Brief regering : De verbreding en verbetering van de energiebesparingsplicht
30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid
Nr. 738 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 december 2020
Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, over de verbreding van de energiebesparingsplicht met CO2-reductie, zoals in het Klimaatakkoord is afgesproken. De doelen van het Klimaatakkoord
zijn geformuleerd als CO2-reductiedoelen. Energiebesparing is een belangrijk middel om die doelen te behalen.
Om die reden wordt de huidige energiebesparingsplicht gecontinueerd en aangevuld met
de verplichting voor bedrijven om ook andere CO2-reducerende maatregelen te nemen waarvan de terugverdientijd binnen de vijf jaar
valt. De verbrede energiebesparingsplicht bepaalt hiermee welke CO2-reducerende maatregelen bedrijven en instellingen minimaal moeten nemen.
Over de verbreding van de energiebesparingsplicht met CO2-reductie is de afgelopen periode uitgebreid overlegd met het bedrijfsleven en de
bevoegde gezagen1. De conclusie op basis van dit overleg is dat het huidige systeem van de energiebesparingsplicht
over het algemeen goed werkt en dat we dit willen behouden. De uitgangspunten van
de energiebesparingsplicht blijven ongewijzigd: de terugverdientijd en de bijbehorende
berekeningsmethode, de Erkende Maatregelenlijsten, de informatieplicht en de ondergrens
van de doelgroep. Wel zijn er mogelijkheden tot verbetering, waaronder de verbreding
met CO2, en zijn er enkele wijzigingen nodig als gevolg van de inpassing in het stelsel van
de Omgevingswet. De voorgestelde wijzigingen zorgen voor een toekomstbestendige besparingsplicht
in relatie tot de CO2-reductiedoelstellingen, meer energiebesparing, een betere uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
en minder administratieve lasten voor bedrijven. Ik ben voornemens om de verbrede
energiebesparingsplicht uiterlijk 1 januari 2023 in werking te laten treden en zal
te zijner tijd de benodigde regelgeving aan uw Kamer aanbieden.
Hieronder licht ik eerst kort de energiebesparingsplicht toe zoals deze nu geldt.
Vervolgens geef ik aan op welke wijze de besparingsplicht wordt verbreed en verbeterd.
Hierbij besteed ik specifiek aandacht aan de uitvoering en handhaafbaarheid, de administratieve
lasten, de Omgevingswet en de relatie met ander beleid. Daarna ga ik in op de motie
van het lid Van der Lee2 (onderzoeken naar het opleggen van energiebesparingsverplichtingen aan ETS-bedrijven)
en de motie van de leden Van der Lee en Sienot3(welke maatregelen met een terugverdientijd van zeven in plaats van vijf jaar onder
de plicht zouden vallen). Ik sluit af met conclusies en het vervolgproces.
Huidige energiebesparingsplicht
Volgens de Klimaat- en Energieverkenning 20204 bedraagt het besparingseffect van de energiebesparingsplicht bijna 7 petajoule energie
in 2020 en circa 22 petajoule energie in 2030 (17–24 petajoule). In deze prognose
zijn de voorgenomen wijzigingen nog niet meegenomen. De energiebesparingsplicht5 verplicht bedrijven en instellingen (hierna: bedrijven) om alle energiebesparende
maatregelen voor gebouwen en processen te nemen die zichzelf in vijf jaar of minder
terugverdienen. Bedrijven hebben een energiebesparingsplicht wanneer ze een energieverbruik
hebben vanaf 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas(equivalent) per jaar. Bedrijven zijn uitgezonderd als zij een milieuvergunning
hebben, deelnemen aan het Europese emissiehandelsysteem (ETS-bedrijven) of meedoen
aan het CO2-vereveningssysteem van de glastuinbouw. De doelgroep betreft ongeveer 90.000 bedrijfsvestigingen.
De energiebesparingsplicht gaat om maatregelen die het eigen verbruik van gas, elektriciteit
en warmte verminderen. Aanpassingen op het gebied van mobiliteit, de keten en eigen
opwek of inkoop van duurzame energie worden in de energiebesparingsplicht niet meegenomen
als energiebesparende maatregelen, omdat dit geen efficiëntieverbetering binnen het
bedrijf betreft.
Om de uitvoerbaarheid en de naleving van de energiebesparingsplicht te verbeteren
zijn er Erkende Maatregelenlijsten6 voor de meeste bedrijfstakken opgesteld en is in 2019 de informatieplicht energiebesparing7 ingevoerd. Met de informatieplicht is het voor bedrijven duidelijker geworden welke
maatregelen zij moeten treffen en is voor het bevoegd gezag informatiegestuurd toezicht
mogelijk. Op de Erkende Maatregelenlijsten staan de technische maatregelen per bedrijfstak
waarmee de meeste bedrijven kunnen voldoen aan de energiebesparingsplicht. Wanneer
een bedrijf alle toepasselijke8 maatregelen van de relevante Erkende Maatregelenlijsten neemt en daarover rapporteert
door middel van de informatieplicht, voldoet het bedrijf aan de energiebesparings-
en informatieplicht.
Wanneer er geen Erkende Maatregelenlijst beschikbaar is of een bedrijf ervoor kiest
om de lijst niet te gebruiken9, moet het bedrijf zelf alle toepasselijke maatregelen met een terugverdientijd van
vijf jaar of minder voor zijn bedrijf bepalen. Bij bedrijven met een energieverbruik
vanaf 200.000 kWh of 75.000 m3aardgas(equivalent) per jaar kan het bevoegd gezag hiervoor een energiebesparingsonderzoek
eisen, mits daar aanleiding toe bestaat.
Verbreden besparingsplicht met CO2-reductie
De energiebesparingsplicht wordt verbreed met de verplichting om – naast energiebesparende
maatregelen – ook andere CO2-reducerende maatregelen te nemen waarvan de terugverdientijd binnen de vijf jaar
valt. Hierbij wordt – net als bij andere erkende maatregelen – rekening gehouden met
een aantal randvoorwaarden, zoals de potentie voor CO2-reductie, de technische en economische randvoorwaarden en andere regelgeving (bijvoorbeeld
veiligheid).
Daarnaast worden zonnepanelen alleen op daken en op ongebruikte oppervlakken in de
gebouwde omgeving verplicht gesteld. Dit is in overeenstemming met de uitgangspunten
van de Zonneladder 201910 en voorkomt concurrentie met grond bestemd voor de natuur en landbouwgrond. In de
berekening van de terugverdientijd wordt eigen hernieuwbare opwek opgenomen als de
vermeden kosten voor inkoop van gas, warmte of elektriciteit (tot maximaal het eigen
verbruik11). De inkomsten van het terug leveren van overschotten worden niet meegerekend12.
Maatregelen worden alleen verplicht gesteld als deze daadwerkelijk CO2 reduceren. Bij de overstap op bijvoorbeeld elektriciteit speelt mee in hoeverre de
elektriciteit duurzaam wordt opgewekt (op landelijk niveau). Indien het fossiele deel
in de energiemix groot is, zal de CO2-uitstoot als gevolg van elektrificatie toenemen. Wanneer er twijfel bestaat of een
bepaalde maatregel CO2 reduceert, zal dit worden gecontroleerd voordat deze verplicht wordt.
Verbeteren van de besparingsplicht
Met enkele aanvullingen op de energiebesparingsplicht kan er meer energiebesparing
worden gerealiseerd. Ten eerste wordt de verplichting tot het doen van doelmatig beheer
en onderhoud, ofwel DBO-maatregelen, duidelijker opgenomen in de energiebesparingsplicht.
Technische maatregelen13 behalen namelijk hun besparingspotentieel vaak alleen met de juiste instellingen
en het juiste onderhoud. Vaak gaan bedrijven ervan uit dat instellingen goed zijn
na installatie en hebben ze niet de nodige aandacht voor het beheer en het onderhoud
gedurende de gebruiksfase. Hierdoor blijft veel besparingspotentieel onbenut. De verduidelijking
van de verplichting tot het nemen van DBO-maatregelen verbetert de handhaafbaarheid
van deze maatregelen en leidt tot meer energiebesparing.
Ten tweede wordt de energiebesparingsplicht direct opgelegd aan ca. 14.000 milieuvergunningplichtige
bedrijven. Hiermee hoeft energiebesparing niet meer in de bedrijfsspecifieke milieuvergunning
te worden geregeld. Gebleken is dat in veel milieuvergunningen namelijk geen regels
zijn opgenomen over energiebesparing. Veel bedrijven met een vergunning worden hierdoor
niet verplicht om energie te besparen. Dit leidt tot een drietal knelpunten: het zorgt
voor ongelijkheid tussen bedrijven met een vergelijkbaar energieverbruik die wel onder
de besparingsplicht vallen14, het laat energiebesparingspotentieel onbenut en er zouden – vanwege invoering van
de systematiek van de Omgevingswet – in bepaalde gevallen op één locatie meerdere
regels kunnen gelden over energiebesparing. Om deze knelpunten weg te nemen worden
vergunningplichtige bedrijven onder de verbrede energiebesparingsplicht gebracht.
Wanneer er op het moment van inwerkingtreding van de verbrede energiebesparingsplicht
in de vergunning al eisen zijn opgenomen voor energiebesparing, energieprestatie of
CO2-reductie, blijven die voorlopig gelden. Dit zal door middel van overgangsrecht worden
geregeld. Daarnaast zijn complexe milieuvergunningplichtige bedrijven 15 uitgezonderd. Deze bedrijven hebben vanwege de milieurisico’s en de complexiteit
van de processen één vergunning waarin in principe alle regels moeten worden opgenomen.
De één-document-gedachte (uit het stelsel van de Omgevingswet) voor deze bedrijven
rechtvaardigt dat energiebesparing in de vergunning van complexe bedrijven wordt geregeld.
Dit vergt wel inspanning van de vergunningverlener.
Beperken van uitvoerings-, handhavings- en administratieve lasten
Er wordt nu soms (deels) dubbel werk gedaan door bedrijven die ook aan de EED Energie-audit16 moeten voldoen of door bedrijven die met keurmerken of certificeringen werken. Met
enkele voorgenomen wijzigingen zal dit in de toekomst worden voorkomen. Zo maken we
het mogelijk om met keurmerken invulling te geven aan de informatieplicht en/of het
verbrede energiebesparingsonderzoek. Er worden daartoe criteria opgesteld waar dergelijke
keurmerken aan moeten voldoen om aangewezen te kunnen worden. Bedrijven die met eigen
hernieuwbare opwek volledig zelfvoorzienend zijn, d.w.z. helemaal geen energie van
een net afnemen, worden uitgezonderd van de verbrede energiebesparingsplicht.
Energiebesparingsonderzoek
Voor specifieke of unieke processen is de systematiek van de Erkende Maatregelenlijsten
niet geschikt. Bedrijven brengen hiervoor de te nemen maatregelen zelf in kaart. Het
bevoegd gezag kan hiervoor een energiebesparingsonderzoek eisen van bedrijven met
een energieverbruik van meer dan 200.000 kWh elektriciteit of 75.000 m3 aardgas(equivalent), mits daartoe aanleiding bestaat. Dit energiebesparingsonderzoek
geldt op grond van de huidige regelgeving voor de gehele inrichting, dus voor alle
processen en gebouwen. Om de lasten voor bedrijven te beperken, wordt in de nieuwe
regelgeving het (verbrede) energiebesparingsonderzoek beperkt tot de processen en
gebouwen waarvoor geen gebruik wordt gemaakt van de Erkende Maatregelenlijsten. Omdat
energiebesparende maatregelen bij gebouwen goed vergelijkbaar zijn en er voor gebouwen
altijd een (uitputtende) Erkende Maatregelenlijst is, wordt nader bekeken of het nodig
is dat het bevoegd gezag een verbreed energiebesparingsonderzoek kan eisen voor gebouwen.
Ook voor de processen van bedrijven met een groot energieverbruik zijn de Erkende
Maatregelenlijsten minder geschikt. Wanneer een bedrijf met een groot energieverbruik
een vergunningplicht heeft, wordt daarom nu vaak een energiebesparingsonderzoek verplicht
in de vergunning. Na de wijziging vallen vergunningplichtige bedrijven direct onder
de verbrede energiebesparingsplicht. Daardoor vallen er meer bedrijven met een groot
energieverbruik direct onder de energiebesparingsplicht. Deze zouden geen energiebesparingsonderzoek
hoeven doen, terwijl dat wel de aangewezen manier is om de maatregelen te bepalen.
Daarom zal het verbrede energiebesparingsonderzoek worden verplicht voor de processen
van bedrijven met een jaarlijks energieverbruik vanaf 10 miljoen kWh of 170.000 m3 aardgas(equivalent). Tot slot is het op dit moment onvoldoende duidelijk waaraan
een energiebesparingsonderzoek moet voldoen. Daarom komt er een lijst met minimumeisen
voor het verbrede energiebesparingsonderzoek voor bedrijven en bevoegd gezag. Daarbij
wordt bezien of bedrijven met één onderzoek invulling kunnen geven aan het verbrede
energiebesparingsonderzoek en de verplichtingen van de EED Energie-audit17.
Administratieve lasten en handhaafbaarheid
Voor de bedrijven die onder de huidige energiebesparingsplicht vallen, blijven de
lasten in principe gelijk of verminderen zij (wanneer bedrijven met een keurmerk of
certificering invulling geven aan de informatieplicht of een verbreed energiebesparingsonderzoek
en wanneer zij met één onderzoek invulling kunnen geven aan de Energie-audit van de
EED en het verbrede energiebesparingsonderzoek). Er zijn wel meer lasten voor vergunningplichtige
bedrijven wanneer energiebesparing nu (nog) niet is opgenomen in de vergunning. De
handhaafbaarheid wordt verbeterd met meer duidelijkheid over de verplichting voor
doelmatig beheer en onderhoud, het gebruik van keurmerken, de minimumeisen voor het
energiebesparingsonderzoek en de verplichting hiervan voor de grote energieverbruikers.
Daarnaast wordt tijd en geld bespaard bij vergunningverleners door het direct laten
gelden van de energiebesparingsplicht voor de vergunningplichtige bedrijven.
Inpassing in de Omgevingswet en relatie met ander beleid
De energiebesparingsplicht wordt opgenomen in het stelsel van de Omgevingswet. De
systematiek van de Omgevingswet is anders dan die van de Wet milieubeheer, waar de
energiebesparingsplicht momenteel uit voortkomt. Om goed aan te sluiten bij deze systematiek,
worden enkele wijzigingen doorgevoerd. Bij de eerstvolgende actualisatie van de Erkende
Maatregelenlijsten, voor volgende ronde van de informatieplicht in 2023, worden de
lijsten ingepast in de systematiek van de Omgevingswet en worden ze nog duidelijker
en eenvoudiger toepasbaar gemaakt voor bedrijven en bevoegd gezag. In het stelsel
van de Omgevingswet wordt een knip gemaakt tussen het energieverbruik van gebouwen
en milieubelastende activiteiten (voorheen processen) op een locatie. Het begrip «inrichting»
vervalt hiermee. Een «milieubelastende activiteit» is een specifieke kernactiviteit
inclusief de activiteiten die de kernactiviteit functioneel ondersteunen op dezelfde
locatie (hierna: activiteiten).
Daarnaast regelt de Omgevingswet dat de bevoegdheid tot onder andere het stellen van
milieuregels voor activiteiten, waaronder energiebesparing, voor onder meer detailhandel,
horeca en kantoren18 verschuift van het Rijk naar de gemeenten19. Het gaat hierbij naar schatting om 50.000 bedrijven waarvoor de regels over het
energieverbruik van activiteiten (niet van gebouwen) onder decentrale regelgeving
zullen gaan vallen. Dit zou betekenen dat elke gemeente andere regels kan stellen
voor bijvoorbeeld de afdekking van koelmeubels. Er zijn verschillende mogelijkheden
om – binnen de systematiek van de Omgevingswet – de energiebesparingsplicht en bijbehorende
informatieplicht toch te laten gelden voor activiteiten van deze sectoren. Er wordt
momenteel onderzocht welke manier hiervoor het meest passend is. Dit om te voorkomen
dat bedrijven verschillende energiebesparingsregels krijgen voor hun gebouwen en activiteiten
en dat zij in verschillende gemeenten te maken kunnen krijgen met verschillende regels
voor dezelfde activiteiten.
Voor de bouwregelgeving op het gebied van energie20 is onderzocht of en hoe dubbelingen en tegenstrijdigheden met de energiebesparingsplicht
kunnen worden voorkomen. Op het niveau van de regelgeving zelf is er weinig ruimte
voor aanpassing, vanwege de verschillende doelen en doelgroepen van de (deels Europese)
regels. Wel zal er rekening worden gehouden met bouwregelgeving bij de actualisatie
van de Erkende Maatregelenlijsten.
Deze actualisatie loopt gelijk op met de harmonisatie van bouwregelgeving op het gebied
van energie die is afgesproken in het Klimaatakkoord (zie ook de bijlage bij de brief
van 28 september jl. over Ontwikkelingen verduurzaming bestaande utiliteitsbouw21). Belangrijkste doel van de harmonisatie is het vereenvoudigen en stroomlijnen van
het wettelijk kader voor bestaande utiliteitsbouw. Bij deze harmonisatie zal onder
meer worden gekeken naar de uitzonderingen op de gebouwgebonden Erkende Maatregelenlijsten
en naar de positie van grote vastgoedeigenaren (introductie portefeuilleaanpak).
Momenteel wordt gesproken met het bedrijfsleven over een mogelijk vervolg op, en uitbreiding
van, de bestaande energieconvenanten22. Dit gebeurt in samenhang met de voorgenomen verbeteringen van de energiebesparingsplicht,
omdat een bedrijf door deelname aan een convenant mogelijk invulling kan geven aan
de informatieplicht. Daarnaast is recent een marktconsultatie uitgevoerd over de stimulering
van industriële procesefficiëntie, waarvan energie-efficiëntie een belangrijk onderdeel
is. Hieruit kwamen meerdere barrières naar voren voor verdere toepassing van maatregelen
(o.a. kennis, organisatie, financiën, risico’s en externe factoren). Er wordt momenteel
bekeken hoe deze uiteenlopende barrières verminderd kunnen worden met behulp van bestaand
en eventueel nieuw instrumentarium, waaronder de convenanten. Hierover wordt uw Kamer
apart geïnformeerd.
Motie van Van der Lee over ETS-bedrijven
Uw Kamer heeft gevraagd te onderzoeken wat het effect en de wenselijkheid is van het
opleggen van de verbrede energiebesparingsplicht aan ETS-bedrijven23. Voor het besparingspotentieel wordt door uw Kamer verwezen naar recent onderzoek
over mogelijke maatregelen in de industrie24. Dit onderzoek gaat uit van enkele randvoorwaarden die anders zijn dan bij de energiebesparingsplicht.
Het is daardoor niet duidelijk hoeveel van het genoemde potentieel via de energiebesparingsplicht
afdwingbaar zou zijn. Om beter zicht te krijgen op effect en wenselijkheid van de
besparingsplicht voor ETS-bedrijven zal ik het besparingspotentieel hiervan nader
laten onderzoeken. Dat onderzoek omvat tevens de vraag hoe de besparingsplicht zich
verhoudt tot ander beleid, in het bijzonder de werking van het ETS en de CO2-heffing. Investeringen in verplichte energiebesparingsmaatregelen zouden namelijk
ten koste kunnen gaan van investeringen in andere, effectievere CO2-reducerende maatregelen. Tot slot is het van belang de impact van de plicht op het
internationaal concurrentievermogen (het gelijke speelveld) van de industrie mee te
nemen en is de relatie met ander beleid belangrijk, zoals de stimulering van industriële
procesefficiëntie (zie vorige paragraaf).De motie suggereert ook het uitbreiden van
de Erkende Maatregelenlijsten met universele maatregelen die binnen de industrie kunnen
worden genomen. Die uitbreiding maakt het afwegen van maatregelen en het controleren
door het bevoegde gezag eenvoudiger. Om die reden zal deze worden meegenomen in de
actualisatie van de Erkende Maatregelenlijsten.
Motie van Van der Lee en Sienot over terugverdientijd naar 7 jaar
Met de motie van de leden Van der Lee en Sienot25 verzoekt uw Kamer de regering in beeld te brengen welke maatregelen onder de energiebesparingsplicht
zouden vallen, als deze plicht zou uitgaan van een terugverdientijd van zeven jaar
in plaats van vijf jaar. Vooralsnog kan binnen een terugverdientijd van vijf jaar
CO2-reductie voornamelijk worden bereikt door het toepassen van energiebesparingsmaatregelen.
Andere maatregelen, zoals de overstap op een andere energiebron (bijvoorbeeld warmtepomp
of elektrificatie) of eigen hernieuwbare opwek met zonnepanelen hebben op dit moment
een langere terugverdientijd. Dit komt mede doordat eventuele subsidie niet verplicht
kan worden meegerekend26. Met de tijd kan dat veranderen; met de beoogde verbreding van de besparingsplicht
wordt daarop geanticipeerd.
Eén van de redeneringen achter de motie, is de aanname dat met een terugverdientijd
van zeven jaar zonnepanelen onder de verbrede energiebesparingsplicht zouden vallen.
Zonnepanelen hebben echter momenteel vaak ook een langere terugverdientijd dan zeven
jaar. Daarnaast zouden weinig andere maatregelen met een zeven jaar terugverdientijd
op de Erkende Maatregelenlijsten komen. Voorbeelden van maatregelen die zouden worden
opgenomen zijn een warmtepomp bij gebouwen met een lage-temperatuur-verwarmingssysteem
en LED-verlichting ter vervanging van halogeen in alle gevallen (in plaats van ter
vervanging in bepaalde gevallen). De additionele gevallen leveren een beperkt besparingspotentieel
op ten opzichte van de huidige voorgeschreven maatregelen. Daarnaast zijn er enkele
maatregelen die niet verplicht worden, omdat deze ook al door bouwregelgeving worden
voorgeschreven (zoals bij vervanging of renovatie de isolatie van een plat dak en
HR++-glas dat aan een minimale isolatiewaarde moet voldoen) of niet bij ander beleid
passen (zie paragraaf over relatie met andere regelgeving). Tot slot zijn er enkele
specifieke maatregelen met een terugverdientijd van zeven jaar of minder die maar
voor een klein deel van de bedrijven toepasbaar zijn. Deze zouden daarom niet op de
Erkende Maatregelenlijsten worden gezet27. Overigens worden dergelijke investeringen wel gestimuleerd met diverse financiële
instrumenten en stimuleringsbeleid op nationaal en regionaal niveau.
Er zijn vele factoren van invloed op investeringsbeslissingen van een bedrijf. Wanneer
de terugverdientijd een doorslaggevende factor is, doen bedrijven over het algemeen
investeringen met een kortere terugverdientijd dan vijf jaar (meestal tot drie jaar).
Het verplichten van energiebesparingsmaatregelen met een terugverdientijd van maximaal
vijf jaar kan dus ten koste gaan van andere investeringen met een kortere terugverdientijd.
Daarmee grijpt de verplichting direct in de bedrijfsvoering.
Vanwege het belang van energiebesparing om CO2-reductie te realiseren, vind ik dat goed te verdedigen bij investeringen met een
terugverdientijd van maximaal vijf jaar. Die balans raakt echter uit zicht indien
investeringen met een terugverdientijd van zeven jaar verplicht zouden worden. Uitvoering
hiervan zou ook een extra last voor bedrijven en bevoegd gezag betekenen, terwijl
de additionele bijdrage van deze maatregelen beperkt zou zijn.
Bovendien is er nog veel besparingspotentieel te realiseren binnen de vijfjaar-verplichting.
Daarom vind ik het beter om de aandacht te richten op de winst die binnen de vijf
jaar terugverdientijd is te realiseren met de geplande verbeteringen.
Conclusie en vervolgstappen
In het voorgaande heb ik uiteengezet op hoe de energiebesparingsplicht gecontinueerd
en verbeterd zal worden, inclusief de verbreding naar (andere) CO2-reducerende maatregelen. Schematisch zullen de regels over energiebesparing en/of
CO2-reductie voor bedrijven als volgt worden aangepast28:
Nu
Per 1-1-2023
Energieverbruik vanaf 50.000 kWh of 25.000 m3aardgas(equivalent)
Energiebesparingsplicht
Verbrede energiebesparingsplicht1
Vergunningplichtige bedrijven
In vergunning2
Verbrede energiebesparingsplicht
Complexe vergunningplichtige bedrijven
In vergunning2
In vergunning2
Glastuinbouw3
CO2 vereveningssysteem
CO2 vereveningssysteem
ETS-bedrijven
ETS
ETS en CO2-heffing4
CO2-heffingplichtige bedrijven (niet ETS)
In vergunning2
CO2-heffing4
Volledig zelfvoorzienende bedrijven
Energiebesparingsplicht
–
X Noot
1
Voor detailhandel, horeca en kantoren, etc. zal dit binnen de Omgevingswet moeten
ingepast.
X Noot
2
Dit vergt inzet van de vergunningverlener.
X Noot
3
Dit is ongewijzigd t.o.v. de huidige plicht.
X Noot
4
Afhankelijk van onderzoek naar de effectiviteit van het opleggen van de (verbrede)
energiebesparingsplicht.
Te zijner tijd ontvangt uw Kamer de resultaten van het nadere onderzoek aangaande
ETS-bedrijven (eerste kwartaal 2021), de benodigde regelgeving en informatie over
de nadere uitwerking van de wijzigingen, zoals de mogelijkheid om met één onderzoek
invulling te geven aan het energiebesparingsonderzoek en de EED Energie-audit en hoe
de energiebesparingsplicht kan gelden voor de activiteiten van sectoren die onder
gemeentelijke regelgeving zullen vallen bij ingang van de Omgevingswet.
Met de voorgenomen wijzigingen wordt er naar mijn mening een toekomstbestendige verbetering
van de energiebesparingsplicht ingericht. Het is belangrijk dat er – bij de nadere
uitwerking van de wijzigingen – aandacht blijft voor de uitvoerings- en administratieve
lasten en de handhaafbaarheid. Daarom zal ik samen met het bedrijfsleven en de bevoegde
gezagen verder werken aan de uitwerking van de wijzigingen.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes
Indieners
-
Indiener
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat