Schriftelijke vragen : Het opschorten van de hulp aan UNRWA
Vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie) en Van Haga (VVD) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het opschorten van de hulp aan UNRWA (ingezonden 13 augustus 2019).
Vraag 1
Vindt u, net als de opstellers van de rapportage van de ethische commissie van de
United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA),
dat de top van de UNRWA vervangen moet worden indien de beschuldigen blijken te kloppen?1
Vraag 2
Bent u ook van mening dat de beweringen van het rapport, namelijk dat leden van de
inner circle «have engaged in misconduct, nepotism, retaliation ... and other abuses
of authority, and that the management is highly dysfunctional, with a significant
breakdown of the regular accountability structure» niet zonder gevolgen kunnen blijven
voor de gehele UNRWA-top?2
Vraag 3
Vindt u dit niet een voorwaarde voor de herstart van de financiering van UNRWA?
Vraag 4
Zou het niet beter zijn de conclusies van het onderzoek af te wachten vóórdat verdere
betalingen van Nederlands belastinggeld aan UNRWA kunnen plaatsvinden? Is het in het
licht van deze nieuwe situatie niet beter om de conclusies van het onderzoek eerst
met de Kamer te bespreken alvorens de betalingen te hervatten?
Vraag 5
Waarom beweert u dat de betalingen zeker weer hervat gaan worden terwijl het vervolgonderzoek
nog loopt?3
Vraag 6
Waarom schrijft u in de beantwoording van de Kamervragen dat er geen sprake is van
financiële malversaties, terwijl het rapport juist stelt dat er in de UNRWA-top sprake
is van «bypassing established procurement and financial processes and decision making»,
en dat de commissaris-generaal «structurally away from his duty station of Jerusalem
on duty travel ... claiming DSA (Daily Subsistence Allowance) for 28–29 days per month»?
Duidt dit niet juist op malversaties welke effect kunnen hebben op het uitvoeren van
de kerntaken van UNRWA?4
Vraag 7
Als het rapport stelt, zoals Al Jazeera beweert, dat er sprake was van machtsmisbruik
van de positie van de heer Krahenbuhl, omdat hij eind 2014 «expressed a particular
interest» in de medewerker Mohammedi en dat «their relationship went «beyond the professional»»;
deelt u dan de mening dat dit tot gevolg moet hebben dat de heer Krahenbuhl niet meer
in functie kan blijven, ook gezien uw eerdere uitspraken dat u zero tolerance-beleid
zou toepassen op hen die (seksueel) misbruik maken van hun positie?
Indieners
-
Gericht aan
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Indiener
J.S. Voordewind, Tweede Kamerlid -
Medeindiener
W.R. van Haga, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.