Brief regering : Fiche: Verordening inzake batterijen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3041
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 februari 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 5 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
Fiche: Mededeling Terrorismebestrijdingsagenda EU (Kamerstuk 22 112, nr. 3039)
Fiche: Mededeling «Europees klimaatpact» (Kamerstuk 22 112, nr. 3040)
Fiche: Verordening inzake batterijen
Fiche: Mededeling EU-strategie voor duurzame en slimme mobiliteit (Kamerstuk 22 112, nr. 3042)
Fiche: Richtlijn toekenning uitvoeringsbevoegdheden btw (Kamerstuk 22 112, nr. 3043)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Fiche: Verordening inzake batterijen
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake batterijen en afgedankte
batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening
(EU) 2019/1020
b) Datum ontvangst Commissiedocument
10/12/2020
c) Nr. Commissiedocument
COM (2020) 798
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal/EN/TXT/?uri=consil%3AST_13944_2020_INIT
e) Nr. impact assessment Commissie
SWD (2020) 334 final} en SWD (2020) 335 final}
f) Behandelingstraject Raad
Milieuraad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
h) Rechtsbasis
Artikel 114 VWEU
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De Commissie heeft op 10 december 2020 het voorstel voor een verordening met betrekking
tot batterijen uitgebracht als onderdeel van de Europese Green Deal1. Met het voorstel wil de Commissie geharmoniseerde producteisen voor batterijen realiseren,
een goed functionerende markt voor secundaire grondstoffen opzetten en negatieve milieueffecten
in de productie, gebruiks- en einde-levensfasen van batterijen reduceren. Om dit te
bereiken beoogt de Commissie barrières voor het functioneren van een Europese recycling
markt te adresseren, verschillen in nationale implementatie van de Batterijenrichtlijn
te verhelpen en een geharmoniseerd en stabiel regelgevend kader voor batterijen in
te stellen.
Het voorstel is in vergelijking met de huidige Batterijen Richtlijn, welke primair
gericht is op de afvalfase van batterijen, meer alomvattend van aard en gaat over
de gehele levenscyclus van verschillende typen batterijen die wereldwijd geproduceerd
worden en in de Europese Unie op de markt worden gebracht. De voornaamste inhoudelijke
punten uit het voorstel hebben betrekking op het hergebruiken van batterijen, inzameling
en recycling, regels voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV), reductie
van de koolstofvoetafdruk van batterijen, minimale prestatie en degelijkheidseisen
(waaronder levensduur), het toepassen van recyclaat, verwijderbaarheid en vervangbaarheid
van batterijen, veiligheidseisen, informatieverstrekking over milieu en veiligheidsaspecten,
maatschappelijk verantwoorde inkoop door overheidsinstanties, en gepaste zorgvuldigheid
in de waardeketen, waaronder bij winning van grondstoffen.
De verordening heeft als rechtsgrondslag artikel 114 VWEU (interne markt) in tegenstelling
tot de Batterijen Richtlijn, welke was gebaseerd op artikel 192 VWEU (milieu) en artikel
114 VWEU. De Commissie motiveert de keuze voor de interne markt grondslag met het
belang om barrières voor het functioneren van een Europese recycling markt te adresseren,
verschillen in nationale implementatie van de Batterijen Richtlijn te verhelpen, schaalvoordelen
te realiseren en een geharmoniseerd en stabiel regelgevend kader te stellen. De Commissie
meent dat de interne markt doelstellingen in dit voorstel prioriteit hebben boven
de milieuvoordelen. Hier zal het BNC-fiche nader op in gaan.
De Commissie kiest voor een verordening omdat zij van mening is dat de beoogde aan
harmonisatie van de eisen die gesteld worden aan marktpartijen in de batterijketen
hiermee beter bereikt kan worden dan door middel van een Richtlijn. De batterijen
Richtlijn heeft aldus de Commissie geleid tot een onsamenhangend regelgevend kader.
Ook stelt de Commissie dat hiermee bewerkstelligd wordt dat verplichtingen op hetzelfde
moment en op dezelfde wijze van kracht worden in alle 27 EU-lidstaten.
b) Impact assessment Commissie
Door de Commissie is een impact assessment uitgevoerd waarin opties voor de genoemde
kernmaatregelen, aanverwante sub-maatregelen en alternatieven zijn geëvalueerd. Door
de Commissie wordt ingeschat dat een aantal van de maatregelen zal leiden tot financiële
kosten, bijvoorbeeld om te kunnen voldoen aan de UPV-verplichtingen en het behalen
van de gestelde inzameldoelstellingen, maar dat dit niet zal leiden tot significante
impact op bedrijven en consumenten. Het wordt verwacht dat het voorstel zal leiden
tot een kleine toename aan administratieve lasten, met name waar het gaat om eisen
aangaande de koolstofvoetafdruk en toepassing van recyclaat. Geconcludeerd wordt echter
dat de baten van de beoogde uitkomsten zwaarder wegen dan de kosten, namelijk een
beter functionerende interne markt, lagere milieu impact en lagere sociale en milieurisico’s.
In aanvulling hierop wordt ingeschat dat het zal leiden tot hogere werkgelegenheid
in de lithium-ion batterijen productie- en recyclingsector.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De essentie van het Nederlands beleid is uiteengezet in de Nederlandse strategische
aanpak batterijen.2 Deze aanpak is erop gericht om de toename van het gebruik van batterijen in de samenleving
– in transport, energieopslag en consumentenproducten – verantwoord te laten verlopen
en de kansen ervan slim te benutten. De strategische aanpak batterijen focust op 5
thema´s: herkomst grondstoffen, inzameling en hergebruik, veiligheid, economische
perspectieven en energiediensten. Voor elk van deze thema´s zijn acties overeengekomen.
Over de voortgang ten aanzien van de strategische aanpak is de Tweede Kamer op 17 december
2020 geïnformeerd3.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet is positief over de integrale benadering van het voorstel, waarmee onder
meer milieu, sociale- en veiligheidsaspecten in de gehele batterijketen van grondstofwinning
tot recycling geadresseerd worden. Het kabinet merkt op dat het voorstel van de Commissie
een goed instrument is om op Europees niveau te komen tot geharmoniseerde duurzame
producteisen met betrekking tot batterijen, op een wijze die bijdraagt aan een goed
functionerende interne markt en de bescherming van het milieu.
Echter, vervalt met het voorstel de dubbele interne markt én milieugrondslag van de
Batterijen Richtlijn. Het kabinet onderkent het belang van het voorstel voor een goed
functionerende interne markt, maar heeft vragen bij de keuze om het voorstel niet
ook op de milieugrondslag te baseren. Volgens het kabinet zien doel en inhoud van
het voorstel in gelijke mate op versterking van de interne markt en de bescherming
van het milieu. Met name waar het gaat om de inrichting van UPV en inzameling van
batterijen op nationaal niveau signaleert het kabinet dat de keuze voor een interne
markt grondslag tot gevolg heeft dat het kabinet minder mogelijkheden heeft om op
nationaal niveau verdergaande maatregelen te treffen om het milieu te beschermen,
bijvoorbeeld door een aanvullende nationale doelstelling voor inzameling van bepaalde
typen batterijen. Voor bepalingen die op de milieugrondslag zijn gebaseerd, bestaat
de mogelijkheid om – binnen de grenzen van het VWEU – verdergaande maatregelen te
treffen. Het kabinet zal daarom bepleiten om het voorstel ook op de milieugrondslag
te baseren. Indien de rechtsgrondslag beperkt blijft tot de interne marktgrondslag,
zal het kabinet bij de onderhandelingen in de bepalingen zelf inzetten op ruimte voor
lidstaten. Dit kan uiteraard uitsluitend op onderdelen waarbij er geen of geringe
effecten zijn voor de interne markt.
Ten aanzien van de kernmaatregelen uit het voorstel is het kabinet overwegend positief
en worden de voorstellen van de Commissie verwelkomd. Wel merkt het kabinet in den
brede op dat veel eisen niet van toepassing zijn op batterijen met een capaciteit
onder de 2 kWh, waaronder batterijen in lichte voertuigen zoals e-bikes. Dit type batterijen wordt in sterk toenemende mate op de markt gebracht, en heeft
dus een toenemende impact op het milieu wanneer deze niet duurzaam worden geproduceerd
of niet goed worden ingezameld en gerecycled. Het kabinet zal daarnaast inzetten op
aanvullende duurzaamheidseisen voor deze batterijtypen.
Met het voorstel wordt toegang tot batterijdata van industriële en elektrische voertuig
(EV) batterijen verbeterd, wat een belangrijke bijdrage kan leveren aan het hergebruik
van deze batterijen. Wel heeft het kabinet vragen bij de toepasbaarheid van de eisen
aan batterijdata, waar het gaat om batterijen met uiteenlopende toepassingen en chemische
samenstellingen. Daarnaast merkt het kabinet op dat de Commissie vasthoudt aan een
verouderde meetmethodiek voor de inzameling van batterijen. Het kabinet heeft als
gevolg van deze methodiek vragen bij de haalbaarheid van de inzameldoelen voor draagbare
batterijen door producenten van 65% in 2025 en 70% in 2030 en zal inzetten op een
methodiek met een betere weergave van de daadwerkelijke inzamelprestatie. Tevens zal
het kabinet pleiten voor verduidelijking van de eisen die op hergebruik van toepassing
zijn. Ten aanzien van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) zal het
kabinet vragen om duidelijkheid over de verhouding tussen de eisen die in het voorliggende
voorstel gesteld worden aan UPV en de UPV-eisen in de Kaderrichtlijn Afvalstoffen
(Kra)4. Het kabinet zal inzetten op een optimale aansluiting bij de kaders uit de Kra. Voorts
zal het kabinet aandacht vragen voor stroomlijning tussen bestaande (inter)nationale
kaders en de Europese voorstellen op het gebied van veiligheidseisen met betrekking
tot stationaire batterijen. Ten aanzien van de toepassing van gevaarlijke stoffen
ziet het kabinet graag een verduidelijking op de wijze waarop coherentie met REACH
verordening5 op de lange termijn geborgd wordt.
Tot slot merkt het kabinet op dat problemen in de waardeketen voor mens en milieu
niet tot batterijen zijn beperkt. Het kabinet ondersteunt daarom de vaststelling in
het voorstel dat een gepaste zorgvuldigheid verplichting moet worden bekeken in het
licht van het aangekondigde bredere Commissievoorstel op sustainable corporate governance dat in 2021 wordt gepresenteerd. Het kabinet beoordeelt het voorstel als complementair
met de EU Verordening Conflictmineralen (EU 2017/821) en de EU Verordening Conflictmineralen
(2017/821). Niettemin vindt het kabinet het belangrijk dat bedrijven niet worden geconfronteerd
met verschillende eisen t.a.v. gepaste zorgvuldigheid en streeft het naar beleidscoherentie.
Dit zal een punt van aandacht zijn in de onderhandelingen.
Implicaties voor brede welvaart
De Tweede Kamer verzoekt met de Motie Van Raan (Kamerstuk 353 77, nr. 19) om bij voorstellen
voortkomend uit de Green Deal rekening te houden met welvaart in brede zin. De effecten
op de kwaliteit van leven voor de huidige generaties in Nederland zijn positief, onder
meer door de bijdrage van het voorstel aan CO2emissiereductie in de batterijketen, maar ook door de bijdrage die het levert aan
verduurzaming en waarde behoud van elektrische vervoersmiddelen. De effecten op kapitaalvoorraden
voor latere generaties, beoordeelt het kabinet positief omdat het voorstel aansluit
bij de principes van een circulaire economie waarbinnen waardevolle materialen zo
lang mogelijk behouden blijven door een lange levensduur van producten en door middel
van hoogwaardige recycling. Ook de grensoverschrijdende effecten zijn positief omdat
de
Duurzaamheidseisen uit het voorstel ook van toepassing zijn op geïmporteerde batterijen,
en omdat de eisen met betrekking tot gepaste zorgvuldigheid leiden tot een meer verantwoorde
winning van grondstoffen voor batterijen. Voor de verdeling van kosten en baten over
verschillende groepen in de samenleving zijn er geen rechtstreekse financiële gevolgen.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Lidstaten hebben het voorstel over het algemeen positief ontvangen. Wel geeft een
aantal lidstaten aan kritisch te zijn over het feit dat voor een interne markt grondslag
is gekozen in plaats van de huidige dubbele grondslag van interne markt en milieu,
omdat hiermee beredeneerd wordt dat het milieu van ondergeschikt belang is. Ten aanzien
van het instrument van een verordening geeft een aantal lidstaten aan zorgen te hebben
dat dit belemmerend zou kunnen zijn voor de invulling van nationale regelingen voor
UPV op zodanige wijze dat deze aansluiten bij het nationale stelsel.
De positie van het Europees Parlement is nog niet bekend en een rapporteur is nog
niet benoemd.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
De Commissie baseert het voorstel op artikel 114 VWEU. Op grond van artikel 114 VWEU
heeft de EU de bevoegdheid maatregelen vast te stellen inzake de onderlinge aanpassing
van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling
en de werking van de interne markt betreffen. Het kabinet beoordeelt de rechtsgrondslag
positief met een kanttekening. Het bindend vastleggen van duurzaamheidseisen aan batterijen
op Europees niveau biedt duidelijkheid en uniformiteit aan marktpartijen en draagt
bij aan een gelijk speelveld. Zodoende draagt het voorstel bij aan een goede werking
van de interne markt. Het kabinet kan zich daarom vinden in de keuze voor de interne
markt grondslag. De kanttekening ziet op het feit dat het voorstel uitsluitend is
gebaseerd op de interne markt grondslag. Volgens het kabinet ziet het voorstel in
gelijke mate op de bescherming van het milieu, bijvoorbeeld waar het gaat om de inzameling
van batterijen en eisen aan uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) op nationaal
niveau. Het kabinet zal daarom in eerste instantie bepleiten om het rechtsinstrument
ook op de milieugrondslag te baseren en daarbij aan te geven voor welke bepalingen
die grondslag geldt. Indien de rechtsgrondslag beperkt blijft tot de interne marktgrondslag,
zal het kabinet bij de onderhandelingen in de bepalingen zelf inzetten op ruimte voor
lidstaten. Dit kan uiteraard uitsluitend op onderdelen waarbij er geen of geringe
effecten zijn voor de interne markt.
b) Subsidiariteit
De beoordeling ten aanzien van de subsidiariteit van het voorstel is positief. Vanwege
het belang van een goed functionerende interne markt is het van belang dat in de hele
EU uniforme duurzaamheidseisen gesteld worden aan batterijen die op de markt worden
gebracht. Duurzaamheidseisen vaststellen op het niveau van de lidstaten zou leiden
tot een onsamenhangend regelgevend kader waardoor het functioneren van de interne
markt zou worden belemmerd. Optreden op EU-niveau is derhalve gerechtvaardigd. Vanwege
het belang van de bescherming van het milieu is het belangrijk dat in de hele EU (minimum)
voorschriften worden gesteld aan de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte
batterijen. De in de verordening voorgestelde bepalingen geven hier invulling aan.
Hier geldt eveneens dat de bescherming van het milieu door het voorschrijven van (minimum)
voorschriften beter op EU-niveau kan plaatsvinden om belemmeringen van de interne
markt te voorkomen.
c) Proportionaliteit
Het kabinet is positief over de proportionaliteit. De Commissie heeft gekozen voor
het instrument verordening. De nadruk van het voorstel ligt op het stellen van producteisen
(onder meer met betrekking tot de toepassing van recyclaat, batterijefficiëntie, koolstofvoetafdruk)
aan batterijen. Het kabinet is van mening dat het instrument verordening hier een
geschikt instrument voor is met name om de beoogde uniformiteit van de regelgeving
te waarborgen. Het kabinet heeft wel vragen bij de keuze voor het instrument verordening
bij bepalingen over de UPV voor batterijen, omdat het voorstel de lidstaten in dit
kader verplicht tot het opstellen van diverse nationale maatregelen. Het kabinet hecht
eraan dat bepalingen van een verordening rechtstreeks kunnen werken en dat toezichthouders
hier rechtstreeks op kunnen handhaven. De inzet van het kabinet is ook dat lidstaten
voldoende tijd krijgen nationale maatregelen te nemen voordat de verordening rechtstreeks
toepasselijk wordt.
Afgezien van het bovengenoemd punt biedt het voorstel de juiste maatregelen voor het
beoogde doel van het leveren van een verbetering van de duurzaamheid van batterijen,
tegen kosten (zoals uiteengezet onder 5) die betrekkelijk laag zijn in verhouding
tot de aanzienlijke voordelen die het oplevert voor het milieu en de energietransitie.
Ook inhoudelijk gaat het voorstel op de meeste punten niet niet verder dan noodzakelijk
en is het geschikt om de doelstelling te bereiken. Wel heeft het kabinet met oog op
administratieve lasten vragen bij de proportionaliteit van de maatregelen voor het
maatschappelijk inkopen van batterijen en een aantal producteisen (t.a.v. batterijdata
en prestatie-eisen) voor industriële batterijen. Het kabinet is van mening dat deze
lasten in verhouding moeten staan tot het te bereiken milieuvoordeel.
5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten
a) Consequenties EU-begroting
Het kabinet verwacht geen grote consequenties voor de EU-begroting. De Commissie geeft
aan kosten te verwachten in de vorm van personele capaciteit en financiering voor
de aankoop van gegevens en diensten. Het gaat om 10,7 miljoen aan kosten bij DG GROW
(onder meer onderzoekskosten, administratieve regelingen, IT-ontwikkelingskosten),
7,25 miljoen Euro bij DG ENV (onder meer ter financiering inzet van het Europees agentschap
voor chemicaliën en het Joint Research Centre van de Commissie) en 3,075 miljoen aan personele kosten bij DG ENV, GROW en EUROSTAT.
De Commissie geeft aan dat de informatie in het financieel memorandum verenigbaar
is met het voorstel voor een het MFK na 2020. Het kabinet is van mening dat de eventueel
benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële
kaders van het MFK 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling
van de jaarbegroting. Aangezien uit de financiële bijlage niet blijkt hoe deze middelen
worden gedekt, betekent dat dat het kabinet inzet op financiering door middel van
herschikking op de begroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale
overheden
Producteisen met betrekking tot de CO2voetafdruk van batterijen, toepassing van recyclaat en gepaste zorgvuldigheid m.b.t.
de winning van primaire grondstoffen zullen in opdracht van producenten geverifieerd
worden via genotificeerde conformiteitsbeoordelingsinstanties. De financiële consequenties
voor de rijksoverheid zijn in dit kader beperkt tot de beoordeling en notificatie
van deze instanties.
Toezicht op het afvalbeheer van batterijen zal op nationaal niveau moeten plaatsvinden
door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Deze taak wordt al uitgevoerd in
het kader van het huidige toezicht op de naleving van verplichtingen die voortvloeien
uit de huidige Batterijen Richtlijn. De verordening brengt uitgebreidere verplichtingen
met zich mee, wat aanvullende personele capaciteit zal vragen om op de naleving toe
te zien. Dit zal bezien moeten worden in het totaal van opgaven binnen de ILT.
Eventuele nationale budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/de
beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.
Er zijn geen financiële consequenties voorzien voor medeoverheden.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Door de Commissie zijn in het impact assessment per voorgestelde maatregel de economische effecten uiteengezet. Er zijn consequenties
voor het Nederlandse bedrijfsleven dat in de batterijenketen actief is. Nederland
kent vooral activiteit aan het begin (innovatie van nieuwe batterijconcepten) en einde
(integratie van cellen in modules of pakketten en in eindproducten, en hergebruik)
van de keten. Producenten van batterijcellen zijn in Nederland nauwelijks aanwezig
en Nederland heeft hier ook geen sterke uitgangspositie voor 6. Toch brengen ook Nederlandse partijen batterijen en accu’s op de markt, als importeur
of bijvoorbeeld als onderdeel van e-bikes of kleinschalige in-house-productie van accu’s bij heavy duty vervoer. Voor deze bedrijven zal sprake zijn van een zekere mate van extra administratieve
lasten en gepaarde kosten vanwege de nieuwe rapportageverplichtingen. Ook is het mogelijk
dat batterijen duurder worden vanwege de UPV, waarbij de extra kosten die producenten
van batterijen maken om te voldoen aan de inzameldoelstellingen worden doorberekend
aan de consument. De Commissie schat in dat deze kosten vrij beperkt zijn (tussen
de 1.24 en 1.43 Euro per capita per jaar) en dat de kosten deels worden gecompenseerd
door de baten (inkomsten vanuit gerecyclede materialen) alhoewel deze inschattingen
wel omgeven zijn met onzekerheid. Gegeven de onzekerheid rond deze schattingen classificeert
het kabinet de economische impact als proportioneel en verwelkomt het kabinet de extra
impuls voor innovatie in recycling en disruptieve batterijconcepten die de verordening
zal realiseren. Uit het impact assessment komt naar voren dat de verordening geen
significante impact heeft op de productiekosten van batterijen.
d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden,
bedrijfsleven en burger
Door de Commissie zijn in het impact assessment per voorgestelde maatregel de administratieve
lasten uiteengezet, waarvan de voor Nederland belangrijkste punten hier zijn uitgelicht.
Verplichtingen ten aanzien van het maatschappelijk verantwoord inkopen leiden tot
lastenverzwaring voor de rijksoverheid en decentrale overheden. Verplichtingen ten
aanzien van productontwerp, gepaste zorgvuldigheid en materiaalsamenstelling van batterijen
leiden tot lastenverzwaring voor batterijproducenten. In Nederland zijn dergelijke
bedrijven nauwelijks gevestigd, al zal een deel van de verplichtingen wel van toepassing
zijn op bedrijfsmatige importeurs en Nederlandse bedrijven die gebruikte EV-batterijen
geschikt maken voor hergebruik en bedrijven die batterijen als onderdeel van e-bikes of kleinschalige in-house-productie van accu’s bij heavy duty vervoer op de markt brengen. De toetsing op conformiteit aan de gestelde producteisen
aan batterijen die op de markt worden gebracht geschiedt door middel van genotificeerde
instanties. In min of meer vergelijkbare producten zoals consumentenelektronica wordt
volstaan met meer lastenluwe eigenverklaringen m.b.t. de conformiteit van de producent
of importeur. Het kabinet zal met oog op de administratieve lasten vragen naar de
overwegingen om in dit geval te kiezen voor toetsing door middel van genotificeerde
instanties. Ook heeft het kabinet vragen over de regeldruk als gevolg van de producteisen
voor industriële batterijen boven de 2 kWh omdat deze qua vorm en toepassingen sterk
uiteenlopen. Verplichtingen ten aanzien van UPV leiden tot lasten (en aanverwante
kosten) voor bedrijven die in aard vergelijkbaar zijn met de huidige verplichtingen
die volgen uit de Batterijenrichtlijn. Wel zullen deze lasten in beperkte mate toenemen,
onder meer door aanvullende verplichtingen die gesteld worden voor rapportage en inzameling
van batterijen en de verbreding van de typen batterijen waarop deze verplichtingen
van toepassing zijn. Producenten kunnen de lasten minimaliseren door gezamenlijk uitvoering
te geven aan de UPV-verplichtingen. Ook zal het toezicht op de UPV-verplichting tot
lastenverzwaring voor de rijksoverheid leiden zoals nader uiteengezet onder 7. Het
kabinet steunt de aanvullende verplichtingen voor inzamelingen en verbreding van de
typen batterijen in verband met het hierbij te behalen milieuvoordeel. Het kabinet
zal erop inzetten om de gevolgen voor de regeldruk in de uitvoering zo minimaal mogelijk
te houden. Alles overwegend vindt het kabinet de (beperkte) lastenverzwaring acceptabel
gelet op de beoogde doelen. Wel zal het kabinet met oog op het minimaliseren van lasten
aandacht vragen voor de termijnen waarbinnen diverse maatregelen van kracht worden,
waarbij het kabinet zal inzetten op termijnen die voldoende tijd geven aan marktpartijen
en overheidsinstanties om aan de gestelde eisen te kunnen voldoen.
e) Gevolgen voor concurrentiekracht
De Commissie voorziet positieve effecten voor het concurrentievermogen van de Europese
batterijensector. Door het beter laten functioneren van de interne markt t.a.v. batterijen
beoogt de Commissie investeringszekerheid te bieden voor de opbouw van productie-
en reyclingcapaciteit in Europa. Door uniforme eisen stellen aan batterijen die in
de EU op de markt worden gebracht wordt bovendien een gelijk speelveld gecreeerd voor
producenten, importeurs en andere marktpartijen. Het kabinet is het daarmee eens.
Ook voorziet het kabinet positieve effecten voor Nederlandse bedrijvigheid m.b.t.
batterijen zoals genoemd onder c (financiële consequenties).
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het betreft een voorstel voor een verordening. Verordeningen zijn direct toepasselijk
en hoeven niet in nationale wetgeving te worden omgezet, maar de toepassing ervan
moet wel tijdig verzekerd worden. De Regeling beheer batterijen en accu’s 2008 en
het Besluit beheer batterijen en accu’s 2008 komen met de inwerkingtreding van de
verordening te vervallen. Wel is het zo dat het voorstel diverse implementatieverplichtingen
voor de lidstaten bevat. Zo zullen ter uitvoering van de bepalingen met betrekking
tot UPV nationale regels moeten worden opgesteld. Het kabinet zal pleiten voor een
inwerkingtredingstermijn waarbinnen deze maatregelen redelijkerwijs getroffen kunnen
worden.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel geeft de Commissie circa 40 bevoegdheden voor uitvoeringshandelingen
en gedelegeerde handelingen.
• Artikel 6: De Commissie kan per gedelegeerde handeling restricties op het gebruik
van gevaarlijke stoffen aanpassen en instellen.
• Artikel 7: Het per uitvoeringshandeling vastleggen van het format voor de declaratie
van de CO2 voetafdruk van batterijen en het format voor etikettering van de CO2 voetafdruk prestatieklassen van EV-batterijen. Ook kan de Commissie de informatievereisten
t.a.v. de CO2 voetafdruk per gedelegeerde handeling aanpassen. Voor 31 december 2024 komt de Commissie
met een gedelegeerde handeling om de CO2 voetafdruk prestatieklassen vast te leggen, in 2026 met een gelegeerde handeling
om maximum CO2 voetafdruk vast te leggen.
• Artikel 8: uiterlijk 31 december 2025 stelt de Commissie een uitvoeringshandeling
vast met de methode voor de berekening en verificatie van de hoeveelheid recycled content in batterijen. Indien nodig komt de Commissie 31 december 2027 met een amendement
op de minimale recycled content verplichtingen (gedelegeerde handeling).
• Artikel 9: uiterlijk 31 december 2025 stelt de Commissie een gedelegeerde handeling
vast met minimumwaarden voor de prestatie en levensduur van draagbare batterijen.
De Commissie heeft bevoegdheid om met gedelegeerde handelingen deze minimumwaarden
aan te passen in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang.
• Artikel 10: uiterlijk 31 december 2024 stelt de Commissie een gedelegeerde handeling
vast met minimumwaarden voor prestatie en levensduur van oplaadbare industriële batterijen
met een capaciteit van ten minste 2 kWh.
• Artikel 12: De Commissie heeft de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen aan te nemen
om de veiligheidsparameters waar stationaire batterij-energiepopslag systemen aan
moeten voldoen te wijzigen in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang.
• Artikel 13: uiterlijk 31 december 2025 stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast
ter vastlegging van geharmoniseerde specificaties voor de etikettering van batterijen.
• Artikel 16: De Commissie heeft de bevoegdheid uitvoeringshandelingen vast te stellen
die gemeenschappelijke specificaties vastleggen voor de artikelen 9 (prestate en degelijkheidseisen
draagbare batterijen), 10 (prestate en degelijkheidseisen voor industriële en EV-batterijen),
12 (veiligheid stationaire batterijsystemen) en 13 (etikettering), artikel 59, lid
5, punt a (bewijs van functionaliteit van hergebruikte batterijen), of de in artikel
15, lid 2, bedoelde tests op conformiteit van batterijen met producteisen. Hier kan
onder meer sprake van zijn indien gevraagde geharmoniseerde normen te lang op zich
laten wachten, of indien de commissie van mening is dat de betreffende geharmoniseerde
normen ontoereikend zijn.
• Artikel 17: De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om additionele
verificatie stappen in conformity assessment modules te introduceren of om deze modules te vervangen n.a.v. nieuwe eisen aan batterijen.
• Artikel 32: Wanneer de Commissie vaststelt dat een genotificeerde instantie niet meer
aan de vereisten van de notificatie voldoet, zal de Commissie per uitvoeringshandeling
met een raadplegingsprocedure het notificerende gezag verzoeken om sancties te stellen.
• Artikel 39: De Commissie kan per gedelegeerde handeling de lijst met ruwe grondstoffen
en risico categorieën in Annex X aanpassen aan wetenschappelijke en technische vooruitgang,
en de verplichtingen van marktpartijen uit dit artikel aanpassen in het licht van
wijzigingen Vo 2017/821 en OESO-richtsnoeren.
• Artikel 47: De Commissie kan ter voorkoming van verstoring van de interne markt per
uitvoeringshandeling criteria vastleggen voor de toepassing van tariefdifferentiatie
van afvalbeheerbijdragen.
• Artikel 55: De Commissie heeft de bevoegdheid om met gedelegeerde handelingen de berekeningsmethodiek
van de inzamelprestatie van draagbare batterijen te wijzigen.
• Artikel 56: De Commissie heeft de bevoegdheid om per gedelegeerde handeling de recycling
vereisten aan te passen i.v.m. technische en wetenschappelijke vooruitgang in het
afvalbeheer.
• Artikel 57: De Commissie zal uiterlijk 31 december 2023 een uitvoeringshandeling vaststellen
met nadere regels voor de berekening en verificatie van recycling efficiëntie en terugwinning
van materialen. De Commissie heeft bevoegdheid om per gedelegeerde handeling de minimumvereisten
aan te passen i.v.m. technische en wetenschappelijke vooruitgang in het afvalbeheer.
• Artikel 58: De Commissie heeft bevoegdheid een gedelegeerde handeling vast te stellen
over criteria voor de beoordeling van gelijkwaardige voorwaarden voorverwerking en
recycling van batterijen buiten de EU.
• Artikel 59: De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen ter vastlegging van gedetailleerde
technische eisen waar batterijen aan moeten voldoen om geen afval meer te zijn en
eisen aan de data en methode voor het inschatten van de state of health van batterijen.
• Artikel 62: De Commissie stelt uiterlijk 31 december 2023 uitvoeringshandelingen vast
over de formats voor de rapportage door Nederland aan de Commissie over het aantal
op de markt gebrachte en ingezamelde batterijen en de recyclingefficiëntie, en over
de verificatiemethoden en operationele omstandigheden daarvan.
• Artikel 64: Uiterlijk 31 december 2024 stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast
t.a.v. het elektronisch uitwisselsysteem van batterijinformatie ter vaststelling van
de architectuur van het systeem, het format waarin benodigde data beschikbaar wordt
gesteld en de regels voor het gebruik van het systeem.
• Artikel 65: De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking
tot regels over het raadplegen, delen, beheren, verkennen, publiceren en hergebruiken
van de via het batterijenpaspoort toegankelijke informatie en gegevens.
• Artikel 67: In het geval van bezwaar tegen corrigerende maatregelen van een lidstaat
wegens non-conformiteit kan de Commissie na overleg aan de hand van een evaluatie
besluiten met een uitvoeringshandeling of de nationale maatregel gerechtvaardigd is
of niet.
• Artikel 68: In het geval van nationale maatregelen tegen batterijen die wel voldoen
aan de verplichtingen uit de verordening maar toch een risico (milieu, veiligheid,
gezondheid) vormen, zal de Commissie na overleg en een beoordeling een uitvoeringshandeling
vaststellen waarin is bepaald of de nationale maatregel gerechtvaardigd is.
• Artikel 70: De Commissie stelt uiterlijk 31 december 2026 gedelegeerde handelingen
vast om de verordening aan te vullen met minimale verplichte criteria of streefdoelen
voor groene overheidsopdrachten.
• Artikel 72: De Commissie kan met uitvoeringshandelingen eisen stellen aan due diligence schemes en aanverwante informatievereisten.
Voor wat betreft de gedelegeerde handelingen worden er geen essentiële onderwerpen
van de verordening geregeld. De toekenning van een delegatiebevoegdheid is daarmee
mogelijk. Daarnaast ligt de keuze voor de gedelegeerde handelingen in bovengenoemde
artikelen voor de hand, aangezien het gaat om bevoegdheden om de verordening aan te
vullen of te wijzigen (het betreft voornamelijk wijzigingen van bijlagen van de batterijenverordening).
De toekenning van deze bevoegdheden is in de ogen van het kabinet wenselijk vanwege
de flexibiliteit die dit biedt, onder meer bij het aanpassen van de minimale recycled content verplichtingen en het stellen van minimumwaarden voor de prestatie en levensduur
van draagbare batterijen.
Voor wat betreft de toekenning van uitvoeringsbevoegdheden (artikel 7, 8, 13, 16,
32, 47, 57, 59, 62, 64, 65, 67, 68 en 72) kan het kabinet zich vinden in de toekenning
van deze uitvoeringsbevoegdheden. De uitvoeringsbevoegdheden regelen geen essentiële
onderdelen van de verordening. Daarnaast ligt de keuze voor uitvoeringshandelingen
voor de hand aangezien de handelingen gericht zijn op eenvormige uitvoering van de
verordening.
Voor wat betreft de keuze voor de procedure voor vaststelling van de uitvoeringshandelingen
wordt gekozen voor de onderzoeksprocedure voor artikelen 7 lid 1 en lid 2 sub b, artikel
8 lid 1, artikel 13 lid 7, artikel 16 lid 1, artikel 47 lid 12, artikel 57 lid 4,
artikel 59 lid 8, artikel 62 lid 5, artikel 64 lid 5, artikel 65 lid 7, artikel 67
lid 1, artikel 68 lid 4 en artikel 72 lid 2 en lid 7.
Voor wat betreft artikel 32 lid 4, wordt gekozen voor de raadplegingsprocedure. Het
kabinet kan gelet op artikel 2 lid 2 van verordening 182/2011 zich vinden in de keuze
voor de onderzoeksprocedure in de genoemde artikelen gelet op het feit dat de uitvoeringshandelingen
betrekking hebben op het milieu, maar ook omdat de handelingen, bijvoorbeeld met betrekking
tot het format voor het etiketteren van batterijen, gepaard kan gaan met regeldruk
voor bedrijven over het aanleveren van gegevens. In artikel 32 lid 4 wordt gekozen
voor de raadplegingsprocedure. Het kabinet kan dit volgen, gelet op artikel 2 lid
3 van verordening 182/2011. Deze uitvoeringhandeling heeft geen betrekking op het
milieu, maar het voldoen van instanties aan aanmeldingseisen en de bekwaamheid van
deze instanties.
Ten aanzien van enkele gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden zet het kabinet kanttekeningen
bij de afbakening daarvan. Ten aanzien van artikel 32 lid 4 zal het kabinet inzetten
op nadere verduidelijking in welke gevallen de Commissie notificerende instanties
zal verzoeken om corrigerende maatregelen te nemen. Ten aanzien van de bevoegdheid
in artikel 16 om uitvoeringshandelingen vast te stellen is het kabinet van mening
dat deze niet concreet genoeg is omschreven, waardoor niet duidelijk is wanneer de
Commissie tot actie over gaat. Het kabinet zal inzetten op verduidelijking. Ten aanzien
van artikel 55 zal het kabinet pleiten voor nadere afbakening van de delegatiebevoegdheid,
zodat aanpassingen van de berekeningsmethodiek specifiek betrekking moeten hebben
op een meer accurate afspiegeling van de inzamelprestatie. Het kabinet zal inzetten
op een duidelijke afbakening van de voorgestelde bevoegdheden.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2022. Het kabinet heeft vragen bij de haalbaarheid
van deze datum met oog op de tijd die nodig is voor implementatieverplichtingen voor
de lidstaten. Met oog op het minimaliseren van lasten zal het kabinet aandacht vragen
voor de termijnen waarbinnen diverse maatregelen van kracht worden, waarbij het kabinet
zal inzetten op termijnen die voldoende tijd geven aan marktpartijen en overheidsinstanties
om aan de gestelde eisen te kunnen voldoen.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie zal voor 31 december 2030 ter evaluatie van de verordening een rapport
opstellen over de toepassing van de verordening en de impact op het milieu en het
functioneren van de interne markt. Hierbij zal in het bijzonder ingegaan worden op
duurzaamheid en veiligheidsvereisten, etikettering en informatieverplichtingen, gepaste
zorgvuldigheid, en maatregelen t.a.v. de einde-levensfase van batterijen. Het kabinet
is hier voorstander van.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
De ILT zal in samenwerking met Rijkswaterstaat moeten toezien op verplichtingen van
marktpartijen, met name producenten en producentenorganisaties, ten aanzien van de
einde-levensfase van batterijen, waaronder inzameling, verwerking, recycling en repurposing. Deze taken worden grotendeels al uitgevoerd ten gevolge van de Batterijenrichtlijn,
maar zullen moeten worden uitgebreid om op nieuwe verplichtingen uit de verordening
toe te zien. Om naleving van verplichtingen die volgen uit de UPV te monitoren zal
een register opgezet en bijgehouden moeten worden waarin producenten en importeurs
zich moeten registreren en informatie moeten verstrekken over de naleving van verplichtingen
die volgen uit de verordening. Op basis van deze informatie zal de melding door het
bevoegd gezag beoordeeld en geautoriseerd moeten worden. Het opzetten van dit register
zal incidentele lasten met zich mee brengen maar zal op de lange termijn leiden tot
relatieve lastenverlichting. Waar het gaat om naleving van producteisen zal toezicht
in eerste instantie plaatsvinden door genotificeerde conformiteitsbeoordelingsinstanties
waardoor implicaties voor de uitvoering en handhaving door de rijksoverheid beperk
zijn. Voor de notificatie van conformiteitsbeoordelingsinstanties moet een autoriteit
worden aangewezen. Het kabinet zal de implicaties voor de uitvoering en handhaving
nader inventariseren en op basis hiervan aandacht besteden aan de handhaafbaarheid
van de voorgestelde verplichtingen. In aanvulling op de verplichtingen van producenten
zullen ook marktpartijen die batterijen verwerken hierover aan de ILT moeten rapporteren.
Ook zullen marktpartijen die industriële, automotive en EV-batterijen inzamelen hierover aan de ILT moeten rapporteren. Het kabinet heeft
vragen over de rapportageverplichtingen over het afvalbeheer door andere marktpartijen
dan producenten en producentenorganisaties. Ook dit zal een intensivering met zich
meebrengen in het toezicht ten opzichte van het toezicht op de huidige UPV voor batterijen.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
De implicaties voor ontwikkelingslanden worden ingeschat als positief. De eisen met
betrekking tot gepaste zorgvuldigheid moeten eraan bijdragen dat grondstoffen voor
batterijen buiten de EU op sociale en milieuverantwoorde wijze gewonnen worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken