Brief regering : Uitkomsten onderzoeken naar huurprijsregulering
27 926 Huurbeleid
Nr. 347
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 september 2021
Mensen met een middeninkomen hebben steeds meer problemen met het vinden van een passende
woning. Spoedzoekers, ouderen en de sterk gestegen prijzen van koopwoningen door onder
andere de lage rente hebben de vraag naar huurwoningen in het middensegment laten
toenemen. Tegelijkertijd leidt extra vraag naar huurwoningen tot hogere huren waarmee
woningen het middensegment kunnen ontstijgen. Dit probleem doet zich in sterkere mate
voor in stedelijke gebieden.
De vraag om naar regulerende maatregelen te kijken wordt steeds vaker gesteld. Ik
heb hier onderzoek naar laten uitvoeren. Uit deze studies wordt duidelijk dat huurprijsregulering
een complexe en onzekere afruil met zich meebrengt tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid
van huurwoningen. Ik ga daarom met partijen nu «botsproeven» doen om te zien hoe een
regulerende maatregel in de praktijk zou uitwerken en wat daar verder voor nodig zou
zijn.
In deze brief zet ik uiteen welke maatregelen ik eerder heb genomen. Vervolgens ga
ik in op de onderzoeken die ik heb laat uitvoeren naar huurprijsregulering en de effecten
daarvan. Ik doe hiermee tevens de moties van de leden Van Eijs, Grinwis en Pieter
Heerma en van het lid Bromet c.s. af.1
Ingezet beleid
Ik heb met mijn beleid ingezet op zowel het verbeteren van de betaalbaarheid als de
beschikbaarheid van woningen voor mensen met een middeninkomen. Om te zorgen voor
voldoende aanbod worden de komende jaren 19 duizend middenhuurwoningen gebouwd met
ondersteuning van de eerste twee tranches van de Woningbouwimpuls. Dit aantal zal
nog toenemen met de derde en laatste tranche. Ook de 14 grootschalige woningbouwgebieden,
die zijn aangewezen in de NOVI, bevatten plannen voor woningen in het middenhuursegment.
Daarnaast is er met een heffingsvermindering van 1 miljard ingezet op de nieuwbouw
van corporatiewoningen. Tevens is de markttoets voor drie jaar opgeschort, waardoor
woningcorporaties makkelijker huizen kunnen bouwen voor mensen met een middeninkomen.
Voor komende 10 jaar heeft het kabinet 100 miljoen per jaar beschikbaar gesteld voor
de snelle bouw van additionele woningen. Zo spoedig mogelijk zal ik u informeren over
mijn aanpak.
Om de kansen op de koopwoningmarkt te verbeteren heeft het kabinet de overdrachtsbelasting
gedifferentieerd. Specifiek voor starters heeft dit kabinet volwassenen onder de 35
jaar die voor het eerst een woning kopen vrijgesteld van overdrachtsbelasting. In
aanvulling daarop wordt de terugkoop van woningen die vallen onder «verkoop onder
voorwaarden» (VOV), door de aanbieders van deze woningen vrijgesteld van overdrachtsbelasting.
Deze woningen worden voornamelijk verkocht aan starters op de woningmarkt. Ook dat
moet bijdragen dat er meer woningen voor starters beschikbaar komen. Ook kunnen gemeenten
vanaf 1 januari 2022 een opkoopbescherming invoeren. Verschillende gemeenten, waaronder
Amsterdam en Utrecht, bereiden zich voor op de invoering van de opkoopbescherming.
Om de betaalbaarheid op de huurwoningmarkt te verbeteren is de jaarlijkse huurprijsstijging
in de vrije sector gemaximeerd. Hierdoor worden huurders beschermd tegen hoge huurstijgingen.
Daarnaast heb ik een besluit bij uw Kamer voorgehangen waarmee ik beoog om per 1 januari
2022 het aantal punten voor de WOZ-waarde van een woning in het woningwaarderingsstelsel
(hierna WWS) te maximeren op 33 procent van het totale puntental. Hiermee wil ik voorkomen
dat gereguleerde woningen door snel stijgende huizenprijzen sneller in het vrije huursegment
terecht komen, terwijl ze daar langs andere maatstaven niet thuishoren. Tevens heb
ik een wetsvoorstel in consultatie gebracht waarmee ik gemeenten de mogelijkheid geef
om een verhuurdervergunning in te voeren. Deze vergunning kan dan worden geweigerd
of ingetrokken bij het vertoon van malafide gedrag. In bijlage 22 staat een uitgebreid overzicht van alle genomen en aangekondigde maatregelen die
toezien op de betaalbaarheid in brede zin en het tegengaan van excessief gedrag door
verhuurders.
Het effect van deze maatregelen is niet in alle gevallen direct merkbaar. Sommige
maatregelen moeten nog in werking treden, zoals de opkoopbescherming en de cap op
de WOZ-waarde in het WWS. Op de korte termijn blijft het voor mensen met een middeninkomen
dan ook lastig om een passende woning te vinden.
Onderzoeken naar reguleringsmogelijkheden
Ik heb Stec Groep en Brink gevraagd te onderzoeken wat de consequenties zijn van de
verschillende reguleringsmogelijkheden voor de vrije sector3. De onderzoeken richten zich in het bijzonder op het reguleren van het middenhuursegment,
omdat deze woningen gemiddeld gezien betaalbaar zijn voor mensen met een middeninkomen.4 Hierbij wordt onder meer gekeken naar de effecten van regulering op de investeringsbereidheid
van verhuurders. Want, alhoewel het korte termijneffect van huurprijsregulering is
dat er meer middenhuurwoningen ontstaan, heeft regulering een negatief effect op het
rendement van verhuurders van wie woningen worden gereguleerd.5 Logischerwijs zorgt dit ervoor dat het minder aantrekkelijk wordt om te investeren
in (de bouw) van middenhuurwoningen. Wanneer verhuurders ervoor kiezen om woningen
sneller uit te ponden kan dat zelfs leiden tot een afname van het aantal bestaande
middenhuurwoningen. Een kortetermijnoplossing om de betaalbaarheid te verbeteren mag
er niet toe leiden dat het aantal middenhuurwoningen op de (middel)lange termijn afneemt.
Dan wordt het probleem naar de toekomst verschoven.
Reguleringsmogelijkheden voor de middenhuur
Stec Groep heeft twee mogelijke reguleringsvarianten nader uitgewerkt: (1) het reguleren
van de aanvangshuurprijs door het WWS door te trekken, wat betekent dat de liberalisatiegrens
wordt verhoogd en (2) het reguleren van de aanvangshuurprijs op basis van de WOZ-waarde.
Tevens is gekeken naar (3) de mogelijkheid van toewijzing van woningen aan mensen
met een middeninkomen en zogenaamde «sleutelberoepen».
Brink heeft vervolgens doorgerekend wat het invoeren van de verschillende reguleringsopties
zou betekenen voor de investeringsbereidheid van verhuurders. Aanvullend op de onderzoeken
heb ik gekeken naar de juridische aspecten die in acht genomen moeten worden bij het
overwegen van regulerende maatregelen. Deze staan omschreven in bijlage 36.
Onderzochte opties voor regulering
1. Verdere regulering op basis van het woningwaarderingsstelsel
De eerste mogelijkheid voor regulering is het verhogen van de liberalisatiegrens waardoor
meer woningen dan nu bij nieuwe verhuring een maximale huurprijs krijgen op basis
van het WWS; de overige functies van de liberalisatiegrens blijven ongewijzigd.7 Het WWS is een bekend systeem voor zowel huurders als verhuurders. Stec Groep heeft
de drie varianten uitgewerkt:
A. WWS + 10 procent in de middenhuur
De middenhuursector wordt gereguleerd op basis van het WWS, waarbij een opslag van
10 procent op het puntenaantal wordt gehanteerd. Dit betekent dat de woningen met
een puntenaantal tussen de 143 en 170 punten worden gereguleerd op basis van dit systeem.
Bij 170 punten + 10 procent is de maximale huurprijs van een woning namelijk € 995,78
(prijspeil 2021).8
B. De liberalisatiegrens verhogen naar circa € 1.000,– (187 punten)
De middenhuursector wordt gereguleerd op basis van het WWS door het huidige puntenstelsel
door te trekken naar circa € 1.000. Bij 187 punten is de maximale huurprijs van een
woning € 999,71 (2021).
C. De liberalisatiegrens verhogen naar € 1.350,– (250 punten)
De vrije huursector wordt op basis van het maximumaantal WWS-punten van 250 gereguleerd.
Alleen woningen met meer dan 250 punten mogen dan bij nieuwe verhuring geliberaliseerd
worden verhuurd. Bij 250 punten is de maximale huurprijs van een woning € 1.349,84
(2021).
Verwachte effecten regulering op basis van het WWS
Stec Groep verwacht dat het reguleren van de middenhuursector of vrijehuursector door
het verhogen van de liberalisatiegrens op korte termijn bijdraagt aan de betaalbaarheid
van huishoudens met een middeninkomen. Het onderzoek laat zien dat het directe effect
op de betaalbaarheid groter is wanneer er wordt gekozen voor een verdergaande reguleringsvariant
(zie bijlage 4, tabel 1)9. Tevens verwacht Stec Groep dat deze vorm van regulering ervoor zorgt dat huurders
die het kunnen betalen eerder zullen doorstromen uit het huidige gereguleerde huursegment
naar een middenhuurwoning.
Tegelijkertijd laat het onderzoek zien dat er een sterker negatief effect op de beschikbaarheid
van woningen en de nieuwbouwproductie is wanneer wordt gekozen voor een verdergaande
reguleringsvariant. Ook heeft het structureel doorvoeren van een reguleringsmaatregel
naar verwachting een sterker negatief effect op de beschikbaarheid van (potentiële)
middenhuurwoningen dan wanneer de maatregel tijdelijk wordt ingevoerd. Stec Groep
geeft in hun rapport aan dat zij verwachten dat grootschalige gebiedsontwikkelingen
vertraging op kunnen lopen, omdat het vliegwiel dat beleggers in één keer een groot
aantal woningen afnemen (deels) wegvalt. Ook andere projecten met middenhuur worden
volgens hen bemoeilijkt. Particuliere verhuurders zullen eerder overwegen om uit te
gaan ponden. Hierbij benadrukt Stec Groep dat een tijdelijke maatregel minder effect
heeft dan een structurele maatregel.
Dit bovengeschetste beeld wordt bevestigd in de doorgerekende business cases van Brink
(box 1). Brink benadrukt dat met name variant A en variant B kunnen leiden tot strategisch
gedrag van verhuurders. Zij doelen daarmee op de prikkel die ontstaat om woningen
terug te brengen in het niet-gereguleerde segment, bijvoorbeeld door het nemen van
laagdrempelige maatregelen om meer WWS-punten te verdienen. Zo kunnen verhuurders
door renovatie of verduurzaming het aantal WWS-punten verhogen. Hoewel dit ook een
positieve uitwerking heeft voor de huurder, kan het resultaat hiervan zijn dat de
woning toch in het vrije segment verhuurd wordt. Ook Stec Groep refereert naar dit
strategische gedrag.
De onderzoekers van Brink hebben, ter illustratie, inzichtelijk gemaakt wat de consequenties
voor de grondwaarde zijn van huurprijsregulering voor een fictieve casus. Zij hebben
daarvoor de grondwaarde berekend op basis van de residuele grondwaarde-systematiek,
een gebruikelijke methode bij project- en gebiedsontwikkelingen om de grondwaarde
te bepalen. Het rekenvoorbeeld laat zien dat de grondwaarde in bouwrijpe staat, afhankelijk
van de hoogte van de huur, 30 tot 70 procent lager uitvalt door huurprijsregulering.
Als de kosten om de ruwe bouwgrond geschikt te maken voor woningbouw hoger zijn dan
de residuele grondwaarde in bouwrijpe staat, ontstaat een onrendabele top bij de grondexploitant.
Hierdoor neemt het spanningsveld rondom nieuwbouw toe als gevolg van regulering. Door
de recente ontwikkeling dat gemeenten bij gronduitgiftes actief sturen op betaalbare
woningbouw, waaronder middenhuurwoningen met verplichte exploitatietermijnen, leidt
het aanvullend nemen van regulering ertoe dat business cases van nieuwbouwwoningen
in het middenhuursegment minder snel sluitend zijn.10 Brink verwacht dat daardoor de nieuwbouwproductie van middenhuurwoningen door huurprijsregulering
op de korte termijn afneemt, omdat projecten waar mogelijk worden heroverwogen en
opnieuw dienen te worden ontworpen.
Box 1: Berekeningen effecten op de business case
De onderzoekers van Brink hebben de drie scenario’s doorgerekend. In principe zorgt
deze maatregel voor een daling van de huurprijs van woningen die boven het maximum
zitten. Dit leidt tot een lagere kasstroom, met als gevolg een daling van de marktwaarde
in verhuurde staat.11 De varianten B en C hebben eenzelfde uitwerking; de maximale huur bedraagt 100 procent
van het WWS en heeft daarmee een groter effect op de huurprijzen dan regulering op
110 procent van het WWS (variant A). De berekeningen van Brink maken inzichtelijk
dat woningen met een hogere huurprijs ten opzichte van het aantal WWS-punten met deze
vorm van regulering sterker in huurprijs worden verlaagd. Het rekenvoorbeeld laat
zien dat de huurprijs van de woning met 170 WWS-punten in Amsterdam het meeste daalt,
met als gevolg tevens de grootste daling van de marktwaarde van de woning. De huurprijs
van de woning in Heerlen wordt door geen van de varianten (A, B of C) geraakt, waardoor
ook de marktwaarde van deze woning niet daalt.
Geen van de in het onderzoek gebruikte woningen heeft meer dan 187 WWS-punten, maar
deze woningen worden wel gereguleerd wanneer gekozen wordt voor variant C. Het kwantitatieve
effect voor deze woningen acht Brink vergelijkbaar: het verschil tussen de huurprijs
zonder regulering ten opzichte van de huurprijs na regulering bepaalt de waardedaling.
Nadere berekeningen op basis van WoON2018
Door het verhogen van de liberalisatiegrens krijgen meer woningen dan nu bij nieuwe
verhuring een maximale huurprijs op basis van het WWS. Het kan echter zo zijn dat
deze woningen al onder het dan geldende maximum worden verhuurd. Voor deze woningen
zal regulering geen effect hebben, anders dan dat de betaalbaarheid ook geborgd blijft
als er sprake is van een bewonerswisseling.
In de Staat van de Woningmarkt
2021 (p. 71) heb ik, op basis van WoON2018, laten zien dat een aanzienlijk deel van de woningen in de vrije sector huurprijzen
heeft onder het maximum behorend bij het aantal WWS-punten (landelijk bijna circa 72 procent,
in het noorden circa 90 procent, in de G4 iets minder dan de helft). Het feit dat
een woning 143 of meer punten heeft, betekent dus niet automatisch dat deze in de
vrije huursector verhuurd wordt. In bijlage 512 heb ik voor elk van de reguleringsvarianten een schatting gemaakt van a) hoeveel
woningen in de betreffende WWS-puntencategorie nu al boven de huidige liberalisatiegrens worden verhuurd en dus nieuw onder de regulering
zouden komen te vallen en b) voor welk deel van die woningen de huidige huurprijs
ook al daadwerkelijk hoger ligt dan de voorgestelde maximum.
2. Regulering op basis van WOZ-waarde
Een andere mogelijkheid om te reguleren is om op basis van een percentage van de WOZ-waarde
de maximale huurprijs (op jaarbasis) van een woning te bepalen. Stec Groep heeft hierbij
drie varianten onderzocht: de maximale huurprijs (op jaarbasis) bedraagt 4, 6 of 8
procent van de WOZ-waarde. Hierbij hebben zij zich gefocust op regulering van het
middenhuursegment. De regulering geldt alleen voor woningen die na toepassing van
de regulering een huurprijs hebben tot € 1.000,–.
Wanneer gekeken wordt naar de feitelijke huur als percentage van de WOZ-waarde dan
is deze gemiddeld genomen voor alle huurwoningen in bezit van commerciële partijen
vrijwel gelijk: 5,5 procent binnen het gereguleerde bezit van de commerciële verhuurders
versus 5,6 procent binnen het geliberaliseerde bezit. Voor 65 procent van de woningen
in de vrije sector ligt de jaarlijkse huur tussen 4 en 6 procent van de WOZ-waarde.
Bij 25 procent van de woningen is de jaarlijkse huur meer dan 6 procent van de WOZ-waarde.13 Er zijn geen gegevens bekend over hoeveel procent van de woningvoorraad een jaarlijkse
huur heeft van meer dan 8 procent van de WOZ-waarde. Het is aannemelijk dat dit fors
lager is dan 25 procent. Sinds de publicatie van deze gegevens in 2018 zijn de WOZ-waarden
sneller gestegen dan de huren in de vrije sector.
Verwachte effecten regulering op basis van WOZ-waarde
Ten aanzien van de betaalbaarheid geeft het onderzoek van Stec Groep aan dat de verbetering
afhankelijk zal zijn van het gekozen WOZ-percentage en de ontwikkeling van de WOZ-waarde
op termijn. Gegeven het feit dat de gemiddelde huur op 5,5–5,6 procent van de WOZ-waarde
ligt, zou bij een WOZ-percentage van 4 procent het aanbod voor huurders in de middenhuur
op korte termijn groter kunnen worden, omdat de huurprijs ten opzichte van het huidige
niveau daalt.
De mate waarin deze regulering een bijdrage aan betaalbaarheid levert is echter sterk
afhankelijk van de woningmarktdruk. Juist in de regio’s met een lage woningmarktdruk
is de huurprijs relatief hoog in verhouding tot de WOZ-waarde. In deze gebieden is
de verwachte waardestijging namelijk lager en is er een groter risico op leegstand.
Deze regio’s ondervinden daarentegen in mindere mate problemen ten aanzien van de
betaalbaarheid en beschikbaarheid in de vrije huursector. Een landelijke cap heeft
dus het grootste marktverstorend effect in de regio’s met de minste woningmarktdruk.
Het percentage van de WOZ-waarde is eveneens bepalend voor de beschikbaarheid van
woningen. Hoe lager dit percentage hoe meer het ten koste gaat van het verdienvermogen
van de eigenaar. Tabel 2 (bijlage 4) toont deze samenhang. Vanuit dat perspectief
bezien geeft het onderzoek aan dat de relatieve aantrekkelijkheid van investeren in
middeldure huurwoningen en vrije sector huurwoningen voor een fors deel van de bestaande
eigenaren overeind blijft bij WOZ-percentages van 6 of 8 procent. Wanneer het aandeel
van de WOZ-waarde onder 4 procent komt wordt dit naar verwachting anders, omdat er
dan een fors verschil ontstaat tussen de waarde in verhuurde staat en de waarde bij
verkoop.
Tegelijkertijd is het effect ook sterk afhankelijk van de marktdruk. Zo zullen bij
een vastgesteld WOZ-percentage, woningen in gebieden met een hoge marktdruk (en daardoor
hogere WOZ-waarde) het gereguleerde middenhuursegment sneller ontstijgen. Daarom zal
regulering in gebieden met een hoge druk vooral excessen (te kleine woningen voor
te hoge bedragen) tegengaan met deze vorm van regulering. De verwachting van de onderzoekers
is dat marktpartijen zich bij huurprijsreguleringen op basis van een percentage van
de WOZ meer zullen richten op gebieden met veel marktspanning. Daarbij verwachten
zij dat projectontwikkelaars in gebieden met grote marktspanning gefocust zullen zijn
op het kleiner maken van woningen, omdat de WOZ-waarde van hele kleine woningen al
een huur van € 1.000,– tot € 1.200,– zullen opbrengen (bij een percentage van 6 tot
8 procent). Gebieden met weinig marktspanning gaan samen met een lagere WOZ-waarde.
Reguleren op basis van de WOZ-waarde zorgt ervoor dat investeren in deze gebieden
minder aantrekkelijk wordt.
Het bovengeschetste beeld wordt bevestigd in de doorgerekende business cases van Brink
(box 2). Brink maakt inzichtelijk dat door een lager percentage van de WOZ-waarde
te hanteren er op korte termijn weliswaar meer middenhuurwoningen bij zullen komen,
maar dat dit effect op middellange termijn gemitigeerd zal worden. Dit komt doordat
beleggers afwegen of het meer oplevert een woning te verhuren of deze (op termijn)
te verkopen.
Box 2: Berekeningen effecten op de business case (investeringsbereidheid)
Om inzicht te krijgen in de gevolgen van een koppeling van de WOZ-waarde aan de maximale
huurprijs, laat Brink zien dat de beleggingswaarde van huurwoningen deels wordt bepaald
door de huurprijs (per m2). Hier geldt: hoe hoger de huuropbrengst, des te hoger de beleggingswaarde.14 De hoge WOZ-waardes in regio’s waarbij de druk op de woningmarkt zeer hoog is (zoals
bijvoorbeeld in de G4), maken het mogelijk een hogere huur te vragen. Voor woningen
waarbij de WOZ-koppeling leidt tot een huurverlaging geldt dat de beleggingswaarde
van de woning daalt.
Tevens heeft Brink geredeneerd wat de mogelijke effecten voor de balanswaarden van
beleggers zijn. Zij concluderen dat, afhankelijk van welke maatregel wordt gekozen,
de impact regionaal verschillend kan uitwerken. Ervan uitgaande dat 135 duizend huurwoningen
door de regulering in haar exploitatie begrensd worden, geldt dat per procent reductie
van de marktwaarde in verhuurde staat (als gevolg van de regulering), een vermogensdaling
van circa € 400 miljoen ontstaat.15
3. Regulering gericht op mensen met een middeninkomen
De motie van de leden Grinwis en Pieter Heerma heeft mij gevraagd om specifiek te
kijken naar reguleringsvarianten die met name middeninkomens op de huurmarkt meer
bescherming én een grotere kans op betaalbare huurwoningen bieden. Stec Groep geeft
in haar rapport aan dat er middels toewijzing van de woningen geborgd kan worden dat
de woningen ook daadwerkelijk bij middeninkomens terecht komen. Sinds 2019 is het
mogelijk op basis van de wet Maatregelen middenhuur om mensen met een bepaald inkomen
voorrang te geven op schaarse middenhuurwoningen. Gemeenten kunnen hiervoor beleid
ontwikkelen via de huisvestingsverordening. Gemeente Den Haag maakt hier bijvoorbeeld
gebruik van. Van andere gemeenten begrijp ik dat zij deze maatregel inzetten bij nieuwbouwprojecten.
Stec Groep beschrijft de optie om het ook wettelijk mogelijk te maken om woningen
toe te wijzen aan mensen met zogenaamde «sleutelberoepen». Op die manier kan een stad
borgen dat de mensen die deze sleutelberoepen uitvoeren in gemakkelijker een woning
kunnen vinden in de stad waar ze werken. Stec Groep schetst op basis van buitenlandse
voorbeelden uit Duitsland en Zweden dat deze maatregel ook gecombineerd kan worden
met een stimuleringsregeling, waarmee de verhuur van middenhuurwoningen aan mensen
met een middeninkomen financieel wordt ondersteund.
De motie van het lid Bromet c.s. heeft mij verzocht om ook het Ierse model te onderzoeken.
Het Ierse model is een mogelijke variant waarmee met name de kansen voor mensen met
een middeninkomen worden verbeterd. Gemeenten worden in dit model gestimuleerd om
op eigen grond meer middenhuur te bouwen. Dit middensegment is gereguleerd; er gelden
door de overheid vastgestelde huurverhogingen, uitpondtermijnen en inkomensgrenzen.
Dit kan worden gezien als het uitbreiden van het DAEB-segment. Echter is de situatie
in Ierland niet een-op-een te vergelijken met Nederland. Het Ierse model is daarmee
ook niet direct toepasbaar op Nederland. Voor Nederland is in het besluit van de Europese
Commissie van 15 december 2009 over Nederlandse woningcorporaties (hierna: EC-besluit
van 2009) onder andere vastgelegd dat dergelijke staatssteun enkel mogelijk is voor
DAEB-woningen, met een maximale huur van € 752,33 (prijspeil 2021).16 Onder dat besluit is het realiseren van middenhuur met staatssteun daarom momenteel
niet mogelijk (wanneer dat gaat om huren vanaf € 752,33). Wijziging van het EC-besluit
van 2009 vereist een melding aan de EC en is een langjarig proces.17 In bijlage 6 ga ik uitgebreid in op het Ierse model. Ook het Zwitserse model kent
onderdelen die de betaalbaarheid van middenhuurwoningen borgen. Daarover vindt u tevens
in bijlage 6 nadere informatie18.
Conclusies op basis van de onderzoeken naar regulering
Mensen met een middeninkomen ondervinden, ondanks de al genomen maatregelen, problemen
om een huurwoning te vinden die past bij hun inkomen en hun woonwensen. De vraag om
naar regulerende maatregelen te kijken wordt steeds vaker gesteld. In dit kader heb
ik huurprijsregulering verder laten onderzoeken.
Er is gekeken naar regulering op basis van het WWS en de WOZ-waarde. Regulering op
basis van de WOZ-waarde wordt bepaald door de marktwaarde van de woning. Een landelijke
cap zou, gelet op de huidige hoge WOZ-waardes in de kraptegebieden, ervoor zorgen
dat een groot deel van de woningen daar buiten het middenhuursegment blijft vallen.
Bij regulering op basis van het WWS wordt beoogd de huurprijs te koppelen aan de kwaliteit
van de woning. Er moet dan wel gekeken worden of de huidige systematiek van het WWS
een-op-een toepasbaar is in het vrije huursegment.
De onderzoeken geven verdiepend inzicht in het complexe dilemma tussen enerzijds het
waarborgen van de betaalbaarheid van huurwoningen en anderzijds de beschikbaarheid
daarvan. Strengere regulering leidt tot een verbetering van de betaalbaarheid op korte
termijn, maar vermindert de investeringsbereidheid van beleggers en daarmee de beschikbaarheid
van woningen op de (middel)lange termijn. De wijze waarop deze afruil zich daadwerkelijk
zal manifesteren is afhankelijk van de precieze wijze van regulering. Hierbij is ook
samenhangend flankerend beleid bepalend en in hoeverre eventuele financiële gevolgen
reeds worden ondervangen door bijvoorbeeld lokale vereffening (zoals een alternatief
bouwprogramma) of inzet van bestaande financiële middelen (zoals de Woningbouwimpuls).
Nadere uitwerking is op een aantal punten nodig. Om erachter te komen hoe de uitvoering
van een regulerende maatregel eruit kan komen te zien, ga ik nu als vervolgstap botsproeven
doen. Hierbij test ik, in de praktijk en met partijen, de vormgeving van een maatregel
op een grote (G5) stad, op een middelgrote (G40) stad en op een kleinere gemeente
(op het platteland). Ik vind het belangrijk om goed te kijken naar de inkleding en
afweging van een regulerende maatregel in de praktijk. Hiermee wil ik bijvoorbeeld
testen of een dergelijke maatregel landelijk of lokaal ingevoerd moet worden en wat
de effecten daarvan zijn. Daarnaast onderzoek ik welk flankerend beleid kan of moet
worden vormgegeven. Ik wil uitwerken wat het samenspel is met de huidige en aangekondigde
maatregelen zoals de jaarlijkse maximering van de huurprijsstijging en de cap op de
WOZ-waarde in het WWS. De aanpak voor deze botsproeven werk ik uit met partijen in
het veld.
Het is daarna aan een volgend kabinet om, in overleg met uw Kamer, te kiezen of een
dergelijke maatregel moet worden ingevoerd of dat andere maatregelen passender zijn
om de positie van middeninkomens te verbeteren.
Bij de totstandkoming van de rapporten van Stec Groep en Brink zijn diverse stakeholders
betrokken. Ik heb hen de mogelijkheid gegeven op beide rapporten te reageren. De reacties
van de stakeholders heb ik integraal gebundeld in bijlage 719.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Indieners
-
Indiener
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties