Brief regering : Reactie op het rapport ‘Captured states’
35 078 Staat van de Europese Unie 2019
Nr. 27
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 maart 2019
Op 6 februari 2019 bracht Corporate Europe Observatory (hierna: CEO) het rapport «Captured
states: when EU governments channel corporate interests» (hierna: het rapport) uit.
Hierin wordt onder andere de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese
Unie (PVEU) genoemd. Met deze brief stuur ik u mijn reactie op dit rapport, zoals
ik ook toegezegd heb in het plenair debat over de Staat van de Europese Unie (Handelingen
II 2018/19, nr. 51, item 10). Omdat het rapport zich met name richt op de permanente vertegenwoordigingen van
de lidstaten zal ik eerst kort de rol van de PVEU schetsen. Vervolgens ga ik in op
de specifieke voorbeelden die het rapport geeft waarin Nederland wordt genoemd.
Positie PVEU in nationale besluitvorming
De PVEU vervult een cruciale rol in de Nederlandse belangenbehartiging in de Europese
Unie. Zij is de spil in de informatiestromen van- en naar de EU-instellingen en de
permanente vertegenwoordigingen van andere lidstaten. De medewerkers hebben regelmatig
contact met belanghebbenden en lobbyisten om informatie in te winnen of om Nederlandse
stellingnames toe te lichten. De besluitvorming over de Nederlandse inzet op EU-dossiers
vindt echter plaats in Den Haag, onder verantwoordelijkheid van de betreffende Minister
en in samenspraak met het Nederlandse parlement. In de oordeelsvorming van het kabinet
wordt gebruik gemaakt van alle beschikbare informatie. De informatie die wordt verkregen
via de PVEU is hiervan onderdeel. Er wordt altijd een afweging gemaakt tussen alle
belangen, in voorkomende gevallen ook die van het Nederlandse bedrijfsleven.
Het contact met belanghebbenden komt op verschillende manieren tot stand. Soms maken
deze zich actief kenbaar, al dan niet via de PVEU. Waar nodig doet de overheid zelf
onderzoek naar belangen van partijen die zich niet actief hebben laten horen. Dit
gebeurt bijvoorbeeld door middel van stakeholderconferenties, maar ook via (externe)
onderzoeken, of consultaties en evaluaties die de Europese Commissie uitvoert. Het
kabinet, en daarmee ook de PVEU, staat open voor contact met de vertegenwoordigers
van alle belangen.
Het kabinet acht het noodzakelijk dat de Nederlandse diplomaten in Brussel met verschillende
stakeholders spreken om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van belangen die relevant
zijn voor besluitvorming. Dit is nadrukkelijk onderdeel van het takenpakket van de
PVEU. De Nederlandse vertegenwoordiging beperkt zich daarom niet tot contacten met
overheden en de Commissie maar is ook daarbuiten actief, ook bij het uitdragen van
het Nederlandse standpunt. Dat is wat moderne diplomatie vereist om effectief te zijn
in het behartigen van de Nederlandse belangen in Brussel. Nederlandse diplomaten zijn
daarbij goed in staat om de positie en achtergronden van de verschillende stakeholders
op waarde te schatten en daarmee rekening te houden.
Gesprekkenlijst PVEU
Het kabinet vindt transparantie essentieel voor het vergroten van begrip, vertrouwen
en draagvlak voor de Europese Unie en het Europese besluitvormingsproces. Nederland
voert dan ook al langere tijd een eigen transparantiebeleid in Brussel. In dit kader
heeft het tijdens zijn voorzitterschap van de Raad in de eerste helft van 2016 de
agenda’s van de Permanent Vertegenwoordiger en plaatsvervangend Permanent Vertegenwoordiger
openbaar gemaakt op de website van de PV. Dit gebeurt nog steeds. Het Nederlandse
voorbeeld heeft opvolging gekregen van inkomend EU-voorzitter Finland en het huidige
Roemeense Voorzitterschap van de Raad. Daarnaast worden sinds enkele jaren, en bij
wijze van experiment, ontmoetingen tussen belangenvertegenwoordigers en medewerkers
van de Nederlandse PVEU bijgehouden in een zogenaamde gesprekkenlijst. Deze lijst
is indicatief en ziet nu nog in hoofdzaak op gesprekken die plaatsvinden met het bedrijfsleven.
Momenteel wordt bezien of ook andere ontmoetingen met bijvoorbeeld NGO’s of kennisinstellingen
kunnen worden opgenomen. Zoals het rapport van CEO benadrukt, is Nederland één van
de weinige lidstaten die ontmoetingen tussen medewerkers en belangenvertegenwoordigers
bijhoudt.
Hieronder ga ik in op de specifieke Nederlandse voorbeelden in het rapport.
Innovation principle
Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap was «innovatie» één van de prioriteiten.
Hiermee werd onder andere beoogd dat onderzoek- en innovatieresultaten beter benut
worden in Europa en dat niet enkel financiële instrumenten maar ook bredere randvoorwaarden
worden bekeken bij de bevordering van innovatie.
Het begrip innovatie principe («innovation principle») is geïntroduceerd om meer bewustwording
voor het belang van innovatie te genereren en als onderdeel van de overwegingen in
regelgevingsprocedures. De effecten van regelgeving op innovatie zouden – waar relevant
– altijd in impact assessments in kaart moeten worden gebracht. Bij het ontwerp van
regelgeving zou moeten worden geprobeerd om onnodige hindernissen (met respect voor
het voorzorgsbeginsel) voor innovatie te voorkomen. Dit laatste kan bijvoorbeeld door
niet gedetailleerd voor te schrijven hoe en met welk technisch middel een bepaalde
norm moet worden gehaald, maar slechts de norm te formuleren en ruimte te laten aan
nieuwe innovatieve middelen waarmee een norm kan worden gehaald. Hierbij kan bijvoorbeeld
gedacht worden aan de norm om auto’s steeds schoner en zuiniger te krijgen. Het innovatie
principe concurreert niet met, en tornt niet aan, het voorzorgsbeginsel; beoogd is
in regel- en wetgevingsprocessen stil te staan bij de effecten van regelgeving op
innovatie. Het innovatie principe is evenmin als rechtsbeginsel voorgesteld, maar
als tool binnen de Better regulation guidelines en de toolkit van de Commissie. Gezien dit operationele karakter van het innovatie principe bestaat
er ook geen spanningsveld met het in het verdrag vastgelegde voorzorgsbeginsel.
Het staff working document van de Europese Commissie «Better Regulation for innovation driven investments» (SWD (2015 298) verscheen als mededeling begin 2016, maar was in de loop van 2015
al beschikbaar. Hierin werd het innovatie principe genoemd, refererend aan een paper
van Business Europe, ETF en ERF uit juni 2015.1 In het kader van dit thema is door Nederland een veelheid van stakeholders geconsulteerd,
waaronder de Commissie, de lidstaten, en vertegenwoordigers van belangen organisaties
waaronder Business Europe, European Round Table and European Risk Forum.
Uw Kamer is geïnformeerd over de Nederlandse inzet ten aanzien van innovatievriendelijke
regelgeving in de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen
d.d. 27 en 28 januari 2016 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 364). Het kabinet heeft hierbij aangegeven dat innovatievriendelijkheid niet ten koste
mag gaan van andere doelen, bijvoorbeeld bescherming van het milieu of garanderen
van de volksgezondheid.
In de Raadsconclusies van de Raad voor Concurrentievermogen van 26 mei 2016 werden
de bredere randvoorwaarden voor innovatie verduidelijkt waarbij het bevorderen van
innovatie vriendelijke en toekomstbestendige regelgeving voorop stond: «STRESSES that,
when considering, developing or updating EU policy or regulatory measures, the «Innovation
Principle» should be applied, which entails taking into account the impact on research
and innovation; and CALLS upon the Commission, together with Member States, to further
determine its use and to evaluate its potential impact»2 De voetnoot hier verwees naar het voorzorgsbeginsel: [Note 2: The Council recalls
the Precautionary Principle]. Uw Kamer is over de Nederlandse inzet geïnformeerd in
de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-30, nr. 376)
Defensie-industrie
In het rapport wordt onder «Unlocking support for the Defence Industry» specifiek verwezen naar de Preparatory Action on Defence Research (PADR). De PADR kan worden gezien als een opmaat naar het Europese Defensie Industrie
Ontwikkelingsplan (EDIDP) en uiteindelijk naar het Europese Defensie Fonds (EDF).
De toegenomen aandacht voor veiligheid in de veranderende geopolitieke context is
hier leidend. De Europese Unie ziet en voelt meer noodzaak om aandacht – met de bijbehorende
financiële middelen – aan de Europese defensie ontwikkeling te schenken. Hiertoe zijn
afstemming van onderzoek en ontwikkeling, gebaseerd op behoefte aan militaire capaciteiten
van de lidstaten, noodzakelijk. Met de PADR, EDIDP en het EDF wordt gestreefd om hier
invulling aan te geven. De lidstaten voeren de onderhandelingen over de voorwaarden.
Relevante stakeholders, zoals in Nederland bijvoorbeeld de brancheorganisaties zoals
NIDV, FME, VNO-NCW, worden geconsulteerd over de haalbaarheid om zo het Nederlandse
belang in de Europese ontwikkelingen zo goed mogelijk naar voren te kunnen brengen.
Richtinggevend hierbij is het beleid zoals verwoord in de Defensie Industrie Strategie
(Kamerstuk 31 125, nr. 101) die door het kabinet onlangs is geactualiseerd en op 15 november 2018 aan de Tweede
Kamer is aangeboden en op 18 februari 2019 in een nota-overleg door de bewindslieden
van EZK en Defensie met de Tweede Kamer is besproken (Kamerstuk 31 125, nr. 102). Hiermee levert Nederland in Europa een constructieve bijdrage aan het zeker stellen
en verbeteren van de wezenlijke veiligheidsbelangen.
Nord stream 2
Ten aanzien van het Commissievoorstel voor wijziging van de gasrichtlijn heeft Nederland,
evenals Duitsland, in eerste instantie bezwaren geuit. In het BNC-fiche (Kamerstuk
22 112, nr. 2447) van 15 december 2017 heeft Nederland laten weten dat het primair bezwaren heeft
tegen de bevoegdhedenoverdracht aan de Commissie. Bovendien leidt het voorstel ertoe
dat de EU bij investeerders uit derde landen als onbetrouwbaar kan worden gezien door
de regels zowel op bestaande als op in aanleg zijnde pijpleidingen toe te passen.
De bezwaren van Nederland in het BNC-fiche zijn eigenstandig geformuleerd, zonder
afstemming met Duitsland of andere lidstaten. In navolging op de uitspraak van uw
Kamer naar aanleiding van de motie van Ojik (Kamerstuk 34 775 V, nr. 73) vond debat met uw Kamer plaats op 20 februari 2019 (Handelingen II 2018/19, nr.
56, item 16). De Kamer is met een brief op 19 februari (Kamerstuk 21 501-33, nr. 745) ingelicht over het voornemen van het kabinet in te stemmen met het bereikte akkoord
met het Europees Parlement over de wijziging van de gasrichtlijn. Voor dit akkoord
was brede steun van andere lidstaten, het Europees Parlement en de Europese Commissie.
Hierin is de bevoegdhedenoverdracht deels aangepast waardoor enigszins tegemoet is
gekomen aan de Nederlandse bezwaren. Na afloop van het debat heeft het kabinet daarmee
dan ook ingestemd.
Gasforum
Door Gas Naturally, een samenwerkingsverband van zes Europese associaties die gezamenlijk de gehele
gas-waardeketen afdekken, worden periodiek bijeenkomsten georganiseerd waar met vertegenwoordigers
van lidstaten en andere geïnteresseerden wordt gesproken over actuele Europese ontwikkelingen
op het gebied van gas.
Ook in de eerste helft van 2016, ten tijde van het Nederlands voorzitterschap van
de Europese Unie, heeft een dergelijke bijeenkomst plaatsgevonden. Tijdens die bijeenkomst
werd ingegaan op de door de Europese Commissie in februari 2016 uitgebrachte strategie
op het gebied van LNG en gasopslag, dit als onderdeel van een breder pakket aan voorstellen
gericht op het concretiseren van de Energie Unie. De bijeenkomst werd, op uitnodiging
van de organisatoren, geopend door de toenmalige directeur-generaal Energie, Telecommunicatie
en Mededinging van het Ministerie van Economische Zaken. Andere sprekers waren onder
meer afkomstig van de Europese Commissie, het Internationaal Energie Agentschap, Clingendael
Internationaal Energie Programma en Gasunie.
Voor Nederland was de bijeenkomst een goede aangelegenheid om voor een breder publiek
in te gaan op de prioriteiten van het Nederlands voorzitterschap op het gebied van
energie, het belang van Europese samenwerking te benadrukken en stil te staan bij
de rol van gas in de verduurzaming van de Europese energievoorziening. De energie-prioriteiten
tijdens het Nederlandse voorzitterschap waren al ruim voor deze bijeenkomst van Gas Naturally beleidsmatig vastgelegd door het Ministerie van Economische Zaken.
Visquota
Jaarlijks vinden de onderhandelingen plaats in de Landbouw- en Visserijraad van december
voor de visserij-vangstmogelijkheden voor het jaar daaropvolgend. Deze onderhandelingen
kennen een lange aanloop met de publicatie van de wetenschappelijk adviezen. Vervolgens
stelt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de Nederlandse inzet
voor in een brief aan de Tweede Kamer, deze inzet is gebaseerd op het wetenschappelijk
advies. Hierna stelt de Tweede Kamer het onderhandelingsmandaat vast in het Algemeen
Overleg waarin deze brief is geagendeerd.
De bewindspersoon van LNV onderhandelt aan de hand van dit mandaat. Tijdens deze meerdaagse
onderhandeling is er enkele malen contact met vertegenwoordigers van de visserij-organisaties
en in de laatste jaren ook met NGO’s. Tijdens deze contacten wordt een update gegeven
van de stand van zaken. De inzet in de onderhandelingen is en blijft echter conform
het door de Tweede Kamer verstrekte mandaat.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Indieners
-
Indiener
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken