Brief regering : Verzamelbrief inburgering
32 824 Integratiebeleid
Nr. 382 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 april 2023
Aanleiding
In deze Verzamelbrief inburgering zijn tien onderwerpen opgenomen waarover wij u hebben
toegezegd u te informeren in het eerste kwartaal van 2023 (of eerder). Het gaat om
10 onderwerpen die beleidsmatig zijn of een onderzoek/monitor betreffen. De 10 onderwerpen
zijn: 1) Statushouders aan het werk, 2) Financieel ontzorgen, 3) Leerbaarheidstoets,
4) AGI ontheffing Wet inburgering 2013, verlagen aantal examenpogingen, 5) Instroom
in de onderwijsroute in 2022, 6) Maatschappelijke diensttijdtrajecten (MDT), 7) Inburgering
van mensen van AOW-gerechtigde leeftijd, 8) Europees Asiel, Migratie en Integratiefonds
(AMIF), 9) Monitor Basisexamen Inburgering Buitenland 2021 en 10) Marktmonitor.
1 Statushouders aan het werk
Ik heb uw Kamer recentelijk het plan van aanpak «Statushouders aan het werk» gestuurd
(Kamerstuk 32 824, nr. 381). Dit plan geldt voor álle statushouders die afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering
en (meer) betaald werk kunnen verrichten en voor Kansrijke asielzoekers die kunnen
werken, mits voldaan wordt aan de geldende wetgeving. Met het Plan van Aanpak geef
ik prioriteit aan de verbetering van de arbeidsmarktpositie van statushouders. De
arbeidsparticipatie van statushouders blijft fors achter bij andere bevolkingsgroepen.
Hierdoor zijn statushouders oververtegenwoordigd in de bijstand en gaat veel talent
verloren terwijl er grote krapte op de arbeidsmarkt is.
Met een vroege start vanuit het azc worden statushouders sneller maatschappelijk actief.
Een vroege start, in principe met betaald werk, versterkt hun arbeidsmarktpositie
en biedt de mogelijkheid de Nederlandse taal te leren, werknemersvaardigheden op te
doen, hun kennis en ontwikkeling te verstevigen en een sociaal netwerk op te bouwen.
Het plan dat ik met u heb gedeeld bundelt de krachten van een brede coalitie van stakeholders,
via vier actielijnen:
1 Vroege participatie vanuit het azc;
2 Gerichte ondersteuning en samenwerking met werkgevers en branches;
3 Regionale samenwerking via gemeenten en arbeidsmarktregio’s, waaronder «startbanen»
voor statushouders;
4 Werken op eigen niveau.
Om de vroege start mogelijk te maken ben ik in gesprek met het Ministerie van Justitie
en Veiligheid, het COA, de VNG, Divosa en verschillende grote en kleine gemeenten.
Op ambtelijk niveau wordt er een analyse uitgevoerd om op basis daarvan oplossingen
te vinden. Ik kom hier in Q2 bij uw Kamer op terug. Als toegezegd kom ik voor de zomer
met een nadere uitwerking van het plan van aanpak voor Statushouders aan het werk.
Gemeenten hebben de laatste jaren veel in beweging gezet om meer statushouders richting
arbeid te begeleiden. Tot dusverre gebeurde dit vooral in het kader van de Participatiewet.
De Wet inburgering 2021, die de regie in handen van gemeenten legt, biedt meer mogelijkheden
voor een integrale inzet. Meer integraliteit is ook nodig omdat de problemen van statushouders
divers zijn.
Een belangrijk onderdeel van de Wet inburgering 2021 is dualiteit; de combinatie van
taal en werk. Dit kan bereikt worden via de inzet van duale trajecten, leerwerktrajecten
en vrijwilligerswerk. Uit de jaarlijkse monitor van het Kennisplatform Inclusieve
Samenleving van het gemeentelijke arbeidstoeleidingsbeleid voor statushouders, blijkt
dat 9 op de 10 gemeenten werkervaringsplekken en mogelijkheden voor vrijwilligerswerk voor statushouders aanbieden
en in (ruim) 8 op de 10 gemeenten worden leerwerktrajecten aangeboden. Mijn ambitie is dat nog meer leerwerkplekken
en duale trajecten beschikbaar komen voor statushouders.
2 Financieel ontzorgen
Inburgeringsplichtigen met een bijstandsuitkering worden in de eerste zes maanden
vanaf het recht op de uitkering ontzorgd. Doel van het ontzorgen is te voorkomen dat
onzekerheid over de financiële positie in de beginfase van het inburgeringstraject
afleidt van inburgering en om financiële problemen te voorkomen. Gemeenten betalen
voor deze doelgroep de huur, de rekeningen voor gas, water en stroom en de verplichte
zorgverzekering vanuit de bijstandsuitkering. Deze verplichting is vastgelegd in de
Participatiewet. Daarnaast hebben gemeenten de taak om deze doelgroep te begeleiden
naar financiële zelfredzaamheid. Deze begeleiding kent geen wettelijke eisen zodat
gemeenten beleidsruimte hebben om dit zelf vorm te geven en te combineren met andere
taken.
De praktijk laat zien dat financieel ontzorgen complex is in de uitvoering en niet
altijd meerwaarde heeft. Uit het eindrapport van de pilots over financieel ontzorgen
(getiteld «Hoe te zorgen voor «echt ontzorgen»)1 kwam naar voren dat voor een deel van de doelgroep financieel ontzorgen zelfs averechts
werkt, omdat zij al financieel vaardig zijn en meer onrust ervaren als gemeenten hun
vaste lasten betalen vanuit hun bijstandsuitkering. Daarnaast heeft een deel van de
asielstatushouders meer profijt van andere vormen van ontzorgen, zoals het bieden
van begeleiding bij financiële zelfredzaamheid.
In de gesprekken die ik de afgelopen periode gevoerd heb met gemeenten is dit beeld
bevestigd. De huidige kaders voor financieel ontzorgen bieden, zo lijkt, te weinig
ruimte aan gemeenten om in te spelen op de individuele situatie en schieten daarmee
hun doel voorbij. Dit is ook terug te lezen in het rapport van de Nationale ombudsman
getiteld «Een status met weinig armslag».
Ik vind het belangrijk dat financieel ontzorgen van statushouders met een bijstandsuitkering
een taak blijft van gemeenten in de eerste zes maanden. Gezien de signalen is het
echter wenselijk dat het ontzorgen afgestemd kan worden op de individuele situatie.
De geboden ondersteuning moet wel daadwerkelijk meerwaarde hebben. Ik heb daarom,
samen met de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen besloten om het wetsonderdeel
te herzien en vooruitlopend daarop tijdelijk een ruimere uitleg te geven aan het wetsartikel
over financieel ontzorgen. Het doel van financieel ontzorgen wordt daarbij niet losgelaten.
De gemeente blijft verplicht om asielstatushouders met een bijstandsuitkering te ondersteunen
met als doel om financiële problemen te voorkomen, maar de vorm kan door de gemeente
zelf worden ingevuld en afgestemd worden op de situatie van de statushouder. Het verrichten
van betalingen vanuit de uitkering is daarbij de standaard. Als bij de brede intake
blijkt dat de statushouder al meer zelfredzaam is, kunnen andere vormen van ondersteuning,
waarmee de gemeente kan monitoren of iemand aan de financiële verplichtingen kan voldoen,
worden ingezet. Het bieden van begeleiding naar zelfredzaamheid blijft van belang
zodat na de periode van financiële ontzorging niet alsnog problemen ontstaan.
Dit vraagt om zorgvuldigheid van gemeenten. Zij blijven aan zet om inburgering, participatie
en financieel ontzorgen van de statushouder in samenhang te organiseren. Kennisuitwisseling
tussen gemeenten is hierbij belangrijk. Er is een handreiking financieel ontzorgen
beschikbaar die gemeenten hierbij kan helpen.2 Ook bevat het eindrapport van de pilots financieel ontzorgen praktijkvoorbeelden
die gebruikt kunnen worden. Daarnaast zal met de ketenpartners extra aandacht besteed
worden aan het proces van aanvraag en toekenning van toeslagen aan deze groep. Het
doel is dat inburgeringsplichtigen de toeslagen zo snel mogelijk ontvangen en dat
een eventueel inkomensgat overbrugd wordt. In de herziening van het wetsartikel wordt
dit ook geadresseerd, waarbij met gemeenten bekeken zal worden welke rol zij hierin
kunnen spelen. Hierbij is het uitgangspunt dat er voldoende inkomen is om de kosten
van het bestaan te dragen of, als dat niet het geval is, er goede afspraken met leveranciers
gemaakt worden. Het idee hiervan is dat de betalingen verricht kunnen worden op het
moment dat de toeslagen ontvangen worden en de inkomenssituatie stabiel is. Ik zal
uw Kamer in het najaar van 2023 nader informeren over de wetsherziening.
3 Leerbaarheidstoets
In mijn brieven van 29 september3 en 20 december4jl. heb ik uw Kamer gemeld, dat de uitkomsten van de leerbaarheidstoets een ander
beeld laten zien dan vooraf gedacht. Veel meer inburgeringsplichtigen dan ingeschat
krijgen de uitslag «niet haalbaar». Dit betekent dat de B1-route niet haalbaar zou
zijn, ook niet als rekening gehouden wordt met de mogelijkheid van afschalen naar
A2-niveau. Daarom zijn de afgelopen maanden diverse acties in gang gezet om de toets
te verbeteren, zowel op het gebied van de inhoud, als de techniek en de instructie/communicatie.
Een specifieke verbeteractie was het uitvoeren van een aanvullende digitale pre-test
om uit te sluiten dat digitale vaardigheden van invloed zijn op de uitkomsten van
de leerbaarheidstoets. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wi2021 zijn er pre-tests
gedaan, maar die waren schriftelijk omdat de leerbaarheidstoets toen nog niet digitaal
beschikbaar was. De toets wordt nu digitaal afgenomen. Daarom heb ik besloten een
nieuwe pre-test uit te voeren. Uit de pre-test is gebleken dat digitale vaardigheden
inderdaad een rol spelen (peildatum 1 februari 2023). Om hiervoor te corrigeren moet
de cesuur (de minimale score voor «haalbaar» als uitkomst van de toets) drie punten
worden verlaagd, van 31 van de 40 vragen goed, naar 28 van de 40 vragen goed. De Wet
inburgering 2021 is een lerend stelsel; uit de praktijk blijkt soms dat aanpassingen
nodig zijn. In lijn hiermee voer ik deze nieuwe cesuur zo spoedig mogelijk in voor
alle nieuw af te nemen leerbaarheidstoetsen.
Voor inburgeringsplichtigen die sinds de inwerkingtreding van het huidige inburgeringsstelsel
een leerbaarheidstoets hebben afgelegd, is dus een te hoge cesuur gehanteerd. Een
eerste analyse laat zien dat ruim 1.300 inburgeraars hierdoor ten onrechte de uitslag
«niet haalbaar» hebben gekregen. De uitslag van de leerbaarheidstoets is echter één
van de aspecten uit de brede intake die gemeenten meenemen in hun afweging om te bepalen
in welke leerroute een inburgeringsplichtige geplaatst wordt. Een uitslag «niet haalbaar»
bij de leerbaarheidstoets betekent dan ook niet automatisch dat de betreffende inburgeraar
in de Z-route terecht komt. De cijfers onderschrijven dit: 22 procent van alle asielstatushouders
komt in de Z-route terecht, terwijl 38 procent de uitslag «niet haalbaar» had. De
verwachting is dan ook dat er aanzienlijk minder asielstatushouders hiervan nadeel
hebben ondervonden dan de genoemde 1.300. Op dit moment wordt samen met DUO en VNG
onderzocht om hoeveel personen het precies gaan en wat de mogelijkheden zijn om de
situatie recht te zetten.
Ik zal uw Kamer op de hoogte brengen van de definitieve uitkomsten van de analyse
in een volgende uitvoeringsbrief.
4 AGI ontheffing Wet inburgering 2013, verlagen aantal examenpogingen.
Het aantal examenpogingen bij Aantoonbaar Geleverde inspanningen (AGI) wordt verlaagd
van vier naar drie per 1 april 2023. Voor drie pogingen is gekozen in plaats van twee
omdat een extra examenpoging een stimulans kan zijn voor de inburgeraar om extra te
investeren in beheersing van de Nederlandse taal. Daarnaast zou met een verlaging
naar twee examenpogingen het onderscheid tussen de mogelijkheid tot verlenging en
de ontheffing te klein worden. Het onderzoeksrapport hierover is abusievelijk niet
meegezonden met de uitvoeringsbrief en is daarom nu als bijlage meegenomen.5
5 Instroom in de onderwijsroute in 2022
Tijdens het commissiedebat van 6 juli 2022 (Kamerstuk 32 824, nr. 367) heb ik uw Kamer toegezegd u in het eerste kwartaal te informeren over de aantallen
inburgeraars in de onderwijsroute. Het nieuwe inburgeringsstelsel is nu een jaar in
werking. Voor 871 inburgeraars is in 2022 de onderwijsroute vastgelegd in het Plan
Inburgering en Participatie (PIP). Het gaat hierbij om ongeveer 16 procent van het
totaal aantal asielstatushouders waarvoor een PIP is vastgesteld. Dit aantal blijft
achter op de prognoses. Het aanbod voor de onderwijsroute is pas laat in 2022 op gang
gekomen als gevolg van een tekort aan middelen. Inmiddels heb ik twee maal extra middelen
toegekend. Naar verwachting zal dit percentage de komende tijd stijgen.
Bureau Significant is gevraagd om een onderzoek uit te voeren naar de stand van het
aanbod van de onderwijsroute in het land. Uit dit onderzoek volgt in welke mate het
aanbod voor de onderwijsroute tot stand is gekomen. Over de uitkomsten van dit onderzoek
en de structurele borging van de onderwijsroute na 2025, informeer ik u in het tweede
kwartaal van dit jaar.
6 Maatschappelijke diensttijdtrajecten (MDT)
Op 22 december 2021 (Kamerstuk32 824, nr. 352) heb ik een brief naar uw Kamer gestuurd naar aanleiding van de motie van het lid
Pieter Heerma (Kamerstuk 32 824, nr. 331). In de motie werd verzocht om «waardevolle lokale initiatieven die de maatschappelijke
diensttijd inzetten in combinatie met inburgering te inventariseren en daarbij ook
te bezien hoe dergelijke initiatieven gestimuleerd kunnen worden». In deze brief breng
ik uw Kamer in overeenstemming met mijn toezegging tijdens het Begrotingsdebat SZW
van november 2022 (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 85), op de hoogte van de stand van zaken.
Maatschappelijke diensttijdtrajecten (MDT) is een programma dat is gericht op jongeren
van 12 tot 30 jaar oud waarbij zij hun talenten ontwikkelen, elkaar ontmoeten en door
vrijwillige inzet iets teruggeven aan de samenleving. MDT-trajecten van minimaal 80
uur in 6 maanden worden aangeboden door maatschappelijke organisaties, gemeenten en
scholen. Het wordt gekenmerkt door een breed palet van trajecten gericht op specifieke
interessegebieden.
Een inventarisatie van MDT-trajecten laat zien dat een groot aantal MDT-aanbieders
inzet op de combinatie van MDT met inburgering. Van de ongeveer 140 aanbieders zetten
43 aanbieders in meer of mindere mate met MDT-trajecten in op het versterken van integratie
en inburgering.
De inventarisatie laat zien dat er veel gebeurt op het terrein van integratie en inburgering
met MDT-trajecten. Ik ben enthousiast over deze laagdrempelige wijze waarop nieuwkomers
hun talenten kunnen ontwikkelen, taalvaardiger worden en kennis maken met de Nederlandse
samenleving door ontmoetingen, Dit komt de inburgering van jeugdige nieuwkomers ten
goede.
Daarom verken ik met het Ministerie van OCW welke rol MDT verder kan vervullen bij
de opgaven ten aanzien van inburgering en integratie. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht
aan de keuze voor jongeren om de MAP in te vullen met een MDT-traject of in afwachting
van instroom in de onderwijsroute jongeren actief houden met MDT. De komende periode
wordt onderzocht wat beleidsmatig mogelijk is. Ik zal uw Kamer informeren over de
conclusies van de gezamenlijke verkenning van OCW en SZW naar het verbinden van MDT
met het inburgering en integratie vraagstuk in het tweede kwartaal van 2023.
7 Inburgering van mensen van AOW-gerechtigde leeftijd
Mevrouw Podt heeft tijdens het Commissiedebat van 20 april jl. (Kamerstuk 32 824, nr. 361) aangegeven dat veel mensen boven de AOW-leeftijd de behoefte hebben om in te burgeren,
bijvoorbeeld om te kunnen naturaliseren. Naar aanleiding hiervan heb ik toegezegd
te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor personen die de AOW-gerechtigde c.q.
pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, om te kunnen inburgeren.
Ik moedig van harte aan dat mensen ook boven de AOW-gerechtigde leeftijd de Nederlandse
taal willen leren. Er zijn verschillende laagdrempelige mogelijkheden beschikbaar.
Met behulp van vrijwilligers en cursussen in buurthuizen bijvoorbeeld, kunnen zij
de Nederlandse taal leren. Ook kunnen zij gebruik maken van middelen voor volwasseneneducatie
en laaggeletterdheid die vanuit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs aan gemeenten
beschikbaar zijn gesteld.
Ter uitvoering van deze toezegging heb ik een onderzoek laten uitvoeren naar het aantal
personen dat het betreft en naar de mogelijkheden om deze personen te laten inburgeren.
Daaruit is gebleken dat het om een hele beperkte doelgroep gaat.
In principe gaat het om twee groepen AOW-gerechtigden:
1. Personen die voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd inburgeringsplichtig
worden en tijdens de inburgeringstermijn de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken waardoor
de inburgeringsplicht van rechtswege komt te vervallen. Dit betreft gemiddeld ongeveer
80 personen per jaar (2/3 asielstatushouder en 1/3 gezins- en overige migrant).
2. Personen die op het moment van het verkrijgen van verblijfsrecht al de AOW-gerechtigde
leeftijd hebben bereikt en nimmer inburgeringsplichtig worden. Dit betreft gemiddeld
ongeveer 100 personen per jaar.
Verder blijkt uit informatie van de IND dat het aantal personen dat ná het bereiken
van de AOW-gerechtigde leeftijd een verzoek om naturalisatie indient aanzienlijk lager
is dan het aantal personen dat dit op jongere leeftijd doet. In 2020 en 2021 zijn
er respectievelijk 220 en 340 verzoeken om naturalisatie ingediend door personen die
op de datum van het verzoek de AOW-gerechtigde leeftijd hadden bereikt, terwijl het
totaal aantal naturalisatieverzoeken in die jaren 43.430 respectievelijk 59.310 was.
Daarmee betreft het een zeer beperkte groep.
Verschillende opties om deze groepen te laten inburgeren zijn onderzocht:
1. Niet langer een maximumleeftijd voor de inburgeringsplicht hanteren.
2. De maximumleeftijd voor de inburgeringsplicht hanteren, maar een uitzondering maken
voor personen die inburgeringsplichtig worden voorafgaand aan het bereiken van de
AOW-gerechtigde leeftijd: zij blijven inburgeringsplichtig totdat is voldaan aan deze
plicht.
3. Het voor alle personen (zonder leeftijdsgrens) mogelijk maken dat zij na het bereiken
van de AOW-gerechtigde leeftijd vrijwillig kunnen inburgeren via een lening van DUO
met terugbetaling na afloop (zoals nu alleen mogelijk is voor EU-onderdanen).
Alle drie de opties hebben aanzienlijke nadelen. Zo betekent het opleggen van de inburgeringsplicht
aan een of beide groepen (optie 1 en 2) ook dat een oudere doelgroep (met een afnemend
leervermogen) met boetes en terugbetaling van de lening kan worden geconfronteerd.
Bij optie 3 bestaat een risico op oneigenlijk gebruik of misbruik omdat er geen enkele
prestatieverplichting is, terwijl in de meeste gevallen de lening in de praktijk niet
zal worden terugbetaald omdat veel nieuwkomers boven de aow-leeftijd vanwege het aow-gat
onder de inkomensgrens voor terugbetaling vallen (draagkrachttoets).
Ook vragen alle drie opties extra inzet van financiële middelen die op dit moment
niet beschikbaar zijn.
Dit alles overwegende en gezien de uitdagingen waar de ketenpartners momenteel voor
staan, wil ik de uitvoering nu niet belasten met een aanpassing voor zo’n beperkte
doelgroep. Wel wil ik bij de evaluatie van de Wet Inburgering in 2025 dit vraagstuk
opnieuw bezien.
8 Europees Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF)
In september 2022 konden gemeenten, nationale overheidsorganisaties en maatschappelijke
organisaties een subsidieaanvraag indienen voor het thema integratie in het kader
van het Europese Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF).
De AMIF-integratieprojecten zijn gericht op inburgeringsplichtigen onder de Wet inburgering
2021, 2013 en 2007 en zijn aanvullend op wat de Wet inburgering al biedt. De projecten
moeten zich richten op een van de volgende drie thema's:
1. Duale trajecten, waarin betaald en onbetaald werken of het versterken van beroepsvaardigheden
gecombineerd wordt met het leren van de Nederlandse taal.
2. Contextgericht Leren, gericht op het leren van de taal in praktijksituaties buiten
het leslokaal, die aansluiten op de leefwereld van de deelnemer.
3. Specifieke ondersteuning richting participatie en activatie, waaronder: netwerkversterking,
digitale vaardigheden, de inzet van rolmodellen en het versterken van gezondheidsvaardigheden.
Voor elk van de drie thema’s was voor het aanvraagtijdvak in september 2022 een maximaal
beschikbaar subsidiebedrag vastgesteld. Voor thema Duale trajecten was dit 10,5 miljoen euro, voor thema contextgericht leren 3,5 miljoen euro en voor thema Specifieke ondersteuning richting participatie en activatie 9,4 miljoen.
In de afgelopen maanden zijn alle subsidieaanvragen beoordeeld en is op basis daarvan
subsidie toegekend aan in totaal 15 integratieprojecten, voor een bedrag van in totaal
16,7 miljoen euro. Deze projecten voldeden aan de kwaliteitsnormen waarop alle projectvoorstellen
zijn beoordeeld. Van het totale bedrag dat beschikbaar was voor deze periode blijft
6 miljoen euro over. Dit resterend bedrag wordt een latere ronde beschikbaar gesteld.
Deze aanvullende Europese middelen zijn een aanzienlijke versterking voor de uitvoering
van de Wet inburgering. Daarnaast dragen deze middelen bij aan het versterken van
de positie van statushouders; o.a. via een groter aanbod van duale trajecten.
Voor de resterende programmaperiode van AMIF-integratie die loopt tot en met 2027,
is nog ruim 22 miljoen euro beschikbaar voor nieuwe subsidieaanvragen, waarvoor in
de komende jaren nog één of meer aanvraagtijdvakken geopend zullen worden. Om ervoor
te zorgen dat het beschikbare budget volledig benut gaat worden, zal gepeild worden
bij potentiële subsidieaanvragers aan welke thema’s het meeste behoefte is en zal
er één budgetplafond worden ingesteld in plaats van een plafond voor elk thema.
Met het oog op mijn ambitie voor een lerend inburgeringsstelsel, zullen alle AMIF-integratieprojecten
geëvalueerd worden zodat we zicht krijgen op best practices die we vervolgens breed
zullen verspreiden.
9 Monitor Basisexamen Inburgering Buitenland 2021
De monitor over het inburgeringsexamen in het buitenland verschaft inzicht in de voorbereidingen
van kandidaat-inburgeraars op hun inburgeringsexamen buitenland, hun vragen en klachten
en hun examenuitslagen.6
Uit de monitor blijkt dat het aantal kandidaat inburgeraars in het buitenland ten
opzichte van het jaar ervoor is toegenomen met 15 procent (van 5.816 in 2020 naar
6.693 in 2021). Bijna driekwart (72 procent) van de inburgeraars slaagt bij de eerste
poging voor het examen.
De laatste monitor is abusievelijk niet eerder met uw Kamer gedeeld. Daarom is deze
nu als bijlage bijgevoegd. Met de bijgevoegde monitor is de onderzoeksopdracht afgerond.
Momenteel wordt bekeken of en in welke vorm een opvolging van de monitor nodig is.
10 Marktmonitor
Als onderdeel van het Monitoring- en Evaluatieplan voor de Wet inburgering 2021 (Wi2021)
wordt periodiek een Marktmonitor uitgebracht waarvan de resultaten met uw Kamer worden
gedeeld. Het doel van de Marktmonitor is het volgen van ontwikkelingen op de markt
voor het inburgeringsaanbod, nagaan of vraag en aanbod op elkaar aansluiten en of
er knelpunten zijn die opgepakt dienen te worden. Met de Marktmonitor kan gevolgd
worden in hoeverre de markt bijdraagt aan het realiseren van de beleidsdoelstellingen
van het nieuwe stelsel.
Voor deze eerste meting zijn aanbestedingsdocumenten van gemeenten geanalyseerd en
zijn enquêtes afgenomen onder gemeenten en aanbieders. Daarnaast zijn er diepte-interviews
met vertegenwoordigers van gemeenten en aanbieders gehouden en focusgroepen georganiseerd
met inburgeraars. Ook is er een kwantitatieve analyse uitgevoerd op gegevens van Blik
op Werk (BoW) en managementinformatie van DUO.
Aanbieders van taaltrajecten en andere inburgeringsactiviteiten zijn een belangrijke
partij op de inburgeringsmarkt. Aan de inkopende kant zijn gemeenten een belangrijke
partij, omdat de asielstatushouders onder de Wi2021 een aanbod van de gemeente krijgen.
Daarnaast is een deel van de inburgeraars een partij op de inburgeringsmarkt omdat
zij zelf een traject inkopen bij een aanbieder. Dit gaat om alle inburgeraars onder
de Wi2013 en gezinsmigranten en overige migranten onder de Wi2021.
De drie leerroutes
In de Marktmonitor is het aanbod voor de verschillende trajecten in kaart gebracht.
Hieruit blijkt dat alle gemeenten aanbod gerealiseerd hebben voor de B1- en Z-route.
Voor de onderwijsroute had, op het moment van afname van de enquête in september 2022,
62 procent van de gemeenten een aanbod beschikbaar.7 Verder blijkt dat 24 procent van de gemeenten voor de onderwijsroute in een afrondende
fase zaten wat betreft het realiseren van dit aanbod.
In de Marktmonitor is ook specifiek gekeken naar de beschikbaarheid van het inburgeringsonderwijs
voor de Wi2013-inburgeraars. Het grootste deel van de taalaanbieders (85 procent)
heeft aangegeven in ieder geval in 2023 nog een inburgeringsaanbod aan te bieden aan
inburgeraars onder de Wi2013. Dit geldt ook voor het traject Oriëntatie op de Nederlandse
arbeidsmarkt (ONA), het onderdeel dan in de Wi2021 is vervangen door de Module Arbeidsmarkt
en Participatie (MAP). Vooralsnog lijkt er dus nog voldoende aanbod te zijn.
Wel geeft 44 procent van de aanbieders aan in de toekomst problemen te verwachten
in de mate waarin zij kunnen voldoen aan het inburgeringsaanbod voor de Wi2013 groep
en gezinsmigranten.
Mochten er inburgeraars in de problemen komen en als gevolg van wegvallend aanbod
hun termijn overschrijden, dan kan DUO in individuele gevallen maatwerk bieden. De
dataverzameling voor de volgende marktmonitor vindt nu plaats. Hierin zal extra informatie
opgevraagd worden over het aanbod voor inburgeraars die onder de Wi2013 vallen. Ik
zal de Kamer na oplevering van dit rapport informeren.
Participatiedeel Z-route/duaal
Het aanbod van de Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP) en het Participatie-deel
van de Z-route was in september 2022 nog niet overal gerealiseerd. Wel geldt dat veel
van de gemeenten wat betreft het realiseren van het aanbod voor deze onderdelen in
een afrondende fase zaten.
Voor het participatiedeel van de Z-route heeft 76 procent van de gemeenten een aanbod
gerealiseerd en zit 14 procent in de afrondende fase. Voor de MAP heeft 76 procent
van de gemeenten een aanbod gerealiseerd en zit 12 procent in de afrondende fase.
Twee op de drie gemeenten hebben geen geïntegreerd duaal traject ingekocht. Bijna
de helft hiervan vereist wel afstemming tussen de taalaanbieder en de aanbieder van
het participatietraject. Ongeveer een derde van de gemeenten heeft wel een geïntegreerd
duaal traject ingekocht. Dit gaat meestal om een duaal traject voor de Z-route, maar
ook voor de B1-route.
Dit alles betekent niet dat duale trajecten niet worden ingezet. Circa 9 op de 10 gemeenten
maakt gebruik van dit instrument. Dit blijkt uit de jaarlijkse monitor «Gemeentelijk
beleid arbeidstoeleiding en inburgering statushouders en gezinsmigranten» van het
Kennisplatform inclusief samenleven (KIS). Op verzoek van SZW houdt KIS de ontwikkeling
van duale trajecten jaarlijks bij. Ik blijf deze ontwikkeling goed bewaken.
Risico’s
Er zijn door respondenten uit de Marktmonitor mogelijke risico’s geschetst betreffende:
het NT2 docententekort8, prijsverschillen tussen trajecten en verschil in wachttijd. Het signaal over docententekorten
wordt al langer afgegeven door taalaanbieders. Ze geven aan steeds meer moeite te
hebben met het vinden van voldoende gecertificeerde NT2-docenten. Dit signaal en de
mogelijke effecten ervan worden in de komende metingen verder gevolgd.
Daarnaast kunnen er prijsverschillen ontstaan tussen trajecten die door gemeenten
ingekocht worden en trajecten die door de inburgeraars zelf ingekocht worden (Wi2013
en gezinsmigranten). Deze verschillen zijn nog niet onderzocht, maar worden in de
volgende marktmonitor geanalyseerd.
Het verschil in wachttijd voor de Wi2013-inburgeraars en de Wi2021-inburgeraars bedraagt
volgens de enquête van Blik op Werk 7,5 week ten opzichte van 3,5 week9. In de volgende monitor zal ik uitdrukkelijk op dit verschil in wachttijd ingaan.
Vervolg
De tweede rapportage van de Marktmonitor zal in de zomer van 2023 opgeleverd worden.
Ik zal uw Kamer dan opnieuw informeren over de uitkomsten hiervan en over de ontwikkelingen
op de inburgeringsmarkt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid