Brief regering : Aanvullende informatieverzoeken voor tweede termijn debat koopkracht en energieprijzen
35 925 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022
Nr. 112 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID, VAN FINANCIËN EN VOOR
ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN EN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 maart 2022
Op 11 maart jongstleden heeft het kabinet een pakket aangekondigd met aanvullende
koopkrachtmaatregelen voor 2022 (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 111). Vanwege de uitzonderlijke situatie die mede als gevolg van de Russische invasie
in Oekraïne is ontstaan, heeft het kabinet 2,8 miljard euro uitgetrokken om de effecten
van de stijgende energieprijzen te dempen. Het kabinet heeft hiervoor gezocht naar
maatregelen die snel en goed uitvoerbaar zijn, ondersteuning bieden aan kwetsbare
groepen en gericht zijn op het aanpakken van het probleem bij de bron (namelijk energieverbruik).
Het kabinet heeft daarom aangekondigd het richtbedrag voor de energietoeslag te verhogen
naar 800 euro per huishouden en om middelen voor energiebesparende maatregelen naar
voren te halen. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd om de btw op energie en de
accijns op brandstoffen te verlagen. Deze maatregelen komen bovenop de 3,4 miljard euro
die het vorige kabinet al had vrijgemaakt voor een verlaging van de energiebelasting
en de gemeentelijke energietoeslag. In totaal is er dus 6,2 miljard euro uitgetrokken
om gevolgen de stijgende energieprijzen te dempen.
Vorige week dinsdag en woensdag hebben we met Uw Kamer gedebatteerd over de ontwikkeling
van de koopkracht en de stijgende energieprijzen (Handelingen II 2021/22, nrs. 62
en 63, Debat over ontwikkeling en stijgende energieprijzen). Tijdens de eerste termijn
van dat debat heeft Uw Kamer verzocht om voor aanvang van de tweede termijn aanvullende
informatie te verschaffen over een aantal onderwerpen. Met deze brief komen we aan
dat verzoek tegemoet, mede namens de Minister voor K&E, de Minister voor VRO en de
Staatssecretaris van IenW. Eerst gaat deze brief in op de doelgroep en vormgeving
van de energietoeslag. Vervolgens gaat de brief in op de uitvoerbaarheid van een aantal
specifieke maatregelen die geen onderdeel uitmaken van het aanvullende koopkrachtpakket
voor 2022. Tot slot gaat deze brief in op een aantal toezeggingen die tijdens de eerste
termijn van het debat zijn gedaan.
Energietoeslag
Inhoud van het wetsvoorstel
Op 15 maart jl. is het wetsvoorstel eenmalige energietoeslag lage inkomens (voorstel
van wet houdende wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaal
verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen) ingediend
bij Uw Kamer. Met het wetsvoorstel krijgen gemeenten de volgende twee bevoegdheden
op grond van de Participatiewet:
1. de bevoegdheid om in het kalenderjaar 2022 een eenmalige energietoeslag toe te kennen
aan huishoudens met een laag inkomen, gebruikmakend van het instrument van de categoriale
bijzondere bijstand, dus zonder dat moet worden vastgesteld dat de ontvanger de kosten
daadwerkelijk heeft gemaakt;
2. de bevoegdheid om de eenmalige energietoeslag ambtshalve (dus zonder aanvraag) toe
te kennen aan de huishoudens waarvan de getoetste inkomensgegevens bij de gemeente
bekend zijn.
Het kabinet heeft in de brief «Wetsvoorstel eenmalige energietoeslag lage inkomens»
van 10 december jl. (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 84) de contouren van de eenmalige energieslag geschetst, waaronder de vormgeving via
de categoriale bijzondere bijstand. Het voorliggende wetsvoorstel is volledig in overeenstemming
met die brief. Het wetsvoorstel is vervolgens zo snel als mogelijk tot stand gekomen.
De VNG heeft daarbij veel sneller dan gebruikelijke termijn een oordeel gegeven over
de uitvoerbaarheid en de Raad van State heeft een spoedadvies uitgebracht.
Verhoogd budget en verhoogd richtbedrag
Het kabinet heeft op 11 maart jl. het voor de eenmalige energietoeslag gereserveerde
budget met 480 miljoen euro verhoogd, van 199 miljoen euro naar 679 miljoen euro.
Het verhoogde budget is berekend op het bereiken van 800.000 huishoudens met een inkomen
tot 120% van het sociaal minimum, waarbij het richtbedrag van de eenmalige energietoeslag
is verhoogd van 200 euro naar 800 euro.
Een uitbreiding van de doelgroep naar bijvoorbeeld 130% van het sociaal minimum past
niet binnen de gemaakte afspraak met gemeenten om te kunnen aansluiten bij het eigen
minimabeleid. Ook heeft een uitbreiding van de doelgroep budgettaire consequenties,
waarvoor de financiële dekking ontbreekt. In de huidige vorm vergt de energietoeslag
al een forse uitvoeringslast voor gemeenten en het kabinet is hen erkentelijk voor
deze inspanning. Een verhoging van de inkomensgrens betekent voor de meeste gemeenten
een uitbreiding van de doelgroep met een groep huishoudens die de gemeente niet in
beeld heeft. Dit betekent dat de eenmalige energietoeslag aan deze groep niet ambtshalve
kan worden toegekend en uitbetaald, maar uitsluitend via een voor de gemeente arbeidsintensieve
aanvraag.
Uitvoering via de categoriale bijstand
Het wetsvoorstel eenmalige energietoeslag is in nauw overleg met de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten tot stand gekomen. Het vorige kabinet heeft
gemeenten gevraagd om te helpen bij de uitvoering van een gerichte eenmalige compensatie
voor inwoners met lage inkomens voor de stijgende energieprijzen. Gemeenten hebben
daarbij een voorkeur uitgesproken voor een centraal uitgevoerde regeling, omdat de
regeling inkomenssteun betreft. Vanuit het kabinet is aangegeven dat een dergelijke
vormgeving onmogelijk is. Gemeenten hebben daarom in het belang van hun inwoners een
stap naar voren gezet om een rol op te pakken in het uitkeren van de energietoeslag
aan inwoners met lage inkomens. Hierbij hebben we met elkaar gezamenlijk afgesproken
dat het van belang is dat de regeling zo eenvoudig mogelijk uitgevoerd moet kunnen
worden. Dat heeft geresulteerd met de in het wetsvoorstel opgenomen verstrekking via
de categoriale bijzondere bijstand en de mogelijkheid van ambtshalve verstrekking
en de afspraak dat gemeenten kunnen aansluiten bij (de inkomensgrenzen van) hun eigen
minimabeleid. Een vorm van een eenmalige energietoeslag met een wettelijk voorgeschreven
doelgroep is daarbij een te grote opgave voor gemeenten gebleken, omdat deze niet
in alle gevallen de aansluiting bij het lokale gemeentelijk minimabeleid mogelijk
maakt. Een wettelijk voorgeschreven inkomensgrens die lager ligt dan de lokaal gehanteerde
inkomensgrens staat een snelle ambtshalve toekenning in de weg, omdat de gemeente
dan een selectie dient te maken. Een wettelijk voorgeschreven inkomensgrens die hoger
ligt dan de lokaal gehanteerde inkomensgrens betekent dat de gemeente een opdracht
krijgt ten aanzien van een doelgroep die deels niet bij de gemeente in beeld is. De
uiteindelijke conclusie is geweest dat de vormgeving via de categoriale bijzondere
bijstand, zoals neergelegd in het wetsvoorstel, de enige, snel door gemeenten uitvoerbare
oplossing is voor het acute probleem dat huishoudens op of net boven het sociaal minimum
de sterk gestegen energierekening financieel niet kunnen dragen.
Beleidsvrijheid van gemeenten
Met het wetsvoorstel krijgen gemeenten de bevoegdheid om in het jaar 2022 een eenmalige
energietoeslag toe te kennen aan huishoudens met een laag inkomen. Het feit dat de
eenmalige energietoeslag onderdeel zal uitmaken van de categoriale bijzondere bijstand,
betekent dat gemeenten beleidsvrijheid hebben ten aanzien van de vormgeving. Die beleidsvrijheid
is geen doel op zich, maar een noodzakelijkheid voor een snelle uitvoering van de
eenmalige energietoeslag door gemeenten. Juist die beleidsvrijheid maakt het namelijk
mogelijk dat de gemeente bij het bepalen van de doelgroep kan aansluiten bij de doelgroep
van de bijzondere bijstand en het lokale gemeentelijk minimabeleid. Op deze wijze
kan de gemeente een zo’n groot mogelijk deel van de doelgroep snel bedienen door ambtshalve
toekenning en betaling van de eenmalige energietoeslag.
Bevordering van een uniforme uitvoering
Vanwege de uitvoeringstechnische noodzaak aanvaardt het kabinet dat er verschillen
tussen gemeenten zullen ontstaan bij de uitvoering van de eenmalige energietoeslag.
Tegelijkertijd hecht het kabinet eraan dat het wetsvoorstel zoveel mogelijk uniform
wordt uitgevoerd, ook gezien de landelijke aard van de huidige energieproblematiek.
Om die uniforme uitvoering zoveel mogelijk te bevorderen heeft de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen in samenspraak met de VNG landelijke richtlijnen opgesteld
ten aanzien van de doelgroep en het uit te keren bedrag. Met deze richtlijnen wil
het kabinet bevorderen dat huishoudens met een inkomen tot circa 120% van het sociaal
minimum in aanmerking komen voor de eenmalige energietoeslag, waarbij het richtbedrag
voor de hoogte van de toe te kennen eenmalige energietoeslag – op grond van het verwachte
aantal van circa 800.000 toekenningen en de budgettaire randvoorwaarden – is gesteld
op 800 euro per huishouden.
Ambtshalve toekenning en toekenning op aanvraag
Gemeenten bepalen binnen het wettelijke kader zelf de doelgroep aan wie de energietoeslag
ambtshalve kan worden toegekend. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat gemeenten
de eenmalige energietoeslag in ieder geval ambtshalve zullen verstrekken aan de personen
met een uitkering op grond van de Participatiewet (w.o. ook Aio-gerechtigden), de
IOAW, de IOAZ of het Bbz 2004. Immers, van deze personen zijn de getoetste inkomensgegevens
al bij de gemeente bekend. Daarnaast kunnen gemeenten ook overgaan tot ambtshalve
verstrekking van de energietoeslag aan huishoudens die voldoen aan de door de gemeente
te stellen eisen aan het recht op een energietoeslag en waarvan de getoetste inkomensgegevens
bij de gemeente bekend zijn, bijvoorbeeld in het kader van de bijzondere bijstand
of het gemeentelijk minimabeleid.
Huishoudens aan wie de energietoeslag niet ambtshalve kan worden toegekend door de
gemeente, kunnen via een aanvraag bij de gemeente in aanmerking komen voor de tegemoetkoming.
De eenmalige energietoeslag is niet voorbehouden aan huishoudens met een bijstandsuitkering.
Ook huishoudens die beschikken over een ander inkomen, bijvoorbeeld inkomen uit arbeid
of bedrijf, alimentatie, pensioen of een socialezekerheidsuitkering, kunnen een beroep
doen op de eenmalige energietoeslag, voor zover het totale inkomen van het huishouden
zich bevindt onder het niveau van de door de gemeente vast te stellen inkomensgrens.
We gaan in gesprek met gemeenten over de vraag hoe deze groep zo goed mogelijk kan
worden bereikt.
Lokale invulling van het inkomensbegrip
Het feit dat de eenmalige energietoeslag onderdeel zal uitmaken van de categoriale
bijzondere bijstand, betekent dat gemeenten binnen het wettelijke kader van de Participatiewet
beleidsvrijheid hebben ten aanzien van de vormgeving, zoals:
• de gemeente bepaalt de doelgroep van de eenmalige energietoeslag, hetgeen betekent
dat de gemeente bepaalt wat er onder een «laag inkomen» moet worden verstaan;
• de gemeente bepaalt welk inkomen in aanmerking wordt genomen;
• de gemeente bepaalt de periode waarover het inkomen in aanmerking wordt genomen.
De verwachting is dat gemeenten voor de invulling van het inkomensbegrip zullen aansluiten
bij het inkomensbegrip dat de gemeente lokaal hanteert bij de bijzondere bijstand
en het gemeentelijke minimabeleid. Immers, dat inkomensbegrip is beproefd. Afwijking
van dat inkomensbegrip zou ook de nodige ICT-aanpassingen bij gemeenten vergen.
De gemeente bepaalt de periode waarover het inkomen in aanmerking wordt genomen. De
gemeente bepaalt daarbij dus ook of het gaat om bijvoorbeeld een recente peilmaand,
een recente periode van drie maanden of een recent jaar. De gemeente kan rekening
houden met eventueel sterk wisselende maandinkomsten, zoals het geval kan zijn bij
zelfstandigen, bij het verliezen van een baan of na een echtscheiding, door te kiezen
voor een langere periode waarover het inkomen in beschouwing wordt genomen. O.a. de
heer Omtzigt vroeg hiernaar. Een keuze voor een langere periode kent voordelen, maar
ook uitvoeringstechnische nadelen. De keuze voor een langere periode heeft – in het
geval van aanvraag – bovendien ook gevolgen voor de hoeveelheid door de aanvrager
aan te leveren bewijsstukken. Aansluiting bij het lokaal gehanteerde en beproefde
inkomensbegrip betekent dat de gemeente hierin wellicht al een evenwicht heeft gevonden.
Bij de beoordeling van het inkomen dient de gemeente op grond van staande rechtspraak
uit te gaan van het inkomen waarover iemand redelijkerwijs kan beschikken. Dit betekent
in het geval er een executoriaal beslag ligt op het inkomen, dat het deel van het
inkomen waarop beslag ligt, niet in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van het
recht op een eenmalige energietoeslag. Voor de bepaling of een huishouden behoort
tot de doelgroep van de eenmalige energietoeslag, moet bij de vaststelling van het
inkomen dus worden uitgegaan van het inkomen dat resteert na het beslag. Overigens
is de eenmalige energietoeslag net als andere vormen van bijzondere bijstand niet
vatbaar voor beslag.
De eenmalige energietoeslag is een vorm van bijzondere bijstand in verband met de
huidige onverwachte en ongekend sterk gestegen energieprijzen. Deze eenmalige energietoeslag
kan dan ook niet worden aangevraagd en toegekend in verband met hoge zorgkosten. De
eenmalige energietoeslag is bedoeld voor huishoudens met een laag inkomen, waarbij
de gemeente bepaalt wat er onder een laag inkomen moet worden verstaan en welk inkomen
in aanmerking wordt genomen. Bij de bepaling van het inkomen bestaat er geen ruimte
om kosten, zoals hoge zorgkosten, in mindering te brengen op dat inkomen. Voor mensen
met hoge zorgkosten bestaan er wel andere regelingen, zoals de zorgtoeslag bij een
laag inkomen en eventuele aftrek van specifieke zorgkosten van de inkomstenbelasting.
Welke inkomensgrens ook wordt gehanteerd, er zijn altijd huishoudens die net buiten
de door de gemeente bepaalde inkomensgrens vallen. Gemeenten hebben de vrijheid om
bij huishoudens die net buiten de doelgroep van de eenmalige energietoeslag vallen
maatwerk te leveren. De gemeente kan overwegen om in dergelijke situaties een toets
op hardheid van de voorgenomen afwijzing uit te voeren (op grond van de Algemene wet
bestuursrecht of op grond van een door de gemeente zelf opgestelde hardheidsclausule).
Meer voor de hand ligt echter dat de gemeente dat maatwerk levert via de individuele
bijzondere bijstand.
De eenmalige energietoeslag wordt onbelast verstrekt. Dit betekent dat de ontvangst
ervan géén gevolgen heeft voor de hoogte van het belastbaar inkomen of verzamelinkomen
en daardoor ook niet doorwerkt in andere inkomensafhankelijke regelingen, zoals de
huurtoeslag, de zorgtoeslag, de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget.
Handreiking eenmalige energietoeslag voor gemeenten
In opdracht van het Ministerie van SZW heeft Stimulansz de «Handreiking eenmalige
energietoeslag 2022»1 voor de gemeentelijke uitvoering opgesteld. Deze op 15 maart jl. gepubliceerde handreiking
biedt achtergrondinformatie, handvatten en inspiratie voor beleidskeuzes en uitvoering.
In de bijlagen in deze handreiking zijn de landelijke richtlijn eenmalige energietoeslag,
modelbeleidsregels, modelbrieven en -beschikkingen en een modelaanvraagformulier opgenomen.
Op deze wijze wordt bevorderd dat gemeenten snel én verantwoord aan de slag kunnen
met de uitvoering van de eenmalige energietoeslag. De handreiking is als bijlage bij
deze brief gevoegd2.
Uitvoerbaarheid van specifieke maatregelen die niet in het koopkrachtpakket zitten
Verschillende leden hebben gevraagd naar de uitvoerbaarheid van specifieke maatregelen
die op dit moment geen onderdeel uitmaken van het aanvullende koopkrachtpakket voor
2022. De volgende passages gaan in op de uitvoerbaarheid van een huurbevriezing bij
woningen met slechte energielabels, een hogere indexatie van het wettelijk minimumloon,
het verhogen van een of meerdere toeslagen, een verlaging van de energiebelasting
met terugwerkende kracht, het naar voren halen van de afschaffing van de schenkingsvrijstellingen
van de eigen woning, en tijdelijk gratis ov.
Huurbevriezing bij woningen met slechte energielabels
Het kabinet deelt het beeld dat juist in deze tijden met stijgende huurprijzen, het
beter isoleren van woningen en het stimuleren van energiebesparing de meest duurzame
manier is om de energierekening te verminderen. Huurders kunnen hier echter maar beperkt
zelf maatregelen voor nemen, en zijn voor grote ingrepen afhankelijk van hun verhuurder.
De Minister voor VRO zet dan ook met zijn beleid rond verduurzaming en betaalbaarheid
in op enerzijds versnelling van de verduurzaming door verhuurders en anderzijds gerichte
maatregelen om de huurders die dit het meest nodig hebben te ondersteunen bij de betaalbaarheid.
De Minister voor VRO stuurt dit voorjaar zowel zijn programma verduurzaming gebouwde
omgeving als het programma betaalbaar wonen naar de Kamer, waarbij hier nader op zal
worden ingegaan.
Een huurbevriezing per 1 juli 2022 is echter niet uitvoerbaar. In de brief van 15 februari3 is de maximale huurverhoging per 1 juli 2022 in het gereguleerde segment aan Uw Kamer
gecommuniceerd. Deze is gemaximeerd op 2,3% (inflatie) en voor de vrije sector op
3,3%4. Verhuurders krijgen daarmee de mogelijkheid om de kosten die ook voor hen stijgen
door onder meer de ontwikkeling van de inflatie, alsmede noodzakelijke investeringen
in nieuwbouw en verduurzaming, te kunnen dekken. Zo kunnen zij hun volkshuisvestelijke
taken goed blijven uitvoeren.
Verhuurders zijn nu in voorbereiding om deze huurverhoging te realiseren. Zo betekent
een reguliere huurverhoging per 1 juli 2022 dat verhuurders hiervoor een schriftelijk
voorstel in de maand april zullen moeten doen. De huurverhoging per 1 juli 2022 alsnog
beperken, in het geheel of voor woningen met slechte energielabels zal hierdoor in
de praktijk op grote uitvoeringsproblemen stuiten. Een huurbevriezing is daardoor
uitvoeringstechnisch pas te realiseren met de eerstvolgende reguliere huurverhoging
per 1 juli 2023. Daarnaast betekent een bevriezing van de huren ook dat woningcorporaties
over minder investeringscapaciteit beschikken om de grote opgaven op het gebied van
nieuwbouw en verduurzaming te realiseren.
Invulling aan verduurzaming in de huursector
Het kabinet streeft ernaar om met verduurzaming in de huursector een structurele bijdrage
te leveren aan de vermindering van de CO2-uitstoot én aan de ondersteuning van de koopkracht van huurders. Met de corporatiesector
is afgesproken dat uiterlijk in 2028 nagenoeg alle woningen met energielabels E, F
en G zijn uitgefaseerd en dat corporaties extra investeren in duurzame energiebronnen
in woningen met een energielabel D of hoger. Zo moeten cv-ketels die aan vervanging
toe zijn in principe vervangen worden door een duurzamer alternatief, en wordt er
meer geïnvesteerd in zonnepanelen. In het programma verduurzaming van de gebouwde
omgeving dat later dit voorjaar naar Uw Kamer wordt gestuurd, zal nader worden ingegaan
op maatregelen in de huurmarkt ter ondersteuning van de verduurzamingsopgave.
In het programma betaalbaar wonen wordt langs verschillende actielijnen gewerkt aan
het verbeteren van de betaalbaarheid voor huurders en kopers. Daarin kiest het kabinet
voor maatregelen die effectief zijn, de mensen bereiken die ondersteuning het hardst
nodig hebben en tegelijkertijd ook corporaties en andere verhuurders investeringsruimte
blijft geven om te verduurzamen en te bouwen. Uw kamer ontvangt later dit voorjaar
de genoemde programma’s van de Minister voor VRO.
Buitengewone verhoging van het wettelijk minimumloon
In de schriftelijke vragen van de leden Maatoug en Van der Lee (beiden GroenLinks)
over compensatie energieprijzen en koopkracht wordt gevraagd naar de mogelijkheid
om af te wijken van de standaardmethodiek bij het indexeren van het wettelijk minimumloon
(Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2178). In de vragen wordt verwezen naar artikel 14, vijfde lid, van de Wet minimumloon
en minimumvakantiebijslag (Wml).
In de beantwoording van 22 maart jl. is aangegeven dat de afwijkingsmogelijkheid die
artikel 14, vijfde lid, van de Wml biedt, voorziet in gevallen dat sprake is van bovenmatige
loonontwikkeling die schadelijk is voor de werkgelegenheid, of een zodanige oploop
van het beroep op sociale zekerheidsregelingen dat hierdoor een substantiële premie-
of belastingdrukverhoging noodzakelijk is. Van geen van beide is op dit moment sprake.
Daarbij voorziet deze bepaling in beginsel enkel in een mogelijkheid om het minimumloon
minder te indexeren dan de contractloonontwikkeling.
In de eerste termijn van het debat over de ontwikkeling van de koopkracht en de stijgende
energieprijzen is ook gevraagd naar mogelijkheden tot een minimumloonverhoging. Artikel 14,
dertiende lid, van de Wml voorziet in de mogelijkheid om minimaal eens per vier jaar
na te gaan of er sprake is van omstandigheden die een bijzondere wijziging van het
minimumloon wenselijk maken. Indien naar het oordeel van de Minister van SZW hiervan
sprake is, kan de hoogte van het minimumloon per AMvB worden aangepast. Dit betreft
een ingrijpende en uitzonderlijke wijzigingsmogelijkheid waarvan niet eerder gebruik
is gemaakt. Een buitengewone verhoging van het minimumloon heeft direct impact op
de loonkosten van werkgevers en heeft consequenties voor de uitvoering. Zoals in de
eerste termijn van het debat is aangegeven, heeft aanpassing van de hoogte van het
minimumloon gevolgen voor een zeer groot aantal regelingen in de sociale zekerheid,
fiscaliteit en toeslagen en daarbuiten, zoals bijvoorbeeld de studiefinanciering.
De consequenties daarvan zijn op dit moment niet volledig in beeld. Zo lijkt een buitengewone
verhoging (bovenop de reguliere indexatie) van het wettelijk minimumloon per 1 juli
van een jaar zich slecht te verhouden met regelingen zoals de fiscaliteit en toeslagen,
omdat die werken volgens een jaarsystematiek. Door een buitengewone minimumloonverhoging
neemt het inkomen fors toe, hetgeen kan leiden tot een tussentijdse verandering in
de hoogte van de toeslagen waarop een huishouden aanspraak maakt, met mogelijke terugvorderingen
en inkomensonzekerheid bij de toeslagontvanger tot gevolg.
Daarom vergt een buitengewone verhoging van het minimumloon een zorgvuldig wetgevingsproces
waarbij de reguliere stappen, zoals advisering door de RvS, worden doorlopen. Gelet
op de reguliere doorlooptijd hiervan acht het kabinet het niet haalbaar om per 1 juli
2022 het wettelijk minimumloon op zorgvuldige wijze te verhogen op grond van dit artikel.
In beginsel lijkt een buitengewone verhoging van het wettelijk minimumloon per 1 januari
2023 op grond van dit wetsartikel, gelet op de benodigde termijnen voor de wetgeving
en uitvoerbaarheid, technisch wel mogelijk. Het kabinet acht dit echter onwenselijk,
omdat dit betekent dat alle aan het wettelijk minimumloon gekoppelde regelingen meestijgen.
Vaak is bij gekoppelde regelingen sprake van doorwerking omdat beoogd wordt om bestaande
aanspraken mee te laten groeien met de gemiddelde contractloonstijging. Een buitengewone
minimumloonverhoging gaat echter verder dan indexatie met de gemiddelde contractloonstijging
en zou deze systematiek dus doorbreken. Dit zou ook regelingen verhogen die niet uitsluitend
gericht zijn op lage en middeninkomens, denk bijvoorbeeld aan de aftoppingsgrens bij
het aanvullend pensioen of de indexatie van loongerelateerde uitkeringen die ver boven
het minimumloon liggen. Een buitengewone minimumloonverhoging met doorwerking op alle
gekoppelde regelingen die artikel 14, dertiende lid, van de Wml biedt, heeft dan ook
zeer vergaande budgettaire gevolgen. Een verhoging van het wettelijk minimumloon met
5 procent inclusief volledige doorwerking leidt volgens het CPB tot een budgettair
effect van 3,2 miljard euro.5 Het is niet mogelijk om per AMvB regelingen waar verhoging niet voor de hand ligt
uit te zonderen. Dit vergt wetswijzigingen en voldoende voorbereidingstijd voor uitvoeringsorganisaties
omdat het een systeemwijziging betreft. Hetzelfde zou gelden voor een minimumloonverhoging
waarin alle doorwerking op samenhangende wet- en regelgeving wordt doorbroken. Een
wetswijziging kent doorgaans een doorlooptijd van anderhalf jaar. Hierdoor is een
gerichte verhoging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023 ook niet haalbaar.
Het kabinet kiest daarom voor een buitengewone verhoging van het wettelijk minimumloon
met 7,5% vanaf 1 januari 2024. Hierbij is het mogelijk om de minimumloonverhoging
te richten op werknemers aan de basis van het loongebouw en huishoudens op het sociaal
minimum. Het wetsvoorstel wordt momenteel uitgewerkt, Uw Kamer ontvangt voor de zomer
een brief over de vormgeving hiervan en het verdere wetgevingsproces.
Tussentijdse verhoging toeslagen
Meerdere leden van Uw Kamer (o.a. de leden Klaver (GL), Nijboer (PvdA), Van Weyenberg
(D66), Van der Plas (BBB) en Dassen (Volt)) hebben gevraagd of het mogelijk is nog
halverwege dit jaar de zorgtoeslag, huurtoeslag, de kinderopvangtoeslag of het kindgebonden
budget aan te passen. In beginsel is het uitvoeringstechnisch niet onmogelijk om in
de loop van een jaar nog wijzigingen in de toeslagen door te voeren. Het kabinet acht
dit echter onwenselijk, omdat een tussentijdse wijziging van de toeslagen voor zowel
de burger als de uitvoering complex is. Dit licht ik hieronder nader toe.
Een eventuele tussentijdse wijziging van de toeslag zal binnen de bestaande systematiek,
dus via de aanpassing van de geldende parameters, moeten plaatsvinden. Als de parameters
halverwege het jaar worden aangepast, moet worden gewerkt met twee deeljaren en twee
deelberekeningen. Dit maakt het stelsel complexer voor de burger, mede omdat de toeslagen
een gerichte tegemoetkoming zijn in kosten voor huur, zorg en kinderen. Energiekosten
vallen hier niet onder. Het onderscheid tussen de reguliere tegemoetkoming en de aanvullende
tegemoetkoming voor hoge energielasten is daardoor voor veel burgers niet goed uit
te leggen. Met name in bijzondere situaties zoals de geboorte van een kind, scheidingen,
overlijdens en wisselende inkomens is niet meer goed uit te leggen hoe de berekening
van de toeslag tot stand is gekomen. In het kader van de uitvoering zal rekening moeten
worden gehouden met minimaal twee maanden tussen het vaststellen van de gewijzigde
parameters en de implementatie. Voor alle toeslagontvangers moet de toeslag opnieuw
worden vastgesteld. Dit komt bovenop het reguliere proces van jaarlijkse aanpassingen
en verwerking van tussentijdse wijzigingen bij individuele huishoudens.
Naar verwachting ontstaat op twee momenten een grote toename van de interactie met
de Belastingtelefoon. Het eerste moment ontstaat wanneer de verhoogde toeslag voor
het eerst wordt uitgekeerd. Het tweede moment ontstaat bij het afschaffen van de tijdelijke
aanvullende tegemoetkoming, omdat burgers dit kunnen ervaren als een (forse) verlaging
van hun toeslagen. De druk op de Belastingtelefoon is toch al erg groot, mede door
personeelstekort en de opstart van de invordering. Naar verwachting leidt dit ook
tot een toename in bezwaar- en beroepszaken.
Een toeslag is daarnaast altijd inkomensafhankelijk. Het is dus niet mogelijk de toeslag
met eenzelfde vast bedrag te verhogen voor alle toeslaggerechtigden. Wanneer (achteraf)
blijkt dat het inkomen anders is, of dat aan één van de voorwaarden van de toeslag
niet is voldaan, kan een (groot) deel van de aanvulling of zelfs de gehele aanvulling
(achteraf) worden teruggevorderd. Dit verhoogt de kan op (hoge) terugvorderingen.
Een tijdelijke verhoging van de toeslagen vergroot dus de onzekerheid voor burgers,
en dat acht het kabinet onwenselijk.
Zoals aangegeven zal een eventuele aanpassing alleen kunnen met gebruik van de bestaande
parameters in de verschillende toeslagen. Dit beperkt ook de omvang van de mogelijke
aanpassingen. Zo is de zorgtoeslag voor mensen voor wie de premie voor een zorgverzekering
tot hun inkomsten een te zware last vormt. Zij krijgen hiervoor een financiële tegemoetkoming.
Voor mensen die de maximale zorgtoeslag ontvangen wordt hiermee circa drie kwart van
de nominale premie en de gemiddelde eigen premie gedekt. Bij een forse (tijdelijke)
verhoging van de zorgtoeslag zal de vergoeding hoger kunnen komen te liggen dan de
premie van de zorgverzekering. Dit gaat in tegen de bedoeling van de wet en de berekeningswijze
zoals vastgesteld in de wet op de zorgtoeslag. Het verhogen van de toeslagen bereikt
enkel de ontvangers van deze toeslagen. Zo worden, wanneer besloten wordt tot een
verhoging van de huurtoeslag, huizenbezitters en huurders in de vrije huursector met
lage inkomens niet geholpen.
Bij kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget worden huishoudens zonder (kleine)
kinderen niet geholpen. Ook zij kunnen echter veel last ondervinden van de hogere
energielasten. Daarentegen geldt voor de zorgtoeslag dat circa twintig procent van
de ontvangers niet zelfstandig woont. Het is – met uitzondering van het onderscheid
tussen jongeren en senioren in de huurtoeslag – niet mogelijk om binnen de toeslag
te differentiëren tussen specifieke doelgroepen (dus er een specifieke groep uit te
lichten).
Aanpassing van parameters in de toeslagen kan in veel gevallen bij algemene maatregel
van bestuur, waarbij voor de zorgtoeslag geldt dat deze een voorhangperiode van 2
weken kent bij beide Kamers der Staten-Generaal en voor de huurtoeslag een voorhangperiode
van 8 weken. Tevens moet rekening worden gehouden met tijd voor advisering door de
Raad van State. Vervolgens moet voor implementatie rekening worden gehouden met minimaal
twee maanden tussen het vaststellen van de gewijzigde parameters en de implementatie.
Verlaging van de energiebelasting met terugwerkende kracht vanaf 1-1-2022
Het lid Stoffer (SGP) heeft gevraagd naar de mogelijkheid om de energiebelasting met
terugwerkende kracht te verlagen, door de belastingvermindering in de energiebelasting
te verhogen.
Bij de energiebelasting ligt de belastingplicht waarbij sprake kan zijn van het toepassen
van de belastingvermindering bij de energieleveranciers. De leveranciers stellen de
energienota op en berekenen de hoogte van de energiebelasting, die zij vervolgens
afdragen op aangifte aan de Belastingdienst. Ook de vermindering energiebelasting
wordt door de leveranciers betaald aan haar klanten. In de aangifte is dit een negatief
bedrag.
Zoals toegelicht tijdens het debat van woensdag 23 maart jl. zijn in het geval van
de energiebelastingen, de inningssystemen van de Belastingdienst gebaseerd op jaaraanpassingen.
Een tussentijdse aanpassing (gedurende het jaar) van de tarieven of de belastingvermindering van de
energiebelasting is uitvoeringstechnisch niet mogelijk. Dit zou namelijk betekenen dat voor 2022 er twee verschillende parameters
voor de belastingvermindering gelden en hier zijn de systemen niet op gebouwd. Op
verzoek van het lid Stoffer (SGP) heb ik bekeken of een verhoging van de belastingvermindering
met terugwerkende kracht wel mogelijk is.
Gevolgen voor de Belastingdienst
De eerste inschatting is dat dit voor de Belastingdienst uitvoerbaar is, omdat het
bedrag van de vermindering over heel 2022 wijzigt. Door de terugwerkende kracht gaat
dit in op 1 januari 2022. Het verschil met een tussentijdse aanpassing gedurende het
jaar is dat er geen periodelaag bijkomt. Er geldt dan namelijk nog steeds maar 1 parameter
voor heel 2022. Een tussentijdse wijziging is een structuurwijziging en een wijziging met terugwerkende kracht is een parameteraanpassing. De complexiteit zal door een wijziging van de belastingvermindering wel fors toenemen.
De complexiteit komt tot uiting in de toename van de handmatige afhandeling van de
teruggaafverzoeken.
Gevolgen voor de energieleveranciers
De terugwerkende kracht van de belastingvermindering is voor de energieleveranciers
niet uitvoerbaar. Dit komt voornamelijk doordat de verbruiksperiode niet per kalenderjaar
wordt afgerekend maar voor alle klanten verschillend is. Indien een verhoging van
de belastingvermindering per 1 juli met terugwerkende kracht zou ingaan, dan hebben
de klanten die in de periode tot 1 juli een jaarafrekening hebben ontvangen een onjuist
bedrag betaald. Dit zou betekenen dat de energieleveranciers voor deze klanten een
nieuwe factuur moet opstellen. Dit betekent een grote administratieve last. Daarnaast
zijn er klanten die in de tussentijd zijn overgestapt naar een andere leverancier.
Indien een klant overstapt, dan wordt na de eindafrekening (dit is niet hetzelfde
als een jaarafrekening omdat de factuur tussentijds wordt opgemaakt) het factureringsproces
afgesloten en kan niet zomaar een correctiefactuur verzonden worden. De nieuwe leverancier
mag namelijk volgens het huidige systeem binnen de energiebelasting geen correcties
uitvoeren die betrekking hebben op de leveringsperiode onder de vorige leverancier.
Klanten die gedurende 2022 overstappen kunnen hierdoor slechts voor het deel teruggave
krijgen, dat betrekking heeft op de periode bij de nieuwe energieleverancier. Indien
wettelijk zou worden vastgelegd dat bij de jaarafrekening door de nieuwe leverancier
het volledige bedrag gelijk aan de verhoging van de vermindering moet worden verleend
(dus mag dan ook correctie doorvoeren op de periode van de vorige leverancier), dan
zorgt dit juist voor problemen bij de systemen van de Belastingdienst. De rekenregels
in de systemen van de Belastingdienst gebruiken namelijk de jaarafrekening voor het
bepalen van de teruggaaf. In dit geval zou de jaarafrekening onder nieuwe leverancier
echter elementen bevatten van de afrekening van de vorige leverancier.
Naast de negatieve gevolgen voor uitvoering door de energieleveranciers, geldt dat
in hoeverre huishoudens een financieel voordeel in 2022 merken, afhangt van de energieleveranciers.
Huishoudens merken alleen een financieel voordeel in 2022, indien de energieleveranciers
tussentijds de voorschotten proactief aanpast, op het moment dat klanten zelf hun
voorschot (laten) aanpassen of op moment van de jaarfactuur. De leveranciers zullen
zelf niet snel overgaan tot het aanpassen van voorschotten. Klanten kiezen er soms
bewust voor om een hoog voorschot te betalen. Hierbij speelt mee dat pas bij de jaarafrekening
duidelijk is of het realistisch is om het voorschotbedrag aan te passen. Het is namelijk
bij een strengere winter mogelijk dat het voorschot aan de lage kant is geweest en
de belastingmaatregel grotendeels opgaat aan de correctie hiervan.
Naar voren halen afschaffing van de schenkingsvrijstelling van de eigen woning
De heer Heinen (VVD) vroeg naar de opbrengst van het naar voren halen van het afschaffen
van de schenkingsvrijstelling van de eigen woning. Daarnaast vroeg de heer Heinen
naar de mogelijkheid om deze opbrengst in te zetten als dekkingsbron voor het verhogen
van de onbelaste reiskostenvergoeding. De budgettaire opbrengst van het volledig afschaffen
van de schenkingsvrijstelling eigen woning in 2023 levert volgens de meest recente
inschatting additioneel 7 miljoen euro op per jaar vanaf 2023 tot en met 2042. Structureel
is de opbrengst nul.
Wat betreft de mogelijkheid om de opbrengst van het afschaffen van de schenkingsvrijstelling
in te zetten voor naar voren halen van de verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding
stellen de begrotingsregels dat een budgettaire derving aan de fiscale kant in principe
gedekt moet worden binnen het jaar waar de derving plaats vindt, en in elk geval gedurende
de kabinetsperiode de dekking moet optellen. Een opbrengst die tot en met 2042 loopt
inzetten voor een derving binnen de kabinetsperiode is daarmee geen adequate dekking.
In het pakket aanvullende koopkrachtmaatregelen van 11 maart is de budgettaire fiscale
derving in 2022 gedekt door maatregelen aan de uitgavenzijde, waarvan het overgrote
deel binnen de kabinetsperiode. Zoals eerder aangegeven is dit pakket vormgegeven
binnen een uitzonderlijke context, waarbij urgentie van zowel de koopkrachtmaatregelen
als de dekking van groot belang was. In de context waar er meer tijd en ruimte is
om na te denken over eventuele fiscale maatregelen en bijbehorende dekking is het
uitgangspunt om dekking te vinden volgens de geldende begrotingsregels, tijdens de
daarvoor bestemde besluitvormingsmomenten. Dit draagt bij aan een doelmatige en integrale
afweging.
Tijdelijk gratis ov
In de eerste termijn van het debat is met mevrouw Van der Plas (BBB), de heer Nijboer
(PvdA) en de heer Stoffer (SGP) gesproken over openbaar vervoer. We hebben toegezegd
in overleg met de Staatssecretaris van IenW terug te komen met nadere informatie.
Het kabinet wil met het pakket aan koopkrachtmaatregelen mensen die kostenstijgingen
moeilijk kunnen opvangen op korte termijn tegemoetkomen. Een algemene maatregel voor
tijdelijk gratis of goedkoper openbaar vervoer klinkt sympathiek, maar is allerminst
gratis. Er zijn geen precieze cijfers voorhanden, maar de omzet van openbaar vervoerders
geeft een richtpunt. Enkele openbare grove kengetallen: de jaaromzet van NS in 2019
in Nederland was ca. 3 miljard euro en van de drie grote stadsvervoersbedrijven 1 miljard euro.
Daar komen alle regionale ov-verbindingen nog bovenop. Een ov-maatregel ontwerpen
die specifiek gericht is op de groep mensen waarbij reiskosten ondraaglijk worden
als gevolg van gestegen energie- en brandstofkosten, reiskosten onvermijdelijk zijn
en het ov praktisch gezien een alternatief biedt kent vele uitvoeringsvraagstukken
en is zeker op korte termijn onuitvoerbaar. Daar voegen wij aan toe dat in de ov-sector
afspraken over prijzen meerjarig vastliggen in contracten die concessieverleners,
veelal decentrale overheden, met vervoerders sluiten. Daar kan niet zomaar op worden
ingegrepen door het kabinet.
Toezeggingen
Informatieverzoek Kamer koopkrachtpakket 2022
Naast de verzoeken om nadere toelichting op specifieke onderwerpen heeft de Kamer
het Kabinet verzocht om de beslisnota’s en memo’s die in aanloop naar het koopkrachtpakket
2022 ter advisering en ter besluit zijn opgesteld met de Kamer te delen. In de bijlage
treft u de stukken die hiertoe zijn gemaakt. Deze zijn afkomstig van de Ministeries
van Financiën, SZW, EZK, AZ en BZK6.
Het kabinet heeft na de inval van Rusland in Oekraïne – mede op basis van dringende
signalen uit de samenleving en Uw Kamer – de inschatting gemaakt dat de problematiek
rond de energierekening zo urgent was dat het oplossen ervan niet kon wachten tot
de afronding van de voorjaarsnota. Daarom is een andere en snellere aanpak gekozen
dan eerder was voorzien.
Het koopkrachtpakket voor 2022 is na de inval tot stand gekomen in de periode van
1 maart tot 11 maart. Om tot een zo goed mogelijk pakket te komen binnen zo kort mogelijke
termijn is in verschillend verband binnen het Kabinet gesproken. Ook is in aanloop
naar de voorjaarsnota gesproken met de fracties van de coalitie. Daarbij zijn de mogelijkheden
en onmogelijkheden binnen een koopkracht pakket voor 2022 ook aan de orde geweest.
Er is door het kabinet een pakket samengesteld dat via onderraad naar de MR is geleid.
Met dit proces beoogden wij op korte termijn de set aan maatregelen en de uitzonderlijk
spoedige implementatie daarvan van voldoende draagvlak te voorzien.
In een deel van de stukken komen naast het pakket koopkracht 2022 ook andere onderwerpen
aan bod. Deze onderwerpen vallen buiten het verzoek ten aanzien van het koopkrachtpakket
2022. Over deze onderwerpen is het overleg in het kader van de voorjaarsbesluitvorming
nog gaande. De passages over deze onderwerpen zijn om deze reden – in overeenstemming
met het openbaarmakingsbeleid van het kabinet gehanteerd7 – blanco gemaakt in de set.
Parallel aan deze brief ontvangt u een brief van de Minister voor APP met de beslisnota’s
die ten grondslag hebben gelegen aan het wetsvoorstel gemeentelijke energietoeslag
(Kamerstuk 36 057, nr. 7).
Analyse kwetsbare groepen meenemen bij besluitvorming over 2023
Mevrouw Inge van Dijk (CDA) heeft gevraagd om kwetsbare groepen in kaart te brengen,
en om na te gaan in welke mate deze groepen geholpen kunnen worden met bestaande regelingen
en vangnetten. De heer Tony van Dijck (PVV) vroeg daarnaast ook aandacht voor lage
middeninkomens. Ik heb in reactie hierop aan Uw Kamer toegezegd dat ik een nadere
analyse zal maken van de positie van kwetsbare groepen. Deze analyse Van Dijk-Van
Dijck dient mede als input voor de besluitvorming over het koopkrachtbeeld voor 2023
en verder.
Actualisatie onderzoek TNO naar kwetsbare huishoudens met energiearmoede
In aanvulling hierop heb ik aan mevrouw van der Plas (BBB) toegezegd om TNO te vragen
het onderzoek naar huishoudens in energiearmoede te actualiseren. TNO heeft in september
vorig jaar op basis van een uitgebreide studie een schatting gemaakt dat ongeveer
550.000 huishoudens een hoog risico lopen op energiearmoede. Zij hebben een laag inkomen
en vermogen, in combinatie met hoge energiekosten en/of een woning van lagere energetische
kwaliteit, en kunnen hun energierekening niet of nauwelijks betalen. Het kabinet heeft
de uitkomsten van dat onderzoek ook gebruikt voor de totstandkoming van het vorige
maatregelpakket. Nu de energieprijzen verder zijn gestegen, is het aannemelijk dat
de groep huishoudens met (een hoog risico op) energiearmoede groter is geworden, zoals
mevrouw Van der Plas aangaf. Daarom heb ik toegezegd dit onderzoek te actualiseren,
zodat we een actueel beeld hebben voordat besluitvorming over maatregelen voor 2023
en verder plaatsvindt. Kanttekening is wel dat recente data over het actuele energiegebruik
nog niet beschikbaar zijn. Wel kan een gevoeligheidsanalyse worden gemaakt op basis
van de recente energieprijzen. Verschillende leden van Uw Kamer (o.a. de heren Alkaya
(SP), Van Raan (PvdD) en Grinwis (CU)) hebben waardevolle suggesties gedaan om mee
te nemen in het onderzoek. Daarom heb ik toegezegd dat ik een nadere opzet van het
onderzoek met Uw Kamer zal delen voordat het wordt uitgevoerd.
Stand van zaken isolatievouchers
Mevrouw Van der Plas (BBB) heeft gevraagd wat de stand van zaken is van de uitvoering
van de motie Van der Plas, waarin de regering wordt opgeroepen om isolatievouchers
aan burgers te verstrekken. De Minister voor VRO zal Uw Kamer nog voor het commissiedebat
Klimaatakkoord Gebouwde Omgeving op 6 april a.s. een brief sturen over de uitwerking
van het nationaal isolatieprogramma en de middelen die het Kabinet hiervoor heeft
vrijgemaakt in het coalitieakkoord. In deze brief zal ook worden ingegaan op de motie
Van der Plas.
Tarieven bij overstap naar andere energieleverancier bij faillissement
Het lid Omtzigt heeft gevraagd of geregeld kan worden of het overnemende energiebedrijf
bij faillissement dezelfde tarieven zal moeten gaan hanteren als de tarieven in het
huidige contract van de consument.
Vooropgesteld zij dat het uitermate vervelend is wanneer huishoudens te maken krijgen
met het faillissement van hun energieleverancier. Bij het faillissement van een energieleverancier
treedt de wettelijke procedure leveringszekerheid in werking treedt. Consumenten wiens
leverancier failliet is gegaan, worden op grond van de besluiten Leveringszekerheid
beleverd door een of meerdere nieuwe leverancier(s). Bij dit besluit staat de leveringszekerheid
voorop, dat wil zeggen de zekerheid dat de consument kan rekenen op elektriciteit
en gas en niet door het faillissement van de energieleverancier in een koud huis komt
te zitten. Om deze consument van elektriciteit en gas te voorzien, moet de nieuwe
leverancier voor deze consumenten extra elektriciteit en gas inkopen, tegen de op
dat moment geldende markttarieven. Op dit moment zijn dat helaas hoge tarieven. De
leverancier rekent deze hoge tarieven voor aan de nieuwe consument net als de leverancier
dit doorberekent aan andere nieuwe consumenten.
Het is daarom helaas niet mogelijk om te verplichten dat de nieuwe leverancier dezelfde
tarieven zal moeten gaan hanteren als de tarieven die de leverancier rekende die failliet
gegaan is.
Wel hebben consumenten de vrijheid om over te stappen naar een nieuwe leverancier.
In de periode vanaf het faillissement en het overgaan naar de nieuwe leverancier,
de zogenoemde vensterperiode die maximaal 20 dagen duurt, kunnen de consumenten niet
overstappen. Deze periode is nodig voor de leveringszekerheid, om te zorgen dat de
overstap goed in de systemen geregistreerd wordt. Direct na de vensterperiode kunnen
de consumenten weer overstappen naar een andere energieleverancier, met inachtneming
van de reguliere wettelijke opzegtermijn.
Op dit moment laat de Minister van Klimaat en Energie een onderzoek doen naar de vraag
of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen aan het wettelijke kader
en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel
energieleveranciers als de ACM. Dat onderzoek gaat ook in op mogelijkheden om de positie
van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. De resultaten
van dit onderzoek worden kort voor de zomer verwacht. De Minister van Klimaat en Energie
zal de Tweede Kamer hierover informeren.
Tot slot
Met deze brief voldoen we aan de informatieverzoeken die zijn gedaan tijdens de eerste
termijn van het debat over de ontwikkeling van de koopkracht en de stijgende energieprijzen.
We hopen dat we Uw Kamer hiermee voldoende informatie hebben verschaft om het debat
te hervatten.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën -
Mede ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën -
Mede ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen