Brief regering : Reactie verkenning aanvullende bevoegdheidsgrondslagen Wet publieke gezondheid
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 2226
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2025
Naar aanleiding van de coronacrisis heeft mijn ambtsvoorganger meerdere wijzigingen
(tranches) van de Wet publieke gezondheid (Wpg) in gang gezet met als doel het wetgevend
kader voor de bestrijding van infectieziekten – en in het bijzonder pandemieën – op
orde te brengen. De Eerste tranche wijziging Wpg betrof het wettelijk vastleggen van
grondslagen op basis waarvan het kabinet collectieve maatregelen kan nemen om infectieziekten
behorend tot groep A1 te bestrijden. Een infectieziekte wordt tot de groep A1 aangewezen,
indien de ziekte een pandemisch potentieel heeft en het belang van de volksgezondheid
dit vordert. Deze wijziging van de Wpg is op 20 juni 2023 in werking getreden.
De Raad van State adviseerde destijds positief over het wetsvoorstel, maar gaf daarbij
wel aan dat de gereedschapskist met maatregelen in het wetsvoorstel mogelijk beperkt
is in omvang voor de bestrijding van infectieziekten met andere kenmerken dan luchtweginfecties
zoals COVID-19. Daarom is toegezegd dat bij volgende tranches wordt onderzocht of
het toevoegen van nieuwe bevoegdheidsgrondslagen noodzakelijk en proportioneel is
voor het bestrijden van een toekomstige epidemie van een A1-infectieziekte. Hiertoe
heeft mijn ambtsvoorganger diverse adviezen uitgevraagd.
Op 28 juni 2024 heeft uw Kamer de adviezen van (1) het Maatschappelijk Impact Team
(MIT), de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) en het College voor de Rechten
van de Mens (College), (2) diverse uitvoeringspartners en (3) het vervolgadvies van
het RIVM ontvangen.1 Deze adviezen betreffen aanbevelingen in het kader van de verkenning naar aanvullende
bevoegdheidsgrondslagen in de Wpg. In diezelfde brief is door de toenmalig Minister
voor Medische Zorg aangegeven dat het al dan niet opnemen van aanvullende bevoegdheidsgrondslagen
in de Wpg, op basis van nadere analyse van de verschillende adviezen, en de opvolging
van de overige aanbevelingen wordt overgelaten aan het volgende kabinet. Met deze
brief ontvangt uw Kamer mijn reactie. Daarmee geef ik tevens invulling aan de toezegging
aan de Eerste Kamer (T11801).
I. Verkenning naar aanvullende bevoegdheidsgrondslagen Wpg
Op 25 april 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van de verkenning naar mogelijke
aanvullende bevoegdheidsgrondslagen voor de bestrijding van A1-infectieziekten in
de Wpg.2 Er is gekozen voor een stapsgewijze aanpak en voor een beoordeling vanuit een breed
perspectief. In de brief is toegelicht dat in de eerste fase van de verkenning aan
epidemiologische experts wordt gevraagd welke bevoegdheidsgrondslagen dienen te worden
verkend als aanvulling op de gereedschapskist in de Eerste tranche wijziging Wpg.
Vervolgens wordt deze inventarisatie beoordeeld door experts uit verschillende disciplines,
zoals medisch-ethische, sociaalmaatschappelijke en economische, juridische en uitvoeringsaspecten.
In de brief van 13 oktober 2023 is uw Kamer geïnformeerd over het advies van het RIVM
ten behoeve van deze eerste fase. Deze heeft geresulteerd in een inventarisatie van
mogelijke aanvullende bevoegdheidsgrondslagen.3 In de brief van 28 juni 2024 heeft uw Kamer de adviezen van de experts vanuit de
verschillende disciplines ontvangen.4 Deze adviezen bevatten een beoordeling van mogelijke aanvullende bevoegdheidsgrondslagen.
Voordat ik inga op de inhoud, wil ik alle partijen die hebben geadviseerd in het kader
van de verkenning naar aanvullende bevoegdheidsgrondslagen voor de Wpg bedanken voor
hun waardevolle advisering. De adviezen dragen bij aan het maken van een weloverwogen
keuze of het in de toekomst nodig kan zijn om de Wpg te wijzigen. Omdat het al enige
tijd geleden is dat uw Kamer de adviezen heeft ontvangen, heb ik bij deze brief een
samenvatting van de adviezen toegevoegd. Ik verwijs hiervoor naar Bijlage 1.
II. Besluit aanvullende bevoegdheidsgrondslagen Wpg
Kern van de uitgebrachte adviezen is dat de noodzaak van specifieke maatregelen afhankelijk
is van de epidemiologische context van de epidemie. Daarom zijn volgens de adviesorganen
niet zozeer aanvullende specifieke grondslagen, maar juist algemene, bredere grondslagen
nodig voor pandemiemaatregelen. Door het hanteren van een bredere grondslag, wordt
het eerder mogelijk om een maatregel te treffen die ingepast kan worden in de specifieke
context.
Kanttekening daarbij is dat het treffen van collectieve maatregelen om een pandemie
te bestrijden zeer ingrijpend kan zijn voor de bevolking, de maatschappij en de economie.
Om die reden heeft zowel de Tweede als de Eerste Kamer bij de behandeling van de Eerste
tranche wijziging Wpg – terecht – veel aandacht gehad voor zowel de motivering als
de besluitvormingsprocedure als het kabinet maatregelen wil treffen voor de bestrijding
van een A1-infectieziekte. Het veralgemeniseren van de bevoegdheidsgrondslagen in
de Wpg zou weliswaar meer ruimte geven aan het kabinet om een A1-infectieziekte met
gerichte maatregelen te kunnen bestrijden, maar staat ook op gespannen voet met de
diverse waarborgen die de Tweede Kamer per amendement in de wet heeft gebracht. Ook
de adviesorganen benadrukken dat voldoende rekening gehouden dient te worden met de
maatschappelijke impact en de gevolgen voor mensenrechten bij het nemen van pandemiemaatregelen.
Ik ben dan ook niet van plan om bredere, algemene bevoegdheidsgrondslagen in de Wpg
op te nemen.
Natuurlijk ben ik mij ervan bewust dat een nieuwe pandemie, wanneer en in welke vorm
die dan ook komt, er heel anders uit kan zien dan wat we meegemaakt hebben in de coronacrisis.
Mocht er onverhoopt een nieuwe pandemie uitbreken waarbij bepaalde maatregelen nodig
zijn waar de huidige bevoegdheidsgrondslagen in de Wpg niet direct in voorzien, dan
kan, in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden, gebruik gemaakt worden van
de noodbevoegdheid.5 Voor de inzet van de noodbevoegdheid moet, naast de aanvullende vereisten uit artikel 58d
Wpg, net als bij andere maatregelen op basis van artikel 58b Wpg een beoordeling plaatsvinden
van de noodzaak, geschiktheid, proportionaliteit en subsidiariteit van de betreffende
maatregel. Hieronder valt ook een afweging of de inzet van de noodbevoegdheid naar
de concrete omstandigheden proportioneel is ten opzichte van de impact op grondrechten
en het maatschappelijk welzijn.
Bovendien lopen er op dit moment nog onderzoeken naar de effecten van maatregelen,
onder andere door ZonMw en TNO. De uitkomsten van het onderzoek van TNO worden in
2025 verwacht. De onderzoeken via ZonMw over de (middel)lange effecten van maatregelen
lopen tot en met 2026. De eerste resultaten worden in 2027 verwacht. Daarnaast worden
eventuele relevante nieuwe inzichten betreffende de effectiviteit van maatregelen
en bevoegdheidsgrondslagen meegenomen in de rapportage, die ten minste eens in de
vijf jaar wordt uitgevoerd conform eerdere toezegging aan de Eerste Kamerleden Recourt
en Janssen.6 Deze rapportage heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd aan uw Kamer tijdens de wetsbehandeling
van de Eerste tranche wijziging Wpg. Te zijner tijd wordt bezien in hoeverre de huidige
adviezen kunnen worden betrokken bij de rapportage of dat nieuwe advisering over de
bevoegdheidsgrondslagen gewenst is. Daarnaast wacht ik de uitkomsten van de parlementaire
enquête af, alvorens ik besluit over het al dan niet opnemen van aanvullende bevoegdheidsgrondslagen,
zoals ik eerder heb toegezegd aan de Eerste Kamer.7
In de bijlage vindt uw Kamer een samenvatting van de adviezen en een reflectie hierop.
Deze reflectie dient als nadere toelichting op mijn besluit over aanvullende bevoegdheidsgrondslagen
in de Wpg. Daarnaast ga ik in de bijlage in op de opvolging van de overige, meer specifieke
aanbevelingen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M-F. Agema
BIJLAGE 1 SAMENVATTING EN REFLECTIE ADVIEZEN
Deze bijlage bevat een samenvatting van de adviezen van (1) het MIT, de RVS en het
College, (2) diverse uitvoeringspartners en (3) het vervolgadvies van het RIVM. Vervolgens
wordt gereflecteerd op de adviezen. Deze reflectie dient als nadere toelichting op
mijn besluit om voorlopig geen aanvullende bevoegdheidsgrondslagen op te nemen in
de Wpg. Ten slotte ga ik in op de opvolging van de aanbevelingen over de procedures
in de Wpg en de toegankelijkheid van de zorg.
I. Samenvatting adviezen
Een beoordeling van mogelijke aanvullende bevoegdheidsgrondslagen vanuit andere disciplines
is wenselijk om vanuit een brede afweging te kunnen bepalen of het nodig is om deze
op te nemen in de Wpg. Daarom is aan het MIT, de RVS, het College en diverse uitvoeringspartners
gevraagd te reflecteren op de aanvullende bevoegdheidsgrondslagen, die door het RIVM
zijn benoemd in het advies voor de eerste fase en die nog niet of deels zijn opgenomen
in de Wpg.
Daarnaast zijn vervolgvragen gesteld aan het RIVM. Gevraagd is tot een selectie van
maatregelen te komen, die noodzakelijk is aan het begin van een epidemie en die wordt
beschouwd als zeer effectief voor de bestrijding van een A1-infectieziekte. Ook is
het RIVM gevraagd te reflecteren op de volgende collectieve maatregelen: het instellen
van een verbod op groepsvorming, het instellen van een toegangsbewijs en het sluiten
van scholen en kinderopvanglocaties. Hieronder vindt uw Kamer een samenvatting van
de ontvangen adviezen.
Advies «Recht doen aan impact en waarden» van het MIT, de RVS en het College
Het MIT, de RVS en het College zijn in eerste instantie separaat gevraagd om te reflecteren
op de inventarisatie van mogelijk aanvullende bevoegdheidsgrondslagen, die door het
RIVM is opgesteld in het advies voor de eerste fase van de verkenning. De adviesorganen
hebben ervoor gekozen gezamenlijk op te trekken in de advisering vanwege de veronderstelde
meerwaarde en ter voorkoming van mogelijke overlap in de uitwerking. Hun advies «Recht
doen aan impact en waarden» kent een overkoepelende reflectie en reflecties van de
individuele adviesorganen in de bijlagen.
Overkoepelende reflectie
Het MIT, de RVS en het College zijn het eens met het RIVM dat er algemene grondslagen
nodig zijn voor pandemiemaatregelen en dat niet alles tot in detail kan en moet worden
geregeld. De adviesorganen kunnen geen rangorde geven van lichte tot zware maatregelen,
zoals gevraagd is. Hoe zwaar een maatregel voor mensen en de samenleving is, kan pas
goed worden beoordeeld binnen de context van een pandemie. De adviesorganen adviseren
om ervoor te zorgen dat pandemiemaatregelen alleen worden genomen als daarbij steeds
voldoende rekening wordt gehouden met de maatschappelijke impact en de gevolgen voor
mensenrechten. Daarvoor zijn sterke procedures nodig die in de Wpg worden vastgelegd.
Het MIT, de RVS en het College doen daarover de volgende aanbevelingen:
• Zorg voor een volledige proportionaliteitsafweging. Een maatregel is pas proportioneel als de maatschappelijke en mensenrechtelijke
impact op korte én lange termijn worden meegewogen. Dit moet op een grondige en expliciete
wijze gebeuren. Advies is dit duidelijk te omschrijven in de memorie van toelichting
bij de wet. Bij zware maatregelen moet vaker een nieuwe afweging worden gemaakt.
• Neem bestuurlijke fasering op in de wet. Er is een verschil tussen de acute fase, als er weinig bekend is over
de pandemie, en de beheersfase en nafase, als er meer controle is. In de acute fase
moet het mogelijk zijn dat het kabinet snel kan besluiten over pandemiemaatregelen,
maar in de beheersfase en nafase moet meer rekening worden gehouden met maatschappelijke
impact. Ook moet ruimte zijn voor debat met het parlement en met de samenleving.
• Geef onafhankelijke advisering een plek in de wet. Laat het kabinet altijd advies vragen over zowel de infectieziektebestrijding
als over de gevolgen hiervan voor de maatschappij en voor mensenrechten, van onafhankelijke
adviesorganen die in lijn met de Kaderwet adviescolleges zijn ingesteld. Dit draagt
bij aan een goede proportionaliteitsafweging en aan evenwichtige besluitvorming door
kabinet en parlement.
• Leg in de wet vast dat er integrale besluitvorming plaatsvindt door het kabinet. Alle ministeries die gevolgen zien van pandemiemaatregelen
op hun terrein, moeten worden betrokken in de voorbereiding en de besluitvorming.
Dit voorkomt een te eenzijdige aanpak van de pandemie gericht op alleen infectieziektebestrijding.
• Zorg dat er transparante besluitvorming plaatsvindt over pandemiemaatregelen. Als wordt besloten om een pandemiemaatregel
te nemen, moet ook duidelijk worden gemaakt welke afwegingen daarbij zijn gemaakt
en welke – lastige – keuzes. Het belang hiervan kan worden beschreven in de memorie
van toelichting bij de wet.
• Verbeter de parlementaire betrokkenheid in de wet. In de acute fase zal de Minister van VWS wellicht een keer de noodbevoegdheid
moeten gebruiken. Maar in de beheersfase en nafase moeten de Eerste en Tweede Kamer
betrokken worden in het debat en de besluitvorming.
• Maak differentiatie naar regio’s en groepen in de wet mogelijk. Dit betekent dat er onderscheid zou kunnen
zijn in de aanpak tussen regio’s en groepen. De Minister van VWS houdt daarbij altijd
de regie.
Daarnaast adviseren het MIT, de RVS en het College om bij pandemiemaatregelen altijd
te beoordelen welke (kwetsbare) groepen worden geraakt door de maatregelen, wat de
ernst is van de maatschappelijke impact en in welke mate mensenrechten worden geschonden.
De ernst van de impact heeft te maken met de omvang en duur van de gevolgen, maar
ook met de onomkeerbaarheid en de mate waarin schade kan worden hersteld. Ook is het
belangrijk dat mensen de maatregel als begrijpelijk en rechtvaardig kunnen en zullen
ervaren. Verder adviseren de adviesorganen goed te bezien hoe de Wpg aansluit op andere
crisiswetten en internationale verdragen, en op het Landelijk Crisisplan infectieziekten.
Daarbij is steeds aandacht nodig voor de maatschappelijke impact en voor mensenrechten.
Ten slotte wordt gewezen op de noodzaak om te investeren in kennis en onderzoek naar
maatschappelijke impact.
Reflectie Maatschappelijk Impact Team
Het MIT heeft geïnvesteerd in de ontwikkeling van een afwegingskader, waarbij behalve
de effectiviteit ook de maatschappelijk impact van maatregelen en de belangrijkste
dilemma’s en onderliggende waarden in kaart worden gebracht. Het afwegingskader is
een instrument om binnen de dan geldende context tot een gewogen advisering en besluitvorming
te komen. Het afwegingskader is opgebouwd in aansluiting op het besluitvormingsschema
van de coronapandemie langs twee kolommen: een «OMT»-kolom en een «MIT»-kolom, leidend
tot separate advisering en tot integrale besluitvorming door kabinet en parlement.
Het MIT ziet echter ook mogelijkheden om in de toekomst tot integrale advisering te
komen.
Het afwegingskader brengt het gehele proces in kaart van voorbereiding van en advisering
en besluitvorming over pandemiemaatregelen. Voor de advisering over maatschappelijke
impact is het afwegingskader verder uitgewerkt. In het afwegingskader worden nu vier
fasen onderscheiden die relevant zijn voor de advisering en uiteindelijke besluitvorming
over pandemiemaatregelen: de signaleringsfase, voorbereidingsfase, bewakingsfase en
vervolgens de pandemische fase, waarin de pandemieaanpak wordt geëffectueerd.
Het MIT geeft verder aan dat het afwegingskader een methode is, die kan worden gebruikt
bij de proportionaliteitsafweging. Door het afwegingskader te hanteren, is de aandacht
voor maatschappelijke en mensenrechtelijke impact in de proportionaliteitsafweging
verzekerd. Het MIT geeft aan dat hier in de memorie van toelichting bij de Wpg aan
kan worden gerefereerd. Ten slotte benadrukt het MIT het belang van parate kennis
over de maatschappelijke impact van pandemiemaatregelen en mitigerende maatregelen.
Daarbij noemt het MIT snelle data en modellen om sociaaleconomische prognoses te doen,
gelijktijdige informatie over verspreiding van de infectie en maatschappelijke impact
en de mogelijkheid om ook rekening te houden met effecten op de langere termijn.
Reflectie College voor de Rechten van de Mens
In eerdere advisering van het College is een schets gegeven van het kader waaraan
maatregelen die grondrechten beperken, moeten voldoen. In dat advies geeft het College
onder andere aan dat maatregelen bij pandemiebestrijding in principe worden genomen
in een context van «botsende» of «conflicterende» grondrechten, dat beperking van
grondrechten altijd grondig dient te worden gemotiveerd, bijzondere aandacht dient
te zijn voor mensen in een kwetsbare positie en de overheid grondrechten dient te
beschermen, maar ook de verplichting heeft om maatregelen te nemen om het recht op
leven en het recht op gezondheid te beschermen en te bevorderen.
Het College geeft aan dat de meeste grondrechten relatief zijn, wat betekent dat deze
onder omstandigheden kunnen worden ingeperkt. Dergelijke beperkingen van grondrechten
moeten wel voldoen aan de vereisten van legitimiteit, geschiktheid, proportionaliteit
en subsidiariteit van de gekozen maatregel. Beperkende maatregelen dienen bovendien
steeds gepaard te gaan met adequate procedurele rechten. Daarbij is fasering van pandemiemaatregelen
en een standaard beperkte duur van maatregelen en de noodzaak om de proportionaliteitstoets
te herhalen van belang.
Daarnaast geldt als uitgangspunt bij de afweging om een maatregel in te voeren: hoe
sterker de inperking, hoe urgenter de maatregel dient te zijn om een inperking te
kunnen rechtvaardigen. Daarbij dient telkens voor de minst ingrijpende adequate maatregelen
te worden gekozen. Het College geeft aan dat, hoewel er begrip is voor de behoefte
bij het bevoegd gezag aan een duidelijke categorisering in zware en minder zware concrete
maatregelen, de afwegingscriteria maken dat de zwaarte alleen in het licht van de
concrete situatie kan worden bepaald. De daadwerkelijke impact van een maatregel op
specifieke grondrechten vergt juridisch gezien altijd een weging van de context. De
concrete vormgeving van een maatregel, de duur van een maatregel, de reikwijdte ervan
of de mate waarin in uitzonderingen of ontheffingen is voorzien, is bepalend voor
de feitelijke impact van de maatregel. Ook moet duidelijk zijn onder welke concrete
modaliteiten en voorwaarden deze maatregelen worden ingevoerd. Naar het oordeel van
het College is het dus niet mogelijk om los van de context een algemene rangschikking
van potentiële pandemiemaatregelen op te stellen naar de zwaarte van grondrechtelijke
impact. Wel adviseert het College om maatregelen waarvan wordt vastgesteld dat zij
grondrechten inperken, langs de volgende criteria te leggen:
• De omvang van de geraakte groepen (waarbij oog dient te zijn voor verschillen van
impact op verschillende groepen, zoals jongeren);
• De (specifieke) kwetsbaarheid van de geraakte groepen;
• De ernst van de impact, die nader kan worden uitgesplitst in:
○ De omvang van de impact;
○ De onomkeerbaarheid van gevolgen;
○ De mate waarin de schade kan worden hersteld;
○ De duur van de maatregelen en de mate waarin effecten na-ijlen;
○ De mate waarin neveneffecten ontstaan.
Reflectie Raad voor Volksgezondheid en Samenleving
De RVS schetst een aantal mogelijke effecten van maatregelen vanuit gezondheidsperspectief
en sociaal perspectief. Verder gaat de RVS in op het proces van belangen- en waardenafwegingen
die ook bij toekomstige pandemieën gemaakt moeten worden. De RVS adviseert vooral
de nadruk te leggen op de inrichting van een zorgvuldig besluitvormingsproces. Ten
slotte reflecteert de RVS op maatregelen om de zorg toegankelijk te houden.
Ten aanzien van het gezondheidsperspectief geeft de RVS aan dat het primaire gezondheidsdoel van maatregelen zal zijn om verspreiding
van een A1-infectieziekte – en de gevolgen van die ziekte – tegen te gaan. In algemene
termen zullen maatregelen die het aantal contacten verminderen effect hebben op de
verspreiding van een infectie, en de daarmee gepaard gaande ziektelast op korte en
lange termijn. Een bijkomend positief effect van maatregelen kan zijn dat deze indirect
helpen om (op termijn) weer meer ruimte te creëren voor niet-infectieziekte-gerelateerde
zorgvragen. Maatregelen beïnvloeden ook andere aspecten van gezondheid. De mentale
gevolgen van crisissituaties kunnen bijvoorbeeld lang doorwerken. Maatregelen, zoals
de avondklok, schoolsluiting, toegangsbewijzen en een bezoekverbod in zorginstellingen,
beperken mogelijkheden voor sociaal contact en versterken daardoor de gevoelens van
eenzaamheid. Verder is de kans groot dat het beweeggedrag onder Nederlanders – in
ieder geval op korte termijn – zonder nevenmaatregelen verslechtert bij zware maatregelen
die de ruimte om te bewegen beperken. De gevolgen voor de mentale gezondheid en kwaliteit
van leven hoeven niet alleen maar negatief te zijn. In sommige gezinnen leken de onderlinge
banden te verbeteren tijdens lockdowns, bijvoorbeeld tussen thuiswonende tieners.
Ook kunnen maatregelen een gevoel van rust of veiligheid geven voor mensen met een
hoog risico op overlijden of ernstige ziekte als gevolg van besmetting.
Vanuit sociaal perspectief bezien geeft de RVS aan dat de kans groot is dat ook tijdens een nieuwe pandemie
maatregelen getroffen moeten worden die niet iedereen op dezelfde manier raken. Maatregelen
leggen verschillen bloot, maar kunnen onderscheid en ongelijkheid tussen groepen nog
verder vergroten. Maatregelen brengen ook frictie tussen verschillende waarden naar
boven en doen een beroep op onze solidariteit. Bij het nemen van maatregelen staat
solidariteit vaak tegenover de waarde van individuele (keuze)vrijheid. Collectieve
maatregelen grijpen vaak sterk in op de individuele vrijheid van burgers. Een belangrijke
vraag is dan ook hoe zorgvuldig met de verschillende perspectieven kan worden omgegaan
ten tijde van crisis.
De RVS adviseert daarom vooral in te zetten op een zorgvuldig besluitvormingsproces.
Het is niet mogelijk om vanuit gezondheids- en welzijnsperspectief een volgorde in
specifieke maatregelen aan te brengen. De impact van een eventuele nieuwe A1-infectieziekte
– en bijbehorende maatregelen – is daarvoor te afhankelijk van de kenmerken van de
ziekte en wie hierdoor op welke wijze wordt geraakt. Ook spelen de sociaalmaatschappelijke omstandigheden op het moment zelf een belangrijke rol. De RVS geeft aan
dat een zorgvuldig proces en een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling bijdragen
aan het borgen van het zorgvuldig maken van brede maatschappelijke afwegingen. De
maatregelen, die centraal staan in dit advies, vragen daarnaast om medisch-ethische
afwegingen. Dit zijn afwegingen waarbij rekening wordt gehouden met verschillende
waarden en behoeften. Ten slotte vraagt de RVS aandacht voor een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling.
De overheid kan zorgen voor transparantie over hoe verschillende waarden, belangen
en opvattingen zijn afgewogen en openheid tonen over de onzekerheid bij het nemen
van maatregelen. Daarbij is ook de inbreng vanuit burgers en sectoren cruciaal, met
een extra verantwoordelijkheid om groepen (kwetsbare) mensen die zich normaal moeilijk
kunnen organiseren te horen.
De RVS heeft in het laatste deel van zijn advies aandacht besteed aan maatregelen
om de zorg toegankelijk te houden in het geval van een pandemie. De RVS merkt op dat
in de voorgenomen aanpassingen van de nationale crisisstructuur in geval van een (dreigende)
pandemie vooralsnog geen maatregelen zijn voorzien om de toegankelijkheid van de zorg
te borgen, door zorgmedewerkers (beter) te beschermen en door voorzieningen te treffen
om de zorg – in de volle breedte – op te kunnen schalen. De RVS geeft aan dat het
(staats)noodrecht reeds een regeling in de Noodwet geneeskundigen bevat die de grondslag
kan vormen voor compenserende maatregelen voor zorgmedewerkers die post-covid hebben
opgelopen. Daarnaast pleit de RVS ervoor zorgmedewerkers beter te beschermen en te
behouden voor de zorg. Want de Noodwet geneeskundigen bepaalt ook dat bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld voor het toekennen van
een vergoeding aan zorgverleners door de staat. Daarnaast biedt het staatsnoodrecht
mogelijkheden om bijvoorbeeld persoonlijke beschermingsmiddelen en geneesmiddelen
te vorderen in geval van een pandemie. De RVS adviseert deze noties te betrekken bij
de verdere uitwerking van de strategie voor pandemische paraatheid. Ten slotte gaat
de RVS in op maatregelen om de afschaling van reguliere zorg ten tijde van een pandemie
te beperken. Volgens de RVS is het verstandig om in ons zorgstelsel reservecapaciteit
in te bouwen, bijvoorbeeld door per provincie of regio een calamiteiteninstelling
te organiseren. Ook kan een bestand van ex-zorgpersoneel opgesteld worden waarbij
een eventueel verlopen BIG-registratie geen beletsel mag vormen. Verder kan het staatsnoodrecht
uitkomst bieden. De Noodwet geneeskundigen zou kunnen worden uitgebreid met een regeling
van de calamiteiteninstelling, zodat deze een vaste plaats krijgt in de crisisstructuur.
Vervolgadvies m.b.t. Wpg van het RIVM
Naar aanleiding van het advies van het RIVM in de eerste fase van de verkenning zijn
vervolgvragen gesteld aan het RIVM. Hen is gevraagd om tot een selectie van maatregelen
te komen, die noodzakelijk is aan het begin van een epidemie en die wordt beschouwd
als zeer effectief voor de bestrijding van een A1-infectieziekte. Ook is het RIVM
gevraagd te reflecteren op een aantal collectieve maatregelen, namelijk: het instellen
van een verbod op groepsvorming, het instellen van een toegangsbewijs en het sluiten
van scholen en kinderopvanglocaties.
Het RIVM geeft aan dat de noodzaak van specifieke maatregelen afhangt van de epidemiologische
fase waarin een epidemie zich bevindt, en ook van de karakteristieken van de betreffende
ziekteverwekker, welke doelgroepen deze treft en het beoogde effect van een te treffen
maatregel. Het RIVM geeft aan dat het van tevoren niet precies is te bepalen in welke
situatie we zullen verkeren. Daarom is het advies om de maatregelen zo generiek en
breed mogelijk te definiëren in de Wpg om op maat oplossingen mogelijk te maken. Dit
om een eventuele noodwet ten tijde van een volgende pandemie te voorkomen. Het RIVM
adviseert om in ieder geval de mogelijkheid om isolatie en quarantaine op collectief
niveau op te nemen in de wet. Het instellen van een verbod op groepsvorming beschouwt
het RIVM als een afgeleide, uiterste vorm van een restrictie op groepsgrootte. Dit
is een maatregel die het RIVM aanhaalde als voorbeeld van een sociaalmaatschappelijke
maatregel in het advies voor de eerste fase van de verkenning. Een sociaalmaatschappelijke
maatregel is een maatregel, die impact heeft op de samenleving. Dit zijn bijvoorbeeld
ook maatregelen zoals restricties voor evenementen of een horecasluiting. Verder stelt
het RIVM dat het sluiten van scholen en kinderopvanglocaties een specificering van
doelgroepgerichte maatregelen is. Volgens het RIVM is deze maatregel te specifiek,
omdat vooraf niet bekend is welke doelgroep het meeste risico loopt op ziekte, op
een ernstig beloop of het meeste bijdraagt aan de transmissie. Het RIVM adviseert
daarom geen specifieke tekst op te nemen over scholen of kinderopvang, maar om de
generieke tekst over groepsgrootte en de sociaalmaatschappelijke maatregelen aan te
vullen met de mogelijkheid tot specificering van doelgroepen. Ten slotte adviseert
het RIVM om het instellen van een toegangsbewijs niet concreet op te nemen in de wettekst,
gelet op het specifieke en contextafhankelijke karakter van de maatregel.
Advies diverse uitvoeringspartners
Ook zijn diverse uitvoeringspartners gevraagd om te adviseren over de mogelijk aanvullende
bevoegdheidsgrondslagen. Van de volgende partijen is een advies ontvangen: Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA),
de Nationale Politie, de Raad van Commandanten en Directeuren Veiligheidsregio (RCDV)
en GGD GHOR Nederland.
Een aantal van de uitvoeringspartners onderschrijft het belang van een robuuste Wpg,
die toepasbaar is op alle ziekteverwekkers en voldoende toegerust moet zijn om de
Minister in staat te stellen adequate maatregelen te nemen. Daarnaast wordt opgemerkt
dat niet alle maatregelen en toekomstige situaties voorspelbaar zijn en kunnen worden
vastgelegd in de Wpg. Er worden daarom vraagtekens geplaatst bij het opnemen van aanvullende
bevoegdheidsgrondslagen. Eén van de uitvoeringspartners geeft bijvoorbeeld aan dat
dit kan leiden tot meer discussie, en dat de beschikbare mogelijkheden tot tijdelijke
wetgeving voldoende vangnet bieden.
De uitvoeringspartners geven verschillende aandachtspunten mee. Eén van die aandachtspunten
betreft het belang van uitlegbaarheid van maatregelen. Uitlegbaarheid en consistentie
van maatregelen dragen bij aan het draagvlak, naleving en geloofwaardige handhaving.
Daarnaast vragen de uitvoeringspartners aandacht voor de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid
van maatregelen. Verder wordt aangegeven rekening te houden met de kans op maatschappelijke
ontwrichting. Risico- en crisiscommunicatie zijn daarom van belang, om maatschappelijke
onrust te bestrijden en opvolging van maatregelen te vergroten. Ten aanzien van communicatie
kan ook meer ingezet worden op gedragsbeïnvloeding als specialisme. Overige aandachtspunten
zijn om de verhouding tussen tijdelijke wetgeving en bestaande wetgeving helder te
hebben, oog te hebben voor hoe de Nederlandse wetgeving zich verhoudt tot die van
andere landen, aandacht te hebben voor de democratische legitimiteit en voor een juiste
balans tussen de algemene crisisbeheersingsketen en de functionele zorgketen. Ten
slotte is het belangrijk ruimte te behouden om bij conflicterende belangen, waarbij
kwaliteit en veiligheid van de zorg in het geding is, een afweging te kunnen maken
om bij deze uitzonderlijke situaties af te kunnen wijken van procedures.
Ten aanzien van de categorie individuele maatregelen wordt aangegeven dat isolatie
en quarantaine niet controleerbaar en daarom niet handhaafbaar zijn. Daarnaast heeft
het mogelijk psychische klachten tot gevolg. Voor thuiswerken geldt dat het de binding
met werk en collega’s vermindert. Ook kan een deel van het werk niet thuis worden
verricht. Daarom wordt voorgesteld een uitzondering te maken op thuiswerken en op
de avondklok voor essentiële beroepen. Een deel van de uitvoeringspartners geeft aan
dat sociaalmaatschappelijke maatregelen, zoals de avondklok mogelijke (financiële)
gevolgen heeft voor bedrijven. Ook kan het onrust en onvrede oproepen binnen de samenleving.
Daarnaast wordt aangegeven dat voor handhaving van de avondklok onder andere heldere
communicatie over nut en noodzaak van de maatregel en een hoge strafdreiging van belang
is. Over het sluiten van scholen en kinderopvanglocaties geeft één van de uitvoeringspartners
aan dat dit gevolgen heeft voor werkende ouders, zoals verminderde carrièremogelijkheden,
maar ook voor collega’s zonder kinderen, namelijk een mogelijk hogere werkdruk. Over
de categorie omgevingsmaatregelen, zoals het wegnemen van een besmette omgevingsbron,
geeft één van de uitvoeringspartners aan dat afhankelijk van welke omgevingsbron het
betreft, het wegnemen ervan ingewikkeld of niet uitvoerbaar kan zijn. Ten aanzien
van de categorie (inter)nationale reis- en handelsmaatregelen stelt een uitvoeringspartner
dat dit gevolgen heeft voor bedrijven, beschikbaarheid van essentiële goederen en
diensten en voor arbeidsmigranten en expats.
II. Reflectie en opvolging adviezen
Door de adviezen van experts vanuit verschillende disciplines samen te brengen, kan
een aantal verbanden gelegd worden. Voor een overzicht van de maatregelen die reeds
genomen kunnen worden op grond van de Eerste tranche wordt verwezen naar Tabel 2 van
het advies «Recht doen aan impact en waarden» van het MIT, de RVS en het College.
Daarnaast is het advies van het MIT, de RVS en het College in bredere context geplaatst.
Die bredere aanbevelingen, over procedures en over de toegankelijkheid van de zorg,
bevatten zeer waardevolle aspecten.
Allereerst ga ik in op de aanbevelingen over aanvullende bevoegdheidsgrondslagen voor
de Wpg. Dit splits ik op in de overkoepelende reflecties van de verschillende experts
en de reflecties op de (categorieën van) maatregelen. De reflectie op de aanbevelingen
over aanvullende bevoegdheidsgrondslagen dient als nadere toelichting op mijn besluit
hieromtrent. Vervolgens reflecteer ik op de aanbevelingen over de procedures in de
Wpg en de toegankelijkheid van de zorg. Daarbij zal ik nader ingaan op de opvolging
van de desbetreffende aanbevelingen.
Aanvullende bevoegdheidsgrondslagen Wpg
Overkoepelende reflectie
De noodzaak van specifieke maatregelen hangt af van de epidemiologische fase waarin
een epidemie zich bevindt, van de karakteristieken van de betreffende ziekteverwekker,
welke groepen mensen deze treft, en het beoogde effect van een te treffen maatregel.
Het MIT, de RVS en het College geven daarom aan dat er algemene grondslagen nodig
zijn voor pandemiemaatregelen, en dat niet alles dus tot in detail kan, en moet, worden
geregeld. Ook het RIVM adviseert om de maatregelen zo generiek en breed mogelijk te
definiëren in de Wpg om oplossingen op maat mogelijk te maken. Om die algemene grondslagen
te rechtvaardigen, zijn volgens het MIT, de RVS en het College sterke procedures nodig
die in de Wpg worden vastgelegd. Ook geven deze adviesorganen aan dat het niet mogelijk
is om een rangorde aan te geven van lichte tot zware maatregelen, waar in de adviesaanvraag
om is gevraagd. Hoe zwaar een maatregel voor mensen en de samenleving is, kan pas
goed worden beoordeeld binnen de context van een volgende pandemie. Ook de uitvoeringspartners
sluiten zich bij het voorgaande aan. Wel worden door de verschillende betrokken partijen
aandachtspunten meegegeven. Zo dient rekening gehouden te worden met de maatschappelijke
impact en de gevolgen voor mensenrechten, de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid,
communicatie en draagvlak. Het MIT geeft een afwegingskader, dat kan worden ingezet
om behalve de effectiviteit ook de maatschappelijk impact van maatregelen en de belangrijkste
dilemma’s en onderliggende waarden in kaart te brengen. Daarnaast adviseert het College
om maatregelen, waarvan wordt vastgesteld dat zij grondrechten inperken, langs een
aantal criteria te leggen. De RVS adviseert met name de nadruk te leggen op de inrichting
van een zorgvuldig besluitvormingsproces.
Reflectie categorieën van maatregelen
Ten aanzien van de sociaalmaatschappelijke maatregelen vragen het MIT, de RVS en het
College in het bijzonder aandacht voor de proportionaliteit van maatregelen waarbij
een hoog risico bestaat op (zeer) ernstige maatschappelijke impact, beperking van
mensenrechten en schending van waarden. Dit zijn volgens deze adviesorganen de collectieve
maatregelen die de bevolking in volle omvang treffen en/of kwetsbare groepen hard
raken, waarbij zich onomkeerbare effecten voordoen of onherstelbare schade optreedt,
oftewel maatregelen in de «buitencategorie». In het advies van het MIT, de RVS en
het College worden de volgende maatregelen in elk geval geschaard onder de «buitencategorie»:
• schoolsluiting, het bezoekverbod aan zorginstellingen en toegangsbewijzen worden genoemd
als voorbeelden van coronamaatregelen in de «buitencategorie».
• Ook de avondklok, de sluiting van sportmogelijkheden en het onmogelijk maken van samenkomsten
door beperking van de groepsgrootte zijn genoemd als maatregelen met grote impact
op korte en lange termijn voor de fysieke en mentale gezondheid, de ontwikkeling en
kansen van kinderen en jongeren, en het vertrouwen in de overheid.
Het RIVM stelt dat het instellen van een toegangsbewijs en het sluiten van scholen
en kinderopvanglocaties te specifieke maatregelen zijn om in de wet op te nemen. Wel
kan in relatie tot laatstgenoemde maatregel – beperking groepsgrootte – een specificering
van doelgroepen opgenomen worden in de Wpg. Vanuit uitvoeringsperspectief wordt benoemd
dat de avondklok kan leiden tot onrust en onvrede in de samenleving. Dit heeft impact
op de uitvoering door handhavers. Uitlegbaarheid en consistentie van maatregelen is
van belang.
Procedures in de Wpg
Volgens het MIT, de RVS en het College zijn sterke procedures in de Wpg nodig om ervoor
te zorgen dat pandemiemaatregelen alleen worden genomen, als daarbij steeds voldoende
rekening wordt gehouden met de maatschappelijke impact en de gevolgen voor mensenrechten.
Voor de aanbevelingen ten aanzien van de procedures in de Wpg wordt afgewacht tot
de bredere herziening van het (staats)nood- en crisisrecht is afgerond, zodat kan
worden bezien of en, zo ja, welke aanpassingen van de Wpg nodig zijn om de consistentie
daarmee te bewaken. Voor een nadere toelichting op de voortgang van de modernisering
van het staatsnoodrecht wordt verwezen naar de brief van 13 februari 2025.8
• De adviesorganen adviseren om te zorgen voor een volledige proportionaliteitsafweging. Een maatregel is volgens hen pas proportioneel als de maatschappelijke en mensenrechtelijke
impact op korte én lange termijn worden meegewogen. Dit moet op een grondige en expliciete
wijze gebeuren. Advies is dit duidelijk te omschrijven in de memorie van toelichting
bij de wet.
Bij zware maatregelen moet volgens de adviesorganen vaker een nieuwe afweging worden
gemaakt. Om te zorgen voor een volledige proportionaliteitsafweging, is daarom met
de Eerste tranche artikel 58b Wpg toegevoegd in de Wpg. In dit artikel wordt expliciet
aangegeven dat bij de toepassing van de bevoegdheidsgrondslagen die zijn opgenomen
in de Wpg, onder meer de noodzakelijkheid en proportionaliteit moeten worden beoordeeld.
Daarnaast is in de memorie van toelichting bij de Eerste tranche opgenomen dat, indien
(collectieve) maatregelen worden getroffen, een brede belangenafweging plaatsvindt,
waaraan een brede advisering vanuit zowel epidemiologisch perspectief, alsook bredere
maatschappelijke en sociaaleconomische overwegingen ten grondslag liggen.
• Daarnaast adviseren de adviesorganen om bestuurlijke fasering op te nemen in de wet. De adviesorganen wijzen op het verschil tussen de acute fase,
als er weinig bekend is over de pandemie, en de beheerfase en nafase, als er meer
controle is. In de acute fase moet het volgens de adviesorganen mogelijk zijn dat
het kabinet snel kan besluiten over pandemiemaatregelen, maar in de beheerfase en
nafase moet meer rekening worden gehouden met maatschappelijke impact en moet ruimte
zijn voor debat met het parlement en met de samenleving. In de acute fase van een
nationale gezondheidscrisis kan gebruik worden gemaakt van de spoedprocedure, zoals
omschreven in de Wpg.9 Deze procedure behelst onder meer een nahangprocedure. Dit houdt in dat de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een maatregel kan treffen ter bestrijding van
een nationale gezondheidscrisis, voordat de Kamer is ingelicht. De ministeriële regeling
met de getroffen maatregelen en het toepassen van de spoedprocedure dient binnen twee
dagen na vaststelling met beide Kamers te worden gedeeld. De Kamers worden vervolgens
in de gelegenheid gesteld om tot een week na de publicatie van de maatregelen te reageren.
Wanneer geen sprake is van de spoedprocedure dient de reguliere procedure met een
voorhang van één week gevolgd te worden.10 Indien maatregelen worden genomen, dient daarnaast te worden vastgesteld voor welke
(zware) maatregelen een vervaltermijn van acht weken geldt, deze vervaltermijn kan
met de benodigde parlementaire betrokkenheid worden verlengd.
• Verder werd geadviseerd onafhankelijke advisering een plek in de wet te geven en het kabinet altijd advies te laten vragen over zowel
de infectieziektebestrijding als over de gevolgen hiervan voor de maatschappij en
voor mensenrechten, van onafhankelijke adviesorganen die in lijn met de Kaderwet adviescolleges
zijn ingesteld. Dit draagt volgens de adviesorganen bij aan een goede proportionaliteitsafweging
en aan evenwichtige besluitvorming door kabinet en parlement. Onafhankelijke advisering
is inderdaad van groot belang. Daarom is in de memorie van toelichting bij de Eerste
tranche opgenomen dat, indien maatregelen getroffen worden, er een brede belangenafweging
zal plaatsvinden waaraan een brede advisering vanuit zowel epidemiologisch perspectief,
alsook bredere maatschappelijke en sociaaleconomische overwegingen ten grondslag liggen.
De onafhankelijkheid van het OMT is geborgd in het reglement voor het Outbreak Management
Team (OMT).11 Het MIT was per 1 september 2022 opgericht middels een instellingsbesluit voor de
duur van twee jaar. In dit instellingsbesluit is de onafhankelijkheid van de leden
van het MIT geborgd.12 In het voorjaar van 2024 heeft de voormalig Minister van SZW besloten om het MIT
hierna in waakstand te brengen. De verdere uitwerking daarvan vindt momenteel plaats.
• De adviesorganen adviseren ook om in de wet vast te leggen dat er integrale besluitvorming plaatsvindt door het kabinet. Alle ministeries die gevolgen zien van pandemiemaatregelen
op hun terrein, moeten worden betrokken in de voorbereiding en de besluitvorming.
Dit voorkomt volgens de adviesorganen een te eenzijdige aanpak van de pandemie gericht
op alleen infectieziektebestrijding. Integrale besluitvorming is geborgd via de nationale
crisisstructuur. Als bij een uitbraak van een A-infectieziekte collectieve maatregelen
moeten worden genomen, wordt de nationale crisisstructuur geactiveerd. Daarin is via
de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) en de Ministeriele Commissie
Crisisbeheersing (MCCb) integrale besluitvorming besloten. In deze commissies zijn
de inhoudelijk betrokken ministeries vertegenwoordigd. Dit wordt momenteel vastgelegd
in het Landelijk Crisisplan Infectieziekten (LCP-I). Daarnaast worden maatregelen
vastgesteld bij ministeriële regeling. Dit gebeurt in lijn met het gevoelen van de
ministerraad.13
• Volgens de adviesorganen is het verder van belang dat er transparante besluitvorming plaatsvindt over pandemiemaatregelen. Als wordt besloten om een pandemiemaatregel
te nemen, moet ook duidelijk worden gemaakt welke afwegingen daarbij zijn gemaakt
en welke – lastige – keuzes. Het belang hiervan kan worden beschreven in de memorie
van toelichting bij de wet. Ook ik onderschrijf het belang van transparante besluitvorming.
Bij toekomstige besluitvorming over maatregelen ter bestrijding van een A1-infectieziekte
spelen risico- en crisiscommunicatie dan ook een belangrijke rol. De doelen van communicatie
bij infectieziektebestrijding, de uitdagingen en de rol- en taakverdeling krijgen
een plek in het Landelijk Crisisplan Infectieziekten (LCP-I).
• Ook wordt geadviseerd de parlementaire betrokkenheid te verbeteren in de wet. De adviesorganen geven aan dat de Minister van VWS in de
acute fase wellicht een keer de noodbevoegdheid zal moeten gebruiken, maar in de beheersfase
en nafase moeten de Eerste en Tweede Kamer betrokken worden in het debat en de besluitvorming.
Nu voorziet de Eerste tranche op verschillende manieren in zeggenschap van de Tweede
en Eerste Kamer. Allereerst heeft het parlement een rol bij de aanwijzing van een
A1-infectieziekte als behorend tot groep A1. Daarbij is het parlement betrokken bij
het in werking stellen van bevoegdheden voor verplichtende collectieve maatregelen
en bij het buiten werking stellen van deze bevoegdheden, na aanwijzing als A1-infectieziekte.
Daarnaast is een rol weggelegd voor het parlement bij de controle op de uitoefening
van de bevoegdheden. Daarbij geldt een voor- of nahangprocedure bij beide Kamers,
afhankelijk van de situatie. Ten slotte is sprake van betrokkenheid van het parlement
in de procedure tot vaststelling van de wet die is vereist bij de eventuele inzet
van de noodbevoegdheid (artikel 58d Wpg).
• Ten slotte adviseren de adviesorganen om differentiatie naar regio’s en groepen in de wet mogelijk te maken. Dit betekent dat er onderscheid
zou kunnen zijn in de aanpak tussen regio’s en groepen. De adviesorganen geven daarbij
aan dat de Minister van VWS daarbij altijd de regie houdt. De mogelijkheid tot differentiatie
is reeds geregeld in artikel 58e Wpg. Met dit artikel kunnen maatregelen gericht worden
vastgesteld per gebied, groep van personen, plaats of activiteit, waar dat nodig is
voor de bestrijding van A1-infectieziekten. Dit voorkomt dat andere gebieden, groepen
van personen, plaatsen of activiteiten niet meer beperkingen dan noodzakelijk ondervinden.
Toegankelijkheid van de zorg
Naast de aanbevelingen over mogelijke aanvullende bevoegdheidsgrondslagen in de Wpg,
gaat de RVS verder in op de blijvende toegankelijkheid van de zorg in het geval van
een pandemie. De RVS stelt dat met de vooralsnog voorgenomen aanpassingen van de nationale
crisisstructuur in geval van een (dreigende) pandemie vooralsnog geen zekerheid wordt
geboden bij het toegankelijk houden van de zorg. De RVS vraagt hierin bijzonder aandacht
voor het beter beschermen en behouden van zorgpersoneel. De RVS wijst onder andere
op de regeling in het (staats)noodrecht die een grondslag kan vormen voor compenserende maatregelen voor
zorgmedewerkers en het vorderen van persoonlijke beschermingsmiddelen en geneesmiddelen
in geval van een pandemie, alsook de mogelijkheid tot het stellen van regels bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur voor het toekennen van een vergoeding aan
zorgverleners.
Daarnaast, in het kader van opschaling, vraagt de RVS aandacht voor opschalingsmogelijkheden
door meer reservecapaciteit. Hierbij noemt de RVS verschillende voorbeelden, zoals
een bestand van ex-zorgpersoneel, waarbij een eventueel verlopen BIG-registratie geen
beletsel mag vormen. Hiervoor is in Nederland de Nationale Zorgreserve (NZR) opgericht,
een strategische reserve van ex-zorgprofessionals die in tijden van crisis een rol
kan spelen in het vergroten van de zorgcapaciteit. Daarmee kan de NZR als crisisfaciliteit
additioneel voorzien aan tijdelijke en snel inzetbare personele zorgcapaciteit. De
NZR heeft regionale uitvoeringskernen, bestaande uit voormalig zorgmedewerkers, zoals
gepensioneerden met een zorgachtergrond en oud zorgmedewerkers werkend in een andere
sector. Daarnaast noemt de RVS het opzetten van calamiteiteninstellingen per regio
of provincie. De Noodwet geneeskundigen zou daarbij kunnen worden uitgebreid met een
regeling van de calamiteiteninstelling, zodat deze een vaste plaats krijgt in de crisisstructuur.
Het streven is om in de loop van 2025 te starten met de voorbereiding van een wetsvoorstel
waarbij de Noodwet Geneeskundigen wordt gemoderniseerd. Te zijner tijd wordt beoordeeld
of deze aanbeveling overgenomen wordt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport