Brief regering : Geannoteerde agenda Informele Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid van 5 en 6 februari 2024
21 501-08 Milieuraad
Nr. 930
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 januari 2024
Hierbij doe ik uw Kamer de geannoteerde agenda toekomen van de informele Raad Algemene
Zaken van de Ministers verantwoordelijk voor het EU Cohesiebeleid op 5 en 6 februari
2024 in Mons.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens
Geannoteerde agenda informele Raad Algemene Zaken Cohesie, 5 en 6 februari 2024, Mons
Tijdens deze informele Raad Algemene Zaken (RAZ) Cohesie zal op basis van het discussiepaper
van het Belgische voorzitterschap worden gesproken over de toekomst van het Cohesiebeleid.
Volgens het Belgische voorzitterschap is Cohesiebeleid de afgelopen jaren te vaak
hervormd en ingezet in reactie op crises. In de toekomst moet de focus volgens het
voorzitterschap worden teruggebracht tot de hoofddoelen van Cohesiebeleid en bijdragen
aan het vergroten van convergentie binnen de Unie, het tonen van solidariteit en het
adresseren van de groene en digitale transities. Volgens het voorzitterschap is het
«partnerschap-principe»1 en de governance, waaronder de gedecentraliseerde aanpak, van het Cohesiebeleid hierbij
belangrijk. Ook zou meer moeten worden gekeken naar regio-specifieke kenmerken bij
de uitvoering van dit beleid; een zogenaamde meer place-based approach.
Het Belgische voorzitterschap wil van lidstaten horen wat de strategische prioriteiten
en belangrijkste principes zouden moeten zijn voor het toekomstig Cohesiebeleid. Daarnaast
wordt aan de lidstaten gevraagd welke mogelijkheden zij zien voor verdere vereenvoudiging
en flexibilisering van het Cohesiebeleid, zodat dit de uitvoering ten goede komt.
Nederland is het met het Belgische voorzitterschap eens dat Cohesiebeleid gefocust
dient te blijven. Thematisch gezien moet het Cohesiebeleid zich wat Nederland betreft
richten op structurele hervormingen en op investeringen in innovatie, digitalisering,
vergroening, menselijk kapitaal en sociale inclusie. Geografisch gezien dient het
gefocust te blijven op de regio’s die Cohesiebeleid het meest nodig hebben. Hierbij
zou voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling wel kunnen worden gekeken
naar een meer «place-based approach», waarbij rekening wordt gehouden met de slimme
specialisatiestrategie van de regio en interregionale innovatiesamenwerking wordt
gestimuleerd. Daartoe dient het instrument voor interregionale innovatie investeringen
(I3) binnen het Cohesiebeleid sterker verankerd te worden. Ook is interbestuurlijke
samenwerking, het «partnerschap-principe» zoals ook benoemd wordt door het voorzitterschap,
cruciaal voor Cohesiebeleid. Ten aanzien van de verdeelsleutel van Cohesiebeleid vindt
Nederland het van belang dat deze wordt vastgesteld en beoordeeld op basis van betrouwbare,
adequate en duidelijk meetbare data.
Qua principes is het Cohesiebeleid volgens Nederland het meest effectief wanneer investeringen
hand in hand gaan met (structurele) hervormingen en wanneer er een koppeling wordt
gemaakt tussen het Cohesiebeleid en de landspecifieke aanbevelingen van het Europees
Semester. Uitdagingen die binnen het Europees Semester worden benoemd kunnen door
zowel nationale als regionale overheden, of gezamenlijk, worden geïmplementeerd. Economische
hervormingen kunnen regio’s helpen zich beter voor te bereiden op investeringen vanuit
het Cohesiebeleid, zodat deze vervolgens meer rendement zullen opleveren. Voor Nederland
is ook het principe cofinanciering onder Cohesiebeleid van groot belang, gezien dit
het investeringsbudget en het eigenaarschap van projecten vergroot. Daarnaast is het
van uiterst belang dat de rechtsstaat wordt gerespecteerd. Zo dringt Nederland er
bij de Commissie al langer op aan om de mogelijkheden die de Gemeenschappelijke Bepalingen
Verordening (Common Provisions Regulation (CPR))2 biedt om af te dwingen dat lidstaten bij de uitvoering van de Cohesiefondsen de grondrechten
eerbiedigen en de naleving van het Handvest van de grondrechten borgen, volledig te
benutten. In dit licht is het positief dat de Commissie dit instrument voor zowel
Polen als Hongarije heeft ingezet.3 Ook zou kunnen worden gekeken hoe aspecten van de Herstel en Veerkracht Faciliteit
kunnen worden toegepast op het Cohesiebeleid, zoals het versterken van de hierboven
genoemde link met het Europees Semester en het opnemen van concrete mijlpalen en doelen.
Tegelijkertijd geldt dat de uitvoering van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit nog
te kort loopt om hier al conclusies uit te trekken.
Nederland vindt het goed dat het Belgische voorzitterschap ook wil kijken naar vereenvoudiging.
Het is hierbij van belang dat er een goede balans wordt gezocht tussen de administratieve
lasten voor begunstigden en gedegen financieel beheer. Uniforme regelgeving en het
opnemen van vereenvoudigingsvoorstellen in de Europese verordeningen zijn hiervoor
belangrijk. De gemeenschappelijke bepalingen voor de verordeningen onder het Cohesiebeleid
sluiten hierbij aan.
De komende tijd zal Nederland met medeoverheden en alle andere belanghebbenden reflecteren
op het toekomstig Cohesiebeleid. Ook in Brussel zal er de komende tijd verder worden
gereflecteerd. Zo wordt deze maand de laatste hand gelegd aan het finale rapport van
de zogenaamde reflectiegroep van de Europese Commissie onder leiding van Eurocommissaris
Ferreira en zal in het voorjaar het 9e Cohesierapport verschijnen.
Nederland zal langs deze lijnen interveniëren tijdens deze RAZ Cohesie, met het voorbehoud
dat het in deze fase nog vroeg is om te spreken over programma’s onder het volgende
Meerjarig Financieel Kader (MFK), dat op die onderhandelingen geenszins vooruit moet
worden gelopen en dat de Nederlandse positiebepaling nog in ontwikkeling is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.