Brief regering : Onderzoek lucratiefbelangregeling
32 140 Herziening Belastingstelsel
Nr. 225 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 februari 2025
Tijdens het dertigledendebat over extra belasting voor extreem rijken in april 2024
heeft mijn ambtsvoorganger Van Rij naar aanleiding van de aangenomen motie-Idsinga
c.s.1 toegezegd onderzoek te doen naar de huidige lucratiefbelangregeling in de inkomstenbelasting.
Naar aanleiding van deze toezegging is het Ministerie van Financiën een onderzoek
gestart. Met deze brief informeer ik u over de resultaten van dit onderzoek en schets
ik uw Kamer een aantal alternatieven om uitvoering te geven aan deze motie. Het volledige
onderzoek treft u als bijlage bij deze brief aan.
De lucratiefbelangregeling belast voordelen van met name (fonds)managers binnen de
private equity- en managementparticipatiepraktijk die als onderdeel van hun beloningsstructuur
vermogensbestanddelen ontvangen. Daarmee kunnen zij zeer hoge rendementen behalen.
Het gaat daarbij om voordelen die doorgaans niet in verhouding staan tot het geïnvesteerde
bedrag en/of het te lopen risico.
De huidige lucratiefbelangregeling biedt deze belastingplichtigen de mogelijkheid
dat deze voordelen onder bepaalde voorwaarden zijn belast in box 2. Dat tarief is
lager dan «gewone» werknemers in box 1 moeten betalen over hun salaris. Met de motie-Idsinga
c.s. vraagt uw Kamer aan het kabinet om voordelen uit lucratief belang te belasten
in box 1 en daarmee in feite de route naar box 2 af te sluiten. Uit het onderzoek
van het Ministerie van Financiën naar aanleiding van deze motie blijkt echter dat
de huidige lucratiefbelangregeling belangrijke voordelen kent.
De lucratiefbelangregeling is per 2009 ingevoerd. Hiermee zijn voordelen uit lucratief
belang belast in box 1. De belastingplichtige kan deze heffing in box 1 inruilen voor
een (lagere) heffing in box 2 (aanmerkelijkbelangvariant). Dan moet de belastingplichtige
het lucratief belang onderbrengen in een kapitaalvennootschap. Deze vennootschap moet
de voordelen uit lucratief belang voor minimaal 95% doorstoten naar privé, die dan
zijn belast in box 2. Hiermee kwam een eind aan veel discussies of deze voordelen
belast zijn in box 1 als loon uit dienstbetrekking of als resultaat uit overige werkzaamheden
(standpunt Belastingdienst) of in box 3 omdat sprake was van specifieke aandelen of
een winstrecht (vaak het standpunt van belastingplichtigen).
Met name is onderzoek gedaan naar genoemde aanmerkelijkbelangvariant. Hierbij is ook
bezien of en zo ja, op welke wijze, al dan niet geclausuleerd, een alternatieve vormgeving
mogelijk en wenselijk is. Hiervoor zijn de volgende twee varianten voor een andere
vormgeving van de lucratiefbelangregeling nader onderzocht:2
a. een heffing in box 1 via de loonbelasting of resultaat uit overige
b. werkzaamheden (de huidige hoofdregel); en
c. een heffing in box 2 met een multiplier voor lucratief belang.
Bij de eerstgenoemde alternatieve variant (a.) is de informatiepositie van de Belastingdienst
beter geborgd dan onder de huidige regeling. Bij die variant is het namelijk gemakkelijker
voor de Belastingdienst om toezicht te houden op de heffing over carried interest.3 Maar deze variant betekent wel een fundamentele herziening van de huidige lucratiefbelangregeling
en vraagt daarom veel van de wetgevings- en uitvoeringscapaciteit. De tweede alternatieve
variant (b.) vergt een minder vergaande aanpassing van de huidige lucratiefbelangregeling.
Beide varianten hebben uitvoeringsgevolgen voor de Belastingdienst.
Vanwege een lopende procedure is het onzeker of een gewijzigde lucratiefbelangregeling
en daarmee een andere heffing op voordelen uit lucratief belang ook onder de Nederlandse
belastingverdragen geëffectueerd kan worden. Daarnaast valt op dat de huidige lucratiefbelangregeling
voor duidelijkheid en rechtszekerheid heeft gezorgd, zowel voor belastingplichtigen
met een lucratief belang als voor de Belastingdienst. Daar komt bij dat huidige aanmerkelijkbelangvariant
ook tot stabielere belastingopbrengsten heeft geleid doordat de met een lucratief
belang gerealiseerde voordelen niet langer forfaitair werden belast in box 3, maar
in box 1 of via de aanmerkelijkbelangvariant in box 2. Verder is het van belang dat
het toepasselijke tarief voor voordelen uit lucratief belang (via box 2) niet uit
de pas loopt met het tarief dat de ons omringende landen hanteren voor dergelijke
voordelen. Het afsluiten van de route naar een heffing in box 2 zal naar verwachting
leiden tot een verstoring van de goedlopende, op samenwerking gerichte uitvoeringspraktijk,
met forse uitvoeringsgevolgen.
Het rapport sluit af met het advies om dan ook op korte termijn geen wijziging in
de huidige lucratiefbelangregeling aan te brengen en tegelijkertijd voor beide alternatieve
varianten een internetconsultatie te starten. De praktijk kan dan hierop reageren
waarna besluitvorming over een het al dan niet aanpassen van de huidige lucratiefbelangregeling
kan plaatsvinden. Het kabinet zal daarom in het voorjaar van 2025 de internetconsultatie
van deze varianten starten. Het is daarnaast wenselijk de lucratiefbelangregeling
niet eerder te wijzigen dan bij het indienen van het nieuwe box 3-stelsel. Het doel
daarvan is het voorkomen dat een eventuele wijziging in de lucratiefbelangregeling
niet goed aansluit op het nieuwe box 3-stelsel.
Met deze brief heb ik u inzicht willen geven in de lucratiefbelangregeling en mogelijke
alternatieven voor de invulling van de motie-Idsinga c.s. Ik ga graag na afloop van
de internetconsultatie en de uitkomst daarvan met uw Kamer in gesprek over het vervolg.
De Staatssecretaris van Financiën, T. van Oostenbruggen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën