Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Pakket voor Groene Groei: voor een weerbaar energiesysteem en een toekomstbestendige industrie (Kamerstuk 33043-114)
33 043 Groene economische groei in Nederland (Green Deal)
Nr. 115 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
            
Vastgesteld 2 juni 2025
De vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei heeft een aantal vragen voorgelegd
                  aan de Minister van Klimaat en Groene Groei over de brief van 25 april 2025 inzake
                  het Pakket voor Groene Groei: voor een weerbaar energiesysteem en een toekomstbestendige
                  industrie (Kamerstuk 33 043, nr. 114).
               
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 juni 2025. Vragen en antwoorden
                  zijn hierna afgedrukt.
               
De voorzitter van de commissie, Thijssen
De griffier van de commissie, Nava
Vragen en antwoorden
1
Waarom blijft u vasthouden aan fossiele subsidies van meer dan 40 miljard euro per
                     jaar, terwijl er tegelijkertijd wordt bezuinigd op klimaatbeleid? Kunt u toelichten
                     waarom het afbouwpad voor fossiele subsidies niet wordt versneld of uitgebreid?
                  
Antwoord
In Nederland zijn sinds 2023 aanzienlijke stappen gezet in het afbouwen van fossiele
                     subsidies, zoals een vastgelegd afbouwpad voor het verlaagde tarief in de energiebelasting
                     op aardgas. Zoals aangegeven in de brief d.d. 3 december 2024 zet het kabinet in op
                     het in Europees verband verder afbouwen van de fossiele subsidies gericht op de energievoorziening.1 Als dit in de EU gebeurt, bevordert dit het gelijke speelveld binnen de EU en wordt
                     de kans op verplaatsing van emissie beperkt.
                  
In de Miljoenennota wordt het cumulatieve fossiele voordeel in beeld gebracht dat
                  gepaard gaat met afzonderlijke regelingen die een fossiel voordeel bieden. Dat dit
                  voordeel ongeveer gelijk is gebleven, komt door de stijging van verschillende beprijzingsinstrumenten,
                  waarvan hierboven voorbeelden worden gegeven. Door de bovengenoemde verhoging van
                  het tarief op aardgas in de energiebelasting in de hogere verbruiksschijven, is het
                  tarief waartegen vrijstellingen en kortingen worden afgezet hoger, waardoor het berekende
                  fossiele voordeel van deze vrijstellingen en kortingen toeneemt. Hogere beprijzing
                  van emissies leidt op dat moment tot een stijging van de berekende fossiele voordelen.
                  Het kabinet merkt op dat de totale fossiele voordelen daarmee een vertekend beeld
                  kunnen geven van de mate waarin emissie passend wordt beprijsd en de verdere stappen
                  die het kabinet hierop zet.
               
2
Waarom is er geen integraal pakket opgenomen in de Voorjaarsnota over hoe de klimaatdoelen
                     alsnog gehaald gaan worden? Erkent u dat het ontbreken van een aanvullende financiële
                     commitment bij de maatregelen de geloofwaardigheid van het klimaatbeleid ondermijnt?
                  
Antwoord
De gesprekken over het Pakket voor Groene Groei binnen het kabinet zijn net als voorgaande
                     jaren parallel aan de Voorjaarsnota gevoerd. De gesprekken over de Voorjaarsnota waren
                     dit jaar eerder afgerond, waardoor kort erna het Pakket voor Groene Groei met een
                     Kamerbrief en nota van wijziging met de Kamer is gedeeld. Met de maatregelen die het
                     kabinet heeft aangekondigd wordt een belangrijke stap gezet om de klimaat- en energiedoelen
                     binnen bereik te brengen. Hierbij zijn ook middelen uit het Klimaatfonds vrijgemaakt
                     – er is dus sprake van financiële commitment.
                  
3
Wat is precies de taakstelling van de «vliegende brigade»?
Antwoord
De uitbreiding van de Expertpool energie-infrastructuur, belegd bij de Rijksdienst
                     voor Ondernemend Nederland (RVO) levert capaciteit, kennis en praktische ondersteuning
                     aan decentrale overheden voor ruimtelijke ordeningsprocessen. Deze expertpool richt
                     zich op energie-infrastructuur die essentieel is voor het oplossen van netcongestie
                     op nationaal en regionaal niveau (hoog- en middenspanningsnetwerk); het kan bijvoorbeeld
                     gaan om projecten die samenhangen met nationale en provinciale MIEK-projecten en onderstations
                     binnen het hoog- en middenspanningsnetwerk die belangrijk zijn voor de nationale en
                     regionale energievoorziening. Door de uitbreiding van capaciteit kunnen veel meer
                     projecten ondersteund worden; hiermee kan afhankelijk van het project een aantal weken
                     oplopend tot wel twee jaar tijdwinst worden behaald.
                  
4
Hoeveel uitvoeringsmiddelen zijn er voor de jaren 2026–2030 beschikbaar gesteld? Welke
                     middelen verwacht u na 2030?
                  
Antwoord
In het ontwerp-Meerjarenprogramma 2026 voor het Klimaatfonds wordt voor de periode
                     2026–2030 voorgesteld om voor diverse maatregelen uitvoeringsmiddelen (onder voorwaarden)
                     toe te kennen of te reserveren.
                  
Dit betreft in het perceel kernenergie ten eerste een toekenning onder voorwaarden € 39,6 mln. voor uitvoeringslasten KGG/RVO/Medeoverheden.
                  Middelen zijn bedoeld voor extra fte om te borgen dat de benodigde werkzaamheden voor
                  (de voorbereiding op) de bouw van vier kerncentrales uitgevoerd kunnen worden. Uitvoering
                  wordt voorzien door KGG, RVO en medeoverheden, onder andere met het Rijk Regio Pakket
                  (RRP). Verder worden er middelen beschikbaar gesteld voor de intensivering van de
                  Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) en voor de meet- en
                  ongevalsorganisatie van de RIVM ter hoogte van € 54,8 mln. Ook wordt er een reservering
                  opgenomen van € 81,2 mln voor kennisopbouw stralingsbescherming en het onderzoeksprogramma
                  eindberging radioactief afval. Voor de bouw van de gewenste vier kernreactoren is,
                  naast inzet vanuit het Ministerie van Klimaat en Groene Groei, ook een uitbreiding
                  van de projectorganisatie NEO NL benodigd om de rol van opdrachtgever (Ministerie
                  van Klimaat en Groene Groei) en opdrachtnemer (de projectorganisatie NEO NL) te scheiden.
                  Hiervoor wordt € 22,1 mln beschikbaar gesteld.
               
Binnen het perceel energie-infrastructuur worden middelen beschikbaar gesteld voor een expertpool energie-infrastructuur ter
                  hoogte van € 22,5 mln. Met dit budget kan de expertpool die bij decentrale overheden
                  procedures versnelt vanuit RVO doorgang vinden. Dit leidt tot concrete versnelling
                  van infraprojecten in het land. In lijn met deze aanpak wordt er ook personele capaciteit
                  beschikbaar gemaakt bij een landelijke projectaanpak (€ 36 mln toegekend en € 50 mln gereserveerd). Tevens is € 13 mln vrijgemaakt
                  voor een samenhangend pakket van beleidsmatige en wettelijke versnellingsmaatregelen
                  die knelpunten wegnemen in de realisatie van de laag-, midden- en hoogspanningsprojecten
                  die nodig zijn om netcongestie te verminderen.
               
Met name bij provincies zijn relatief veel nieuwe taken ontstaan op het gebied van
                  het aanpakken van netcongestie, opstellen van energievisies, afstemmen van vraag en
                  aanbod van energie, integraal programmeren en het opstellen provinciale Meerjaren
                  Investeringsprogramma’s Energie en Klimaat. Hiervoor is € 50 mln aan uitvoeringskosten
                  voor provincies opgenomen. Hiermee kunnen zij bijdragen aan het oplossen van netcongestieproblemen
                  en het versneld aanleggen en beter benutten van infrastructuur.
               
In het perceel vroege fase opschaling betreft dit uitvoeringskosten voor verbetering van het toezicht op F-gassen (€ 4 mln).
                  De middelen worden niet alleen gebruikt voor personele kosten maar ook voor bijvoorbeeld
                  nieuwe meetapparatuur en het opzetten van een databank van logboeken. Verder worden
                  er uitvoeringskosten gereserveerd voor de normering voor slechte huurwoningen (€ 29 mln),
                  de uitfasering van slechte energie labels (€ 16,7 mln) en uitvoeringskosten voor de
                  normerende aanpak in de plastic keten. Tot slot staat in het perceel vroege fase opschaling
                  een reservering van € 6,7 mln voor toezicht en handhaving op de aangescherpte energiebesparingsplicht.
               
In het perceel verduurzaming industrie en vroege fase opschaling zijn uitvoeringskosten voor maatwerkaanpak AVI's (€ 2,8 mln) opgenomen. Deze maatregel
                  betreft uitvoeringskosten bij het Ministerie van IenW voor de maatwerkaanpak voor
                  AVI’s. Daarnaast is € 1,8 mln extra toegekend voor de procesmatige ondersteuning door
                  RVO van de verduurzaming van bedrijven uit het zesde industriële cluster (cluster
                  6-bedrijven).
               
Verder wordt bij de toegekende middelen voor subsidieregelingen ook altijd een deel
                  van de middelen ingezet voor de uitvoering van de regeling (bijvoorbeeld door RVO).
                  Het is nog onbekend hoeveel uitvoeringsmiddelen er nodig zullen zijn voor de periode
                  na 2030.
               
5
Wat is de reden dat er na 2026 geen publiek-private samenwerking is voor het Energiefonds,
                     los van de aanvulling door het SCF?
                  
Antwoord
In 2025 was het dankzij de publiek-private samenwerking met energieleveranciers en
                     netbeheerders mogelijk om voor de derde keer het energiefonds te openen. Tegelijkertijd
                     kent de private-publieke samenwerking evidente beperkingen. Het Rijk kan alleen budget
                     bijleggen wanneer private partijen meer dan een derde bijleggen. Zoals eerder met
                     de Kamer gedeeld zijn er intensieve gesprekken gevoerd met de sector. Dit heeft geleid
                     tot een bijdrage voor het fonds in 2025, nadat de sector eerder al had aangegeven
                     niet voor een derde keer bij te willen dragen2. Het kabinet is de sector erkentelijk dat het voldoende beschikbaar heeft gesteld
                     zodat het fonds van start kon en veel huishoudens heeft bereikt. Het Ministerie van
                     SZW en VRO werken aan een voorstel voor een meerjarig energiefonds met middelen uit
                     het SCF. Lessen en signalen op basis van het energiefonds van 2025 worden meegenomen
                     in het vervolgtraject van het SCF.
                  
6
Hoeveel middelen verwacht u dat wordt verstrekt middels het SCF aan het Energiefonds?
                     Hoe verhoudt zich dat tot andere landen?
                  
Antwoord
Het kabinet heeft besloten, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie,
                     om uit de middelen voor het SCF € 174,5 miljoen in te zetten voor dit fonds. Samen
                     met de € 60 miljoen uit de Rijksbegroting is er € 234,5 miljoen beschikbaar voor de
                     periode van 2026 tot 2032. De hoogte van dit bedrag vraagt dus om keuzes bij de uitvoering
                     zoals de looptijd en doelgroep. Lidstaten zijn vrij om zelf te bepalen welke maatregelen
                     zij voorstellen in hun SCF-plan en niet iedere lidstaat zal kiezen voor een energiefonds.
                     Het is daardoor niet goed te vergelijken hoeveel andere landen hiervoor reserveren.
                     Op 30 juni delen de lidstaten de voorstellen met de Europese Commissie.
                  
7
Hoeveel middelen reserveert het kabinet voor het waarborgfonds en nationale deelneming
                     warmte? Hoeveel middelen verwacht het kabinet nodig te hebben bij meer privaat aandeel?
                  
Antwoord
Het kabinet heeft in het Klimaatfonds € 174,5 mln toegekend onder voorwaarden voor
                     het Waarborgfonds Warmtenetten. Het aandeel privaat heeft geen invloed op de benodigde
                     middelen voor het waarborgfonds. Het kabinet heeft ook € 224,0 mln toegekend onder
                     voorwaarden voor een Nationale Deelneming Warmte. Met deze kapitaalstorting kan met
                     beoogde solvabiliteit en de aandelenverhouding van maximaal 40% voor de nationale
                     deelneming € 2,8 mld worden geïnvesteerd in warmtebedrijven. Voor de overige 60% van
                     de aandelen wordt gekeken naar andere publieke aandeelhouders, zoals medeoverheden
                     en infrastructuurbedrijven, en voor een minderheidsaandeel ook naar private bedrijven
                     waaronder pensioenfondsen.
                  
8
Hoeveel korting beoogt het kabinet te geven aan elektrische rijders in de motorrijtuigbelasting
                     en hoe verhoudt zich tot het voornemen van het instellen van rekeningrijden?
                  
Antwoord
Het kabinet verhoogt de korting in de motorrijtuigbelasting (mrb) in de periode 2026
                     t/m 2028 voor elektrische auto’s van 25% naar 30%. Dit compenseert deels het gemiddeld
                     meergewicht van elektrische auto’s ten opzichte van fossiele alternatieven. Het kabinet
                     is niet voornemens rekeningrijden in te voeren. In het maatregelenpakket van dit voorjaar
                     is daarbij een structurele oplossing voor de gewichtscorrectie in de mrb van elektrische
                     auto’s genoemd als een denkrichting. Voor het zomerreces stuurt het kabinet een contourenbrief
                     over de hervorming van de autobelastingen naar de Kamer.
                  
9
In hoeverre verwacht het kabinet dat de korting de aanschaf van elektrische auto's
                     en bussen stimuleert in het licht van het instellen van milieuzones?
                  
Antwoord
De tariefkorting op de mrb geldt voor elektrische personenauto’s en niet voor bussen.
                     Milieuzones gelden voor dieselvrachtauto’s en -autobussen, dieselpersonenauto’s en
                     bestelauto’s. In Amsterdam en Den Haag geldt de milieuzone ook voor brom- en snorfietsen.
                     Zero-emissiezones gelden op dit moment alleen voor bestel- en vrachtauto’s. Voor de
                     meeste fossiele personenauto’s gelden zowel milieu- als zero emissiezones niet, daarom
                     is er geen verwacht effect van de korting op het instellen van deze zones.
                  
10
Hoe verhoudt de overproductie uit China zich ten opzichte van de hoge energieprijzen
                     in het huidig vestigingsklimaat voor industriepartijen zich in Nederland nu?
                  
Antwoord
Zowel hoge energieprijzen als goedkope import uit China tasten op dit moment de concurrentiepositie
                     van de basisindustrie in Europa aan. De rol van deze twee factoren kunnen echter sterk
                     verschillen tussen verschillende bedrijfstakken en tussen bedrijven daarbinnen. In
                     het algemeen geldt dat de overcapaciteit die is opgebouwd in China in diverse bedrijfstakken
                     van de basisindustrie een aanzienlijke neerwaartse druk zet op de prijs van onder
                     andere staal en basischemicaliën. De OECD geeft in haar rapport over de ontwikkelingen
                     op de staalmarkt bijvoorbeeld aan dat de prijs van staal met 30%-50% is gedaald ten
                     opzichte van juli 2021 en momenteel convergeert naar de prijs van staal in China.3 De OECD wijst hierbij op het feit dat dit grotendeels te wijten is aan de opgebouwde
                     overcapaciteit in China, maar ook aan de steun die de Chinese staalsector ontvangt
                     en de achterblijvende vraag naar staal op dit moment. Ditzelfde beeld bestaat voor
                     de basischemie waar China veel capaciteit heeft bijgebouwd. Hierbij kan gedacht worden
                     aan de productie van ethyleen en propyleen, waar de huidige en verwachte opbouw van
                     capaciteit naar verwachting tot ten minste 2028 de prijs drukt.4
Tegelijkertijd wordt de Nederlandse en Europese basisindustrie geconfronteerd met
                  hoge energie- en grondstofprijzen. De totale aardgasprijs (inclusief belastingen,
                  netwerkkosten en leveringskosten maar exclusief btw) voor industriële grootverbruikers
                  is over dezelfde periode met 60% tot 100% toegenomen. Voor elektriciteitsprijs (inclusief
                  belastingen, netwerkkosten en leveringskosten maar exclusief btw) is deze toename
                  voor grootverbruikers over de periode 2021 tot en met 2023 zelfs 130% tot 230%.5Voor de staalsector is niet bekend hoe omvangrijk deze stijging is in Nederland (het
                  CBS publiceert geen data die herleidbaar is naar één of enkele bedrijven in verband
                  met bedrijfsgevoeligheid). Voor de organische basischemie bestaat dit beeld wel.6 De bestaande overcapaciteit op de markt zorgt ervoor dat industriepartijen vaak slechts
                  in zeer beperkte mate deze kostprijsverhoging kunnen doorberekenen. Hierdoor neemt
                  in veel gevallen de winstgevendheid van de installaties af en verslechtert het Nederlandse
                  vestigingsklimaat voor de basisindustrie. Zo is het totale bedrijfsresultaat van de
                  bedrijven in de organische chemie, door zowel de overcapaciteit als de gestegen grondstof-
                  en energieprijzen van een kleine 2 miljard euro (voor belastingen) gedaald naar 100 miljoen euro.7Desalniettemin blijft het belangrijk om hierbij te benadrukken dat de mate waarin
                  bedrijven worden geconfronteerd met deze hogere energie- en grondstofprijzen, evenals
                  de overcapaciteit, zeer bedrijfstak specifiek is en dat het daarnaast ook sterk kan
                  verschillen van bedrijf tot bedrijf.
               
11
Welke gevolgen ontstaan er voor het CCS-project Aramis als er geen investeringsbesluit
                     wordt genomen in 2026?
                  
Antwoord
Als in 2026 geen investeringsbesluit wordt genomen dan zal Aramis pas op zijn vroegste
                     eind 2030 of begin 2031 operationeel zijn. Dit betekent dat de bijdrage van Aramis
                     aan de CO2-reductie in 2030 nihil zal zijn. Daarnaast kan uitstel van een investeringsbesluit
                     ook doorwerken in de investeringsbeslissingen van de andere partners in de keten,
                     waaronder die van de emittenten wat tot verdere vertraging kan leiden. Om die reden
                     wordt met het pakket van dit voorjaar vanuit het kabinet alles op alles gezet om zo
                     snel mogelijk tot een investeringsbesluit te komen.
                  
12
Wat is het CO2-effect van de terugkeer van de indirecte kostencompensatie voor 3 jaar?
Antwoord
Het precieze effect van de IKC is afhankelijk van verschillende factoren. Van de verkregen
                     subsidie dient ieder bedrijf minimaal 50% in verduurzaming te investeren. Voor ieder
                     jaar waarin IKC wordt uitgekeerd, geldt bovendien dat dit uiterlijk in 2030 moet resulteren
                     in een CO2-reductie van minimaal 3% bij het betreffende bedrijf, aangezien dit één van de voorwaarden
                     is om de subsidie te kunnen ontvangen. Daarnaast leidt de IKC-regeling tot lagere
                     elektriciteitskosten, wat de businesscase voor elektrificatie versterkt. Elektrificatie
                     is één van de belangrijkste pijlers voor de verduurzaming van de Nederlandse industrie
                     en de daaruit voortvloeiende CO2-reductie. Zonder deze steun bestaat er een aanzienlijk risico dat geëlektrificeerde
                     Nederlandse bedrijven ervoor kiezen om volledig te stoppen of hun productie naar het
                     buitenland te verplaatsen, terwijl bedrijven die hun productieprocessen nog niet geëlektrificeerd
                     hebben hiertoe (nog) niet zullen besluiten en voorlopig fossiel door blijven produceren.
                     In de KEV2025 zal het PBL het integrale effect weergeven van de maatregelen gericht
                     op de industrie.
                  
13
Wat is het CO2-effect van de verlaging van de CO2-heffing?
Antwoord
In het voorjaarspakket is aangekondigd dat het heffingsdoel via aanpassing van de
                     nationale reductiefactor wordt verschoven van 2030 naar 2032.
                  
De Nederlandse Emissie Autoriteit (NEa) gaat de nieuwe waarden van de nationale reductiefactor
                     berekenen. Hierbij zal rekening worden gehouden met de meest recente verwachtingen
                     van de industriële productie van het PBL. Omdat deze berekening nog niet is afgerond
                     kan op dit moment nog geen exacte uitspraak worden gedaan over de impact van deze
                     maatregel. De nieuwe waarden van de nationale reductiefactor worden met Prinsjesdag
                     gepubliceerd.
                  
Daarnaast wordt tegelijkertijd het tarief van de CO2-heffing tussen 2030 en 2035 stapsgewijs verhoogd van 152 euro/ton CO2 naar 216 euro/ton CO2. Ervan uitgaande dat de investeringen in randvoorwaarden die het kabinet nu doet
                     gaan zorgen voor voldoende handelingsperspectief voor bedrijven neemt het kabinet
                     in het Belastingplan 2026 een technische variant op voor de CO2-heffing na 2030 en het verlengen na 2032. Daarbij staat het kabinet open voor alternatieven
                     die in aanvulling op de beschikbare subsidies de benodigde reductie borgen (gelijk
                     aan het heffingsdoel van de CO2-heffing) en klimaatneutraliteit in 2050 in ogenschouw houdt. Dit kunnen ook borgende
                     maatregelen naast de CO2-heffing zijn. Het kabinet gaat hierover in gesprek met de industrie en andere stakeholders.
                     In de KEV2025 zal het PBL het integrale effect weergeven van de maatregelen gericht
                     op de industrie.
                  
14
Kunt u aan de overzichtstabel van maatregelen een inschatting van het CO2-effect toevoegen met een zelf te bepalen foutmarge per maatregel?
Antwoord
In bijlage 2 is een tabel opgenomen met een inschatting van het CO2-effect per maatregel, aangeduid met + (0 – 0,5 Mton), ++ (0,5 – 1,5 Mton), +++ (≥1,5 Mton).
                     Deze emissiereductie zal naar verwachting rondom 2030 gerealiseerd worden – dat is
                     onder andere afhankelijk van doorlooptijden van uitvoering van maatregelen. In de
                     Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2025, die met Prinsjesdag verschijnt, zal na integrale
                     doorrekening door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) blijken wat de verwachtte
                     CO2-uitstoot is in 2030.
                  
15
Hoeveel aanvragen zijn er op dit moment gedaan voor het Noodfonds Energie?
Antwoord
Er zijn in totaal 222.500 aanvragen gedaan voor het Noodfonds Energie. Niet alle aanvragen
                     voldoen aan de voorwaarden om een bijdrage vanuit het Noodfonds te ontvangen. Inmiddels
                     zijn om die reden inmiddels 64.000 aanvragen afgekeurd. De verwachting is dat er zo’n
                     110.000 huishoudens steun zullen ontvangen.
                  
16
Wat is het CO2-effect van het afstel van de plastictaks?
Antwoord
De polymerenheffing bij verwerkers (plastictaks) zou in combinatie met de eerder voorgenomen
                     circulaireplasticnorm volgens de uitgevoerde impactanalyse9 een potentiële CO2-reductie hebben van 0,18–0,43 Mton CO2 in 2030, waarvan maximaal 0,15 Mton binnen Nederland. Alleen de CO2-reductie binnen Nederland (0,15 Mton) telt mee voor de nationale Klimaatwet. Er is
                     niet doorgerekend wat het CO2-effect zou zijn geweest als alleen de heffing, zonder de norm, zou zijn ingevoerd.
                     In plaats van de polymerenheffing en de eerder voorgenomen circulaireplasticnorm heeft
                     het kabinet besloten tot beprijzingsmaatregelen in de afvalfase, waaronder een aanscherping
                     van de CO2-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties. Op basis hiervan en afgegeven SDE++-beschikkingen,
                     verwacht het kabinet op dit moment dat in 2030 voor ongeveer 1,5–2 Mton aan CO2 wordt afgevangen door afvalverbrandingsinstallaties (fossiel en biogeen). Deze inschatting
                     is onzeker. Zie ook het antwoord op vraag 42. Een deel van die maatregelen betreft
                     een technische invulling; de sector is, via de Plastictafel, gevraagd om met een alternatief
                     voorstel te komen dat leidt tot onder andere een CO2-reductie van 2 Mton in 2030 (t.o.v. KEV 2024) in het CE-domein (incl. AVI’s)
                  
17
Kunt u kort schetsen wat het effect is van een normering of beprijzing op mono-CV
                     ketels of dit de doelmatigheid van subsidie op warmtepompen verbeterd?
                  
Antwoord
Zowel vormen van normering als beprijzing dragen in algemene zin bij aan het vergroten
                     van de vraag naar warmtepompen en kunnen daarmee de doelmatigheid van beschikbare
                     subsidies vergroten. Het precieze effect daarvan op de doelmatigheid van de subsidie
                     is afhankelijk van de strengheid van een normering, de mate van beprijzing en de subsidie
                     die gegeven wordt. Indien de subsidie meer huishoudens bereikt die zonder subsidie
                     niet over zouden gaan tot de aanschaf van een warmtepomp, dan is de subsidie doelmatiger.
                     Is de normering zodanig streng dat een huishouden toch wel over moet, dan neemt de
                     doelmatigheid van de subsidie af en zijn deze publieke middelen minder nodig om hetzelfde
                     effect te bereiken.
                  
Het kabinet stimuleert met subsidie woningeigenaren (vanuit de ISDE), VvE’s (vanuit
                  de SVVE) en verhuurders (vanuit de SVOH) om te kiezen voor een (hybride) warmtepomp.
                  Dit kabinet kiest daarbij voor een vrijwillige route. Ook met de bestaande subsidies
                  zijn de hoge aanschafkosten van een warmtepomp in verhouding tot een nieuwe hr-ketel
                  voor sommige huishoudens een drempel om over te stappen op een warmtepomp. Daarvoor
                  biedt het Nationaal Warmtefonds ondersteuning, met aantrekkelijke leningen voor de
                  aanschaf van een warmtepomp, waaronder een renteloze lening voor woningeigenaren met
                  een laag- en middeninkomen.
               
18
Hoeveel maandelijkse lastenverlichting krijgt een gemiddeld huishouden door de maatregel
                     «verlaging energiebelasting huishoudens».
                  
Antwoord
In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de energiebelasting
                     in 2026–2028 met € 200 miljoen per jaar (€ 600 mln. cumulatief) te verhogen. Dit betekent
                     een lastenverlichting van € 18,60 per jaar per huishouden ten opzichte van het basispad,
                     dit komt neer op circa € 1,50 per maand. Het voordeel komt terecht bij elke elektriciteitsaansluiting
                     van een object met een zogenoemde verblijfsfunctie, dus geldt naast huishoudens ook
                     voor het overgrote deel van de bedrijven en instellingen.
                  
In het basispad zit echter ook een verlaging van de belastingvermindering van 2025
                     naar 2026. Als dit effect wordt meegenomen is sprake van een lagere netto lastenverlichting
                     per aansluiting. De netto lastenverlichting ten opzichte van dit jaar is € 4,15 in
                     2026, € 3,93 in 2027 en € 4,50 in 2028. Dit gaat om ongeveer 30 tot 40 cent per maand.
                  
Deze verhoging van de belastingvermindering komt bovenop de verlaging van de energiebelasting
                  op het verbruiksdeel van elektriciteit van 1,3 cent per kWh tot een verbruik van 10.000
                  kWh, die al was voorzien in het basispad voor 2026. Dit levert huishoudens met een
                  gemiddeld verbruik een voordeel op van ongeveer € 25 per jaar.
               
19
Waarom is de geplande uitgave van 768 miljoen euro voor CO2 vrije gascentrales verplaatst van 2025–2030 naar 2031–2035?
Antwoord
Op het Klimaatfonds hebben kasschuiven plaatsgevonden om de middelen in het juiste
                     kasritme te zetten, passend bij de maatregel. Het doel van de maatregel is om met
                     een subsidieregeling regelbare elektriciteitscentrales te ondersteunen in het versneld
                     opereren op een CO2-vrije energiedrager. De maatregel wordt momenteel nog verder uitgewerkt, passend
                     bij de aangekondigde bijmengverplichting voor gascentrales. De subsidie wordt alleen
                     verstrekt voor bijmenging die boven de norm is. Indien de maatregel wordt goedgekeurd
                     (in het reguliere besluitvormingsproces) is het voornemen om de subsidie parallel
                     te laten lopen aan de norm, die vanaf 2030 zal gelden. Hierdoor zijn middelen naar
                     latere jaren verplaatst.
                  
20
Waarom is de geplande uitgave van 984 miljoen euro voor verduurzaming van de industrie
                     verplaatst van 2025–2030 naar 2031–2035?
                  
Antwoord
In totaal is € 964 mln van de geplande uitgaven in het perceel VI-MKB verplaatst van
                     2025–2030 naar 2031–2035. Het grootste deel hiervan (€ 885 mln) heeft betrekking op
                     de toekenning en reservering van middelen vanuit het Klimaatfonds voor de NIKI regeling.
                     Deze regeling is recent goedgekeurd door de Europese Commissie en wordt in Q3 2025
                     voor het eerst opengesteld. De betreffende middelen zijn op basis van de meest recente
                     inschattingen in het juiste kasritme geplaatst, waarbij het grootste deel van de geplande
                     investeringen in 2031–2035 vallen. De NIKI regeling richt zich op innovatieve klimaattechnologieën
                     voor de industrie die buiten de SDE++ vallen.
                  
21
Waarom is de geplande uitgave 1,7 miljard euro voor investeringen in innovatieve technieken
                     verplaatst van 2025–2030 naar 2031–2035?
                  
Antwoord
Het totaal aan geplande investeringen in innovatieve technieken (perceel Vroege Fase
                     Opschaling) is € 1,2 mld in 2031–2035. Het grootste deel van deze investeringen (€ 967 mln)
                     zit in de maatregelen elektrolyse onshore en elektrolyse vraagsubsidies. Deze maatregelen
                     zijn toegekend onder voorwaarden. Aangezien deze middelen nog niet zijn overgeheveld
                     naar de departementale begroting voor uitvoering, zijn de geplande uitgaven geactualiseerd
                     in een realistisch uitgavenritme.
                  
22
Hoe groot is de kans dat Nederland met dit pakket de gestelde CO2-reductiedoelen haalt. Is de kans dat Nederland met dit pakket de gestelde CO2-reductiedoelen haalt groter dan 20%? Is de kans groter dan 50%? Is de kans groter
                     dan 95%?
                  
Antwoord
Het kabinet heeft in bijlage 2 van de Kamerbrief in de tabel een inschatting gemaakt
                     van de CO2-reductie van maatregelen rondom 2030. De totale CO2-uitstoot in 2030 is ook afhankelijk van andere factoren, zoals economische groei,
                     ontwikkeling van CO2- en energieprijzen en ontwikkelingen in andere landen. Het integrale effect van deze
                     maatregelen, inclusief bovengenoemde factoren, zal zover mogelijk door PBL worden
                     meegenomen in de KEV2025 – en daarbij ook een inschatting geven van de kans op het
                     behalen van de CO2-reductiedoelen.
                  
23
Hoeveel meer eigen energieopwek realiseert dit pakket in 2026?
24
Hoeveel meer duurzame energieopwek realiseert dit pakket in 2030?
Antwoord op 23 en 24
Het pakket heeft naar verwachting geen/beperkt effect op de eigen energieopwek in
                     2026 en 2030. Wel zitten er maatregelen in het pakket die een bijdrage leveren aan
                     een toename van het aandeel duurzame energie rondom 2030, met name door de extra inzet
                     van biobrandstoffen in de mobiliteit. Deze maatregel zorgt voor ca. 13 PJ extra duurzame
                     energie. Daarnaast is met het pakket budget vrijgemaakt om de SDE++ in 2026 weer voor
                     een bedrag van € 8 miljard open te kunnen stellen. Mogelijk heeft dit ook een positief
                     effect op duurzame energieopwek, maar het is lastig op voorhand te voorspellen of
                     dit tot meer opwek leidt dan waar het Planbureau voor de Leefomgeving op voorhand
                     rekening mee heeft gehouden.
                  
25
Welk percentage van de Nederlanders maakt zich zorgen over klimaatverandering?
Antwoord
Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft eind 2024 een onderzoek «Klimaat en Samenleving»
                     naar burgerperspectieven gedaan, waarin 73% van de mensen1 aan geeft zich zorgen te maken over klimaatverandering. Er is met name grote bezorgdheid
                     over het effect van klimaatverandering op de milieukwaliteit (78%) en extreme weersomstandigheden
                     (74%).
                  
26
Welk percentage van de Nederlanders wil dat de Nederlandse overheid méér doet om klimaatverandering
                     tegen te gaan?
                  
Antwoord
Uit hetzelfde onderzoek «Klimaat en Samenleving» van het Sociaal Cultureel Planbureau
                     blijkt dat 62% van de mensen vindt dat de Nederlandse regering op dit moment te weinig
                     doet om klimaatverandering tegen te gaan. Daarnaast geeft 11% aan momenteel niet tevreden
                     te zijn over wat de regering bereikt met het klimaatbeleid. Het onderzoek heeft de
                     deelnemers niet gevraagd of de overheid méér moet doen om klimaatverandering tegen
                     te gaan.
                  
27
Waarom is er een onderputting van de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking
                     (SCE) en de Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie-regeling (DEI)?
                  
Antwoord
In de openstellingsronde van 2024 van de SCE was sprake van forse onderuitputting
                     van het budget. De sector gaf destijds aan dat de basisbedragen vanwege kostenstijgingen
                     voor veel projecten niet toereikend waren. Ook zijn er aanvragen afgewezen omdat ze
                     niet voldeden aan de vergunningseisen. Voor de openstellingsronde van 2025 heeft het
                     PBL de sector nauw betrokken om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de omstandigheden
                     en kosten waarmee projecten te maken hebben. Ook voor de ronde van 2025 zijn nog niet
                     veel aanvragen binnengekomen, maar deze staat nog open tot oktober. De SCE-regeling
                     zal vanaf het najaar van 2025 geëvalueerd worden, waarbij ook aandacht zal zijn voor
                     onderbenutting van de regeling. De evaluatie is naar verwachting gereed in Q1 van
                     2026.
                  
De voornaamste oorzaak van de onderuitputting binnen het instrument DEI+ in 2024 is
                  dat er meerdere projecten vertraagd zijn. De vertraging van projecten heeft (groten)deels
                  te maken met de uitdagende marktomstandigheden op het moment, zoals stijgende arbeids-
                  en materialenkosten als gevolg van inflatie, hogere rente en schaarste. DEI+-projecten
                  krijgen hun subsidie uitbetaald in verschillende tranches over meerdere jaren. Projecten
                  die hun mijlpalen niet halen ontvangen dus (nog) niet hun volgende tranche. Daardoor
                  leiden de vertraagde projecten tot een onderuitputting op de begroting. Dit betekent
                  ook dat de uitgaven naar latere jaren verschuiven, in het geval dat de mijlpalen later
                  alsnog behaald worden. De onderuitputting is nadrukkelijk geen blijk dat de markt
                  geen behoefte heeft aan DEI+-subsidie; in de afgelopen jaren zijn de openstellingen
                  namelijk met circa factor drie overtekend. De onderuitputting geeft wel blijk van
                  uitdagende marktomstandigheden waarmee de projecten te kampen hebben
               
28
Hoeveel CO2 verwacht u dat afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) zullen invoeren op het Aramis-project?
Antwoord
Op basis van de aangekondigde aanscherping van de CO2-heffing industrie specifiek voor AVI’s en afgegeven SDE++-beschikkingen, verwacht
                     het kabinet op dit moment dat in 2030 voor ongeveer 1,5–2 Mton aan CO2 wordt afgevangen door afvalverbrandingsinstallaties (fossiel en biogeen). Deze inschatting
                     is onzeker. Zo is niet met zekerheid te zeggen of alle AVI’s die een SDE++-beschikking
                     hebben, een definitief contract met Aramis zullen afsluiten.
                  
Aramis is de meest voor de hand liggende opslaglocatie maar niet de enige mogelijkheid.
                     De plausibiliteit van de aannames onder de raming wordt de komende maanden nog gevalideerd
                     in een extern onderzoek.
                  
29
In welke mate is de business case van Aramis afhankelijk van de levering van CO2 door AVI’s?
Antwoord
De business case van Aramis is in grote mate afhankelijk van de levering van CO2 door AVI’s. Dit geldt in bijzondere mate voor het startvolume van circa 5 Mton dat
                     Aramis nodig heeft. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 28 is de inschatting
                     dat de AVI's bij de startup van Aramis rond 2030 1,5–2 Mton CO2 in willen voeren in Aramis.
                  
30
Is de impact in kaart gebracht van de aangekondigde lastenverzwaring middels herinvulling
                     van de plasticheffing voor afvalverbranding op de investeringsbereidheid van AVI’s
                     in CCS?
                  
Antwoord
Ja, er is een rijksinterne raming uitgevoerd. De plausibiliteit van de aannames onder
                     de raming wordt de komende maanden gevalideerd in een extern onderzoek. Met Prinsjesdag
                     wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
                  
31
Als AVI’s niet tot investeringen in CCS kunnen overgaan, wat betekent dit voor de
                     tijdplanning van Aramis en de verduurzamingsopgave van de AVI’s?
                  
Antwoord
Het wordt verwacht dat AVI’s een belangrijke bijdrage leveren aan de business case
                     voor Aramis als toeleverancier van CO2. Zonder investeringen van AVI’s in CCS is een positieve investeringsbeslissing voor
                     Aramis in 2026 onwaarschijnlijk, en zal de tijdsplanning van Aramis daardoor naar
                     achteren verschuiven.
                  
In de Beleidsvisie afvalverbranding8 zijn verwachtingen uitgesproken over de vermindering van het volume te verbranden
                     afval in de AVI's. De maatregelen die dit voorjaar zijn afgesproken, geven extra prikkels
                     aan maatschappelijke actoren om minder afval te laten verbranden en om de resterende
                     CO2-emissies af te vangen. Zonder CCS worden die CO2-emissies niet afgevangen en zullen AVI's daarover de CO2-heffing industrie moeten betalen.
                  
32
Hoe verhoudt de investering voor van het afdekken van het vollooprisico van Aramis
                     zich tot de lastenverzwaring voor afvalverbranding, gezien het risico dat deze lastenverzwaring
                     kan leiden tot minder investeringsbereidheid van AVI’s in Aramis?
                  
Antwoord
Met het gedeeltelijk afdekken van het vollooprisico schept het kabinet de randvoorwaarden
                     voor een investeringsbesluit van Aramis in 2026, omdat Aramis dan van start kan als
                     er nog niet genoeg volumes zijn gecontracteerd voor een sluitende businesscase. Aanscherping
                     van de CO2-heffing voor AVI’s maakt het afvangen van CO2 voor AVI’s financieel aantrekkelijker.
                  
33
Wat bedoelt u met de volgende zin in de aan de Kamer gestuurde bijlage (toelichting
                     op de besluitvorming en overzicht van klimaat en energiemaatregelen): «Voor Prinsjesdag
                     2025 wordt investeringszekerheid geboden voor bedrijven met AVI’s zodat zij kunnen
                     investeren in verduurzaming op een manier die in lijn is met het doel om op termijn
                     afvalverbrandingscapaciteit af te bouwen»?
                  
Antwoord
Het kabinet onderzoekt of en hoe er investeringszekerheid gegeven kan worden aan bedrijven
                     met afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s). In de recent gepubliceerde Beleidsvisie
                     afvalverbranding kondigt het kabinet aan onderzoek te gaan doen naar het ontwikkelen
                     van instrumentarium om sturing mogelijk te maken voor het rijk op de landelijke afvalverbrandingscapaciteit.
                     Deze aankondiging riep vragen op binnen de sector. Bedrijven met AVI’s hebben plannen
                     om fors te investeren in verduurzamingstechnieken, die bijvoorbeeld CO2-uitstoot verminderen en de circulaire economie ondersteunen, maar willen begrijpelijkerwijs
                     wel zekerheid over terugverdienmogelijkheden die deze investeringen rechtvaardigen.
                     Het kabinet wil daarom verduidelijken onder welke voorwaarden investeringen in verduurzaming
                     van AVI’s hand in hand kunnen gaan met de beleidswens om op termijn AVI-capaciteit
                     af te bouwen.
                  
34
Wat zijn de gevolgen van de bezuiniging op het perceel kernenergie (voor het verlagen
                     van de EB) op de bouw van kerncentrales?
                  
Antwoord
In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de energiebelasting
                     in 2026–2028 met € 200 mln. per jaar (€ 600 mln. cumulatief) te verhogen. Dit bedrag
                     wordt voor het grootste deel gefinancierd uit de vrije ruimte van het klimaatfonds
                     en daarmee de facto het perceel Kernenergie (€ 400 mln.). Hiermee blijft € 13,5 miljard
                     beschikbaar voor de ontwikkeling van kernenergie. Dat er € 13,5 miljard beschikbaar
                     is geeft nog steeds het signaal af naar de technologieleveranciers dat Nederland deze
                     ambitie serieus neemt. De resterende middelen in het Klimaatfonds zijn hard nodig
                     voor realisatie van de afspraken die in het Hoofdlijnenakkoord zijn gemaakt over de
                     bouw van vier kerncentrales.
                  
In de voortgangsbrief nieuwbouw kernenergie van 16 mei 20259 (heeft het kabinet aangegeven dat het gereserveerde budget in het Klimaatfonds onvoldoende
                  is om de investering voor de bouw van vier kerncentrales te dekken. Ook is aangegeven
                  dat het onwaarschijnlijk is dat andere investeerders het gat kunnen dekken, ook als
                  er verregaande garanties door de overheid worden gegeven. Het kabinet onderzoekt daarom
                  mogelijkheden voor een Government Support Package en het aantrekken van additionele
                  middelen voor kernenergie. De onttrekking van de middelen verandert dit traject niet.
                  Om tempo te kunnen blijven maken met de bouw en ontwikkeling van kerncentrales is
                  het van belang dat de resterende middelen uit het Klimaatfonds voor kernenergie bestemd
                  blijven.
               
35
Wat zijn de gevolgen van de bezuiniging op het perceel kernenergie (voor het verlagen
                     van de EB) op de bouw van kerncentrales?
                  
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 34.
36
Waarom is de verwachte CO2-uitstootreductie per maatregel niet exact gekwantificeerd voor 2030? Hoe is de schatting
                     van het CO2-effect per maatregel die met +-tekens wordt weergegeven tot stand gekomen? En over
                     welke jaartallen gaat deze raming? (toelichting op de besluitvorming, tabel 2)
                  
Antwoord
Zie ook het antwoord op vraag 14. Bij de inschatting van het emissiereductie-effect
                     per maatregel is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van uitgevoerde onderzoeken, zowel
                     door externe partijen als door ambtelijke werkgroepen (zie bijvoorbeeld het IBO Scherpe
                     Doelen, Scherpe Keuzes). Daarbij is gekeken naar de reductie-effecten ten opzichte
                     van KEV2024 die rondom 2030 kunnen worden gerealiseerd.
                  
37
Waarom ontbreekt een raming van de totale CO2-reductie van het klimaatpakket voor 2030? (toelichting op de besluitvorming, tabel
                     2)
                  
Antwoord
In de tabel is een inschatting van het CO2-effect per maatregel opgenomen, aangeduid met + (0 – 0,5 Mton), ++ (0,5 – 1,5 Mton),
                     +++ (≥1,5 Mton). Dit zijn de inschattingen van de individuele effecten van maatregelen.
                     Deze gaan gepaard met onzekerheden, bijvoorbeeld vanwege doorlooptijden van maatregelen.
                     Verder zijn deze individuele effecten niet zonder meer op te tellen, om meerdere redenen.
                     Zo zijn de eventuele interactie-effecten tussen maatregelen (omdat ze ingrijpen op
                     hetzelfde reductiepotentieel) niet meegenomen, alsmede andere (exogene) factoren die
                     van invloed zijn op de Nederlandse emissies (zoals economische groei en CO2- en energieprijzen). Daarom is het niet mogelijk op dit moment een exacte raming
                     te geven van de totale CO2-reductie van de maatregelen. Het integrale effect van deze maatregelen zal door PBL
                     worden meegenomen in de KEV2025.
                  
38
Waarom is de verwachte CO2-reductie van de aanpassing van de CO2-heffing meer dan 1,5 megaton? Wanneer vindt deze CO2-reductie plaats? Wat wordt het nieuwe tarief voor de CO2-heffing in 2030? Wat betekent dit voor de CO2-reductie in de industrie in 2030? (toelichting op de besluitvorming, p. 4)
Antwoord
Ervan uitgaande dat de investeringen in randvoorwaarden die het kabinet nu doet gaan
                     zorgen voor voldoende handelingsperspectief voor bedrijven neemt het kabinet in het
                     Belastingplan 2026 een technische variant op voor de CO2-heffing na 2030 en het verlengen na 2032. Deze technische variant behelst dat het
                     heffingsdoel (de hoeveelheid vrijgestelde uitstoot) wordt verschoven van 2030 naar
                     2032. Tegelijkertijd is voorgenomen om het tarief van de CO2-heffing tussen 2030 en 2035 stapsgewijs te verhogen van 152 euro/ton CO2 naar 216 euro/ton CO2. Volgens een ambtelijke inschatting op basis van de Tariefstudie van PBL (2024) leidt
                     deze tariefverhoging tot additionele emissiereductie tussen 2030 en 2035 van meer
                     dan 1,5 Mton per jaar. Deze maatregel kan nog vervangen worden door een alternatief
                     wat voor hetzelfde doelbereik zorgt. Hierover gaat het kabinet in gesprek met de industrie
                     en andere stakeholders. Wanneer de emissiereductie gerealiseerd wordt is afhankelijk
                     van de realisatie van de randvoorwaarden voor verduurzaming, waar in het Pakket voor
                     Groene Groei van het kabinet op wordt ingezet. In de KEV2025 zal het PBL het effect
                     van de verschillende maatregelen in de industrie meenemen in de raming voor 2030.
                  
39
Hoe waarschijnlijk is het dat de beoogde CO2-reductie van tenminste 1,5 megaton door bioenergy with Carbon Capture and Storage
                     (BECCS) behaald wordt in 2030? Welk beleid of stimuleringsmaatregelen zijn nodig om
                     deze beoogde reductie met zekerheid in 2030 te bereiken? Wat is de onrendabele top
                     van BECCS? (toelichting, p. 4)
                  
Antwoord
Voor de maatregel is 1,5 Mton aan negatieve emissies ingeboekt voor 2030, dit kan
                     via BECCS of andere technieken die zorgen voor netto verwijdering van koolstof uit
                     de lucht. Naast BECCS wordt onderzoek gedaan naar andere technieken, bijvoorbeeld
                     DACCS (Direct Air Carbon Capture and Storage). In 2025 zal de SDE++ open staan om
                     via DAC CO2 te leveren aan de glastuinbouw en om bijkomend CO2 permanent op te slaan. Met de huidige categorieën wordt een start gemaakt met negatieve
                     emissies. Om het volledige doelbereik te behalen, zal het kabinet de maatregel de
                     komende tijd verder uitwerken, onder andere binnen de SDE++. Uit het eindadvies van
                     PBL voor de SDE++ 2025 blijkt dat de onrendabele top voor BECCS (nieuwe post-combustion-CO2-afvang bij bestaande AVI- en BEC-installaties) 223 tot 273 euro per ton CO2 is.
                  
40
Wat was de opgetelde CO2-reductie van de plasticheffing en de circulaire plasticnorm die het kabinet wil schrappen?
                     (toelichting op de besluitvorming, p. 5)
                  
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 16.
41
Wat betekent het verhogen van de afvalstoffenheffing, zoals voorgesteld in de technische
                     invulling door het kabinet, voor de stijging van de afvalstoffenheffing bij bedrijven
                     en huishoudens? (toelichting op de besluitvorming, p. 5)
                  
Antwoord
Het effect van het verhogen van de afvalstoffenbelasting op de afvalstoffenheffing
                     die gemeenten in rekening brengen bij huishoudens, en op de tarieven die afvalverwerkers
                     rekenen aan bedrijven die niet onder een gemeentelijke afvalstoffenheffing vallen,
                     is afhankelijk van de mate van gedragsverandering die als gevolg hiervan plaatsvindt.
                     De belasting per kilogram afval neemt toe, maar als bedrijven en huishoudens minder
                     afval ongescheiden inleveren, drukt dat hun totale lasten. De verhoging kan aanleiding
                     zijn voor afvalverwerkers om meer nascheiding en recycling toe te passen, voor gemeenten
                     om beleid te voeren gericht op de vermindering van de hoeveelheid te verbranden afval
                     en op meer gescheiden inzameling van afval zodat meer recycling kan plaatsvinden,
                     en voor bedrijven om meer circulair om te gaan met hun reststromen. De lasteneffecten
                     worden verder getoetst in de impactanalyse naar het voorgenomen maatregelenpakket
                     die nu uitgevoerd wordt en met Prinsjesdag aan de Kamer zal worden gestuurd.
                  
Zie ook het antwoord op vraag 44 over de invloed van het verhogen van de afvalstoffenheffing
                     op kosten voor bedrijven en huishoudens.
                  
Overigens is de verhoging van de afvalstoffenbelasting een technische invulling; aan
                     de Plastictafel is gevraagd om met een alternatief beprijzingsvoorstel te komen dat
                     past binnen de afgesproken randvoorwaarden.
                  
42
Tot hoeveel megaton CO2-reductie in 2030 en daarna leidt het verhogen van de CO2-heffing voor AVI’s zoals voorgesteld in de technische invulling door het kabinet?
                     Welk deel daarvan komt tot stand door CO2-opslag? Om welke AVI’s gaat dat? (toelichting op de besluitvorming, p. 5)
                  
Antwoord
Er is geen afzonderlijke raming gemaakt voor het effect van de aanscherping van de
                     CO2-heffing, maar één raming voor het pakket van aanvullende beprijzingsmaatregelen in
                     de afvalsector.
                  
Per saldo leidt aanscherping van de afvalstoffenbelasting en de CO2-heffing tot extra fossiele CO2-reductie in 2030 en telt het afvangen van biogene CO2-emissies mee als koolstofverwijdering. De totale CO2-reductie die telt voor het nationale klimaatdoel komt hierdoor uit op afgerond 2 Mton
                     in 2030.
                  
Op basis van de aangekondigde aanscherping van de CO2-heffing industrie specifiek voor afvalverbrandingsinstallaties en afgegeven SDE++
                     beschikkingen, verwacht het kabinet op dit moment dat in 2030 voor ongeveer 1,5–2 Mton
                     aan CO2 wordt afgevangen door afvalverbrandingsinstallaties (fossiel en biogeen). Deze inschatting
                     is onzeker. Zo is niet met zekerheid te zeggen of alle AVI’s die een SDE++-beschikking
                     hebben, een definitief contract met Aramis zullen afsluiten.
                  
Daarbovenop wordt nog een daling verwacht van afvalverbranding door verminderde import
                     en meer scheiden van afval.
                  
Er is ook een beperkt reductie-effect bij afvalstort te verwachten.
Na 2030 is er meer opvangcapaciteit en hebben bedrijven een langere periode gehad
                     om te anticiperen op de hogere CO2-heffing. De verwachting is dat de CCS inzet toeneemt, waarbij in 2035 de ruime meerderheid
                     van de CO2 afgevangen wordt voor CCS.
                  
De plausibiliteit van de aannames onder de raming wordt de komende maanden gevalideerd
                     in een extern onderzoek.
                  
43
Zijn er naast de fiches voor het Klimaatfonds nog andere stukken voorbereid (zoals
                     door andere Ministeries I&W, LVVN en Financiën) ter besluitvorming voor het klimaatpakket
                     en zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
                  
Antwoord
De afgelopen jaren zijn er meerdere onderzoeksrapporten verschenen over mogelijke
                     klimaat- en energiemaatregelen. Dat betreft bijvoorbeeld het IBO-Klimaat10 en de Keuzewijzer Klimaat11. Onderzoeksbureau CE-Delft heeft de maatregelen die in deze rapporten staan in één
                     overzicht in kaart gebracht – inclusief een inschatting van het reductie-effect van
                     maatregelen12. Ook wordt er jaarlijks een speelveldtoets uitgevoerd naar de effecten van het klimaatbeleid
                     op het internationale speelveld voor bedrijven.13 Daarnaast zijn er diverse partijen die ideeën hebben aangedragen, bijvoorbeeld de
                     Klimaatjongeren, NVDE, G40 en Uitvoeringsorganisaties. Deze informatie is reeds openbaar
                     beschikbaar en/of met de Kamer gedeeld.
                  
Sinds het najaar in 2024 heb ik meerdere gesprekken gevoerd met mijn collega bewindspersonen
                  over de richting van en mogelijke maatregelen voor het Pakket voor Groene Groei. Voor
                  de voorbereiding van deze gesprekken zijn agenda’s opgesteld met de bespreekpunten
                  en verschillende opties tot maatregelen die toen op tafel lagen. De informatie in
                  deze stukken betreft nadrukkelijk voorstellen om een gedeeld beeld te krijgen over
                  het effect van maatregelen en de wenselijkheid ervan. Niet alle agenda’s zijn van
                  tevoren afgestemd door de bewindspersonen en betreffen dus geen politiek gedragen
                  uitkomsten. Deze stukken geven bovenop de reeds met uw Kamer gedeelde informatie inzicht
                  in de totstandkoming van het maatregelenpakket en daarom acht ik het in dit geval
                  van belang om deze informatie met uw Kamer te delen. In het overzicht is opgenomen
                  in welke documenten en om welke reden informatie onleesbaar is gemaakt.
               
De Minister van KGG heeft samen met de betrokken (sector)bewindspersonen op basis
                  van deze informatie besloten tot een maatregelenpakket. Daarbij is onder andere gekeken
                  naar het CO2-effect en de uitvoerbaarheid van maatregelen, maar ook het effect op de lasten en
                  internationale concurrentiepositie van bedrijven, evenals de beschikbare middelen
                  in het Klimaatfonds. Tijdens politieke besluitvorming zijn er uiteindelijk keuzes
                  gemaakt / varianten van maatregelen gekozen – die niet altijd zijn opgenomen in de
                  agenda’s, waardoor de stukken zoals opgenomen in de bijlage bij deze beantwoording
                  niet altijd aansluiten bij de maatregelen die uiteindelijk zijn opgenomen in het pakket.
               
44
In hoeverre kunnen AVI’s een hogere CO2-heffing doorberekenen aan bedrijven en huishoudens? Wat betekent dit voor de afvalbelastingdruk
                     voor bedrijven en huishoudens? Komt dit bovenop de voorgestelde verhoging van de afvalstoffenheffing?
                     (toelichting op de besluitvorming, p. 5)
                  
Antwoord
De AVI's kunnen ervoor kiezen om de hogere kosten die zij hebben als gevolg van de
                     CO2-heffing industrie door te berekenen aan bedrijven en gemeenten, afhankelijk van de
                     looptijd van reeds afgesproken contracten. Datzelfde geldt voor de kosten als gevolg
                     van de verhoging van de afvalstoffenbelasting. Het effect op de kosten die bedrijven
                     en huishoudens zullen ervaren hangt af van de gedragsaanpassingen van de verschillende
                     partijen, zoals beschreven in het antwoord op vraag 41.
                  
45
Wanneer de plastictafel er niet in slaagt om met een voorstel te komen waarmee 2 megaton
                     CO2-reductie in 2030 en structureel 567 miljoen aan inkomsten gerealiseerd kan worden,
                     hoe worden deze beoogde CO2-reductie en inkomsten dan alsnog gerealiseerd? Wat is de deadline voor de plastictafel
                     om met een voorstel te komen? (toelichting op de besluitvorming, p. 5)
                  
Antwoord
Als de Plastictafel niet met een voorstel komt dat aan de randvoorwaarden voldoet,
                     heeft het kabinet afgesproken de technische invulling zoals beschreven in het Pakket
                     voor Groene Groei14 uit te voeren (aanscherping CO2-heffing industrie specifiek voor AVI's en verhoging van de afvalstoffenbelasting).
                     Als het voorstel gedeeltelijk voldoet, kan het kabinet overwegen (delen van) het voorstel
                     over te nemen en voor de resterende opgave de technische invulling voor zover nodig
                     uit te voeren. De Speciaal Regeringsvertegenwoordiger Circulaire Economie is gevraagd
                     om uiterlijk 30 juni a.s. schriftelijk te rapporteren over de uitkomsten van de gesprekken
                     aan de Plastictafel.
                  
46
Kunt u kwantificeren hoe de maatregelen uit het pakket zouden optellen tot 10 megaton?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 37.
47
Kunt u per maatregel toelichten hoeveel megaton CO2-reductie u ermee denkt te realiseren?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 14.
48
Hoe weet u dat dit pakket voldoende zal zijn om klimaatdoelen te halen?
49
Hoeveel reductie heeft u beoogd te realiseren bij het samenstellen van het pakket?
                     Hoe heeft u dit doel bepaald en hoe heeft u hierop aangestuurd?
                  
Antwoord op vragen 48, 49
Met het Pakket voor Groene Groei is beoogd het emissiereductiedoel voor 2030, namelijk
                     55% reductie in 2030 ten opzichte van 1990, binnen bereik te brengen. Het kabinet
                     heeft hierop ingezet door maatregelen te treffen die bijdragen aan het op orde brengen
                     van de randvoorwaarden, zoals het versnellen van vergunningsprocedures of aanleg van
                     energie-infrastructuur. Daarnaast zijn in alle sectoren logische stappen gezet die
                     bijdragen aan versnelling van de verduurzaming, rekening houdend met de uitvoerbaarheid
                     en effect van maatregelen op bijvoorbeeld lasten en internationale concurrentiepositie.
                     Deze stappen zijn logisch omdat ze aansluiten op al ingezet beleid, of op beleid dat
                     er vanuit Europa aankomt. De totale CO2-uitstoot in 2030 is ook afhankelijk van andere factoren, zoals economische groei,
                     ontwikkeling van CO2- en energieprijzen en ontwikkelingen in andere landen. Het integrale effect van deze
                     maatregelen, inclusief bovengenoemde factoren, zal zover mogelijk door PBL worden
                     meegenomen in de KEV2025 – en PBL zal daarbij ook een inschatting geven van de kans
                     op het behalen van de CO2-reductiedoelen.
                  
50
Welke maatregelen zijn afgevallen bij het samenstellen van het pakket?
Antwoord
De afgelopen jaren zijn er meerdere onderzoeksrapporten verschenen over mogelijke
                     klimaat- en energiemaatregelen. Dat betreft bijvoorbeeld het IBO-Klimaat en de Keuzewijzer
                     Klimaat. Onderzoeksbureau CE-Delft heeft een onderzoek uitgevoerd en de maatregelen
                     die in deze rapporten staan in één overzicht in kaart gebracht – inclusief een inschatting
                     van het reductie-effect van maatregelen. Daarnaast zijn er diverse partijen die ideeën
                     hebben aangedragen, bijvoorbeeld de Jongeren en uitvoeringsorganisaties.
                  
De Minister van KGG heeft samen met de betrokken (sector)bewindspersonen op basis
                     van deze informatie besloten over een maatregelenpakket. Daarbij is onder andere gekeken
                     naar het CO2-effect en de uitvoerbaarheid van maatregelen, maar ook het effect op de lasten en
                     internationale concurrentiepositie van bedrijven, evenals de beschikbare middelen
                     in het Klimaatfonds.
                  
51
Kunt u een overzicht geven van de voorstellen de Jonge Klimaatbeweging (JKB), Nederlandse
                     Vereniging Duurzame Energie (NVDE), Maatschappelijke Alliantie en G40 die in het aanvullend
                     klimaatpakket zijn overgenomen?
                  
Antwoord
De actieve betrokkenheid en inbreng van de genoemde maatschappelijke partijen wordt
                     zeer gewaardeerd. De Minister van KGG heeft samen met de betrokken (sector)bewindspersonen
                     op basis van onder andere de input van het Jongerenakkoord, het rapport van de NVDE,
                     suggesties van de Maatschappelijke Alliantie en G40 een afweging gemaakt om tot het
                     Pakket voor Groene Groei te komen. Daarbij heeft het kabinet onder andere gekeken
                     naar het CO2-effect, de uitvoerbaarheid van maatregelen en effecten op bijvoorbeeld lasten, internationale
                     concurrentiepositie en de beschikbare middelen in het Klimaatfonds. Zo houdt het kabinet,
                     in lijn met het advies van de NVDE en de Maatschappelijke Alliantie, vast aan het
                     streven van een CO2-vrije elektriciteitssector in 2035 en vult dit verder in met versnelde opbouw van
                     CO2-vrij regelbaar vermogen. Daarnaast zet het Pakket voor Groene Groei verder in op
                     CCS en waterstof waar de Maatschappelijke Alliantie toe oproept.
                  
Het kabinet maakt in lijn met de voorstellen van meerdere partijen ook meer middelen
                     vrij voor de verduurzaming van slecht geïsoleerde woningen via het Nationaal Isolatie
                     Programma (NIP) en het Nationaal Warmtefonds, en voor de verdere uitrol van warmtenetten.
                     Daarnaast wordt ook een aanvraag ingediend bij de Europese Commissie om het Social
                     Climate Fund deels in te zetten voor gerichte actie tegen energiearmoede. Ook het
                     aanmoedigen van biobased bouwen werd in de verschillende rapporten voorgesteld, waar
                     gehoor aan is gegeven met het stimuleren van het gebruik van biobased materialen door
                     middel van een ketenbenadering. Ook de normering van de warmtepomp werd door meerdere
                     partijen voorgesteld. Met het Hoofdlijnenakkoord is de normering om een warmtepomp
                     te installeren op vervangingsmoment geschrapt. Het kabinet wil echter wel verder met
                     het stimuleren van de (hybride) warmtepomp omdat deze een zeer aantrekkelijke optie
                     is en blijft, en verkent daarom hoe te borgen dat mensen overstappen op dit duurzame
                     alternatief wanneer dat financieel verstandig is.
                  
Binnen de mobiliteit wordt in lijn met verschillende voorstellen de ingroei van EV
                  in de zakelijke leasemarkt versneld, de inzet van hernieuwbare energie geleidelijk
                  verhoogd en zoals de Maatschappelijke Alliantie bepleit worden extra middelen vrijgemaakt
                  voor de verbetering van laadinfrastructuur. Ook wordt door jongeren aandacht gevraagd
                  voor het OV en de rol hiervan in de toekomst. Het kabinet is wat dit onderwerp betreft
                  voornemens middelen uit het Social Climate Fund (SCF) in te zetten om openbaar vervoer
                  beschikbaar te maken voor mensen met een laag inkomen.
               
52
Hoe wordt met de Voorjaarsnota en het aanvullende klimaatpakket uitvoering gegeven
                     aan de bestuurlijke afspraken met medeoverheden op het gebied van klimaat en energie?
                  
Antwoord
In 2025 worden nieuwe bestuurlijke afspraken gemaakt met medeoverheden gericht op
                     de uitvoering van de energietransitie en het decentrale energiesysteem. Het klimaatpakket
                     ondersteunt deze uitvoering met maatregelen op het gebied van warmte en elektriciteit.
                     Daarnaast is specifiek voor de provincies een extra reservering gemaakt van 10 miljoen euro
                     per jaar voor uitvoeringsmiddelen, in totaal 50 miljoen euro. In de Voorjaarsnota
                     van 2026, als de nieuwe bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, worden de doelstellingen
                     en corresponderende middelen opnieuw bezien.
                  
53
Op welke momenten en op welke wijze zijn medeoverheden betrokken bij de totstandkoming
                     van het gepresenteerde klimaatpakket? En hoe is hierbij rekening gehouden met hun
                     uitvoeringscapaciteit?
                  
54
Hoe waarborgt het klimaatpakket en de Voorjaarsnota dat medeoverheden voldoende middelen
                     ontvangen om hun wettelijke verantwoordelijkheid te kunnen nemen in relatie tot de
                     klimaatopgaven?
                  
Antwoord op vragen 53 en 54
Bij de totstandkoming van het klimaatpakket is regelmatig en op verschillende niveaus
                     overlegd met de medeoverheden. Allereerst wordt bij de vormgeving van individuele
                     beleidsmaatregelen waarbij gemeenten, provincies en/of waterschappen een uitvoerende
                     rol spelen door beleidsmedewerkers overlegd met de VNG, het IPO en de UvW. Daarbij
                     wordt in samenspraak bekeken of de vormgeving van de maatregel aansluit bij de uitvoeringspraktijk.
                     Daarnaast is de besluitvorming die leidde tot het klimaatpakket meermaals besproken
                     in reguliere directeuren- en bestuurlijke overleggen met de VNG, het IPO en de UvW.
                  
Bij het samenstellen van het klimaatpakket is rekening gehouden met de uitvoeringscapaciteit
                  van medeoverheden. Medeoverheden ontvangen voor de jaren 2026 t/m 2030 ruim € 3,8 miljard
                  voor de uitvoering van hun klimaat- en energietaken. De Raad voor het Openbaar Bestuur
                  adviseerde in 2024 dat aanvullende middelen benodigd zijn.15 Het Rijk stelde daarom in 2024 al aanvullende middelen ter beschikking voor werkzaamheden
                  rondom energie-infrastructuur en energiehubs. Bij de afgelopen voorjaarsbesluitvorming
                  zijn geen aanvullende algemene uitvoeringsmiddelen vrijgemaakt voor de medeoverheden.
                  Wel zijn er gesprekken gevoerd met medeoverheden om te achterhalen waar met name aanvullende
                  middelen nodig zijn. Daaruit bleek dat provincies direct middelen nodig hebben voor
                  hun aanpak van netcongestie. Het kabinet heeft om die reden hiervoor € 50 mln. beschikbaar
                  gesteld. Het Rijk en de medeoverheden blijven in gesprek over de uitvoering van het
                  klimaat- en energiebeleid en de toereikendheid van de uitvoeringscapaciteit van medeoverheden.
               
55
Kunt u aangeven wat de te verwachten lastenverlichting is van de maatregelen genomen
                     in het klimaatpakket en de voorjaarsnota afgezet tegen de te verwachten kostenstijgingen
                     van onder andere energie (elektriciteit/gas) en netbeheerkosten (het IBO bekostiging
                     elektriciteitsinfrastructuur) voor een gemiddeld huishouden met een gasaansluiting?
                  
Antwoord
In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de energiebelasting
                     in 2026–2028 met € 200 miljoen per jaar (€ 600 mln. cumulatief) te verhogen. Dit betekent
                     een lastenverlichting van € 18,60 per jaar ten opzichte van het basispad. Het voordeel
                     komt terecht bij elke elektriciteitsaansluiting van een object met een zogenoemde
                     verblijfsfunctie, dus geldt naast huishoudens ook voor het overgrote deel van de bedrijven
                     en instellingen.
                  
In het basispad zit echter een verlaging van de belastingvermindering van 2025 naar
                  2026. Als dit effect wordt meegenomen is sprake van een lagere netto lastenverlichting
                  per aansluiting. De netto lastenverlichting ten opzichte van dit jaar is € 4,15 in
                  2026, € 3,93 in 2027 en € 4,50 in 2028.
               
Deze verhoging van de belastingvermindering komt bovenop de verlaging van de energiebelasting
                  op het verbruiksdeel van elektriciteit van 1,3 cent per kWh tot een verbruik van 10.000
                  kWh, die al was voorzien in het basispad voor 2026. Dit levert huishoudens met een
                  gemiddeld verbruik een voordeel op van ongeveer € 25 per jaar. De energiebelastingtarieven
                  op aardgas per m3 nemen komend jaar tot slot toe met 0,55 cent. Dit betekent een lastenverzwaring voor
                  huishoudens van circa € 5.
               
In het IBO-rapport wordt becijferd dat de netwerktarieven voor elektriciteit voor
                     huishoudens naar verwachting zullen stijgen met circa 7,6% per jaar. Op basis van
                     het huidige nettarief voor elektriciteit (2025) van € 368,09 zou dit betekenen dat
                     de tarieven de komende periode ieder jaar met ongeveer € 30 toenemen. Met een positieve
                     grondhouding kijkt het kabinet of aan vier randvoorwaarden voldaan wordt voor amortisatie.
                     Uiterlijk bij Prinsjesdag dit jaar wordt hierover een besluit genomen. Amortisatie
                     heeft een effect op de nettarieven van alle gebruikers van het elektriciteitsnet.
                     Hoe groot is afhankelijk van de vormgeving.
                  
Tegelijkertijd hebben de netbeheerders een voorstel voor tijdsafhankelijke nettarieven
                     uitgewerkt met als uitgangspunt: het betalen naar gebruik. In dit voorstel zullen
                     de meeste huishoudens, met name zij met een laag verbruik, besparen op de nettarieven.
                     Het kabinet staat hier in principe positief tegenover en verkent daarom de impact
                     van een tijdsafhankelijk nettarief en mogelijkheden om eventuele nadelige effecten
                     tegen te gaan. De ACM zal het voorstel toetsen aan relevante wet- en regelgeving en
                     een consultatie houden, waarin belanghebbenden kunnen reageren op het voorstel. Uiteindelijk
                     zal de ACM een besluit nemen over de invoering van een nieuw nettarief.
                  
De ontwikkeling van energieprijzen zijn lastig te voorspellen, maar de groothandelsprijzen
                  op lange termijn lijken op dit moment redelijk stabiel. Door de invoering van ETS2
                  en de bijmengverplichting groen gas zullen gasprijzen voor consumenten naar verwachting
                  wel toenemen in de komende jaren. Het merendeel van de Nederlandse huishoudens op
                  dit moment een vast contract, waardoor zij prijsschommelingen niet direct terugzien
                  op de rekening.
               
56
Kunt u uitleggen hoe de bezuiniging van 600 miljoen euro op het Klimaatfonds om de
                     energiebelasting te verlagen zich verhoudt tot de wettelijke doelstelling van 55%
                     CO2-reductie in 2030?
                  
Antwoord
De belastingvermindering binnen de energiebelasting is een vast bedrag per elektriciteitsaansluiting
                     dat ongeacht de hoeveelheid verbruikte energie in mindering wordt gebracht op de energierekening.
                     Dit heeft geen invloed op het energieverbruik en daarmee gepaard gaande de CO2-uitstoot t/m 2030.
                  
57
Wat zijn de gevolgen voor het klimaatbeleid van de bezuiniging van 600 miljoen euro
                     door de verlaging van de energiebelasting? Kunt u dit uitsplitsen met perceel?
                  
Antwoord
In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de energiebelasting
                     in 2026–2028 met € 200 mln. per jaar (€ 600 mln. cumulatief) te verhogen. Dit bedrag
                     is voor het grootste deel gefinancierd uit de vrije ruimte van het Klimaatfonds en
                     daarmee de facto het perceel Kernenergie (€ 400 mln.). De overige € 200 mln. komt
                     uit de andere percelen van het Klimaatfonds, met uitzondering van het perceel CO2-vrije gascentrales, omdat middelen uit dit perceel al waren ingezet voor de dekking
                     van prioritaire maatregelen voor netcongestie. Het perceel Energie-infrastructuur
                     is met € 41 mln. gekort door verlaging van de middelen voor het Waarborgfonds warmtenetten.
                     Het perceel Vroege fase opschaling is met € 72 mln. gekort. Dit is ingevuld door de
                     volgende maatregelen: € 50 mln. Elektrolyse: onshore productiesubsidies deel 3, € 19,6 mln.
                     iDSR, en € 2,4 mln. Algemene reservering uitvoeringskosten. Het perceel Verduurzaming
                     industrie en innovatie mkb is gekort met € 58 mln. via reeds naar KGG overgehevelde
                     VEKI-middelen. Het perceel Verduurzaming gebouwde omgeving is met € 29 mln. gekort
                     door verlaging van de ISDE.
                  
De ombuiging op het perceel kernenergie en energie-infrastructuur hebben geen invloed
                  op het doelbereik in 2030, omdat deze randvoorwaardelijk zijn. De overige ombuigingen
                  kunnen een beperkt negatief effect hebben op het doelbereik in 2030. Het CO2-effect van Klimaatfondsmaatregelen is meestal beperkt, omdat deze meestal veelal
                  gericht zijn op het op orde brengen van de randvoorwaarden en het reductie-effect
                  voornamelijk wordt gedreven door bijbehorende normering of beprijzing.
               
58
Welk voordeel heeft een gemiddeld huishouden per maand aan de verlaging van de energiebelasting
                     ten opzichte van 2024?
                  
Antwoord
In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de energiebelasting
                     in 2026–2028 met € 200 miljoen per jaar (€ 600 mln. cumulatief) te verhogen. Dit betekent
                     een lastenverlichting van € 18,60 per jaar per huishouden ten opzichte van het basispad,
                     dit komt neer op circa € 1,50 per maand. Het voordeel komt terecht bij elke elektriciteitsaansluiting
                     van een object met een zogenoemde verblijfsfunctie, dus geldt naast huishoudens ook
                     voor het overgrote deel van de bedrijven en instellingen.
                  
In het basispad zit echter een verlaging van de belastingvermindering van 2025 naar
                  2026. Als dit effect wordt meegenomen is sprake van een lagere netto lastenverlichting
                  per aansluiting.
               
In het jaar 2024 bedroeg de vaste belastingvermindering € 521,78, in 2025 is dit € 524,95.
                  Op basis van de afspraak in de Voorjaarsnota wordt de hoogte van de belastingvermindering
                  in de komende jaren: € 529,10 in 2026, € 228,88 in 2027 en € 229,45 in 2028. Ten opzichte
                  van 2024 gaat het daarmee om een voordeel van € 7 tot € 8 per jaar, dit gaat gemiddeld
                  om ongeveer 60 cent per maand.
               
59
Hoeveel geld is er vanuit de begroting en het klimaatfonds nu beschikbaar voor warmtenetten
                     in de jaren tot 2030 en hoe verhoudt zich dat tot de middelen in de vorige verdeling
                     van het klimaatfonds en de begroting die gepresenteerd was met Prinsjesdag 2024?
                  
Antwoord
Vanuit het Klimaatfonds is er € 1,8 mld. beschikbaar gesteld voor de collectieve warmte,
                     waarvan € 1,4 mld. voor de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS) en € 0,4 mld. voorwaardelijk
                     voor maatregelen ter ondersteuning van de warmtetransitie, specifiek de Nationale
                     Deelneming Warmte en het Waarborgfonds, zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag
                     7.
                  
Er is 218,5 mln. meer beschikbaar ten opzichte van de Ontwerpbegroting Klimaatfonds
                  2025. Dit betreft een toename van € 398,5 mln. door bovengenoemde voorwaardelijke
                  toekenningen voor de Nationale Deelneming Warmte en het Waarborgfonds. Tegelijkertijd
                  is het budget van de WIS met € 180 mln. naar beneden bijgesteld ten opzichte van vorig
                  jaar als gevolg van de naar beneden bijgestelde ambitie voor het aantal aansluitingen
                  aan warmtenetten (geen 500.000 maar 200.000 in 2030). Ook blijken de kosten in de
                  praktijk niet snel omlaag te gaan, waardoor het te subsidiëren bedrag hoger blijft
                  dan eerder voorzien. De € 180 mln. die hiermee vrijkomt wordt ingezet voor de maatregel
                  Nationale Deelneming Warmte.
               
Ten slotte zijn er ook meer generieke middelen beschikbaar zoals de SDE++ en ISDE,
                  die niet specifiek voor collectieve warmte zijn maar daar wel voor kunnen worden aangewend.
               
60
Hoe zijn de middelen voor warmtenetten onderverdeeld in de verschillende maatregelen
                     en voor welke onderdelen van de aanleg van warmtenetten biedt dit ondersteuning (uitvoeringskosten,
                     aanleg transportnet, aanleg distributienet, aansluiting, kosten warmte, etc.)?
                  
Antwoord
In de antwoorden op vraag 7 en 59 is de onderverdeling van de Klimaatfondsmiddelen
                     voor warmtenetten geschetst. De WIS biedt ondersteuning voor investeringskosten die
                     gepaard gaan met de aanleg van een energie-efficiënt warmtenet, van bron tot en met
                     aansluiting.
                  
Ook zijn er reserveringen onder voorwaarden opgenomen voor het waarborgfonds en de
                  nationale deelneming. Deze instrumenten beogen de uitvoeringskracht van (publieke)
                  warmtebedrijven te vergroten. Met het waarborgfonds wordt het eenvoudiger en goedkoper
                  om vreemd vermogen aan te trekken. Met de Nationale Deelneming kan het Rijk medeoverheden
                  ondersteunen in de rol van medeaandeelhouder in warmtebedrijven.
               
Verder zijn er ook meer algemene instrumenten waar onderdelen van de warmteketen gebruik
                  van kunnen maken, zoals SDE++ voor de verduurzaming van onder andere warmtebronnen,
                  en de ISDE voor inpandige kosten, waaronder voor aansluiting op een warmtenet.
               
61
Kunt u een overzicht geven van welke bedrijven hoeveel middelen ontvangen uit de Indirecte
                     kostencompensatie ETS (IKC)?
                  
Antwoord
Vorig jaar ontvingen 48 bedrijven IKC. In totaal werd er voor € 147 miljoen aan IKC
                     uitgekeerd, waarvan bijna 30% naar bedrijven in de chemiesector ging, 45% naar de
                     metaalsector, 22% naar de papier- en kartonsector en het resterende deel naar overige
                     bedrijven. Deze cijfers zijn gepubliceerd op de website van RVO in de rapportage over
                     de subsidieregeling.
                  
62
Welke voorwaarden worden er gesteld aan bedrijven die zich aanmelden voor de IKC?
                     Hoe wordt dit gecontroleerd?
                  
Antwoord
Om in aanmerking te komen voor het ontvangen van IKC moet aan de volgende voorwaarden
                     worden voldaan:
                  
– Het bedrijf valt onder één van de door Europese Commissie vastgestelde IKC-sectoren.
– De indirecte emissiekosten mogen niet het gevolg zijn van productieprocessen waarbinnen
                           energiedragers worden verwerkt en worden geproduceerd met als doel meer dan 50 procent
                           van de energiedragers te produceren met een fossiele oorsprong.
                        
– De subsidieaanvrager moet, indien van toepassing, hebben voldaan aan zijn verplichting
                           een energie-audit uit te voeren op grond van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie.
                        
– Voor het ontvangen van IKC geldt in Nederland als voorwaarde dat bedrijven minstens
                           50% van de ontvangen middelen moeten investeren in CO2-reducerende maatregelen die leiden tot een jaarlijkse CO2-reductie van minimaal 3%. Wanneer dit doel voor een bedrijf niet haalbaar blijkt
                           te zijn, kan de aanvrager onder voorwaarden toch subsidie krijgen, mits binnen twee
                           jaar minstens 30% van het elektriciteitsverbruik uit koolstofvrije bronnen komt.
                        
RVO beoordeelt de binnengekomen aanvragen en controleert of de aanvrager aan de bovengenoemde
                     voorwaarden heeft voldaan.
                  
63
Hoe bent u uitgekomen op het bedrag van 500 miljoen euro voor de IKC voor de komende
                     drie jaar? Welke berekeningen liggen hieraan ten grondslag? Hoe zorgt u ervoor dat
                     dit terechtkomt bij de bedrijven die het het meest nodig hebben?
                  
Antwoord
Het budget is als volgt tot stand gekomen. Voor deze regeling kwamen afgelopen jaar
                     ongeveer 50 tot 60 bedrijven in Nederland in aanmerking, op basis van de EU ETS-staatssteunrichtsnoeren.
                     Het aantal bedrijven verandert in principe niet met de huidige EU richtlijnen. Voor
                     de te hanteren ETS-prijs over 2024 met uitkering in 2025 geldt een bedrag van € 89,29.
                     Voor de te hanteren ETS-prijs over 2025 met uitkering in 2026 geldt een bedrag van
                     € 68,86. Voor de berekening van de claim voor de jaren na 2026 is uitgegaan van een
                     CO2-prijs van € 80/ton zonder verdere indexatie.
                  
Het subsidiebedrag per bedrijf komt tot stand met de formule zoals gedefinieerd in
                     de regeling. In deze formule worden de steunintensiteit, CO2-emissiefactor, CO2-prijs, product specifieke efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik en de
                     hoeveelheid geproduceerd product met elkaar vermenigvuldigd.
                  
Het budget komt terecht bij de bedrijven die hard worden geraakt door de indirecte
                     kosten die elektriciteitsproducenten aan hun afnemers doorberekenen. Dit zijn tevens
                     de bedrijven met het grootste risico op productieweglek naar landen buiten de EU,
                     waar productie vaak tot 2,5 keer CO2-intensiever is.16
64
Er wordt in de voorwaarden voor de IKC gesteld dat bedrijven die gebruikmaken van de
                     IKC 50% van de ontvangen subsidie investeren in CO2-reducerende maatregelen: wat zijn de criteria hiervoor en hoe wordt dit gemeten?
                  
Antwoord
De subsidieaanvrager moet bij aanvraag een CO2-reductieplan aanleveren waaruit blijkt dat, uiterlijk 2030, in totaal ten minste
                     50 procent van het subsidiebedrag wordt geïnvesteerd in maatregelen die leiden tot
                     ten minste 3 procent reductie per jaar van de broeikasgasemissies van de onderneming.
                     RVO beoordeelt dit plan. Indien RVO een subsidiebeschikking afgeeft worden hier de
                     volgende verplichting aan gesteld:
                  
– De aanvrager moet jaarlijks een monitoringsrapportage indienen (bij RVO) over de voortgang
                           van de uitvoering van het CO2-reductieplan.
                        
– Als de subsidieaanvrager de maatregelen uit het CO2-reductieplan heeft uitgevoerd kan een verzoek tot vaststelling worden ingediend (bij
                           RVO). De subsidieaanvrager zal bewijsstukken moeten aanleveren waaruit blijkt dat
                           50% van het subsidiebedrag daadwerkelijk is geïnvesteerd in de maatregelen.
                        
– Wijzigingen in het CO2-reductieplan dienen vooraf bij RVO te worden gemeld en is toestemming voor nodig.
RVO beoordeelt de bovenstaande zaken en zal de subsidie definitief vaststellen conform
                     beschikking op het moment dat het bedrijf aan de bovengenoemde voorwaarden heeft voldaan.
                  
65
Wat betekent het verlengen van de Indirecte Kosten Compensatie voor ETS-rechten voor
                     de CO2-uitstoot de komende jaren? Klopt het dat het wegnemen van deze prijsprikkel leidt
                     tot minder CO2-reductie?
                  
Antwoord
Het precieze effect van de IKC is afhankelijk van verschillende factoren, maar er
                     kan niet gesteld worden dat het verstrekken van IKC leidt tot minder CO2--reductie. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 12.
                  
66
Aangezien wordt gesteld dat het tariefpad van CO2-heffing tot 2030 niet wordt aangepast, klopt het dat het tariefpad blijft zoals dat
                     wat is gesteld in voetnoot 4) Prijspad in euro per ton (prijspeil 2025): 2026:100,7,
                     2027:113,6, 2028:126,4, 2029:139,3 en 2030: 152,1?
                  
Antwoord
Ja, dit klopt.
67
Kunt u een overzicht geven van wat de jaarlijkse reductiefactor wordt van 2025 tot
                     en met 2032, waardoor bedrijven onder de CO2-heffing niet in 2030 maar in 2032 aan het heffingsdoel hoeven te voldoen?
                  
Antwoord
Zie antwoord op vraag 13.
68
Gegeven dat het kabinet open staat voor alternatieven die in aanvulling op de beschikbare
                     subsidies de benodigde reductie borgen (gelijk aan het heffingsdoel van de CO2-heffing) en klimaatneutraliteit in 2050 in ogenschouw houdt: wat is het precieze
                     heffingsdoel van de CO2-heffing?
                  
Antwoord
Het ontwerp van de CO2-heffing is gericht op een restemissiedoel in 2030. Bij indiening van het wetsvoorstel
                     voor de CO2-heffing industrie, bedroeg dit restemissiedoel 34,43 Mton (op basis van de KEV2019).
                     Dit doel is vervolgens twee keer aangescherpt. Naar aanleiding van het coalitieakkoord
                     van Rutte IV is het heffingsdoel aangescherpt met 4,85 Mton en afgelopen zomer met
                     1 Mton, specifiek bij de afvalverbrandingsinstallaties. Het huidige heffingsdoel komt
                     daarmee op 28,59 Mton in 2030.
                  
Een belangrijke opmerking hier is dat de emissies die onder de heffing vallen niet
                     gelijk zijn aan de emissies die onder het industriedoel vallen. Zo zijn er emissies
                     die wel onder het industriedoel vallen en niet onder de heffing (bijvoorbeeld bij
                     ETS2 sectoren) en vice versa (bijvoorbeeld emissies bij elektriciteitsopwek vanuit
                     industriële restgassen). Het behalen van het heffingsdoel komt daardoor niet 1 op
                     1 overeen met het behalen van het industriedoel.
                  
69
Hoeveel inkomsten loopt de overheid mis door het aanpassen van de CO2-heffing of hoeveel levert het de overheid aan heffingsinkomsten op (van 2025 t/m
                     2032)?
                  
Antwoord
Voor de CO2-heffing industrie geldt dat indien er sprake is van opbrengsten, deze worden teruggesluisd
                     naar de industrie, en daardoor loopt de overheid aldus beschouwd geen inkomsten mis.
                     Omdat de exacte aanpassingen nog niet bekend zijn is het nog niet mogelijk om een
                     nieuwe raming van de opbrengsten te maken. Met Prinsjesdag wordt een nieuwe raming
                     voor de resterende jaren van deze kabinetsperiode gepubliceerd.
                  
70
Waar wordt de aanpassing op de CO2-heffing uit gedekt?
Antwoord
De opbrengsten van de CO2-heffing worden teruggesluisd naar de industrie via het Klimaatfonds. Binnen het Klimaatfonds
                     zijn deze middelen ingezet voor diverse maatregelen waaronder het vollooprisico voor
                     Aramis en de IKC. Indien uit de nieuwe raming blijkt dat deze naar beneden wordt bijgesteld
                     zal met Prinsjesdag bekeken worden op welke budgetten binnen het perceel Verduurzaming
                     industrie en innovatie mkb een navenante bijstelling zal worden doorgevoerd.
                  
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
J. Thijssen, voorzitter van de vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei - 
              
                  Mede ondertekenaar
D.S. Nava, griffier