Brief regering : Uitgangspunten cultuursubsidies 2025-2028
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 499 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 juni 2023
Hierbij stuur ik u mijn Uitgangspunten voor de cultuursubsidies ten behoeve van de
landelijke culturele basisinfrastructuur voor de periode 2025–2028. Zoals toegezegd
in het wetgevingsoverleg van 14 november 2022 (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 163) zijn ook de beleidskaders voor de zes rijkscultuurfondsen en het concept van de
ministeriële regeling voor de rijkscultuursubsidies 2025–2028 bijgevoegd. Het financieel
kader maakt deel uit van de Uitgangspuntenbrief zelf.
Tevens zijn factsheets over de samenstelling van de basisinfrastructuur en de tijdlijn,
en het notadossier bijgevoegd. Tot slot is de bijlage «Beleidskeuzes uitgelegd» achter
deze brief gevoegd.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Uslu
Beleidskeuzes uitgelegd
Doel(en)
Welke doelen worden nagestreefd met het voorstel in termen van beoogde prestaties
en effecten?
De inhoudelijke doelen van het beleid zijn gebaseerd op de Wet op het specifiek cultuurbeleid:
het rijk staat voor een divers, breed cultuuraanbod van hoge kwaliteit, dat toegankelijk
is voor iedereen.
Beleidsinstrument(en)
Welke beleidsinstrumenten worden ingezet om deze doelen te realiseren?
Het instrumentarium bestaat uit vierjaarlijkse subsidies aan culturele instellingen
en aan de 6 rijkscultuurfondsen.
De beoordelingscriteria voor de subsidies zijn vastgelegd in de ministeriële regeling
culturele basisinfrastructuur.
Voor de bis-periode 2025–2028 zijn dit:
• Artistieke en/of inhoudelijke kwaliteit: voor financiering door het rijk is kwaliteit
van (inter) nationaal niveau een voorwaarde. Het artistieke en/of inhoudelijke profiel
is de basis voor alle activiteiten die een instelling onderneemt.
• Maatschappelijke betekenis: elke instelling verhoudt zich tot zijn maatschappelijke
omgeving. Het is al langer de wens van de culture sector dit meer zichtbaar te maken.
Van instellingen wordt verwacht dat zij in hun aanvraag beschrijven hoe en op welke
manier zij zich verhouden tot de samenleving. Dit kan de betekenis zijn die een instelling
heeft voor de directe omgeving, of een concrete bijdrage aan maatschappelijke opgaven.
• Toegankelijkheid. Van door het rijk gefinancierde instellingen verwacht ik dat ze
aansluiten bij de behoeften van het publiek van nu, en dat iedereen welkom is. Hieronder
vallen activiteiten rond educatie en participatie, fysieke toegankelijkheid, geografische
spreiding, betaalbaarheid en innovatieve plannen rond digitaal bereik.
• Gezonde bedrijfsvoering: van alle aanvragers voor de basisinfrastructuur verwacht
ik realistische, ondernemende plannen en begrotingen. Van bis-instellingen verwacht
ik professionaliteit en ondernemerschap. Er is daarbij aandacht voor research & development,
nieuwe vormen van samenwerking, een gezonde financieringsmix, duurzaamheid en andere
innovaties en experiment.
Het beleidskader voor de cultuurfondsen sluit hierop aan.
Financiële gevolgen voor het Rijk
Welke financiële gevolgen heeft het voorstel voor de Rijksbegroting?
De maatregelen betreffen structurele bekostiging van de vierjaarlijkse instellingen
en de fondsen (bis) opgenomen in artikel 14 van de OCW begroting. Daarbij is een nadere
invulling gegeven aan de eerder beschikbaar gestelde middelen uit het Coalitieakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77). In de Meerjarenbrief De kracht van creativiteit (Kamerstuk 32 820, nr. 482) is € 25 miljoen voor consolidering van het bis budget opgenomen.
Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren
Welke financiële gevolgen heeft het voorstel voor maatschappelijke sectoren (als van
toepassing)?
De maatregelen geven een directe financiële
impuls aan de culturele sector. De subsidieregeling culturele basisinfrastructuur
2025–2028 biedt plek voor 120 functies in de culturele infrastructuur waarmee een
landelijk gespreid aanbod wordt mogelijk gemaakt. In aanvulling daarop ondersteunen
de fondsen via hun regelingen zowel culturele instellingen als makers.
Nagestreefde doeltreffendheid
Op welke wijze en in welke mate wordt verwacht dat het beleidsinstrumentarium gaat
bijdragen aan de beoogde prestaties en effecten? (beknopte beleidstheorie)
De doeltreffendheid wordt geborgd door de beschikbaar gestelde middelen zo te verdelen
dat dit de beste mogelijkheid tot ondersteuning biedt voor alle betrokken partijen.
Dit is mogelijk door bij de verdeling en uitvoering van de middelen aan te sluiten
op de bestaande systematiek en instrumenten. De maatregelen worden gericht via de
vierjaarlijkse instellingssubsidies en de rijkscultuurfondsen uitgezet.
In de beleidsdoorlichting cultuurdeelname 2001–2020 wordt het instrumentarium in beeld
gebracht. Over het instrumentarium noemt het onderzoek de volgende punten:
• Het instrumentarium is breed en bestrijkt vrijwel alle aspecten van het cultuur(deelname)beleid
en is over de jaren heen stabiel.
• Het Nederlandse cultuurbestel (waarvan de basisinfrastructuur een belangrijk onderdeel
uitmaakt) kent een grote mate van transparantie met een beperkte politieke inmenging.
• Er wordt gestuurd op (artistieke) kwaliteit.
Nagestreefde doelmatigheid
Waarom is het voorgestelde instrumentarium een efficiënte manier om de beoogde prestaties
en effecten te bereiken?
De basisinfrastructuur is een beproefd instrumentarium. De komende bis-periode 2025–2028
is de vijfde keer in successie van deze werkwijze. Het instrumentarium sluit direct
aan bij de doelgroep. De middelen komen direct op de juiste plaats terecht.
De criteria in de regeling en de onafhankelijke advisering van de Raad voor Cultuur
borgen dat de beoogde doelstelling – een divers, breed cultuuraanbod van hoge kwaliteit,
dat toegankelijk is voor iedereen – gerealiseerd wordt.
Evaluatieparagraaf
Hoe wordt het voorstel gemonitord en geëvalueerd?
Evaluatie en monitoring van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid en
het ingezette beleidsinstrument maken deel uit van de jaarlijkse monitoringscyclus
van de vierjaarlijkse instellingen en de rijkscultuurfondsen en de reguliere evaluatiecyclus
zoals een beleidsdoorlichting.
Via de begrotingscyclus rapporteert het Ministerie van OCW in de strategische evaluatieagenda
(SEA) over de planning van programma-evaluaties en evaluaties die budgettair of politiek-bestuurlijk
van groot belang zijn of grote impact hebben op de ontwikkeling van het veld. De evaluaties
worden zo ingepland dat zij passen bij de kennisbehoefte en bij reeds bekende beslismomenten
in de beleidscyclus. De SEA wordt jaarlijks geactualiseerd.
Naast de evaluatie en monitoring van het ministerie zelf, brengt de Raad voor Cultuur
als onafhankelijk adviesorgaan adviezen uit waarbij «het toetsen van het bestel aan
de realisatie van de doelstellingen van het cultuurbeleid een centraal thema is in
zijn advisering».
Hiernaast brengt de Boekmanstichting jaarlijks De Cultuurmonitor uit: dit is een onafhankelijke
monitor die vanaf 2021 jaarlijks de staat van kunst en cultuur in Nederland weergeeft.
Op basis van continue dataverzameling geeft de monitor inzicht in langlopende trends
en actuele vraagstukken. Belangrijke bronnen zijn hiervoor zijn CBS-data over arbeidsmarkt
en cultuurparticipatie. Het CBS monitort periodiek de cultuurparticipatie in Nederland
(VTO).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G. Uslu, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.