Brief regering : Aanpak uitvoering publiek middel in het bedrijvendomein
34 972 Algemene regels inzake het elektronisch verkeer in het publieke domein en inzake de generieke digitale infrastructuur (Wet digitale overheid)
Nr. 53 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juli 2021
Tijdens de plenaire behandeling van de Wet Digitale Overheid (hierna: WDO) op 5 februari
20201 is een aantal moties ingediend over de ontwikkeling richting een publiek-privaat
stelsel voor digitale toegang zoals beschreven in deze wet.2 In mijn brief van 12 oktober 2020 (Kamerstuk 34 972, nr. 51) heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot mijn reactie daarop,
en toegezegd u in december nader te informeren over het onderzoek dat ik heb laten
uitvoeren in het kader van de motie van het lid Van der Molen van uw Kamer.3, 4 In december heb ik u daarop laten weten dat het betreffende onderzoek weinig handelingsperspectief
bood voor de korte termijn, en daarmee aanleiding gaf om buiten de scope van het onderzoek
te bekijken wat nog mogelijk is (Kamerstuk 34 972, nr. 52). Met deze brief wil ik u over de uitkomsten informeren. Dat doe ik mede namens de
Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst.
Korte samenvatting politieke discussie
Een van de doelstellingen van de WDO is een duurzaam en integraal stelsel van toegang
voor burgers en bedrijven. In dit wetsvoorstel hebben we gekozen voor een gefaseerde
aanpak, om beheerst naar dat doel toe te kunnen groeien. Dit betekent dat in de eerste
tranche van de WDO (verwachte inwerkingtreding voorzien in 2022) private marktpartijen
voorzien in de behoefte aan inlogmiddelen voor digitale toegang tot (overheids)dienstverlening
in het bedrijvendomein, en dat de rol van de overheid daar beperkt blijft. Dit is
vergelijkbaar met de huidige situatie, waarin ondernemers betalen voor toegang tot
overheidsdienstverlening. Dit uitgangspunt is de afgelopen jaren in diverse debatten
met uw Kamer bediscussieerd. Daarbij kwamen steeds twee principiële vragen aan de
orde:
• Zou toegang tot dienstverlening met de overheid niet ook altijd via de overheid zelf
mogelijk moeten zijn, en de overheid dus ook in het bedrijvendomein voor een publiek
middel moeten zorgen, dat kan worden aangeboden naast de private inlogmiddelen?
• Zou toegang tot de overheid niet altijd kosteloos moeten zijn, vanuit de gedachte
dat eenieder onbelemmerd moet kunnen deelnemen aan de digitale samenleving en economie,
dus ook bedrijven?
Voor wat betreft een deel van het tweede vraagstuk, de kosten voor toegang tot de
overheid, heeft de Kamer een principe-uitspraak gedaan in onder andere de motie Middendorp
c.s.: het is principieel onjuist om te betalen voor het doen van belastingaangifte.5 Dit heeft geresulteerd in een tijdelijke compensatieregeling. Hierbij heb ik uw Kamer
telkens duidelijk geïnformeerd over mijn eigen standpunt in deze discussie: gratis
bestaat niet, het gebruik van een inlogmiddel voor toegang tot de overheid kost geld,
en deze kosten moeten betaald worden. In het geval van de gratis aangifte bij de Belastingdienst
komen de kosten via de compensatieregeling terecht bij de Belastingdienst en het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – via de rijksbegroting.
Motie Van der Molen
Tegen deze achtergrond heeft het Kamerlid Van der Molen een motie ingediend om te
onderzoeken op welke wijze een publiek middel kan worden verschaft als bedrijfs- en
organisatiemiddel, maar ook hoe de elD-ontwikkeling aangegrepen kan worden om een
geïntegreerd burger- en bedrijfs- en organisatiemiddel tot stand te brengen. Hierbij
schets ik u de mogelijkheden daartoe voor de lange en korte termijn, vanuit de bredere
visie op het stelsel van toegang, zoals we dat ontwikkelen onder de WDO. De motie
wil ik kort samengevat uitvoeren met de ontwikkeling van een publiek middel. Dat middel
kan op korte termijn gebruikt worden om de compensatieregeling te vervangen en de
uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst op te lossen. Op de lange termijn kan
het worden opgeschaald naar het geïntegreerd middel waarom de motie verzoekt.
Visie op het stelsel digitale toegang onder de Wet Digitale Overheid
De overheid voert beleid op het terrein van digitale toegang, vanwege het groot en
algemeen maatschappelijk belang dat iedereen in Nederland onbelemmerd moet kunnen
deelnemen aan de digitale samenleving en economie. De overheid draagt vanuit dit principe
de verantwoordelijkheid en de zorg voor een infrastructuur waarin overheidsdienstverlening
altijd toegankelijk is voor iedereen, in een stelsel waarin dit algemeen maatschappelijk
belang leidend is. De keuze voor een publiek middel in het stelsel, naast private
middelen, is hierop gebaseerd. Dit geldt voor ondernemers net zozeer als voor burgers:
zij zouden zich onder gelijke beginselen toegang moeten kunnen verschaffen tot overheidsdienstverlening.
Met de Wet Digitale Overheid komt er een einde aan het huidige onderscheid tussen
het burger- en bedrijvendomein. Het maakt plaats voor een integraal stelsel van toegang
voor burgers en bedrijven. Een eerste stap in de richting van dit streefbeeld wordt
al gezet met de eerste tranche van de WDO. Deze tranche regelt dat in het burgerdomein
naast het huidige publieke middel (DigiD) ook private inlogmiddelen toegelaten kunnen
worden. In het bedrijvendomein gaat de deur open voor andere private aanbieders, naast
het huidige eHerkenning. Dit betekent dat de publiek-private samenwerking zoals we
die nu kennen in het bedrijvendomein, zal ophouden te bestaan. De aanbieders van eHerkenning
kunnen vanaf dat moment hun dienstverlening aanbieden binnen het stelsel van toegang
onder de WDO. Ook in het burgerdomein zal het nodige veranderen; burgers hoeven niet
langer gebruik te maken van het publieke DigiD. Zij kunnen dan ook kiezen voor inlogmiddelen
van private aanbieders die de erkenningsprocedure succesvol hebben doorlopen en voldoen
aan de relevante eisen aan onder andere veiligheid, betrouwbaarheid en bescherming
van de privacy.
De tweede tranche regelt verdere integratie: er ontstaat een integraal domein voor
burgers en bedrijven. De weg is dan vrij voor het geïntegreerde burger-, bedrijfs-
en organisatiemiddel conform de motie Van der Molen verzoekt. Daarbij zal er in ieder
geval een geïntegreerd publiek middel beschikbaar zijn voor toegang tot overheidsdienstverlening.
Daarnaast streven we naar een aanbod van private geïntegreerde burger-, bedrijfs-
en organisatiemiddelen, en zullen we daarop sturen. Vanuit het oogpunt van inclusie
is het uitgangspunt daarbij: generiek waar het kan, specifiek waar het moet. Voor
de lange termijn ligt de uitvoering van de motie Van der Molen kortom in lijn met
staand beleid: deze was reeds voorzien bij regulering van de tweede tranche van de
WDO. Inwerkingtreding hiervan zal op zijn vroegst in 2024 zijn.
Oplossing voor de korte termijn
Vanuit bovenstaand plan heb ik vervolgens met mijn collega van Financiën bekeken wat
er dan mogelijk is om de betreffende motie nu al uit te voeren. Daarbij is het belangrijk
dat we beheerst, maar wel voortvarend naar de structurele situatie kunnen toegroeien.
Met name de Belastingdienst heeft baat bij snelle stappen. Dit heeft te maken met
de uitvoeringsproblematiek waarmee de dienst geconfronteerd wordt met het huidige
middel in het bedrijvendomein, en met het aflopen van de compensatieregeling. Vanuit
doelmatigheidsperspectief dient een oplossing voor de korte termijn voor te sorteren
op de structurele situatie.
Voor deze oplossing onderzoeken wij de ontwikkeling van een publiek middel voor bedrijven
op basis van een juridische grondslag in de aanstaande uitvoeringsregelgeving behorend
bij de WDO. Dit middel zal dan in eerste instantie alleen ingezet worden voor dienstverlening
van de Belastingdienst, tot de tweede tranche van de WDO van kracht wordt en het middel
breder ingezet zal worden. Het kan dan dienen als het integrale publieke burger-,
bedrijven-, en organisatiemiddel waartoe de motie verzoekt. Voordeel van deze aanpak
is dat we alle betrokken partijen in het stelsel op een beheerste manier laten toegroeien
naar de situatie zoals we die voor ogen hebben onder de tweede tranche, en dat we
op beperkte schaal ervaring kunnen opdoen met een publiek middel voor bedrijven. De
invoering van het publieke middel voor het inloggen bij de Belastingdienst vindt plaats
na het van kracht worden van de WDO.6
Ook dit geïntegreerde publieke middel is, net als de compensatieregeling, niet gratis.
In de aanloopfase naar de tweede tranche zal het middel desalniettemin voor toegang
tot de Belastingdienst kosteloos worden aangeboden. Wanneer het publieke middel onder
de tweede tranche breder wordt ingezet, voor dienstverlening door andere overheidsorganisaties
zoals het UWV en DUO, zullen gebruikers hier een redelijke vergoeding voor dienen
te betalen, conform de uitgangspunten in de WDO. De vraag rijst dan wel in hoeverre
dit zich verhoudt tot het principe dat deze vergoeding voor het inloggen bij de Belastingdienst
niet hoeft te worden betaald. Met het oog op de ruime mogelijkheden die inlogmiddelen
straks bieden, en de brede inzetbaarheid ervan, vind ik het redelijk om hiervoor ook
een vergoeding te vragen. Dit betreft echter een vraagstuk dat door een volgend kabinet
zal moeten worden geadresseerd.
We onderzoeken of we het publieke middel vanaf de tweede helft van 2022 voor het inloggen
bij de Belastingdienst beschikbaar kunnen stellen en vanaf dan de compensatieregeling
kunnen vervangen. Ik zal u tussentijds informeren over de voortgang in de voortgangsrapportages
Toegang, alsmede over de gevolgen voor het huidige stelsel in het bedrijvendomein
en de compensatieregeling. Aanpalend aan de ontwikkeling van dit publieke middel zal
ook een bron worden ontwikkeld voor registratie van bedrijven en organisaties die
niet in het Handelsregister staan en daarin ook niet kunnen worden opgenomen, zodat
ook deze organisaties over dit middel kunnen beschikken en de huidige problematiek
als gevolg van het op onderdelen ontbreken van betrouwbare brongegevens in het bedrijvendomein
integraal wordt aangepakt. Dit betreft een generieke voorziening die in eerste instantie
door de Belastingdienst zal moeten worden gerealiseerd en na eventuele overdracht
aan de Kamer van Koophandel als gezaghebbende bron in het stelsel beschikbaar komt;
dit betekent dat ook private aanbieders hiervan gebruik kunnen maken. De ontwikkeling
hiervan pak ik op in samenwerking met de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel,
en zal bezien worden in het kader van de datavisie zoals deze nu door het Ministerie
van Economische Zaken en de Kamer van Koophandel uitgewerkt wordt. Over de vervolgstappen,
waaronder de resultaten van de toetsing op haalbaarheid, zal ik u informeren in de
voortgangsrapportages Toegang.
Transitie
Met de inwerkingtreding van de WDO ontstaat een publiekrechtelijk stelsel voor erkenning
van private inlogmiddelen. Tegelijkertijd beëindigt de WDO de twee stelsels van toegang
zoals we deze nu kennen in het burger- en bedrijvendomein. Maar het is niet zo dat
deze overgang van de een op andere dag geregeld is; dit is een proces dat tijd kost
en zorgvuldige onderlinge afstemming vraagt van alle betrokken partijen. De transitie
van publiek-private samenwerking naar een publiekrechtelijk stelsel vraagt feitelijk
om mijn bijdrage vanuit twee verschillende rollen: voor de inwerkingtreding van de
WDO draag ik nog verantwoordelijkheid als deelnemer aan eHerkenning; daarna kan dat
niet meer. Dat betekent dat ik tot de inwerkingtreding van de WDO nog kan en wil meewerken
aan de transitie naar het nieuwe stelsel op een wijze die rechtdoet aan de inspanningen
die de deelnemers de afgelopen jaren aan eHerkenning hebben geleverd, en moeten gaan
leveren na de overgang naar de WDO. De afgelopen jaren hebben we samen succesvol geïnvesteerd
in de uitrol van eHerkenning-diensten voor bedrijven, waarvan zij gebruik kunnen maken
in de zekerheid dat de digitale gegevensuitwisseling veilig en betrouwbaar verloopt,
met bescherming van de privacy van de gebruikers. Er zijn inmiddels 650.000 middelen
uitgegeven, waarmee eHerkenning een belangrijke speler is en blijft in het stelsel
van toegang, voor en na de WDO. Daarom blijf ik mij de komende tijd samen met de leveranciers
inzetten voor de verdere uitrol van dit middel.
Dat neemt niet weg dat ik met de inwerkingtreding van de WDO mijn rol in eHerkenning
dien te beëindigen, zoals uit deze wet volgt.7 De Minister van BZK heeft ten aanzien van de private middelen een toetsende en controlerende
rol, en kan daarom geen bemoeienis meer hebben met een van deze middelen. Dit zal
gevolgen hebben voor de dienstverlening en de inlogmiddelen die nu binnen eHerkenning
worden aangeboden. De transitie zal beheerst moeten plaatsvinden, zodat de continuïteit
en veiligheid van de zakelijke dienstverlening met de overheid geborgd blijven, en
de inlogmiddelen onder het publiekrechtelijk stelsel kunnen worden erkend. Ik zal
de komende maanden de gesprekken hierover met de eHerkenning-leveranciers voortzetten,
zodat wij deze transitie in goed onderling overleg en zorgvuldig kunnen voorbereiden.
Ten tweede is het belangrijk dat ik de komende tijd vanuit mijn rol als verantwoordelijke
voor het stelsel dat met de inwerkingtreding van de WDO ontstaat, de nodige voorbereidingen
tref om deze transitie vloeiend te laten verlopen. Ook is het belangrijk om het nieuwe
stelsel adequaat neer te zetten. De WDO kent daarvoor een overgangstermijn van 18
maanden. Vanuit deze rol heb ik er belang bij dat er, naast een nieuw publiek middel
voor bedrijven, ook een beproefd middel voor bedrijven voor handen is. Dit geldt overigens
ook voor het burgerdomein, waar we met DigiD nu een stevig fundament hebben gelegd
voor toegang tot publieke dienstverlening. En dat ik de lessen rond normering, erkenningen
en toezicht die we de afgelopen jaren hebben getrokken uit de ontwikkeling en uitrol
van eHerkenning en DigiD, kan meenemen naar het nieuwe stelsel en daarop kan voortbouwen.
Met deze inspanningen wil ik er uiteindelijk voor zorgen dat burgers en bedrijven
zo min mogelijk merken van de overgang naar het nieuwe stelsel, waarin zij kunnen
profiteren van een breed aanbod aan inlogmiddelen, voor veilige, toegankelijke en
betrouwbare dienstverlening van de overheid, met bescherming van hun privacy en persoonsgegevens.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties