Brief regering : Fiche: Raadsaanbeveling versterken jongerengarantie
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 2909
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 september 2020
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 5 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
Fiche: EU strategie slachtofferrechten 2020–2025 (Kamerstuk 22 112, nr. 2905)
Fiche: Europese Vaardighedenagenda (Kamerstuk 22 112, nr. 2906)
Fiche: Raadsaanbeveling beroepsonderwijs (Kamerstuk 22 112, nr. 2907)
Fiche: Mededeling werkgelegenheidssteun voor jongeren (Kamerstuk 22 112, nr. 2908)
Fiche: Raadsaanbeveling versterken jongerengarantie
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Fiche: Raadsaanbeveling versterken jongerengarantie
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake Een brug naar banen – versterking
van de jongerengarantie en ter vervanging van de Aanbeveling van de Raad van 22 april
2013 tot invoering van een jongerengarantie
b) Datum ontvangst Commissiedocument
1 juli 2020
c) Nr. Commissiedocument
COM(2020) 277
2020/0132 (NLE)
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM%3A2020%3A277%3A…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
De raadsformatie Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken;
Gekwalificeerde meerderheid
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
2. Essentie voorstel
De Europese Commissie heeft een aanbeveling voorgesteld, welke onderdeel uitmaakt
van een ondersteuningspakket voor jongerenwerkgelegenheid, welke is opgebouwd rond
vier onderdelen: een versterkte jongerengarantie; een toekomstbestendig beroepsonderwijs
en -opleiding; een hernieuwde impuls voor leerwerkplekken; en een aantal aanvullende
maatregelen om de werkgelegenheid voor jongeren te ondersteunen.1 Dit voorstel is aangekondigd in de Mededeling «Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige
transities» en maakt deel uit van de uitvoering van de Europese pijler voor sociale
rechten. Doel van deze aanbeveling, die de lopende aanbeveling over de jongerengarantie
uit 2013 zal gaan vervangen, is ervoor te zorgen dat alle jongeren tot 30 jaar binnen
vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of het formele onderwijs hebben verlaten,
een deugdelijk aanbod krijgen voor een baan, vervolgonderwijs, een leerlingplaats
of een stage.
Volgens de Europese Commissie is het belangrijk op dit moment de jongerengarantie
te versterken om de gevolgen van de COVID-19 crisis te verlichten en een nieuwe werkloosheidscrisis
onder jongeren te voorkomen. Het nieuwe voorstel kent ten opzichte van de aanbeveling
uit 2013 een bredere doelgroep, belooft inclusiever te zijn, en houdt rekening met
demografische veranderingen en veranderingen op de arbeidsmarkt, zoals de digitale
en groene transities.
De nieuwe aanbeveling gaat nader in op de beoogde doelgroep alsmede het beoogde ondersteuningsaanbod.
Wat betreft de doelgroep is het voorstel om de leeftijdsgrens voor de Jongerengarantie
te verhogen van 25 naar 30 jaar. Dit sluit volgens de Commissie beter aan bij de feitelijke
situatie op een veranderende arbeidsmarkt (langere transitieperiode van school naar
werk, hogere werkloosheid onder jongvolwassenen vanwege de COVID-19 crisis), alsmede
de reeds gehanteerde leeftijdsgrens in een aantal lidstaten. Specifiek wordt aandacht
gevraagd voor jongeren die een kwetsbare positie kunnen hebben door specifieke kenmerken,
zoals gebrek aan vaardigheden, woonachtig in rurale/afgelegen gebieden, een aandoening
of beperking, een migratie-achtergrond of behorend tot een etnische minderheid (zoals
Roma). Het voorstel maakt onderscheid tussen werkloze en inactieve jongeren, waarbij
het verschil is dat inactieve jongeren vanwege hun situatie niet (meer) zoeken naar
werk, bijvoorbeeld vanwege een beperking of zorgtaken. In het voorstel ligt de focus
op deze inactieve jongeren, die veelal onder de definitie van «NEETs (not in employment,
education or training)» vallen. Het voorstel maakt onderscheid tussen jongeren die
tijdelijk onder de NEETs-definitie vallen (vaak hoger opgeleid) en jongeren die voor
een langere periode onder de NEETs-definitie vallen (vaak een kwetsbare positie),
waardoor een meer individuele en doelgerichte aanpak voor beide groepen mogelijk wordt.
Het beoogde ondersteuningsaanbod dat lidstaten zouden moeten bieden is opgedeeld in
vier fases: 1. in kaart brengen van de NEET doelgroep («mapping»); 2. contact maken
met individuele jongeren die onder de NEETs-definitie vallen («outreach»); 3. matchen
van behoeften, maken van actieplannen bestaande uit begeleiding, extra bijscholing
waar relevant tot aan de daadwerkelijke start van een aanbieding («preparatory phase»);
4. aanbod van werk, voortgezet onderwijs, een plaats in het leerlingstelsel of een
stage («offer»). De Commissie geeft mee om daarbij vooral in te zetten op voorlichtingscampagnes,
werkervaring en vaardigheden opdoen, inzetbaarheid vergroten, preventie en monitoring.
De Commissie stelt tevens dat onder de huidige en volgende EU-begroting verschillende
fondsen bestaan die optimaal benut dienen te worden om de werkgelegenheid onder jongeren
te ondersteunen, werkloosheid en inactiviteit onder jongeren te voorkomen en relevante
beleidshervormingen door te voeren.
3. Nederlandse positie ten aanzien van de aanbeveling
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het Nederlandse beleid is erop gericht dat jongeren zoveel mogelijk op eigen benen
leren te staan en duurzaam economisch zelfstandig worden. De meeste jongeren vinden,
met steun van hun omgeving, zelf hun weg naar volwassenheid. Voor de ongeveer 300.000
jongeren van 16–27 jaar met een afstand tot de arbeidsmarkt voorzien Rijk, gemeenten,
onderwijs, (jeugd)zorg, sociale partners en andere partijen gezamenlijk in passende
ondersteuning. Het doel is dat jongeren naar school gaan om een diploma (minimaal
startkwalificatie) te behalen, of als dat ook na een stevige inzet (nog) niet lukt,
aan het werk gaan, een traject volgen met een combinatie van leren en werken, dan
wel zorg of dagbesteding ontvangen. Waar jongeren tussen wal en schip (dreigen te)
vallen, zet het kabinet samen met alle betrokken partijen stappen naar nog meer integrale
ondersteuning en maatwerk. Een belangrijk onderdeel van de Nederlandse aanpak is om
jongeren steeds beter in beeld te hebben en te houden, met inachtneming van de privacyregelgeving,
zodat gericht ondersteuning geboden kan worden. De ingezette maatregelen staan beschreven
in de kabinetsreactie op het IBO Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt2 en de Voortgangsbrief.3 Nederland hanteert wat betreft beleid gericht op jongeren en jongvolwassenen een
leeftijdsgrens van 27 jaar. Dit neemt niet weg dat ook jongvolwassenen van 27 jaar
en ouder indien nodig in aanmerking kunnen komen voor arbeids- en inkomensondersteuning.
Gezien hun leeftijd zal deze ondersteuning doorgaans meer gericht zijn op werk, al
dan niet in combinatie met scholing.
Het kabinet pakt jeugdwerkloosheid tevens aan in het derde steunpakket. In aanvulling
op andere maatregelen die ook van toepassing (kunnen) zijn op jongeren, is er specifieke
aandacht voor kwetsbare schoolverlaters. Schoolverlaters worden meer dan anderen geraakt
door de afnemende werkgelegenheid, doordat zij zijn aangewezen op vrijkomende of nieuwe
banen. Het pakket voorziet in de begeleiding naar vervolgonderwijs en werk, waardoor
jongeren langer op school blijven en de baan(vind)kansen worden vergroot. Het kabinet
maakt hier ongeveer € 350 miljoen voor vrij.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Nederland kan de voorgestelde Raadsaanbeveling onderschrijven. Het is opportuun dat
de Europese Commissie een Raadsaanbeveling voorstelt om jongeren te ondersteunen van
school naar werk. De inzet betreft zowel de bestrijding van jeugdwerkloosheid, die
in een aantal lidstaten nog aanzienlijk is, alsmede het streven naar volwaardige deelname
van alle jongeren aan de maatschappij (sociale inclusie). De COVID-19 crisis met alle
gevolgen voor economie en werkgelegenheid van dien noopt nog meer tot het nemen van
passende maatregelen. Werkloosheid en sociale uitsluiting van jongeren kan, zeker
ook op de langere termijn, economische gevolgen hebben voor de EU als geheel. Een
voorstel op EU-niveau ondersteunt lidstaten in het behalen van doelstellingen en is
complementair aan nationaal beleid. De onderhavige voorgestelde Raadsaanbeveling draagt
eraan bij dat de ondersteuning van jongeren in de EU-lidstaten op de agenda blijft
en biedt landen concrete handvatten om invulling te geven aan hun ondersteuningsaanbod.
Het valt op dat de aanbeveling geen beroep doet op de eigen verantwoordelijkheid van
jongeren, hetgeen wel een uitgangspunt is van het Nederlandse beleid, mits dit verwacht
kan worden gezien de positie van jongeren. Nederland zal inbrengen dat in de aanbeveling
de notie van eigen verantwoordelijkheid van jongeren ontbreekt en dat de jongerengarantie
niet de prikkel voor lidstaten moet wegnemen om noodzakelijke arbeidsmarkthervormingen
door te voeren.
Het is positief dat de Commissie opgedane ervaringen met de Jongerengarantie 2013
benut en op basis daarvan meer aandacht vraagt voor specifieke situaties waarmee jongeren
te maken kunnen hebben (zoals opleidingsniveau, leefsituatie, aandoening of beperking,
verschillen tussen jongeren die onder de NEETs-definitie vallen voor een kortere of
een langere periode). Dit biedt een basis voor meer gerichte ondersteuning en maatwerk,
hetgeen ook een belangrijk uitgangspunt is van het Nederlandse beleid. Tevens is het
positief dat de aanbeveling de relatie legt met digitale en groene transities.
Dit alles neemt niet weg dat institutionele problemen op de arbeidsmarkt verschillen
van lidstaat tot lidstaat en dat vraagt om beleid op nationaal niveau. Bestrijding
van werkloosheid is en blijft primair een nationale, regionale of lokale aangelegenheid.
Lidstaten dienen vrijheid te behouden op het terrein van jeugdwerkgelegenheid om de
Jongerengarantie door nationaal beleid invulling te geven. Het is dan ook positief
dat het instrument van de Raadsaanbeveling juridisch niet-bindend is en dat het voorstel
ook markeert dat rekening gehouden moet worden met nationale, regionale en lokale
omstandigheden. De aanbeveling erkent daarmee dat verschillende situaties kunnen leiden
tot verschillen in de manier waarop de voorgestelde aanbeveling wordt uitgevoerd.
In Nederland is de ondersteuning van jongeren veelal een decentrale verantwoordelijkheid.
De verantwoordelijke gemeenten en instanties dienen volledige vrijheid te behouden
om het arbeidsmarktbeleid ten aanzien van jongeren, afhankelijk van de specifieke
lokale omstandigheden, vorm te kunnen blijven geven.
Ten aanzien van door de Commissie aangekondigde inzet voor de verbetering van monitoring
en gegevensverzameling zet ook Nederland hierop in, met gebruikmaking van al beschikbare
statistische informatie en bestaande monitoringskaders en met inachtneming van de
privacyregelgeving.
Er bestaan verschillende Europese fondsen die kunnen worden benut om jeugdwerkloosheid
tegen te gaan. Zo bevat het geactualiseerde ESF+ voorstel een voorstel voor een verhoging
van de thematische concentratie gericht op jeugdwerkloosheid (tenminste 15% i.p.v.
10% van ESF+ enveloppe, indien het NEET’s percentage boven het EU-gemiddelde ligt).
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief inzake de sectorale MFK-voorstellen staat Nederland
positief tegenover de verhoging van de thematische concentratie gericht op jeugdwerkloosheid.
Aanhoudende werkloosheid kan op de lange termijn structurele effecten hebben. De verhoogde
thematische concentratie gericht op jeugdwerkloosheid past ook bij de traditionele
inzet van Nederland ten aanzien van focus op menselijk kapitaal binnen het ESF+. Het
Nederlandse NEET’s percentage ligt onder het EU-gemiddelde, uit de voorgestelde wijziging
volgt dus geen directe verplichting om de Nederlandse ESF+ middelen anders in te zetten.
Zoals ook toegelicht in het fiche over het ESF+4 kunnen investeringen in menselijk kapitaal de concurrentiekracht van individuele
lidstaten versterken en daarmee zowel een positief effect hebben op convergentie tussen
lidstaten als op de concurrentiekracht van de EU als geheel. De uiteindelijke programmering
van de fondsen is uiteindelijk aan lidstaten zelf, uiteraard binnen de kaders van
de geschetste fondsverordeningen.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Naar verwachting zullen de meeste EU-lidstaten positief tegenover het voorstel staan.
Ondanks een flinke afname van de gemiddelde werkloosheid onder jongeren in de EU in
de leeftijd 15–24 jaar (de doelgroep uit de aanbeveling van 2013) sinds de aanname
van de vorige aanbeveling, ligt de jongerenwerkloosheid in veel EU-lidstaten nog steeds
hoog. De verwachting is dat ondersteuning vanuit de EU voor eigen beleid middels dit
voorstel daarom in veel EU-lidstaten welkom is. Er is nog geen brede reactie gepubliceerd
op het voorstel door het Europees Parlement (EP). Over het algemeen is het EP ambitieus
op dit thema.
4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële
gevolgen en gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten
a) Bevoegdheid
Het voorstel is gebaseerd op artikel 292 VWEU, op basis waarvan de Raad aanbevelingen
kan vaststellen op basis van een voorstel van de Commissie op gebieden waarvoor de
EU bevoegd is, in samenhang met artikel 149 VWEU, dat voorziet in de mogelijkheid
tot vaststelling van stimuleringsmaatregelen ter ondersteuning van de actie van de
lidstaten op het gebied van werkgelegenheid. Nederland acht dit de juiste rechtsgrondslag.
b) Subsidiariteit
De grondhouding ten aanzien van subsidiariteit is positief. Een hoge werkloosheid
onder jongeren in meerdere lidstaten heeft, zeker op de langere termijn, gevolgen
voor het groeipotentieel van de EU als geheel. Het kabinet ziet daarom de meerwaarde
dat de EU er bij lidstaten op aandringt hun inspanningen ter bevordering van de werkgelegenheid
onder jongeren te verbeteren. Afhankelijk van de situatie in de lidstaat kunnen agendering
van het onderwerp, alsmede de suggesties in de Raadsaanbeveling hiervoor handvatten
bieden. Dit doet niet af aan het feit dat institutionele problemen op de arbeidsmarkt
verschillen van lidstaat tot lidstaat en dat vraagt om beleid op nationaal niveau.
c) Proportionaliteit
De grondhouding ten aanzien van proportionaliteit is positief. Het gaat om een juridisch
niet-bindende handeling. Het voorstel kan lidstaten echter wel ondersteunen en een
aanvulling vormen, terwijl het tegelijkertijd ruimte biedt voor een gedifferentieerde
aanpak die de verschillende economische, financiële en sociale situaties van de lidstaten
weerspiegelt. Het voorstel erkent dat verschillende nationale, regionale of lokale
situaties kunnen leiden tot verschillen in de manier waarop de voorgestelde aanbeveling
wordt uitgevoerd. Daarmee gaat het voorstel niet verder dan noodzakelijk.
d) Financiële gevolgen
De voorgestelde aanbeveling heeft geen directe gevolgen voor de Rijksbegroting, noch
voor de EU-begroting, omdat deze niet bindend is. Wel zijn er bestaande Europese fondsen
welke kunnen worden ingezet om jeugdwerkloosheid tegen te gaan.
In deze voorgestelde aanbeveling worden geen concrete voorstellen gedaan die financiële
gevolgen hebben. Indien er toch gevolgen zijn voor de EU-begroting is Nederland van
mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad
afgesproken financiële kaders van het MFK 2014–2020 en het MFK 2021–2027, en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
In de Raadsaanbeveling wordt aangegeven hoe de lidstaten, gezien de huidige omstandigheden,
zouden kunnen bijdragen aan de ondersteuning van jongeren en bestrijding van jeugdwerkloosheid.
Het is uiteindelijk aan de lidstaten zelf om te bepalen op welke wijze dit beleidsmatig
en financieel omgezet wordt.
Eventuele gevolgen voor de nationale begroting worden ingepast op de begroting van
de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels van de budgetdiscipline.
e) Gevolgen voor regeldruk, administratieve lasten en concurrentiekracht
De aanbeveling heeft geen directe gevolgen voor de regeldruk en administratieve lasten,
omdat deze niet bindend is. De ondersteuning van jongeren en bevordering van hun opleiding
en arbeidsdeelname draagt positief bij aan hun (toekomstige) arbeidsmarktpositie en
de sociale cohesie in Nederland. De beschikbaarheid van voldoende opgeleid personeel
is bevorderlijk voor het concurrentie- en innovatievermogen van Nederland. Dit kan
vervolgens een aantrekkende factor zijn voor investeringen en een katalysator voor
nieuwe banen en groei.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken