Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Dobbe en Van Kent over het bericht dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende vormen van kanker vaker dan gemiddeld voorkomen
Vragen van de leden Dobbe en Van Kent (beiden SP) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende vormen van kanker vaker dan gemiddeld voorkomen (ingezonden 14 april 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Karremans (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
            8 mei 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2068.
         
Vraag 1
            
Wat is uw reactie op dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende vormen
               van kanker vaker dan gemiddeld voorkomen?1
Antwoord 1
            
Ik heb het artikel gelezen en de conclusie van de journalist gezien. Het beeld dat
               geschetst wordt is heel erg naar. Ik denk dat het goed is dat de gemeente Arnhem laat
               uitzoeken wat de situatie is.
            
Vraag 2
            
Deelt u de mening dat het alarmerend is dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende
               vormen van kanker zoveel meer dan gemiddeld voorkomen?
            
Antwoord 2
            
Ik denk dat het goed is dat de gemeente Arnhem de GGD laat verkennen wat er aan de
               hand is.
            
Vraag 3
            
Deelt u de mening dat het bovengemiddeld vaak voorkomen van kanker en de aanwezigheid
               van zware vervuilende industrie nabij de woonwijk aanleiding is om het mogelijk verband
               hiertussen wetenschappelijk te laten onderzoeken? Voldoet het aangekondigde GGD-onderzoek
               daaraan?
            
Antwoord 3
            
De GGD start met een verkenning om een goed beeld te krijgen van de situatie. Op basis
               daarvan besluit de gemeente samen met de GGD over het vervolg.
            
Vraag 4
            
Klopt het dat het bedrijventerrein dat zwaar vervuild was is gesaneerd, maar de bodem
               in het naastgelegen gebied, zoals in de Rijnwijk erom heen niet? Waarom is dat niet
               gebeurd?
            
Antwoord 4
            
De gemeente Arnhem heeft het naastliggende terrein, het voormalige gasfabrieksterrein,
               inderdaad gesaneerd in het kader van de ontwikkeling tot woningbouw. De gemeente geeft
               aan dat destijds de Rijnwijk ook is onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat de wijk
               geen deel uitmaakte van het gasfabrieksterrein. Ook gaf het onderzoek aan dat er voor
               dit gebied geen reden was tot saneren bij bestaand gebruik (deels bedrijven/deels
               woningen), omdat er geen sprake was van risico’s voor de mens. Recentelijk onderzoek,
               dat plaatsvindt
            
in het kader van beoogde ontwikkeling, onderbouwt deze conclusies. Omdat de voormalige
               locatie van de Rijnwijk nu geheel wordt ontwikkeld, zal de gemeente Arnhem dit moment
               aangrijpen om het terrein te saneren en volledig geschikt te maken voor de functie.
            
Vraag 5
            
Wat vindt u ervan dat, terwijl bekend was dat het naastgelegen bedrijventerrein zwaar
               vervuild was en er nabij een woonwijk zware industrie heeft gestaan niet eerder onderzoek
               is gedaan naar vervuiling of gezondheidseffecten op bewoners – onderzoek waarvoor
               nu blijkt aanleiding te zijn?
            
Antwoord 5
            
Juist omdat de locatie naast het gasfabrieksterrein was gelegen zijn er in het verleden
               door de gemeente Arnhem meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze vormden geen aanleiding
               om gezondheidsrisico’s door de bodemverontreiniging te verwachten.
            
Vraag 6
            
Welke stappen kunnen er worden gezet om de vervuilende bedrijven verantwoordelijk
               te houden voor de gevolgen van hun uitstoot?
            
Antwoord 6
            
Een belangrijk principe in het Europees en Nederlands milieubeleid is dat de vervuiler
               betaalt. In de brief van 25 november 20222 is de Kamer geïnformeerd over de bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten die
               omgevingsdiensten namens bevoegde gezagen kunnen gebruiken voor de handhaving van
               overtredingen in de fysieke leefomgeving. Naast bestuursrechtelijke handhaving is
               het omgevingsrecht ook handhaafbaar via het strafrecht.
            
Vraag 7
            
In hoeverre is er in de omliggende wijken ook sprake van vervuiling en een bovengemiddeld
               aantal kankerdiagnoses? Wordt dit ook meegenomen in het GGD-onderzoek?
            
Antwoord 7
            
Vooralsnog zal de GGD zich beperken tot een verkenning naar de situatie van oud-bewoners
               van Rijnwijk.
            
Vraag 8
            
Waarom worden dit soort onderzoeken naar de gezondheidseffecten van vervuilende industrie
               altijd achteraf gedaan, wanneer de schade al gedaan is? Is het niet noodzakelijk om
               nu een groot landelijk onderzoek te doen naar de gezondheidseffecten van de uitstoot
               van schadelijke stoffen die nu plaatsvindt?
            
Antwoord 8
            
Op basis van de Omgevingswet moeten de gevolgen voor de gezondheid van activiteiten
               in de leefomgeving worden meegewogen in de besluitvorming. Het bevoegd gezag zal daarvoor
               een beoordeling moeten maken van de verwachte gezondheidseffecten. Dit kan bijvoorbeeld
               aan de orde zijn bij het bouwen van huizen in de buurt van vervuilende bedrijven of
               over het verlenen van een vergunning voor vervuilende activiteiten. De GGD kan daarover
               adviseren. Ook kunnen effecten worden beoordeeld in een milieueffectrapportage. Het
               bevoegd gezag moet vervolgens de voor- en nadelen van een activiteit tegen elkaar
               afwegen. De gemeente Arnhem is voor de desbetreffende bedrijven het bevoegd gezag.
               Het is dus aan de gemeente om deze afweging te maken. Zoals beschreven in het antwoord
               op vraag 5, bleek uit onderzoeksresultaten dat er eerder geen aanleiding was om maatregelen
               te treffen.
            
De GGD adviseert gemeenten over de gezonde leefomgeving op basis van artikel 2 lid e
               van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Gemeenten moeten de GGD om advies vragen als
               besluiten belangrijke gevolgen hebben voor de publieke gezondheidszorg (artikel 16
               Wpg). De GGD wordt niet genoemd in de Omgevingswet, maar kan als adviseur worden ingezet.
               In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden verkent het kabinet hoe de
               positie van de GGD bij besluiten over de leefomgeving versterkt kan worden.3 In het kader van de agenda ten behoeve van het stelsel publieke gezondheid verken
               ik ook of de organisatie van de GGD’en versterkt kan worden.4
Los daarvan geldt in alle gevallen dat activiteiten plaats moeten vinden binnen de
               bestaande normen. Normen houden rekening met gezondheidseffecten, maar dit kent wel
               beperkingen. Zo spelen bij het vaststellen van normen niet alleen gezondheidskundige
               gevolgen een rol, maar ook economische belangen en bijvoorbeeld de mate waarin we
               als maatschappij bereid zijn ons gedrag aan te passen. Ook kan bij normering nog niet
               goed rekening gehouden worden met cumulatie en stapeling van meerdere verschillende
               vervuilende stoffen en vormen van hinder (onder andere geur, geluid en trillingen)
               die effect kunnen hebben op de gezondheid.
            
Als de specifieke lokale situatie daarom vraagt, biedt de Omgevingswet mogelijkheden
               om strengere eisen te stellen aan de bescherming van de gezondheid van omwonenden.
               Deze mogelijkheden laat ik op dit moment onderzoeken in het kader van de Actieagenda
               Industrie en Omwonenden. Daarnaast doet het RIVM op diverse locaties in Nederland
               onderzoek, wat uiteindelijk moet leiden tot een methodiek die door bevoegde gezagen
               en GGD’en zelf kan worden toegepast. Een aanvullend landelijk onderzoek vind ik daarom
               niet passend.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
