Brief regering : Verslag informele bijeenkomst van klimaat- en milieuministers van 20 en 21 juli 2021 te Ljubljana, Slovenië
21 501-08 Milieuraad
Nr. 834
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN ECONOMISCHE
ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 augustus 2021
Hierbij bieden wij u, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het verslag aan van de informele
bijeenkomst van klimaat- en milieuministers van 20 en 21 juli 2021 te Ljubljana, Slovenië.
De informele bijeenkomst stond in het teken van het Fit for 55% wetgevingspakket,
de UNFCCC COP26 onderhandelingen, de Conventie inzake Biologische Diversiteit (CBD
COP15) en het rapport van de Commissie inzake het EU bestuivers initiatief.
Daarnaast ontvangt u, middels de bijlage, de kwartaalrapportage van het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat1 en wordt u, middels deze brief, geïnformeerd over een voorstel voor wijziging van
Verordening (EU) 2020/2222 over de spoorverbinding via de Kanaaltunnel welke de Commissie
op 13 juli jl. heeft gepubliceerd. Nu dit voorstel uitsluitend een procedurele aanpassing
bevat, komt deze brief in plaats van de gebruikelijke beoordeling van nieuwe Commissievoorstellen
(BNC-fiche).
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S.P.R.A. van Weyenberg
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
D. Yeşilgöz-Zegerius
I. Verslag informele bijeenkomst van klimaat- en milieuministers, 20 en 21 juli 2021
Gedachtewisseling Fit for 55% pakket
Tijdens de informele bijeenkomst van klimaat- en milieuministers vond een eerste gedachtewisseling
plaats over het Fit for 55% wetgevingspakket. Het pakket, bestaande uit 13 voorstellen,
werd op 14 juli jl. door de Europese Commissie gepubliceerd en implementeert het verhoogde
EU 2030-reductiedoel van ten minste 55% t.o.v. 19902.
De Commissie (vicevoorzitter Frans Timmermans) onderstreepte de onderlinge samenhang
van het pakket, waarbij verandering van één voorstel direct invloed heeft op andere
voorstellen. Samen moeten de voorstellen ten minste 55% reductie t.o.v. 1990, vastgelegd
in de Europese klimaatwet, bewerkstelligen. De Commissie erkende dat implementatie
niet makkelijk zal zijn en investeringen zal vergen. Hierbij werd het belang van solidariteit
(tussen generaties, lidstaten, regio’s en verschillende onderdelen van de samenleving)
benadrukt.
Het overgrote deel van de lidstaten gaf aan de ambitie en het pakket als geheel te
verwelkomen, waarbij de uitdagingen werden erkend. De lidstaten gaven aan de voorstellen
nog verder te moeten bestuderen voordat een definitieve positie ingenomen kon worden.
Ook Nederland gaf aan het pakket te verwelkomen en voorstander te zijn van een overall
architectuur waarbij alle lidstaten en sectoren bijdragen aan het doel van 55% en
de extra opgave eerlijk wordt verdeeld.
Een groot deel van de lidstaten, waaronder Nederland, was nog terughoudend over de
voorgestelde uitbreiding van het emissiehandelssysteem (ETS) naar de gebouwde omgeving
en transport. Sommige lidstaten wezen op de stijgende kosten voor huishoudens. Andere
lidstaten moesten de voorstellen nog beter bestuderen op hun implicaties. Nederland
benadrukte dat uitbreiding van het ETS niet mag leiden tot minder ambitieus Europees
bronbeleid. Volgens de Commissie is het voorstel essentieel voor het behalen van klimaatneutraliteit
in 2050 en worden de kosten voor huishoudens in het pakket voldoende gecompenseerd.
De Commissie riep lidstaten op het voorstel goed te bestuderen en niet bij voorbaat
af te wijzen.
Veel lidstaten gaven aan bezorgd te zijn over hun verhoogde nationale doelstellingen
onder de Effort Sharing Regulation (verdeling van de inspanningen in niet-ETS sectoren).
Samen met een aantal andere lidstaten pleitte Nederland bijvoorbeeld voor meer convergentie.
Met het oog op klimaatneutraliteit in 2050 zou de spreiding tussen de nationale doelen
moeten verminderen.
De lidstaten waren verdeeld over het verhogen van het moderniseringsfonds en de introductie
van een nieuw sociaal klimaatfonds. Een deel verwelkomde de additionele middelen,
maar vond ze niet voldoende voor een sociaal eerlijke transitie. Andere lidstaten,
waaronder Nederland, plaatsten vragen bij de noodzaak en aard van meer financiële
middelen, waarbij de balans tussen de klimaatopgave van lidstaten en de mate van financiële
ondersteuning daarvoor ook een aandachtspunt is.
Gedachtewisseling COP26-onderhandelingen
Tijdens de informele bijeenkomst vond daarnaast een discussie plaats over de onderhandelingen
tijdens COP26 in Glasgow in november. Er werd gesproken over wat gedaan kan worden
om COP26 tot een succes te maken.
Aankomend COP26-voorzitter, Alok Sharma uit het Verenigd Koninkrijk, lichtte de prioriteiten
toe aan de EU-lidstaten. Ten eerste moeten meer landen, met name grote uitstoters,
aangescherpte nationaal vastgestelde doelstellingen (Nationally Determined Contributions,
NDCs) en langetermijnstrategieën indienen. Ook is er volgens de voorzitter meer actie
nodig op klimaatadaptatie en zijn er meer (publiek en private) financiële middelen
nodig voor ontwikkelingslanden. Tot slot is het belangrijk dat het zogeheten Paris
Rulebook, de besluiten waarmee landen uitvoering kunnen geven aan de afspraken uit
de Overeenkomst van Parijs, wordt afgerond. De voorzitter riep de EU op bij te dragen
aan deze prioriteiten om COP26 tot een succes te maken.
De Commissie gaf aan dat de EU veel van de genoemde prioriteiten deelt en met het
Fit for 55% wetgevingspakket laat zien een koploper op klimaatgebied te zijn. De EU
zal in aanloop naar COP26 samenwerking in ambitieuze coalities opzoeken en bruggen
bouwen met achterblijvers.
De lidstaten waren over het algemeen eensgezind en onderstreepten het belang om zowel
grote uitstoters aan te sporen tot meer ambitie op het gebied van mitigatie en adaptatie,
als ontwikkelingslanden (financieel) te ondersteunen. Sommige lidstaten hebben al
extra financiële bijdragen aangekondigd. Ook benadrukten de lidstaten het belang van
het afronden van het Paris Rulebook, waaronder besluiten over de uitvoering van internationale
samenwerking, o.a. via internationale markten (Artikel 6), met oog voor behoud van
ambitie in die regels.
Ten aanzien van de gemeenschappelijke termijnen (common timeframes) van NDCs, gaf
het merendeel van de lidstaten, waaronder Nederland, aan voorstander te zijn van een
termijn van 5 jaar. Een aantal lidstaten wil een termijn van 10 jaar.
Nederland gaf aan de prioriteiten van het COP26-voorzitterschap te delen en een ambitieuze,
inclusieve en gebalanceerde uitkomst van COP26 te willen bereiken. Daarvoor moet de
EU in aanloop naar COP26 de dialoog opzoeken met andere onderhandelingspartijen, zowel
grote uitstoters als ontwikkelingslanden. Klimaatdiplomatie is hiervoor een belangrijk
instrument. Ook onderschrijft Nederland de noodzaak om adaptatie hoog op de agenda
te hebben.
Gedachtewisseling Biodiversiteit (Global Biodiversity Framework)
De tweede inhoudelijke dag van de informele bijeenkomst stond in het teken van biodiversiteit
en bestuivers. Tijdens de besprekingen over het Global Biodiversity Framework (GBF)
wisselden de lidstaten van gedachten over de voorbereidingen voor de 15e Conferentie
van Partijen bij de Conventie inzake Biologische Diversiteit (CBD COP15). De definitieve
onderhandelingen over het GBF zullen naar verwachting plaatsvinden in de tweede helft
van 2022.
De Commissie onderstreepte de noodzaak voor actie en de noodzaak om samen te bouwen
aan een ambitieus GBF. Goede financiering, op de natuur gebaseerde oplossingen en
duurzame ketens zijn hierbij essentieel. De Commissie hanteert de EU-Biodiversiteitsstrategie
(EBS)3 als uitgangspunt bij de onderhandelingen, waar veel concrete ambities in staan.
Een groot deel van de lidstaten gaf aan dat de integratie van biodiversiteit in andere
nationale kaders en doelen van belang is. Zo gaan klimaatverandering en het verlies
aan biodiversiteit hand in hand en vinden er in meerdere lidstaten discussies plaats
tussen landbouw- en natuurministers. Lidstaten moeten alert zijn op financiële stromen
die potentieel een gevaar voor biodiversiteit vormen, waarbij het integreren van financiële
doelen een mogelijkheid is. Een goede synergie tussen verschillende beleidsterreinen
is noodzakelijk gezien de sterke fragmentatie van het biodiversiteitbeleid op het
internationale speelveld. De belangrijke rol die op de natuur gebaseerde oplossingen
in deze synergie kan spelen werd door meerdere lidstaten onderstreept.
Veel lidstaten, inclusief Nederland, benadrukten dat een realistische aanpak is geboden,
waarbij financiële middelen efficiënt worden gebruikt. Financiering zal een meer geïntegreerde
plek in het GBF moeten krijgen waarbij mobilisatie van zowel publieke als private
middelen centraal staat. Hoewel initiatieven uit de private sector in de juiste richting
bewegen, is er nog veel actie nodig en zijn er additionele financiële stromen nodig.
Hierbij werd door meerdere lidstaten benadrukt dat niets doen duurder zal uitpakken
dan actie ondernemen voor zowel klimaatverandering als biodiversiteit.
De lidstaten waren het eens dat de eerste conceptversie van het GBF een goede basis
vormt voor de volgende onderhandelingen. Echter, zal er naast het versterken van de
ambitie een nieuw raamwerk opgetuigd moeten worden, waarbij naast lidstaten ook maatschappelijke
partners en bedrijven aangesloten zullen moeten worden. Nederland benadrukte de noodzaak
van een versterkt systeem van monitoring en rapportage (review mechanism), met vastgelegde
bindende doelen in het GBF. Met betrekking tot het vastleggen van bindende doelen
wordt internationaal onvoldoende steun gevonden. Wel werd er door lidstaten gesproken
over bindende rapportagevereisten, waarbij lidstaten hun verantwoordelijkheden zullen
moeten nemen bij het vaststellen van meetbare nationale doelen, contributies, monitoring
en rapportages. Ook uitten lidstaten hun steun voor een implementatiemechanisme en
een robuust systeem voor verslaglegging en revisie.
Gedachtewisseling Bestuivers
De Ministers bespraken het op 27 mei 2021 gepubliceerde voortgangsverslag over de
implementatie van het EU-bestuiversinitiatief4. De Commissie gaf een terugkoppeling over het verslag EU-bestuiversinitiatief en
een toelichting over de inzet sinds 2018 op 10 acties die samen het initiatief vormgeven
ten behoeve van het behoud en herstel van wilde bestuivers. In dit verslag wordt ook
gerefereerd aan het kritische rapport van de Europese Rekenkamer (2020) over de bescherming
van bestuivers in de EU5. De Commissie benadrukte de noodzaak voor een EU-brede ambitieuze aanpak voor bestuivers.
Alle lidstaten beaamden de noodzaak voor behoud en herstel van (wilde) bestuivers,
en uitten hun zorgen om de huidige trend. Vrijwel alle lidstaten schaarden zich achter
de conclusies van het rapport van de Europese Rekenkamer over de EU-inzet voor behoud
en herstel van bestuivers. Nederland zegde brede steun toe aan alle acties van het
EU-bestuiversinitiatief en onderstreepte het belang voor een stevig uniform kader
voor monitoring voor zowel honingbijen als voor wilde bestuivers. Het belang van goede
monitoring werd door meerdere lidstaten onderstreept. Ook werd het belang van de wetenschap
en relevant onderzoek over het gebruik van pesticiden en insecticiden benadrukt door
lidstaten, waarbij ook de frictie tussen de landbouw sector en de bescherming van
bestuivers werd besproken.
II. Voorstel spoorverbinding Kanaaltunnel
De Commissie heeft op 13 juli jl. een voorstel voor wijziging van Verordening (EU)
2020/2222 over de spoorverbinding via de Kanaaltunnel gepubliceerd6. Verordening 2020/2222 regelt de tijdelijke verlenging na 1 januari 2021 (Brexit-datum)
van de geldigheid van veiligheidscertificaten en vergunningen van in het Verenigd
Koninkrijk gevestigde spoorwegondernemingen die gebruikmaken van de Kanaaltunnel (w.o.
Eurostar). Het gaat daarbij om een verlenging tot en met 30 september 2021. Het voorliggende
voorstel voor wijziging van Verordening 2020/2222 voorziet nogmaals in een tijdelijke
verlenging van de geldigheid van deze certificaten en vergunningen (verlenging tot
en met 31 maart 2022).
De tijdelijke verlenging van de geldigheid van de certificaten en vergunningen, zoals
geregeld in verordening 2020/2222, was noodzakelijk om ongehinderde spoordiensten
via de Kanaaltunnel te kunnen waarborgen na de Brexit. In de brief van 15 december
2020 over de Brexit contingency maatregelen is uw Kamer geïnformeerd over deze tijdelijke
verlenging van de geldigheid van certificaten en vergunningen.
Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hebben ondertussen gewerkt aan twee grensoverschrijdende
overeenkomsten die een oplossing voor deze kwestie moeten bieden voor de in het Verenigd
Koninkrijk gevestigde spoorwegondernemingen. Beide overeenkomsten zullen nog niet
afgerond zijn voor het verstrijken van de termijn zoals bepaald in Verordening 2020/2222
(30 september 2021). Het voorliggende voorstel voorziet daarom nogmaals in een tijdelijke
verlenging van de geldigheid van de certificaten en vergunningen.
In lijn met de eerdere opstelling van Nederland, kan Nederland dit voorstel voor een
tijdelijke verlenging van de geldigheid van veiligheidscertificaten en vergunningen
steunen. Het waarborgen van de spoorverbinding via de Kanaaltunnel is voor Nederland
van groot belang met het oog op de continuering van de directe spoordienst Amsterdam-Londen
v.v. (Eurostar). De overeenkomsten tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk moeten
uiteindelijk zorgdragen voor het, ook door Nederland nagestreefd, uniform spoorveiligheidsregime
in de Kanaaltunnel. Ook bij de overige lidstaten kan het voorstel op brede steun rekenen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.P.R.A. van Weyenberg, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat