Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Kent over de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Van Kent en Beckerman over stagiairs van Transavia die in 2023 als personeel werden ingezet
Vragen van het lid Van Kent (SP) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Van Kent en Beckerman over stagiairs van Transavia die in 2023 als personeel werden ingezet (ingezonden 19 februari 2025).
Antwoord van Minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 3 april 2025). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1588.
Vraag 1
Wat is het nut van klachtprocedures op school, de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven (SBB) en de Onderwijsinspectie voor stagiairs die zijn ingezet als werknemers
als zij alleen hun loon kunnen halen bij de civiele rechter? Hoe worden deze stagiairs
geholpen hun recht te halen wanneer zij een klacht indienen op school, bij de SBB
of de Onderwijsinspectie?1
Antwoord 1
Klachtprocedures bij scholen, de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven
(SBB) en de Inspectie van het Onderwijs zijn essentieel voor het waarborgen van een
veilige leeromgeving voor stagiairs. Ze bieden belangrijke ondersteuning, bescherming
en nazorg voor stagiairs. Voor de student is een gesprek op school vaak de eerste
stap en niet de rechter. Niet alle problemen vragen immers om een juridische oplossing;
vaak kunnen bemiddeling door de onderwijsinstelling of gesprekken met het leerbedrijf
escalatie voorkomen en tot een oplossing leiden. Daarnaast draait het niet altijd
om loonkwesties; ook gebrekkige begeleiding of ongepaste behandeling kunnen een rol
spelen. In zulke gevallen kunnen onderwijsinstellingen, de SBB en de Inspectie van
het Onderwijs een belangrijke rol vervullen door ondersteuning te bieden en in gesprek
te gaan met betrokken partijen. Daarom is het essentieel dat stagiairs op een laagdrempelige
manier hun problemen kunnen aankaarten.
Mbo-studenten worden vaak voorbereid op hun beroepspraktijkvorming (BPV, de stage)
via vakken zoals burgerschap, loopbaanoriëntatie en -begeleiding, BPV-voorbereidingslessen
en mentorlessen, waarin ze onder andere leren over hun rechten en plichten tijdens
de stage. Dit helpt hen te weten waar ze terecht kunnen bij problemen of zorgen, bijvoorbeeld
bij een vertrouwenspersoon, docent, mentor of studieloopbaanbegeleider. Studenten
kunnen hun zorgen ook rechtstreeks bij het leerwerkbedrijf aankaarten. Het hangt af
van de ingerichte procedures van het leerwerkbedrijf waar de student dit kan doen,
maar dit vereist dat zij zich veilig genoeg voelen om zich uit te spreken. Uit onderzoek
naar stagediscriminatie blijkt dat studenten dit het liefst melden bij iemand die
ze vertrouwen en bij wie ze zich kwetsbaar op durven te stellen, wat meestal iemand
op school is2.
Bij het doen van een melding dient de onderwijsinstelling de melding van de student
vertrouwelijk te behandelen, het leerwerkbedrijf te benaderen en het principe van
hoor en wederhoor toe te passen. SBB neemt de melding ook in behandeling nadat de
onderwijsinstelling deze heeft doorgegeven en gaat in gesprek met het leerwerkbedrijf
om de situatie te onderzoeken en een oplossing te vinden. In het uiterste geval kan
SBB de erkenning van het leerwerkbedrijf intrekken. Als de stage hierdoor niet kan
worden voortgezet, zorgen de onderwijsinstelling en SBB samen voor een alternatieve
stageplek. Het leerproces dient bij een stage immers altijd centraal te blijven staan
en de student mag op basis van een negatieve ervaring niet worden benadeeld. Wanneer
er sprake is van een onveilige leercultuur, hebben dus zowel de onderwijsinstelling
als SBB de verantwoordelijkheid om in te grijpen en passende maatregelen te nemen.
Stagiairs die vermoeden dat zij feitelijk regulier werk op basis van een arbeidsovereenkomst
uitvoeren hebben de mogelijkheid hierover met de stagebegeleider op school en het
leerbedrijf waar zij stagelopen in gesprek te gaan. Het klopt dat, indien daadwerkelijk
sprake is van inzet op basis van een arbeidsovereenkomst, er in voorkomende gevallen
een loonvorderingsprocedure gestart kan worden bij de civiele rechter. Onderwijsinstellingen,
de SBB en de Inspectie van het Onderwijs hebben geen juridische bevoegdheid om loonbetalingen
af te dwingen of geschillen over loon te beslechten, omdat dit valt onder het (civiele)
arbeidsrecht en niet onder hun taken. Het gaat hier om een civielrechtelijke kwestie
tussen de student die meent als werknemer te zijn ingezet en het (stage)bedrijf, waardoor
het uiteindelijk aan de rechter is om hierover te oordelen.
Als sluitstuk op het civiele recht kunnen er ook meldingen worden gedaan bij de Inspectie
van het Onderwijs en de Nederlandse Arbeidsinspectie. Zij houden risicogericht toezicht.
Vraag 2
Deelt u de mening dat de stap naar de civiele rechter te hoogdrempelig is voor jonge
stagiairs? Wat gaat u doen om deze drempel te verlagen en «stagiairs» het makkelijker
maken geld terug te krijgen? U noemt in uw beantwoording het meldpunt stagemisbruik
van de CNV Jongeren, bent u bereid een soortgelijk meldpunt te starten waar jongeren
hun problemen bij hun stage kunnen melden waar zij ook meteen hulp krijgen om hun
recht af te dwingen?
Antwoord 2
Het is van belang dat het voor studenten laagdrempelig is om stagemisbruik te melden
en, indien nodig, hun recht te verkrijgen. In uw vraag geeft u verder aan dat het
van belang is dat studenten niet alleen terechtkunnen voor ondersteuning, maar ook
voor hulp waarbij zij hun rechten kunnen afdwingen. Deze mogelijkheid bestaat al.
Stagiairs kunnen namelijk vaak kosteloos juridisch advies inwinnen bij de vakbond,
rechtsbijstandsverzekeraar of het Juridisch Loket.
Sinds 1 maart 2025 is tot slot het Tijdelijk Besluit experiment regelrechter van kracht3. Dit maakt het in bepaalde regio’s ook mogelijk om je als werknemer met een versimpelde
en versnelde procedure tot de rechter te wenden, om bijvoorbeeld loon te vorderen.
Deze procedure (ook wel de regelrechter) staat ook open voor stagiairs die in feite
werknemer zijn.
Vraag 3
Kunt u uitleggen hoe de boeteoplegger kan zeggen dat Transavia voldoende maatregelen
heeft kunnen nemen na de boete, als de eerste groep stagiairs na het invoeren van
de maatregelen met dezelfde klachten zit?
Antwoord 3
Begin april 2024 heeft de Arbeidsinspectie een boetebeschikking vastgesteld waarin
is bepaald dat de luchtvaartmaatschappij stagiairs als volwaardige werknemers heeft
ingezet. De luchtvaartmaatschappij heeft tijdens de procedure in een schriftelijke
zienswijze aangegeven welke aanpassingen zij in haar stagewerkwijze heeft doorgevoerd
met ingang van stagejaar 2023. De boeteoplegger van de Arbeidsinspectie heeft geoordeeld
dat de luchtvaartmaatschappij voldoende heeft aangetoond dat de stagewerkwijze adequaat
is aangepast om een vergelijkbare situatie in de toekomst te voorkomen. Dit heeft
geleid tot een matiging van de opgelegde boete. Studenten van een latere lichting
hebben dus niet onder dezelfde voorwaarden stage gelopen als de onderzochte lichting
studenten van 2022. De arbeidsinspectie heeft dit later nogmaals bevestigd bij de
luchtvaartmaatschappij. Ook heeft de luchtvaartmaatschappij toen aangegeven te stoppen
met stages in de cabine.
Vraag 4
Kunt u duidelijk maken waarom de klachten van de stagiairs in 2022 wel hebben geleid
tot een boete en maatregelen bij Transavia, maar de klachten van de stagiairs uit
2023 niet? Welke inhoudelijke verschillen waren er tussen de klachten van de twee
groepen stagiairs?
Antwoord 4
Het onderzoek van de Arbeidsinspectie naar stagejaar 2022 is gestart naar aanleiding
van een uitgebreide melding van een werknemer van de luchtvaartmaatschappij. Deze
melding ging over de inzet van stagiairs als volwaardig lid van het cabinepersoneel
en het ontbreken van leren tijdens de stage. Hierbij is het relevant om te benoemen
dat de Arbeidsinspectie jaarlijks veel meldingen krijgt en bij elke melding integraal
weegt (o.a. ernst, type melder, mate van concreetheid) of die melding opvolgingswaardig
is. Dat was het geval bij deze melding.
Tijdens het onderzoek (naar stagejaar 2022) hebben de inspecteurs van de Arbeidsinspectie
geconstateerd dat stagiairs als volwaardige werknemers zijn ingezet en dat zij daarom
te weinig loon hebben ontvangen. Als inspecteurs een onderbetaling vaststellen, krijgt
de werkgever een brief met daarin opgenomen de plicht om die onderbetaling ongedaan
te maken. Dit is een vast onderdeel van de procedure en is daarom ook bij deze luchtvaartmaatschappij
toegepast. Deze plicht tot nabetaling ziet niet alleen op de werknemers waarvoor de
onderbetaling in de onderzoeksperiode is vastgesteld, maar ook op eventuele onderbetalingen
in andere betaalperiodes en van andere werknemers. Kortom: deze plicht ziet op alle
werknemers waar de situatie op van toepassing is. De luchtvaartmaatschappij heeft
daarom actief stagiairs benaderd en hun achterstallig loon nabetaald.
Ook heeft de luchtvaartmaatschappij een boete voor de onderbetaling gehad. Daarnaast
heeft de luchtvaartmaatschappij formeel aangetoond dat de stagewerkwijze met ingang
van stagejaar 2023 adequaat is aangepast om vergelijkbare situaties in de toekomst
te voorkomen (zie ook het antwoord op vraag4.
De Arbeidsinspectie heeft in de zomer van 2023 twee meldingen met betrekking tot het
stagejaar 2023 ontvangen, van een student en van de ouder van een student. De Arbeidsinspectie
heeft deze meldingen integraal gewogen en als niet opvolgingswaardig beoordeeld. Hierbij
is onder andere meegewogen dat de stagewerkwijze was aangepast en dat de Arbeidsinspectie
ook geen andere, soortgelijke meldingen heeft ontvangen over deze luchtvaartmaatschappij.
De Arbeidsinspectie ziet geen noodzaak om op dit moment verder onderzoek te doen.
Vraag 5
Deelt u de opvatting dat, door contactmomenten met het leerbedrijf en instelling te
organiseren, stagiairs zich niet altijd veilig voelen om hun ervaringen te delen over
de stage? Hoe wordt voorkomen dat negatieve opmerkingen en ervaringen over het leerbedrijf
tijdens de contactmomenten leidt tot een onveilige leersfeer voor de stagiair?
Antwoord 5
Bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn geen signalen bekend dat
deze situatie zich voordoet. Juist op aandringen van de landelijke jongerenorganisatie
van mbo-studenten (JOB MBO) is het gesprek in deze driehoek een belangrijke pijler
van het Stagepact geworden. School en leerbedrijf dragen samen de verantwoordelijkheid
voor een veilige en passende leeromgeving.
De contactmomenten in de driehoek zijn in de eerste plaats bedoeld om de relatie tussen
de student, het leerbedrijf en de onderwijsinstelling te versterken en zo een open
en veilige stageomgeving te bevorderen. Ook is het eerste gesprek in deze driehoek
bedoeld om de verwachtingen van elkaar uit te spreken en heldere afspraken te maken
over leerdoelen en de juiste begeleiding. Het is dus belangrijk dat onderwijsinstellingen
en leerwerkbedrijven dit vooraf met de student bespreken en hun rol hierin pakken.
Desalniettemin kunnen er situaties ontstaan waarin een student zich onveilig of ongemakkelijk
voelt bij het bespreken van diens ervaringen. Dit is niet altijd te voorkomen. Daarom
blijft het voor studenten altijd mogelijk om eventuele zorgen of negatieve ervaringen
afzonderlijk te melden op school bij wie de student dat prettig vindt, zoals bij een
vertrouwenspersoon, een docent, mentor of studieloopbaanbegeleider.
Vraag 6
Erkent u dat de oplossingen die u in antwoord 7 en 8 omschrijft niet hebben geleid
tot een veilige meldomgeving, en dat het verhaal van stagiair Thimo een goed voorbeeld
daarvan is? Bent u bereid aanvullende maatregelen te nemen om tot een veilige meldsfeer
te komen?
Antwoord 6
Stagiairs mogen nooit in situaties terechtkomen waarin zij als volwaardige werknemers
worden ingezet, in plaats van als lerende professionals. Het is dan ook betreurenswaardig
om te horen over de ervaringen van stagiair Thimo. Dit zou bij geen enkele stagiair
mogen gebeuren. Om dit te voorkomen dienen leerwerkbedrijven en onderwijsinstellingen
goed op de hoogte te zijn van wat er nodig is voor de juiste begeleiding en werkzaamheden
van een stagiair en dit ook in de driehoek te bespreken zoals aangegeven bij vraag
5. Indien het toch voorkomt, gaan wij ervan uit dat het leerwerkbedrijf, de onderwijsinstelling
en SBB een veilige omgeving bieden waarin de student dit kan melden.
Oneigenlijke inzet van stagiairs is in de praktijk complex, mede omdat misstanden
vaak niet worden gemeld. Daarom zetten we ons op verschillende manier in om dit te
doorbreken. Via het Stagepact werken we samen met partners om heldere afspraken te
maken, en we blijven in gesprek over hoe we de meldingsbereidheid kunnen verbeteren.
Zo hebben de partners van het Stagepact samen met de Arbeidsinspectie en de Inspectie
van het Onderwijs een notitie opgesteld waarin precies wordt uitgelegd wat oneigenlijke
inzet inhoudt en welke rollen de verschillende partijen hebben om oneigenlijke inzet
te voorkomen en tegen te gaan. Deze notitie is ook beschikbaar voor scholen en leerwerkbedrijven.
Ook monitoren we via SBB de signalen en klachten rondom stagemisbruik. Het belangrijkste
is dat studenten zich gesteund voelen en de stap durven zetten om misstanden aan te
kaarten. De meldingsbereidheid is echter niet van de ene op de andere dag verbeterd.
Dat vraagt vertrouwen van studenten en daar wordt hard aan gewerkt. Ik vind het daarom
te vroeg om aanvullende maatregelen te nemen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.