (Rli)
Nr. 19 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 mei 2025
De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) is het strategische adviescollege
voor regering en parlement op het brede domein van toekomstbestendige ontwikkeling
van de leefomgeving en infrastructuur. De Kaderwet adviescolleges verplicht de adviesraden
om elke vier jaar een evaluatieverslag op te stellen.
Voor u ligt de kabinetsreactie op de «raadsevaluatie van het Rli». Hierin kijkt de
«oude» raad terug op de afgelopen raadsperiode 2020–2024. De nieuwe raad, die inmiddels
is geïnstalleerd, heeft deze evaluatie aangeboden aan de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat (IenW), als eerstverantwoordelijke bewindspersoon voor de Rli, en aan
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), als verantwoordelijke
bewindspersoon voor het stelsel van adviescolleges (zie bijlage 1). De nieuwe raad
geeft in de aanbiedingsbrief aan hoe zij opvolging wil geven aan de aanbevelingen
uit de evaluatie.
De Rli heeft ervoor gekozen om de evaluatie (zie bijlage 2) zelf uit te voeren. In
2016 en 2020 is de evaluatie uitgevoerd door een externe partij. Door de evaluatie
zelf uit te voeren streeft het Rli ernaar om door een grotere betrokkenheid bij de
evaluatie (nog) meer te kunnen leren van de evaluatie.
In deze kabinetsreactie reflecteert het kabinet zowel op de evaluatie als op de conclusies
die de nieuwe raad hieraan wil verbinden voor het eigen functioneren en zijn eigen
adviezen. We vatten eerst de evaluatie samen. Daarna geven we aan welke conclusies
de nieuwe raad aan de evaluatie wil verbinden. Tenslotte reflecteren we namens het
kabinet op de evaluatie en de voorstellen van de raad.
1. Samenvatting van de Rli-evaluatie
Positie van de raad in het maatschappelijk en politieke debat
De evaluatie concludeert dat de raad wordt gezien als een autoriteit in het domein
van de fysieke leefomgeving. De adviezen worden vaker besproken in de Tweede Kamer
en de raad slaagt er beter in om relevante partijen aan tafel te krijgen, mede omdat
hij wordt gezien als een waardevolle samenwerkingspartner.
Aandachtspunten uit de evaluatie zijn de beperkte differentiatie in de producten van
de raad, namelijk een adviesrapport met aanbevelingen. Suggestie is dat ook een beknopte
verkenning of juist een stevig «vlaggenschipadvies» meerwaarde zou kunnen hebben.
Ander aandachtspunt is dat veel adviezen worden gezien als beleidsondersteunend en
dicht op de agenda van de departementen zitten. Stakeholders hebben behoefte aan meer
prikkelende adviezen waarin een fundamenteel ander beleidsperspectief wordt geboden.
Inhoud van de adviezen
De evaluatie concludeert dat de adviezen inhoudelijk sterk en goed leesbaar zijn.
Vormgeving, het gebruik van infographics en de inzet van begeleidende video’s hebben
hier aan bijgedragen. Geconstateerd wordt dat de groei van vier naar vijf adviezen
per jaar geen afbreuk heeft gedaan aan de kwaliteit. De onderwerpen zijn relevant,
gaan over de volle breedte van het fysieke domein en benaderen de onderwerpen integraal.
In de evaluatie wordt ook geconcludeerd dat aanbevelingen soms vrij algemeen en/of
onvoldoende prikkelend geformuleerd zijn. Dit kan ten koste gaan van de doorwerking
van de adviezen.
Doorwerking van Rli-adviezen
De evaluatie concludeert dat de adviezen doorwerken in politiek-bestuurlijke besluitvorming.
Behalve via de adviesrapporten gebeurt dit ook door uitwisseling met betrokken partijen
tijdens de totstandkoming van de adviezen. Deze interactie leidt ertoe dat beleidskeuzes
meer geïnformeerd kunnen worden gemaakt. De evaluatie wijst erop dat aanbevelingen
hun weg gevonden hebben naar verkiezingsprogramma’s en naar het Hoofdlijnenakkoord
van het huidige kabinet. De Rli neemt hier een actieve rol in; zo wordt na verkiezingen
een samenvatting van de belangrijkste adviezen aan de nieuw verkozen volksvertegenwoordigers
gestuurd.
De evaluatie vraagt aandacht voor de feedback dat de Rli adviezen na publicatie vaak
al snel «loslaat». De Rli geeft aan dat «lobbyen» voor de eigen adviezen geen logische
taak is voor een adviesraad, maar presentaties houden en bijdragen aan debatten dat
wel zijn. Ook vindt de Rli dat het de doorwerking van adviezen ten goede komt als
na publicatie vaker presentaties worden houden, een bijdrage wordt geleverd aan debatten
en/of opvolgadviezen worden uitgebracht.
Presentatie en communicatie
De evaluatie concludeert dat sterke presentatie en communicatie inclusief vormgeving
en infographics, samen met een goede timing, de zichtbaarheid van de adviezen heeft
vergroot. Het heeft ook geleid tot meer verzoeken om toelichting op adviezen op radio
en tv. Niet alle producten blijken even bekend. De uniforme presentatie van berichten
op de Rli-website leidt ertoe dat de kernboodschappen minder scherp naar voren komen;
elk bericht heeft op dit moment dezelfde waarde.
Diversiteit aan perspectieven in de advisering
Binnen de raad en commissies zijn verschillende achtergronden en expertises vertegenwoordigd.
Daarnaast heeft de raad zich laten bijstaan door junior-adviseurs en twee adviseurs
uit de Evaluatiecommissie Omgevingswet. Door uitdrukkelijk aandacht besteden aan verschillende
expertises heeft de Rli het perspectief op maatschappelijke vraagstukken vergroot.
De ontvankelijkheid voor verschillende perspectieven blijft een aandachtspunt. Het
risico van eenzijdig adviseren doordat – onbewust – niet alle geluiden in de samenleving
worden opgepikt of begrepen bestaat volgens de evaluatie nog steeds.
Het Rli-werkprogramma
Bij het opstellen van het werkprogramma gebruikt de Rli inzichten uit één-op-één gesprekken
met externe partners en feedback op het conceptwerkplan door de beleidsdepartementen.
De evaluatie concludeert dat de Rli relevante adviesonderwerpen oppakt met een goede
spreiding over het domein van de fysieke leefomgeving. Soms is de timing van deze
adviezen niet optimaal.
De input van departementen voor het werkprogramma wordt als te reactief ervaren. Vanuit
departementen wordt met name gereageerd op voorstellen vanuit het Rli en wordt relatief
weinig proactief aangedragen. De evaluatie stelt ook dat het belangrijk is om gestructureerd
inbreng van partijen in de samenleving te vragen om adviesonderwerpen voor de langere
termijn te identificeren.
2. Verbetervoorstellen van de nieuwe Rli-raad
De Rli in nieuwe samenstelling wil de positieve punten uit de raadsevaluatie 2020–2024
vasthouden. Ze benoemt daarbij de onafhankelijke positie, de integrale benadering
van thema’s, de inhoudelijke scherpte van de analyses, de leesbaarheid van de adviezen
en de gelijkwaardige rol die ervaringskennis en wetenschappelijke kennis spelen. De
nieuwe raad doet vier voorstellen om de taakuitvoering verder te verbeteren.
I. Meer inzet op doorwerking voor adviezen over majeure thema’s
Door meer focus aan te brengen in de vervolgactiviteiten na het uitbrengen van het
advies wil de Rli ervoor zorgen de boodschap goed «landt» en opvolging krijgt. Hierbij
denkt de raad bijvoorbeeld aan het verzorgen van presentaties; het analyseren van
de doorwerking van het advies over langere tijd en op basis daarvan extra aanbevelingen
doen. Waar zinvol wil men samenwerken met andere adviesraden. Om hiervoor ruimte in
het werkplan te maken, wil men iets minder adviezen uitbrengen en enkele adviesthema’s
«light» oppakken. De nieuwe raad wil in ieder geval voor «Elke regio telt!» (2023)
een vervolgtraject gericht op het monitoren en vergroten van de doorwerking.
II. Totstandkomingsproces werkprogramma
Voorgesteld wordt om de voorbereiding van het Rli-werkprogramma elk jaar te beginnen
met het organiseren van twee inventariserende sessies: één met de directeuren-generaal
van de departementen in het fysieke domein, en één met andere relevante partijen (decentrale
overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen). De
Rli wil hiermee inzicht krijgen op welke thema’s adviezen van de Rli gewenst zijn.
Daarnaast wil ze zo inzicht krijgen in de ideale timing van het adviestraject en welk
werkproces (verkenning, advies of doorwerkingsproject) hierbij passend is. Ook kunnen
de gesprekken reden zijn om tussentijds ongevraagd advies uit te brengen, bijvoorbeeld
als er tijdens de gesprekken een thema langskomt dat volgens de Rli urgent aandacht
vraagt.
III. Inrichting toekomstpanel
De raad wil een toekomstpanel met ca. 10 adviseurs inrichten die aanvullende perspectieven
kunnen inbrengen. Het panel zal bestaan uit de junior-adviseurs aangevuld met deelnemers
met verschillende achtergrond en ervaring, een regionale blik en ervaringsdeskundigheid
op uiteenlopende terreinen. Het toekomstpanel wordt benut bij het opstellen van het
werkprogramma en het jaarverslag. Ook kunnen ze worden ingezet bij een specifiek adviestraject.
IV. Optimalisering werkprocessen
De nieuwe raad wil verder een aantal kleine aanpassingen in de werkwijze doorvoeren.
• In aanvulling op het instellen van een toekomstpanel wil men gaan werken met «dwarsdenksessies»
of «botsproeven» om het eigen kritisch vermogen te vergroten en contrasterende perspectieven
scherper te krijgen in de adviezen.
• De raad wil tot scherper geformuleerde aanbevelingen komen. Dit wil zij doen door
aanbevelingen aan de orde te stellen in de gesprekken met de betrokken directeuren-generaal
bij een adviestraject en door de formulering explicieter te agenderen bij de raadsbespreking
van het conceptadvies.
• De raad wil de verdeling van rollen en taken tussen externe deskundigen en raad expliciet
vastleggen in de aanstellingsbrief en dit benoemen in de startnotitie bij een adviestraject.
De Raadsvoorzitter zal toezien op een open en veilige vergadersetting waarin alle
deelnemers hun perspectief kunnen inbrengen.
• De raad gaat de website zodanig inrichten dat kernboodschappen beter uit de verf komen.
• De raad heeft met het Ministerie van IenW afspraken gemaakt om de inhuur van specialistische
expertise te vereenvoudigen. De inhuur van specifieke expertise is noodzakelijk in
aanvulling op de medewerkers die – onvermijdelijk – een generalistisch profiel hebben
met het oog op de breedte van het adviesdomein.
3. De kabinetsreactie
Het kabinet wil de Rli bedanken voor – en complimenteren met – de zelfevaluatie en
de aanbevelingen die de «oude raad» meegeeft aan de nieuwe raad. Op veel punten kan
het kabinet zich vinden in de evaluatie en voorgestelde verbeteringen.
De Rli gaat de adviezen beter onder de aandacht van politiek en samenleving brengen.
Dat is een goed plan. Omdat er door veel instanties heel veel adviezen naar buiten
gebracht, wordt aandacht genereren voor het eigen werk belangrijker en ingewikkelder.
Sociale media bieden enerzijds mogelijkheden om heel andere groepen te bereiken. Tegelijkertijd
is er het risico dat via sociale media vooral gelijkgestemde groepen met elkaar in
gesprek gaan, met zichzelf versterkende tegengestelde meningen tussen groepen als
gevolg.
Zeker over vraagstukken in het fysieke domein – het terrein waarop de Rli adviseert –
zijn de maatschappelijke tegenstellingen groot. Tegelijkertijd is voor het kabinet
duidelijk dat alleen met een integrale benadering en interdepartementale en interbestuurlijke
samenwerking de opgaven succesvol verder gebracht kunnen worden. Om tot doorwerking
te komen van inhoudelijk gemotiveerde adviezen, is het veelal wenselijk om ook het
institutioneel kader waarin het advies landt kritisch te beschouwen. Zeker wanneer
adviezen een fundamenteel ander beleidsperspectief bieden.
Voor de Rli betekent dit volgens het kabinet dat vooral adviestrajecten die de samenhang
tussen de opgaven in het fysieke domein blootleggen (doorsnijdende thema’s) behulpzaam
kunnen zijn voor de toekomstige beleidsontwikkeling. En dat bij de communicatie over
de adviezen nadruk moet liggen op het gesprek met verschillende groepen met verschillende
belangen. Als rapporten vooral het perspectief van een deelbelang benadrukken – of
in het maatschappelijk en politiek debat zo worden opgevat – kan een rapport contraproductief
zijn in het maatschappelijk en/of politiek debat. De Rli kan het kabinet helpen door
met adviezen te komen waarin een balans wordt gevonden tussen deze deelbelangen en
het brede palet van regels en wensen waarbinnen dit deelbelang gerealiseerd moet worden.
Uiteraard is het organiseren van een vruchtbaar maatschappelijk-politiek debat niet
alleen de verantwoordelijkheid van de adviesraad, maar ook van de ontvangers van het
advies.
De Rli geeft aan meer aandacht te willen besteden aan de doorwerking van de uitgebrachte
adviezen. De nieuwe raad wil in ieder geval voor «Elke regio telt!» (2023) een vervolgtraject
gericht op het monitoren en vergroten van de doorwerking opzetten.
Het kabinet is de Rli erkentelijk voor het oorspronkelijke advies dat tot een duidelijk
signaal heeft geleid. Het kabinet onderschrijft dat het wenselijk is dat de betrokken
raden een vinger aan de pols houden bij de doorwerking van dit advies. Het kabinet
treedt graag in overleg met de Rli over de wijze waarop deze vraag nader wordt uitgewerkt.
Ook omdat de verantwoordelijkheid voor monitoring en evaluatie van beleid primair
ligt bij de planbureaus. Het Rijk voert ook regelmatig zelf beleidsevaluaties uit.
Tenslotte wil het kabinet benadrukken dat de uiteindelijke doorwerking van adviezen
in beleid een politieke afweging is.
Het kabinet kan zich vinden in het plan van de Rli om bij de totstandkoming van het
werkprogramma meer interactie te hebben met de ambtelijke top van de departementen
in het fysieke domein. Dat neemt niet weg dat de keuzen in het werkprogramma de verantwoordelijkheid
van de Rli zelf zijn. Het kabinet is van mening dat beleid over de grote opgaven in
het fysieke domein veelal opgaven zijn die op de lange termijn spelen en vragen om
toekomstbestendige oplossingen. Het kabinet wil de Rli er daarom op wijzen dat het
nuttig kan zijn om enige distantie te betrachten ten opzichte van de politieke actualiteit.
Omdat het tot stand komen van adviezen – logischerwijs – enige tijd vergt, bestaat
het risico dat een advies gereed is op het moment dat de politieke pap al gestort
is. Het risico bestaat dan dat het advies «mosterd na de maaltijd» is. Iets meer afstand
houden tot de actuele politieke en beleidsmatige discussies voorkomt adviseren over
de politieke agenda van gisteren. Vanzelfsprekend kan de Rli er in de totstandkoming
van het werkprogramma voor kiezen om ook invulling te geven aan een actuele, specifieke
behoefte vanuit één departement. Zoals eerder aangegeven, ziet het kabinet daarentegen
vooral meerwaarde in adviezen die een integraal perspectief kiezen.
In het verlengde van de zelfevaluatie wil de nieuwe raad een toekomstpanel inrichten
dat aanvullende perspectieven kan inbrengen. Het staat de raad vrij om zelf te bezien
hoe zij alle relevante perspectieven over de opgaven in het fysieke domein in beeld
krijgt. Beleid in de fysieke leefomgeving ontwikkelen we vaak ten behoeve van toekomstige
generaties. Het kabinet ziet het dan ook als zijn verantwoordelijkheid om dit beleid
vanuit een langetermijnperspectief te onderbouwen, bijvoorbeeld vanuit het Beleidskompas.
Het toekomstperspectief is in de ogen van het kabinet daarom geen aanvullend perspectief,
maar moet een centraal perspectief zijn van waaruit de Rli zijn werk doet en het kabinet
beleid maakt en over investeringen beslist. Het toekomstpanel kan de raad scherp houden
in zijn advisering.
Aanvullend kan het kabinet zich voorstellen dat het nuttig kan zijn als de Rli in
de totstandkoming van adviezen met voorwaardenscheppende sectoren in gesprek gaat.
Zo gaat een belangrijke invloed uit van bijvoorbeeld financiële instellingen. Adviezen
van de Rli zouden verrijkt kunnen worden met toekomstbeelden van dergelijke sectoren.
Ten slotte wil de Rli de eigen werkprocessen verrijken door te gaan werken met «dwarsdenksessies»
of «botsproeven» om het eigen kritisch vermogen te vergroten en contrasterende perspectieven
scherper zichtbaar te maken in de adviezen. Het kabinet ondersteunt dit voornemen.
Het kabinet is het eens met de Rli dat adviezen soms te abstract zijn, waardoor het
aan concrete handvatten ontbreekt om echt met de adviezen aan de slag te gaan. Het
kabinet is van mening dat het de opvolging van adviezen ten goede komt als ambtenaren
worden meegenomen in het denkproces van de Rli gedurende het traject. Het kabinet
realiseert zich dat dit een delicate balans is, omdat adviesraden onafhankelijk moeten
kunnen opereren en enige afstand tussen adviesorganen en beleid daarom wenselijk is.
Mogelijk kan ambtelijke aanwezigheid bij de dwarsdenkerssessies of botsproeven hierbij
helpen, maar het kabinet laat de inrichting van deze sessies aan de Rli. Daarnaast
zou het formuleren van concretere adviezen kunnen helpen, maar dit kan de doorwerking
van adviezen ook schaden als de doorwerking van adviezen in beleid (het «hoe») al
bij voorbaat teveel wordt gespecificeerd.
Tot slot
Het kabinet wil de «nieuwe» Rli bedanken voor de manier waarop follow-up gegeven wordt
aan de zelfevaluatie die de «oude» heeft opgesteld. De opgaven in het fysieke domein
zijn groot. De samenhang tussen de opgaven ook. Stappen zetten in het fysieke domein
vergt samenwerking tussen Ministers en departementen, tussen bestuurslagen met uitvoeringsorganisaties
en met private partijen. Het vergt ook werken vanuit lange lijnen. We hopen en verwachten
dat de adviezen van de Rli kunnen bijdragen aan het verder versterken van dit beleid.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Madlener
Indieners
-
Indiener
B. Madlener, minister van Infrastructuur en Waterstaat