Brief regering : Kabinetsappreciatie onderhandelingsdocument over het Meerjarig Financieel Kader 2021-27 en de COVID-19 herstelstrategie d.d 10 juli 2020
21 501-20 Europese Raad
Nr. 1574
VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juli 2020
Zoals toegezegd aan uw Kamer in de geannoteerde agenda t.b.v. de Raad Algemene Zaken
van 15 juli a.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2184) en de Europese Raad van 17–18 juli a.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1560) stuur ik uw Kamer hierbij, als aanvulling op deze geannoteerde agenda, de kabinetsappreciatie
van het nieuwe onderhandelingsdocument over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027
(de negotiating box) dat de voorzitter van de Europese Raad op 10 juli 2020 onder
de lidstaten heeft verspreid. Dit is een vertrouwelijk Raadsdocument dat voor uw Kamer
beschikbaar is in het EU Delegates Portal (9415/20 LIMITE). In deze appreciatie gaat
het kabinet op hoofdlijnen in op de wijzigingen in het nieuwe onderhandelingsdocument
ten opzichte van de vorige versie van 14 februari jl. en geeft het een eerste indicatie
van de gevolgen voor de Nederlandse EU-afdrachten. Ook is in deze kabinetsappreciatie
de Nederlandse inzet voor de komende onderhandelingen opgenomen.
Het kader voor de Nederlandse inzet wordt gevormd door de brieven en BNC-fiches die
uw Kamer reeds ontving, laatstelijk de brief van 9 juni met de kabinetsappreciatie
van de Commissievoorstellen Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1543) en herstelstrategie n.a.v. de COVID-19 uitbraak en die van 3 juli jl. met de kabinetsappreciatie
van de door de Commissie voorgestelde herstelstrategie in de MFK-deelverordeningen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1573).
Regulier MFK
In het nieuwe onderhandelingsdocument van 10 juli 2020 (hierna: het voorstel) ligt
het totaalplafond voor het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 (MFK) op 1.074 miljard
euro in vastleggingen, 26 miljard euro lager dan de omvang voorgesteld in het Commissievoorstel
van 27 mei jl. (hierna: het Commissievoorstel) en 19 miljard lager dan in het vorige
onderhandelingsdocument van de voorzitter van de Europese Raad van 14 februari jl.
(hierna: het vorige voorstel). Het betalingenplafond, dat relevant is voor de berekening
van de Nederlandse afdrachten, ligt met 1.065 miljard euro ongeveer 38 miljard lager
dan in het Commissievoorstel en circa 19 miljard euro lager dan in de vorige versie
van het onderhandelingsdocument. Nederland zet zich in voor een verdere verlaging
van de omvang van het MFK.
In het voorstel stijgen de Nederlandse EU-afdrachten voor het reguliere MFK minder
hard dan in het Commissievoorstel van 27 mei jl. en in het vorige voorstel. De geraamde
afdrachten liggen evenwel nog steeds boven de Nederlandse inzet om een afdrachtenstijging
als gevolg van Brexit te vermijden. Aan de hand van dit voorstel nemen de Nederlandse
EU-afdrachten op basis van eerste berekeningen gemiddeld met circa 0,6 miljard euro
per jaar toe ten opzichte van het huidige meerjarenpad in de Rijkbegroting. Dit betreft
een inschatting aan de hand van beschikbare informatie over de opbouw van de inkomstenzijde
van de begroting zoals die in het voorstel besloten ligt. Hierin is de verderop in
de brief genoemde Nederlandse korting meegenomen. Zoals gebruikelijk is deze inschatting
met onzekerheid omgeven.
Bezuinigingen ten opzichte van het vorige voorstel zijn er op een beperkt aantal terreinen,
waaronder op Horizon Europe (– 5 mld euro), InvestEU (– 10 mld euro) en NDICI (– 4,7
mld euro). Tegenover deze bezuinigingen in het reguliere MFK staan overigens extra
investeringen vanuit het voorgestelde tijdelijke herstelinstrument Next Generation
EU, in Horizon Europe (+13,5 mld euro), InvestEU (+30,3 mld euro) en NDICI (+15,5
mld euro), waardoor er per saldo sprake is van intensiveringen voor deze programma’s.
De budgetten voor cohesiebeleid en voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid blijven
nagenoeg ongewijzigd t.o.v. het Commissievoorstel. Alhoewel de voorgestelde bezuinigingen
passen binnen de inzet van het kabinet op een kleiner en financieel houdbaar MFK,
had het kabinet de voorkeur gegeven aan aanvullende bezuinigingen op oude terreinen
zoals het GLB en cohesiebeleid in plaats van op fondsen gericht op moderniseringsprioriteiten
zoals Horizon Europe, InvestEU en NDICI. Positief is dat het Commissievoorstel is
geschrapt om in 2024 een mid-term review van het MFK uit te voeren. Dit had tot een
verhoging van maximaal 10 miljard euro kunnen leiden.
Inhoudelijk zijn in het voorstel verschillende voor Nederland belangrijke elementen
bewaard gebleven. Er is ook een aantal wijzigingen aangebracht.
Allereerst is de monitoring van de rechtsstatelijkheid in dit voorstel aangevuld.
Zo wordt in dit voorstel een verband gelegd met de jaarlijkse rapportage van de Commissie
in het kader van de toetsingscyclus voor de rechtsstaat die dit jaar voor het eerst
zijn beslag krijgt. De Commissie wordt uitgenodigd om in deze rapportage ook aandacht
te besteden aan de wijze waarop rechtsstatelijke tekortkomingen de financiële belangen
van de EU kunnen raken. Een vergelijkbare uitnodiging wordt aan de Europese Rekenkamer
gedaan. Nederland is hier positief over. Verder is in het voorstel, conform Nederlandse
inzet, expliciet gemaakt dat de conditionaliteit t.a.v. rechtsstatelijkheid ook van
toepassing is op Next Generation EU. Daarnaast is, conform Nederlandse inzet, een
paragraaf toegevoegd waarmee het belang van actieve fraudebestrijding wordt erkend;
de Commissie wordt uitgenodigd om aanvullende maatregelen te presenteren die bijdragen
aan de bescherming van de EU-begroting tegen fraude en onregelmatigheid.
De vormgeving van de conditionaliteit t.a.v. rechtsstatelijkheid zelf is ongewijzigd
gebleven ten opzichte van het vorige voorstel. Dit betekent dat de ontvangst van middelen
uit de EU-begroting direct aan naleving van rechtsstaatbeginselen is gekoppeld en
dat in de Raad een besluit met gekwalificeerde meerderheid nodig is om akkoord te
gaan met een voorstel van de Commissie om maatregelen te nemen om rechtsstatelijke
tekortkomingen aan te kunnen pakken waar deze een (potentieel) negatieve invloed hebben
op de financiële belangen van de EU. Het kabinet is voorstander van besluitvorming
met omgekeerde gekwalificeerde meerderheid omdat deze wijze van besluitvorming het
makkelijker maakt voor de Commissie om maatregelen te kunnen nemen en daardoor bijdraagt
aan de effectiviteit van de conditionaliteit. Met de in het onderhandelingsdocument
voorgestelde vormgeving van de conditionaliteit t.a.v. rechtsstatelijkheid is het
evenwel mogelijk om rechtsstatelijke tekortkomingen aan te kunnen pakken. Sterke conditionaliteiten
zijn voor Nederland onlosmakelijk verbonden met een moderne EU-begroting, gelet op
de zorgen die bestaan over de rechtsstaat. Het kabinet zal zich blijven inzetten voor
een effectieve conditionaliteit ten aanzien van rechtsstatelijkheid, in lijn met de
moties Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1515) en Jetten en Van Ojik (Kamerstuk 35 403, nr. 4).
De inzet ten aanzien van klimaat wordt in het voorstel verder versterkt. Zo wordt
de doelstelling voor klimaatgerelateerde uitgaven verhoogd van ten minste 25% voor
het MFK naar ten minste 30% voor het MFK en Next Generation EU gezamenlijk, gecombineerd
met effectieve monitoring. Daarnaast moeten alle EU-uitgaven in overeenstemming zijn
met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs (Paris-proofing) en het «do no
harm»-principe uit de Green Deal en wordt het ontvangen van middelen uit het Just
Transition Fund (JTF) voorwaardelijk gemaakt aan het committeren van lidstaten aan
een nationaal doel voor klimaatneutraliteit in 2050. Daarmee wordt in belangrijke
mate voldaan aan de Nederlandse klimaatinzet. Het kabinet streeft ernaar dat ook nationale
implementatie van een verhoogd 2030 broeikasgasreductiedoel, o.b.v. de te verwachten
effectbeoordeling van de Commissie voor een ophoging naar tenminste 50–55%, als voorwaarde
wordt gesteld voor ontvangst van middelen uit het JTF. Daarnaast zal het kabinet zich
blijven inzetten voor goede uitwerking van Paris-proofing en het «do no harm» principe
en voor uitfasering van fossiele investeringen, o.a. via uitsluitingslijsten, in de
deelverordeningen van zowel het MFK als het herstelinstrument. De precieze uitwerking
van de uitsluitingslijsten verschilt per fonds. Op deze wijze geeft het kabinet uitvoering
aan de motie van het lid Van Ojik (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1549).
In het voorstel worden excellentie en impact als leidende selectiecriteria behouden
binnen Horizon Europe, het voornaamste fonds voor onderzoek en innovatie binnen het
MFK. Het is positief dat deze criteria in het voorstel gehandhaafd blijven.
De paragrafen die zien op migratie en veiligheid blijven inhoudelijk zo goed als ongewijzigd
t.o.v. het vorige voorstel, en zijn daarmee op een aantal inhoudelijke punten in lijn
met de Nederlandse inzet. De JBZ-agentschappen Europol en Eurojust worden adequaat toegerust en de Commissie stelt
dat hetzelfde ook voor het EOM en OLAF zal gelden. Voorts wordt het Justitie, Rechten
en Waardenfonds versterkt, conform Nederlandse inzet en in lijn met de motie van de
leden Jetten en Van Ojik (Kamerstuk 35 403, nr. 4). Het kabinet zal in samenwerking met andere lidstaten aandacht blijven vragen voor
het belang van militaire mobiliteit en grensbewaking.
Minder positief is het kabinet over de verschillende aanpassingen binnen het cohesiebeleid.
Zo wordt de mogelijkheid om binnen de landenenveloppe te schuiven tussen de verschillende
fondsen vergroot en worden de eisen voor thematische concentratie op innovatie versoepeld
en zijn de vereiste percentages voor nationale cofinanciering verlaagd voor minder
ontwikkelde regio’s en transitieregio’s. Dit is niet in lijn met de kabinetsinzet ten aanzien van sterkere thematische concentratie op innovatie binnen het cohesiebeleid
en hogere nationale cofinancieringspercentages. Verder vervallen vastleggingen niet
na twee jaar, zoals in het Commissievoorstel en gedeeltelijk in het vorige voorstel
stond, maar na drie jaar (zoals ook in het huidige MFK het geval is), wat verder gaat
dan de door Nederland voorgestelde systematiek van twee jaar met overgangstermijn.
Het kabinet is tevreden dat de zogenoemde macro-economische conditionaliteit en de
koppeling met structurele hervormingen behouden blijft.
Ten aanzien van externe convergentie van hectarepremies zijn er in het voorstel geen
wijzigingen t.o.v. het vorige voorstel opgenomen. Op basis van dit voorstel kunnen
lidstaten met directe hectarebetalingen die in 2020 onder 90% van het EU gemiddelde
zitten, dit verschil halveren in zes gelijke stappen vanaf 2022. Verschillende lidstaten
hebben om volledige gelijktrekking van hectarepremies gevraagd, terwijl Nederland,
in lijn met de motie van het lid Madlener (Kamerstuk 28 625, nr. 267), en andere lidstaten juist geen verdere convergentie willen.
In het voorstel worden zogenoemde speciale instrumenten buiten het MFK-plafond gefinancierd.
Ten opzichte van het vorige voorstel stijgt de omvang van de speciale instrumenten
met ongeveer 10 miljard euro naar 25,1 miljard euro. Ten opzichte van het Commissievoorstel
is juist sprake van een daling met ongeveer 12 miljard euro. Van dit bedrag wordt
5 miljard uitgetrokken voor de oprichting van een Brexit Adjustment Reserve om onvoorziene
en nadelige gevolgen van Brexit in de zwaarst getroffen lidstaten en sectoren te kunnen
verminderen. De Commissie wordt uitgenodigd om hiertoe voor november 2020 een voorstel
te doen. De inzet van het kabinet is erop gericht om de omvang van de speciale instrumenten
te verkleinen en deze onder het MFK-plafond te financieren. Het kabinet is positief
dat de impact van Brexit in het voorstel wordt erkend.
Aan de inkomstenzijde van de begroting, de financiering van het MFK, is ook een aantal
wijzigingen in het voorstel opgenomen. De plafonds voor de eigen middelen wordt in
dit voorstel, net als in het Commissievoorstel, verhoogd naar 1,40% van het EU-BNI
(voor betalingen) en 1,46% EU-BNI (voor vastleggingen). Vergeleken met het vorige
voorstel is dit een stijging van 0,13% EU-BNI in zowel vastleggingen als betalingen.
Dit is volgens de Commissie mede nodig om de gevolgen op te vangen van de impact van
COVID-19 op het EU-BNI (dat fors is gedaald) waardoor er extra marge nodig zou zijn.
Om te voorkomen dat economische volatiliteit gevolgen heeft voor de omvang van het
eigenmiddelenplafond zet Nederland in op het vaststellen van dit plafond in nominale
bedragen per jaar in plaats van percentages van het EU-BNI. Daarnaast wil Nederland
de omvang van de voorgestelde plafonds verlagen.
In vergelijking met het vorige voorstel is de vergoeding voor de inningskosten van
de invoerrechten, de zogeheten perceptiekostenvergoeding, verhoogd van 12,5% naar
15%. Het kabinet zet mede tegen de achtergrond van het vertrek van het VK uit de EU
in op handhaving van de huidige 20%. Volgens het huidige voorstel krijgt Nederland,
net als de andere huidige kortingslanden, een lumpsum korting op de BNI-afdrachten. Voor Nederland bedraagt deze korting in het voorstel jaarlijks 1,576 miljard
euro bruto (in prijzen 2020) over het gehele volgende MFK. In het vorige voorstel
was weliswaar ook een korting op de BNI-afdracht opgenomen voor Nederland, maar was
deze niet gespecifieerd en werd deze stapsgewijs afgebouwd. De Nederlandse inzet blijft
op dit punt ongewijzigd, een substantiële permanente korting, om zo een eerlijke lastenverdeling
te waarborgen. Verder wordt ook in dit voorstel de BTW-afdracht behouden, maar wordt
deze vereenvoudigd ten opzichte van de berekening onder het huidige MFK.
Net als in het vorige voorstel, worden er in dit voorstel ook wijzigingen voorgesteld
in eerder voorgestelde nieuwe eigen middelen. In het voorstel wordt allereerst per
2021 een afdracht op basis van een grondslag voor niet-gerecycled plastic verpakkingsafval
ingevoerd inclusief een compensatiemechanisme voor minder welvarende lidstaten, zoals
reeds genoemd in het vorige voorstel. Daarnaast wordt in het voorstel aangegeven dat
de Commissie in het eerste half jaar van 2021 voorstellen uit zal brengen voor twee
nieuwe eigen middelen, namelijk een koolstofheffing aan de grens (Carbon Border Adjustment
Mechanism) en een digitale heffing met het doel deze uiterlijk januari 2023 in werking
te laten treden. Ook nodigt de Europese Raad de Europese Commissie in het voorstel
uit om een aangepast voorstel voor de afdracht op basis van ETS-opbrengsten van lidstaten
te presenteren. Hierbij wordt de mogelijkheid van een uitbreiding van de ETS-grondslag
naar scheepvaart en luchtvaart genoemd. Als laatste stelt het voorstel dat er in de
loop van het nieuwe MFK gewerkt zal worden aan de introductie van andere nieuwe eigen
middelen, waaronder een mogelijke Financial Transaction Tax. Een mogelijke vliegtaks,
waarvan de verkenning wordt genoemd in het vorige voorstel, wordt niet meer genoemd.
De inkomsten van deze nieuwe eigen middelen kunnen worden gebruikt om vervroegd leningen
af te lossen die zijn aangegaan voor de financiering van Next Generation EU.
Vanuit het oogpunt van onder andere de beoogde transparantie, vereenvoudiging en voorspelbaarheid
van het stelsel van eigen middelen is het kabinet terughoudend over de introductie
van nieuwe eigen middelen. Voor Nederland vormt het BNI-middel het uitgangspunt voor
de EU-afdrachten. Het voorstel voor een afdracht op basis van grondslagen voor niet-gerecycled
plasticafval en een eventueel toekomstig voorstel voor een afdracht op basis van ETS-opbrengsten
worden integraal beoordeeld in het licht van de Nederlandse inzet voor het MFK. Zoals
toegelicht in de appreciatie van het oorspronkelijke voorstel voor het Eigenmiddelenbesluit,
sluiten de plannen voor afdrachten op basis van ETS en niet-gerecycled plasticafval
aan bij de klimaatdoelstellingen van het kabinet. De omvang van de milieueffecten
van een eigen middel op basis van niet-gerecycled plasticafval is moeilijk in te schatten,
maar het kabinet is wel positief over deze benadering. Eventuele toekomstige voorstellen
voor andere nieuwe eigen middelen apprecieert Nederland te zijner tijd. Deze opties
zijn niet nader uitgewerkt en daarom moeilijk te beoordelen.
Het voorstel bevat geen wijzigingen ten opzichte van het Commissievoorstel om het
vastleggingenplafond voor 2020 met een totaal van 11,5 miljard euro aan vastleggingen
te verhogen. De Commissie publiceerde op 3 juni jl. een voorstel voor een aanvullende
begroting voor 2020 met de genoemde verhoging van de vastleggingen en een verhoging
van de betalingen met 6,5 miljard euro. Het kabinet beschouwt de voorstellen voor
2020 als een integraal onderdeel van een totaalpakket bestaande uit de voorstellen
voor het nieuwe MFK voor 2021–27, het tijdelijke herstelinstrument Next Generation
EU en aanpassing van het huidige MFK 2014–2020 (Kamerstuk 21 501-03, nr. 142).
Next Generation EU
In het voorstel zijn ten aanzien van het herstelinstrument Next Generation EU weinig
wijzigingen opgenomen t.o.v. van het Commissievoorstel. Next Generation EU houdt in
het voorstel een omvang van 750 miljard euro (in prijzen 2018). Het grootste onderdeel
van Next Generation EU blijft de Recovery and Resilience Facility (RRF). Het RRF houdt
een omvang van 560 miljard euro, waarvan 310 miljard euro bestaat uit subsidies en
250 miljard euro uit leningen. De resterende 190 miljard euro van Next Generation
EU wordt uitgegeven via EU-programma’s binnen het MFK. Het kabinet is kritisch over
de voorgestelde verhoging van programma’s die niet direct verband houden met het herstel
van de crisis als gevolg van de COVID-19 uitbraak. Het voorstel bevat geen nadere
toelichting over de noodzaak van de voorgestelde omvang. Om die reden zet het kabinet
zich in voor het omlaag brengen van de omvang van Next Generation EU. Het kabinet
vindt het ook onwenselijk om lopende uitgaven uit de EU-begroting met leningen te
financieren en is kritisch over deze constructie. Samen met Denemarken, Oostenrijk
en Zweden heeft het kabinet eerder een gezamenlijk non-paper verspreid met voorstellen
voor een tijdelijk fonds om het economisch herstel te ondersteunen met leningen aan
lidstaten.
Het kabinet acht het van belang om de economische weerbaarheid en veerkracht structureel
te vergroten. Hiervoor is het cruciaal dat lidstaten de benodigde structurele hervormingen
doorvoeren en investeringen doen die bijdragen aan verhoging van het duurzame groeivermogen,
onder andere door invulling te geven aan de ambities op het vlak van vergroening,
onderzoek en innovatie en digitalisering. Dit kan vervolgens leiden tot duurzaam werkgelegenheidsherstel.
Ook dient het functioneren van de interne markt worden hersteld en verder worden versterkt.
De wijzigingen in het RRF ten opzichte van het Commissievoorstel zien op de verdeling
van subsidies voor lidstaten, de governance van het RRF en de looptijd. In het voorstel wordt voorgesteld om 70% van de middelen
binnen het RRF vast te leggen in de jaren 2021 en 2022 (t.o.v. 60% in het Commissievoorstel)
en hiervoor de landenverdeling aan te houden uit het Commissievoorstel. De resterende
30% zal pas worden vastgelegd in 2023 en worden verdeeld op basis van een nieuwe verdeelsleutel
waarbij de werkloosheid in de periode 2015–2019 in de berekening wordt vervangen door
het cumulatieve verlies van het bbp in de periode 2021–2022. Hiermee wordt de daadwerkelijke
impact van de crisis zwaarder meegewogen. Dit zou betekenen dat op basis van de huidige
economische ramingen er meer middelen gaan naar de economisch hardst geraakte lidstaten
en minder middelen naar lidstaten die minder hard geraakt worden of sneller herstellen
van de impact van COVID-19. Het kabinet verwelkomt een verdeling van de middelen die
is gericht op lidstaten die het zwaarst getroffen zijn door de gevolgen van COVID-19,
bijvoorbeeld door een hoger percentage van de middelen binnen het RRF op deze wijze
te verdelen.
Tevens wordt de looptijd van het RRF in dit voorstel verkort t.o.v. het Commissievoorstel.
Waar eerder sprake was van het kunnen aangaan van vastleggingen tot 2024, dienen vastleggingen
nu uiterlijk in 2023 te worden aangegaan. De betalingen vinden uiterlijk eind 2026
plaats. Een kortere looptijd waarbij betalingen eerder worden gedaan, leidt tot een
betere borging van het tijdelijke karakter van de maatregelen en draagt wat het kabinet
betreft bij aan een sneller herstel van lidstaten van de impact van COVID-19.
Ook wordt de governance van het RRF in het voorstel gewijzigd. In het Commissievoorstel werd over de beoordeling
van de hervormings- en investeringsplannen en de beoordeling van de vooruitgang voor
uitbetaling in tranches besloten middels een uitvoeringshandeling van de Commissie
met onderzoeksprocedure (comitologie, experts uit de lidstaten). Dit voorstel voorziet
voor het besluit over de beoordeling van de hervormings- en investeringsplannen niet
langer in comitologie, maar in besluitvorming in de Raad met gekwalificeerde meerderheid.
Bij de besluitvorming over betalingen wordt de comitologie in het voorstel vervangen
door een adviesrol van het Economic and Financial Committee (EFC; ambtelijk voorportaal
Ecofinraad). Het kabinet acht deze wijzigingen een stap in de goede richting, maar
nog onvoldoende.
Zo wijzigt het voorstel op het vlak van hervormingen het Commissievoorstel niet. Voor
het kabinet is het van belang dat structurele hervormingen worden uitgevoerd die daadwerkelijk
bijdragen aan het duurzame groeivermogen van lidstaten. Het kabinet is nog niet tevreden
over de verankering hiervan in het voorstel. Voor Nederland is belangrijk dat aan
de herstelsteun duidelijke voorwaarden voor structurele hervormingen worden verbonden.
Zo zouden bijvoorbeeld de landspecifieke aanbevelingen voor 2019, waarin onder meer
hervormingen op het gebied van concurrentievermogen en de arbeidsmarkt duidelijker
terugkomen dan in 2020, meegenomen moeten worden bij de beoordeling van de hervormings-
en investeringsplannen. Het is voor Nederland van belang dat er een strikte, transparante
en objectieve beoordeling is van de hervormings- en investeringsplannen en dat uitbetaling
alleen volgt bij aantoonbare implementatie van de hervormingen, waarin lidstaten een
doorslaggevend oordeel kunnen geven over de toekenning van de herstelsteun.
In het voorstel wordt aangegeven dat de Europese Investeringsbank (EIB) voor 30 oktober
2020 175 miljard euro nodig heeft, waarvan 17,5 miljard euro aan ingelegd kapitaal,
om de Commissieplannen uit te kunnen voeren en vast te houden aan eerder afgesproken
klimaatdoelen. Deze kapitaalverhoging zou volgens het voorstel samen moeten gaan met
een versterking van de EIB governance. Van de 175 miljard euro zou 157,3 miljard euro in de vorm van garanties komen (NL-aandeel:
8,2 miljard euro) en 17,7 miljard euro aan ingelegd kapitaal (NL-aandeel: 922 miljoen
euro). Het kabinet zal een eventuele kapitaalverhoging van de EIB bezien in het licht
van het totale MFK-pakket, inclusief het herstelfonds, dat met de voorgestelde kapitaalverhoging
significant groter wordt. Ook zal het leiden tot een grote toename van volumes, complexiteit
en risico bij de EIB-groep en dus wat het kabinet betreft hand in hand moeten gaan
met vergaande governance hervormingen om de EIB-groep voldoende uit te rusten voor de doelstellingen.
Net als in het Commissievoorstel wordt ook in dit voorstel het gehele bedrag van 750
miljard euro voor Next Generation EU gefinancierd middels leningen op de kapitaalmarkt.
Ook wordt het reguliere plafond uit het Eigenmiddelenbesluit tijdelijk (voor de duur
van de aflossing van leningen, tot 2058) verhoogd met 0,6% EU-BNI. Deze tijdelijke
verhoging mag alleen worden gebruikt voor de financiering van de bestrijding van de
gevolgen van COVID-19. De aflossing van de leningen zal starten in 2027 (was 2028)
en zal in eerste instantie worden gefinancierd met middelen die waren bedoeld voor
de voorstellen voor het BICC en het CRI die inmiddels zijn teruggetrokken door de
Commissie.
Het kabinet staat terughoudend tegenover de omvang van de voorgestelde verhoging van
het Eigenmiddelenplafond. Daarnaast geldt ook hier dat het kabinet ervoor pleit om
de verhoging van het eigenmiddelenplafond uit te drukken in jaarlijkse nominale bedragen
in plaats van in percentages van het EU-BNI. Wel is het kabinet positief over het
gegeven dat de verhoging voor COVID-19 als tijdelijk wordt gepresenteerd.
Nederlandse inzet
Ten aanzien van het reguliere MFK zet Nederland zich in de eerste plaats in voor het
voorkomen van een afdrachtenstijging als gevolg van Brexit. De Nederlandse inbreng
zal er tijdens de Raad Algemene Zaken van 15 juli 2020 en de Europese Raad op 17–18 juli
2020 om die reden op gericht zijn om, conform de inzet voor een modern en financieel
houdbaar MFK, een verdere verlaging van het totaalplafond te bewerkstelligen en het
belang te benadrukken van een eerlijke verdeling van lasten. Behoud van een substantiële
permanente correctie op de Nederlandse EU-afdrachten is daarvoor essentieel. Daarnaast
zal het kabinet zich blijven inspannen voor de ingezette modernisering van de EU-begroting.
Nederland wil een moderner MFK met meer focus op onderzoek/innovatie, klimaat, migratie
en veiligheid, een effectieve conditionaliteit t.a.v. rechtsstatelijkheid, gelet op
de zorgen die bestaan over de rechtsstaat, en excellentie en impact als leidende selectiecriteria
behouden binnen Horizon Europe.
De Nederlandse inbreng tijdens de Raad Algemene Zaken en de Europese Raad zal er ten
aanzien van het herstelinstrument op gericht zijn de omvang van zowel het herstelinstrument
als van de tijdelijke verhoging van het Eigenmiddelenplafond te beperken tot het noodzakelijke.
Daarnaast zal Nederland zich inzetten om de tijdelijkheid en doeleinden van middelen
in het herstelinstrument duidelijk vast te leggen en de duur ervan te verkorten ten
opzichte van het Commissievoorstel. Het kabinet vindt het onwenselijk om lopende uitgaven
uit de EU-begroting met leningen te financieren en blijft kritisch over deze constructie.
Samen met Denemarken, Oostenrijk en Zweden heeft het kabinet een gezamenlijk non-paper
verspreid met voorstellen voor een tijdelijk fonds om het economisch herstel te ondersteunen
met leningen aan lidstaten, waarbij de verdeling van de middelen gericht is op de
zwaarst getroffen lidstaten door COVID-19. Verder zal Nederland zich in blijven zetten
voor het bevorderen van structuurversterkende hervormingen door deze als voorwaarden
voor ondersteuning te stellen, gericht op economische weerbaarheid en concurrentiekracht.
Daarnaast zet Nederland zich ervoor in dat er goede controle zal zijn of hervormingen
daadwerkelijk worden uitgevoerd inclusief een stevige governance-structuur waarin lidstaten een doorslaggevend oordeel kunnen geven over de toekenning
van herstelsteun. Nederland zal zich inzetten om de prioriteiten voor een gemoderniseerd
MFK waar relevant ook op te nemen in het herstelinstrument.
Het reguliere MFK (zowel het voorstel om het vastleggingenplafond in 2020 te verhogen
als het voorstel voor het nieuwe MFK 2021–2027), het herstelinstrument en de (bijbehorende)
kapitaalverhoging van het EIB worden integraal als één pakket beschouwd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën