Thema's van de commissie LNV

De commissie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) controleert de wetgeving en het beleid van de bewindspersonen van het ministerie van LNV. Het gaat om verschillende thema's.

Stikstofbeleid

Sinds de Raad van State in mei 2019 oordeelde dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) de natuur onvoldoende beschermde tegen de gevolgen van een te hoge neerslag van stikstof, staat deze problematiek in het middelpunt van de politieke belangstelling. Omdat Nederland zich verbonden heeft aan de doelstellingen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, zijn wij verplicht om gunstige omstandigheden te scheppen voor het instandhouden van soorten en habitats die voorkomen in Natura 2000-gebieden, het netwerk van beschermde natuurgebieden in de Europese Unie.

Als er te veel stikstof neerslaat in natuurgebieden, lijden bodem en soortenrijkdom daaronder. Met het PAS werd een systeem ontwikkeld om de uitstoot van stikstof op een later moment te kunnen compenseren. Zo kon er toch vergunning worden verleend  voor projecten die extra stikstof produceren in de buurt van Natura 2000-gebieden. Volgens de rechter voldeed dit echter niet aan de eisen die de Vogel- en Habitatrichtlijn stelt aan het beschermen van de natuur.

Nu het PAS niet langer gebruikt kan worden als basis voor vergunningverlening, moet er een nieuwe manier gevonden worden om bijvoorbeeld woningbouw- en infrastructuurprojecten toch mogelijk te maken. Het Adviescollege Stikstofproblematiek onder leiding van de heer Remkes adviseert het kabinet over mogelijke oplossingen. Het eerste advies met maatregelen voor de korte termijn, ‘Niet alles kan’ verscheen in september 2019. Het advies over de langetermijnmaatregelen wordt eind mei 2020 verwacht. De commissie LNV debatteert regelmatig over welk beleid een juridisch houdbare oplossing van de stikstofproblematiek zou kunnen zijn.

Sinds het verschijnen van het eerste advies zet het kabinet aan de ene kant in op meer financiële middelen voor herstel en verbetering van natuurgebieden. In april kondigde de minister aan dat hiervoor de komende tien jaar vijf miljard euro voor wordt uitgetrokken. Omdat het natuurbeleid gedecentraliseerd is, zijn de provincies verantwoordelijk voor de besteding van deze middelen. Aan de andere kant wordt ingezet op het aanpakken van de bronnen van stikstofuitstoot. Zo is in maart de maximumsnelheid van 130 km/uur overdag verlaagd naar 100 km/uur. Voor de landbouw, de sector met de grootste stikstofuitstoot, is een vrijwillige opkoopregeling van boerenbedrijven opgezet. Ook aanpassingen in het veevoer moeten de uitstoot naar beneden brengen.     

Dierenwelzijn

Nederland is het meest veedichte land van Europa. Er worden kippen gehouden (ongeveer 100 miljoen), varkens (ongeveer 12,5 miljoen) en koeien (ongeveer 4 miljoen). Er zijn ook veel huisdieren, zoals honden en katten. Regels omtrent het welzijn van al deze dieren zijn onder andere vastgelegd in de Wet Dieren en het Besluit houders van dieren.

Enkele voorbeelden van deze regels zijn:

  • Dieren moeten voldoende bewegingsvrijheid hebben;
  • Dieren krijgen voldoende gezond en voor hun soort geschikt voer en water;
  • Dieren mogen geen onnodige angst en stress hebben van de manier waarop ze worden gehuisvest;
  • De ruimte waarin een dier wordt gehouden moet het dier beschermen tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en roofdieren.

Om na te gaan of de houders van dieren zich aan deze regels houden, vinden er inspecties plaats door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), de Landelijke Inspectie Dierenbescherming (LID) en de politie. De minister is hiervoor eindverantwoordelijk. De regels voor dierenwelzijn worden geregeld aangepast of aangescherpt. De minister doet dit in afstemming met de Tweede Kamer. De Kamercommissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit controleert of de minister het dierenwelzijn van alle dieren in Nederland op een goede manier beschermt, of zij goede regels stelt en of de inspecties naar behoren worden uitgevoerd.

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

De NVWA is een samenwerkingsverband van de (oude) Voedsel en Waren Autoriteit (VWA), de Algemene Inspectiedienst (AID) en de Plantenziektenkundige Dienst (PD). Deze inspectiediensten zijn per 1 januari 2012 gefuseerd. De NVWA valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van LNV.

De fusie moest leiden tot een vermindering van de kosten en de administratieve lasten voor bedrijven en tot minder stapeling, overlap en tegenstrijdigheden in de regelgeving omtrent handhaving en controle door inspecties. De fuserende diensten hadden voor een groot deel gescheiden ICT-systemen. De fusie zou tot meer efficiëntie leiden. Een bezuiniging van € 50 miljoen euro die aan de diensten was opgelegd, kon daarmee gemakkelijker worden gerealiseerd.

Het verbeteren van het ICT systeem van de NVWA was de afgelopen jaren geregeld onderwerp van debat tussen de minister en de vaste commissie voor LNV. Het idee was om de systemen van de verschillende keuringsautoriteiten samen te voegen tot 1 systeem; INSPECT. Op verzoek van de Tweede Kamer (motie Geurts en Lodders - 33 835, nr. 68) heeft er een extern onderzoek plaatsgevonden naar de haalbaarheid van dat plan. De resultaten van dat onderzoek werden in april 2019 aan de Kamer gestuurd. Het advies was zeer kritisch over INSPECT en de minister heeft besloten om de verdere ontwikkeling ervan stop te zetten. De minister gaat nu ‘herbezinnen’. Daarbij laat zij in beeld brengen wat het stoppen met INSPECT betekent voor het tempo en  kwaliteit waarin de verbeterdoelen voor de NVWA kunnen worden gerealiseerd. De eindrapportage van de herbezinning wordt zeer binnenkort aan de Kamer gestuurd.

De afgelopen jaren ontving de Tweede Kamer ieder half jaar een voortgangsrapportage over de verbeteringen binnen de NVWA (het programma ‘NVWA 2020’). Daarbovenop hebben er, zoals genoemd, in opdracht van de Tweede Kamer aanvullende onderzoeken plaatsgevonden. Door middel van die voortgangsrapportages en externe onderzoeken kon de Tweede Kamer controleren hoe de voortgang van de verbeteringen ervoor stond en kon de Kamer de minister zonodig bijsturen.

Behalve het interne functioneren, controleert de Tweede Kamer ook het externe functioneren van de NVWA. De Autoriteit bewaakt in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de gezondheid van dieren en planten, het dierenwelzijn en de veiligheid van voedsel- en consumentenproducten. Daarnaast ziet de NVWA toe op de naleving van de natuurwetgeving.

De afgelopen periode werd geregeld stilgestaan bij het functioneren van NVWA-keuringsartsen in slachthuizen, waar zij toezien op het naleven van regels voor dierenwelzijn, diergezondheid en de veiligheid van het vlees dat wordt geproduceerd. De Tweede Kamer heeft bijvoorbeeld enkele debatten gevoerd met de minister over de vraag of de NVWA-keuringsartsen in de slachthuizen voldoende toezicht (kunnen) houden en of het toezicht op de slachthuizen goed is georganiseerd.

Mestbeleid

Veel vee produceert veel mest. Mest dient als een voedingsstof voor de grond en zorgt daardoor voor een vruchtbare bodem en een goede gewasopbrengst.

Een teveel aan mest kan echter schadelijk zijn voor het oppervlaktewater en grondwater, en daarmee voor de natuur en het milieu. Daarom zijn er in de EU afspraken gemaakt over mest. Die afspraken zijn vastgelegd in de Europese nitraatrichtlijn en de kaderrichtlijn water. Deze moeten voorkomen dat stoffen uit mest het grond- en oppervlaktewater vervuilen. Het gaat dan vooral om fosfaat en stikstof.

Landen mogen deels zelf bepalen hoe ze de doelen van de richtlijnen willen halen. De maatregelen die Nederland heeft genomen staan in de Meststoffenwet en enkele regelingen en besluiten die hieronder vallen. Elke vier jaar moet de minister van LNV aan de Europese Commissie laten weten hoe zij invulling wil geven aan het mestbeleid en hoe dit beleid bijdraagt aan het behalen van de doelen die zijn afgesproken in Europa. Dit beschrijft de minister in zogeheten Actieprogramma’s.  

De Tweede Kamer debatteert met de minister over de invulling van het mestbeleid. Wijzigingen in de Meststoffenwet moeten door de Tweede Kamer worden goedgekeurd, alvorens deze in werking kunnen treden.

Gewasbeschermingsmiddelen

Machine spuit gewasbeschermingsmiddel op de akker.

Bij de teelt van gewassen, planten en bloemen worden verschillende soorten middelen gebruikt om deze te bescherming tegen ziektes en andere ongewenste invloeden. Over de toelating van deze middelen wordt op Europees niveau besloten. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) adviseert de minister over de toelating van middelen en de NVWA houdt toezicht op het gebruik ervan.

De inzet van het Nederlandse beleid is geïntegreerde gewasbescherming, waarbij zo veel mogelijk wordt ingezet op preventieve maatregelen en biologische middelen. Pas in laatste instantie zou gebruikgemaakt moeten worden van chemische middelen. Het versnellen van de overgang naar geïntegreerde gewasbescherming is de kern van de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030, die de minister in april 2019 heeft gepresenteerd.  

De commissie LNV debatteert regelmatig over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, waarbij ook mogelijke schadelijke gevolgen voor de gezondheid van omwonenden en de biodiversiteit worden besproken. Recentelijk heeft de commissie bijvoorbeeld een juridisch advies gevraagd over de mogelijkheid om spuitvrije zones in te stellen tussen velden waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en woningen of speelplekken voor kinderen, om zo het risico op blootstelling aan mogelijk schadelijke effecten van zulke middelen te beperken. Ook spreekt de commissie vaak over de vraag of middelen (langer) moeten worden toegestaan. Omdat deze toelating Europees geregeld is, wordt hier vaak over gesproken in debatten ter voorbereiding op de maandelijkse Landbouw- en Visserijraad.

Dierproeven en proefdieren

Voor wetenschappelijke doeleinden worden in Nederland experimenten met proefdieren gedaan. Zo bevindt zich in Rijswijk het Biomedical Primate Research Centre waar proeven met apen plaatsvinden.

De inzet van de regering is om zo min mogelijk gebruik te maken van proefdieren en om hier alternatieven voor te ontwikkelen. Dit gebeurt in het programma Transitie Proefdiervrije Innovatie. Ieder jaar brengt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit de rapportage ‘Zo doende’ uit, waarin een overzicht wordt gegeven van het de dierproeven die in dat jaar zijn gedaan. De commissie LNV voert jaarlijks een debat over met de minister van LNV en de minister van OCW. Daarmee controleert de commissie hoe de regering uitvoering geeft aan haar ambitie om het aantal dierproeven zo beperkt mogelijk te houden en om het ontwikkelen van alternatieven te stimuleren.