Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 550 VIII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 3 juni 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 17 mei 2024 voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Bij brief van 31 mei 2024 zijn
ze door de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet
Onderwijs beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Huls
1
Volgen de salarissen in het onderwijs volledig de contractloonontwikkeling in de markt?
Wordt de volledige loonruimte beschikbaar gesteld voor het onderwijs?
De loonruimte is het saldo van de verhoging (de kabinetsbijdrage) met eerdere (cao)uitgaven
en nieuwe ontwikkelingen (bijv. wijziging pensioenpremie). Het kabinet stelt jaarlijks
de kabinetsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling voor de overheids- en onderwijssectoren
vast. De contractloonontwikkeling als onderdeel van de kabinetsbijdrage is gebaseerd
op de contractloonontwikkeling in de marktsector. Het kabinet kan een beleidsmatige
afweging maken. OCW geeft de kabinetsbijdrage via de bekostiging onverkort (dus volledig)
door aan de onderwijsinstellingen. Dit is afgesproken in de zogenaamde decentralisatieconvenanten.1 De sociale partners in iedere onderwijssector bepalen hoe zij (nieuwe) loonruimte
inzetten voor het volgen van de lonen of andere arbeidsvoorwaarden.
Uit recent (herhalings)onderzoek door SEO blijkt dat de primaire arbeidsvoorwaarden
in het onderwijs grotendeels marktconform zijn.2
2
Is de incidentele loonontwikkeling ook onderdeel van de volledige loon- en prijsbijstelling
voor 2024?
Het kabinet bepaalt periodiek of de incidentele loonontwikkeling (ILO) onderdeel uitmaakt
van de kabinetsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling.3 Deze kabinetsbijdrage is de verhoging van het deel «loon» van de loon- en prijsbijstelling
die wordt toegepast op de rijksbijdragen van de onderwijsinstellingen. Het kabinet
behandelt de uitkomsten vertrouwelijk, ook over 2024.
3
In hoeverre worden de ruimtebrieven tegenwoordig inzichtelijk gemaakt voor alle sociale
partners?
De jaarlijkse brief over de kabinetsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling, voorheen
«ruimtebrief» genoemd, wordt vertrouwelijk gestuurd naar overheids- en onderwijswerkgevers.
Deze brieven worden niet inzichtelijk gemaakt voor alle sociale partners, ze worden
met de werkgeversvertegenwoordigers gedeeld. Het is voor de onderwijswerkgevers wel
reeds mogelijk om aan de cao-tafel vertrouwelijk sectorspecifieke informatie te delen
met de vakbonden over de sectorale arbeidsvoorwaardenruimte voor nieuwe cao-afspraken.4
4
In hoeverre staan de uitgaven van het Nationaal Groeifonds vast voor de komende jaren?
Wat betekent het schrappen van het Nationaal Groeifonds door het aanstaande kabinet
voor de investeringen in het onderwijs?
Het hoofdlijnenakkoord is een afspraak tussen fracties in de Tweede Kamer. Het is
niet aan het demissionaire kabinet om vragen hierover te beantwoorden.
5
Krijgen de meevallers op de onderwijsbegroting ook allemaal een bestemming op de onderwijsbegroting?
Wanneer zich een meevaller voordoet op de begroting dan kan deze ingezet worden voor
tegenvallers op de gehele OCW-begroting. Meevallers mogen conform de begrotingsregels
niet ingezet worden voor intensiveringen. Een resterende meevaller komt daarmee ten
goede aan het generale beeld.
6
Hoeveel geld is er vanuit het Nationaal Groeifonds bedoeld vrijgemaakt voor de Nationale
Aanpak Professionalisering van Leraren? Wat heeft dit opgeleverd?
Voor de Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren (NAPL) is bij Ontwerpbegroting
2024 € 73,1 miljoen uit het Nationaal Groeifonds overgeboekt naar de begroting van
OCW voor de periode 2024–2027, waarvan € 3,5 miljoen voor het jaar 2024.
Het programma Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren (NAPL) is op 1 januari
2024 van start gegaan. In de eerste maanden is – zoals opgenomen in de projectaanvraag
– verder vormgegeven aan de opzet van het programma, wordt de werkorganisatie ingericht
en de uitvoering van de eerste onderdelen van het programma voorbereid. Zoals eerder
aangekondigd5 is met de uitvoer van de eerste onderdelen gewacht totdat de Eerste Kamer de OCW-begroting
had goedgekeurd. Naar verwachting start per september 2024 de uitvoering van de eerste
onderdelen van het programma, namelijk: 1. de uitwerking van de expertrollen, zijnde
de inhoudelijke thema’s waarin leraren zich kunnen specialiseren; 2. de beschrijving
van de (kaders van de) ontwikkelpaden, per sector het ontwikkelpad van start- naar
vakbekwaam plus de ontwikkelpaden behorende bij de expertrollen; 3. de beschrijving
van de criteria die worden gehanteerd om de kwaliteit van professionaliseringstrajecten
te kunnen beoordelen en borgen.
7
Op basis van welke factoren worden de verwachte aantallen leerlingen en studenten
berekend en wat is de reden dat het dit jaar verschilt met het daadwerkelijke aantal?
De verwachte aantallen leerlingen en studenten komen uit de Referentieraming 2024
(https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2024/04/24/referentie…). In deze raming worden stromen van personen in, door, uit en buiten het onderwijs
geraamd, om tot verwachte toekomstige aantallen leerlingen en studenten te komen.
Hiervoor worden tellingen van het aantal leerlingen en studenten in het bekostigde
onderwijs van DUO gebruikt en gegevens over de bevolking van het CBS. Elk jaar verschilt
de uiteindelijke telling van leerlingen en studenten enigszins van de raming van het
jaar ervoor. Het verschil tussen raming en telling was dit jaar ongeveer 1%, wat vergelijkbaar
is met de nauwkeurigheid van eerdere ramingen. Het verschil is dit jaar vooral veroorzaakt
doordat er iets minder kinderen in leerplichtige leeftijd naar Nederland gemigreerd
zijn dan verwacht. Daarnaast zijn er minder studenten het hbo en wo ingestroomd dan
verwacht, zowel minder internationale als minder binnenlandse studenten.
8
Hoe wordt in het beleid en de bekostiging van onderwijsinstellingen rekening gehouden
met de leerlingen- en studentendaling op de langere termijn?
Po en vo
De OCW-begroting wordt reeds jaarlijks verhoogd of verlaagd op basis van de verwachte
leerlingaantallen. Op die manier wordt er rekening gehouden met stijgende of dalende
leerlingaantallen in de toekomst.
De verwachte leerlingaantallen zijn onder andere gebaseerd op de bevolkingsprognoses
van het CBS. De komende jaren worden dalende leerlingaantallen in het primair en voortgezet
onderwijs verwacht. Zie hiervoor ook de Referentieraming die met de voorjaarsnota is gepubliceerd.
Bij dalende leerlingaantallen kunnen scholen in het primair onderwijs in aanmerking
komen voor kleinescholentoeslag en in het voorgezet onderwijs kunnen geïsoleerde vestigingen
in aanmerking komen voor aanvullende bekostiging. Op die manier ontvangen kleine scholen
extra ondersteuning.
Mbo
Het macrobudget voor mbo wordt aangepast op basis van het aantal verwachte studenten.
Als uit de jaarlijkse referentieraming blijkt dat er minder studenten komen, dan neemt
het macrobudget van de lumpsum mbo af. Hierdoor zal ook de bekostiging voor instellingen
in krimpregio’s verder afnemen en op termijn kan dit mogelijk gevolgen hebben voor
het kwalitatieve aanbod van opleidingen en de organiseerbaarheid van het onderwijs
van deze instellingen. Het demissionaire kabinet heeft voor de periode 2025–2027 € 90 miljoen
beschikbaar gesteld om de ergste gevolgen van de dalende studentenaantallen in het
mbo op te vangen. Op dit moment wordt in samenwerking met de sector een plan uitgewerkt
op welke wijze deze middelen voor de krimp in het mbo worden verdeeld.
Hbo en wo
Het macrobudget voor het hbo en wo wordt aangepast op basis van het aantal verwachte
studenten. Als uit de jaarlijkse referentieraming blijkt dat er minder studenten komen,
dan neemt het macrobudget voor onderwijs af. Het demissionaire kabinet heeft voor
de periode 2022–2026 € 90 miljoen geïnvesteerd in vitale opleidingen in krimpregio’s in het hbo. Hiermee voorkomen
we dat onomkeerbare besluiten zoals het afbouwen van opleidingen worden genomen. Daarnaast
is het wetsvoorstel schrappen grondslag kwaliteitsbekostiging ingediend bij de Tweede
Kamer. Het voorstel is om de kwaliteitsbekostiging toe te voegen aan de lumpsum, en
specifiek de vaste voet. Dit draagt bij aan stabiliteit in de bekostiging van instellingen.
9
Waardoor halen veel minder mensen binnen de gestelde tijd hun diploma, aangezien er
circa € 11,6 miljoen minder nodig is dan verwacht voor het omzetten van prestatiebeurzen
naar giften?
De bijstelling van € 11,6 miljoen is een optelling van diverse mutaties op artikel
11, 12 en 13. De totale bijstelling op omzettingen naar giften bedraagt – € 8,2 miljoen.
Deze bijstelling bestaat uit een bijstelling van – € 2,6 miljoen op de basisbeurs,
een bijstelling van € 12,5 miljoen op de aanvullende beurs en een bijstelling van
– € 18,1 miljoen op de reisvoorziening. In totaal worden er minder beurzen naar gift
omgezet dan verwacht. Het is niet precies bekend wat de verklaring daarvoor is. We
zien wel dat meer studenten het onderwijs verlaten zonder diploma omdat de arbeidsmarkt
nu gunstig is. Een andere mogelijke verklaring is dat studenten langer over hun studie
doen, waardoor de omzetting naar gift later in de tijd plaatsvindt.
10
Waaruit bestaat de openstaande verplichting op het budget bekostiging aan Oekraïense
nieuwkomers ter hoogte van € 23,8 miljoen?
Dit betreft de betalingen aan nieuwkomersbekostiging voor Oekraïense leerlingen op
teldatum 1 oktober 2023 die in 2024 worden gedaan. Door het verstrekken van nieuwkomersbekostiging
aan scholen kan extra ondersteuning worden geboden aan leerlingen bij bijvoorbeeld
het leren van de Nederlandse taal. Dit bevordert de aansluiting op het reguliere onderwijs.
11
Hoeveel extra leraren heeft de Regeling zij-instroom opgeleverd? Is er bekend hoeveel
potentieel er nog zit aan het aantal zij-instromers? Hoeveel extra aanvragen zijn
er gedaan?
In 2023 is er aan 2.285 zij-instromers subsidie toegekend, dat zijn bijna 300 zij-instromers
meer dan in 2022. Het aantal toegekende aanvragen is daarmee in 2023 met ruim 14%
gestegen. Voor 2024 kan er nog tot en met 15 oktober 2024 subsidie worden aangevraagd.
Eind 2024 zal de Kamer geïnformeerd worden over het aantal zij-instromers in 2024
en of de stijging zich heeft doorgezet voor 2024.
Tabel 1 Aantal toegekende subsidieaanvragen zij-instroom in beroep
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Po
19
19
71
355
853
785
767
799
916
Vo
158
120
99
136
189
224
330
293
351
Mbo
380
364
325
427
930
768
794
901
1.018
Totaal
557
503
495
918
1.972
1.777
1.891
1.993
2.285
12
Vanuit welke posten worden de middelen voor het masterplan Campus Groningen geëxtensiveerd
op de artikelen 6 en 7?
De middelen voor het masterplan Campus Groningen zijn op artikel 6 en 7 geëxtensiveerd
vanuit de bekostiging voor het onderwijs- en onderzoeksdeel, naar rato van het begrotingsbedrag.
13
Wat is de bestemming van de overige € 3,6 miljoen die vrijvalt vanuit de Convenanten
G5 in 2025 nadat cumulatief € 14,8 miljoen in 2024 en 2025 is ingezet voor de ophoging
van het budget voor de Regeling zij-instroom?
De budgetregel zij-instroom op de begroting bevat naast de Regeling zij-instroom ook
andere subsidieregelingen die zij-instromers ondersteunen en daarmee bijdragen aan
het tegengaan van het lerarentekort. De meeste van de middelen die zijn vrijgevallen
vanuit de Convenanten G5 worden toegevoegd aan deze budgetregel, en verdeeld over
de jaren 2024, 2025 en 2026. De rest van het budget wordt toegevoegd aan de lerarenbeurs
in 2026.
Naast het verhogen van de regeling zij-instroom worden deze middelen daarom ook gebruikt
voor het verhogen van andere regelingen die staan op dit begrotingsartikel met als
doel het bijdragen aan de aanpak van het personeelstekort. Deze herverdeling van de
budgetten zorgt ervoor dat de budgetten beter aan zullen sluiten op de verwachte hoeveelheid
aanvragers van de verschillende subsidieregelingen.
14
Wat is de reden dat bij twee NGF-projecten de middelen naar achteren worden geschoven
(de Biotech booster en het NGF Collectief Laaggeletterdheid)?
Biotech Booster
In mei 2024 is de eerste subsidieronde opengesteld voor de subsidieregeling Biotech
Booster. In deze eerste ronde bedraagt het subsidieplafond € 19,5 miljoen en deze
eerste ronde is opengesteld tot 30 september 2024. Elk project waarvoor subsidie aangevraagd
wordt, duurt maximaal twee jaar. Op basis van de bevoorschottingssystematiek die de
uitvoerende dienst hanteert, wordt een deel van de subsidie in 2024 uitgekeerd en
een deel in 2025. Daarnaast zijn er ook kosten voorzien voor onder andere de thematische
clusters, de uitvoeringskosten en de evaluatie. Om het kasritme in lijn te brengen
met de benodigde middelen conform de begroting is hiervoor een kasschuif gedaan.
NGF Collectief
Voor het NGF project LLO Collectief Laagopgeleiden en Laaggeletterden loopt de uitvoering
in de twee pilotregio’s – regio Twente en Zuidoost-Brabant – door tot medio 2025.
Daarom wordt een deel van de middelen uit 2024 naar 2025 doorgeschoven. De onderwijsinstellingen
in de twee regio’s bieden met deze middelen maatwerkonderwijs aan, gericht op het
versterken van basis- en vakvaardigheden bij de doelgroep laaggeletterden en laagopgeleiden.
15
Voor welke begrotingsproblematiek wordt € 48,4 miljoen ingezet?
Van de € 48,4 miljoen overige inzet van de Eindejaarsmarge is € 10,0 miljoen ingezet
om de rente op gepauzeerde schulden van gedupeerden en ex-partners als gevolg van
de kinderopvangtoeslagenaffaire (KOT) op 0 procent vast te zetten. Daarnaast is € 11,3
miljoen ingezet voor de SPUK bibliotheken, omdat hiervoor meer gemeenten belangstelling
hebben getoond dan dat er beschikbaar budget was. Met dit geld worden de aanvragen
alsnog gehonoreerd. Tot slot, wordt het budget ingezet voor diverse kleine posten
zoals voor de gevolgen van het implementeren van de NIS2-richtlijn (cyberbeveiligingswet)
voor OCW, een tegemoetkoming aan het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis vanwege
een noodgedwongen verhuizing en tegenvaller op de Wau-middelen en de realisatie-eenheid.
16
Kunt u toelichten welke programma’s voor cultuur in de Oekraïne zijn gefinancierd,
hoe «kennisopbouw» en «samenwerking» exact zijn vormgegeven, wat de precieze financiële
stromen zijn en wat de toegevoegde waarde van deze programma’s is voor het behoud
en versterken van de Nederlandse identiteit en cultuur?
In 2023 is dit bedrag primair beschikbaar gekomen om de Oekraïense cultuur te beschermen,
steunen en herstellen. Op grond van plannen en begrotingen zijn de middelen vervolgens
verdeeld en is een aantal programma’s voor cultuur in Oekraïne gestart. Veelal via
subsidies aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (€ 0,5 miljoen), DutchCulture
(€ 0,25 miljoen), Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (€ 0,5 miljoen),
United Ukrainian Ballet (€ 0,5 miljoen), Mondriaan Fonds (€ 0,4 miljoen), Fonds Podiumkunsten
(€ 0,3 miljoen), en het Nederlands Letterenfonds (€ 0,5 miljoen). Deze waren bedoeld
voor onder meer de voortzetting van noodhulp voor stabilisatie van beschadigd erfgoed,
kennisvergaring en -uitwisseling op onder meer museaal en bouwkundig vlak, en ondersteuning
van Oekraïense culturele makers in Oekraïne en in Nederland. Deze programma’s lopen
deels in 2024 nog door.
Het primaire doel was dus niet het behoud en versterken van de Nederlandse identiteit
en cultuur, maar internationale culturele samenwerking zoals deze goed is voor Nederland,
door kennisvergroting, inspiratie en verrijking. Het draagt bij aan wederzijds begrip
en de positie en reputatie van Nederland en de Nederlandse culturele sector in het
buitenland.
17
Wat valt onder niet-relevante sf6-raming en wat valt onder de reguliere sf-raming en hoe verhouden deze budgetten zich
tot elkaar?
In de studiefinancieringsraming wordt onderscheid gemaakt tussen uitgaven en ontvangsten
die relevant zijn voor het uitgavenplafond (en dus voor EMU-saldo) en uitgaven en
ontvangsten die niet-relevant zijn voor het uitgavenplafond. De relevante uitgaven
worden hoofdzakelijk gevormd door studiebeurzen die meteen als gift wordt toegekend
(voornamelijk in bol 1–2) en uitgekeerde prestatiebeurzen die worden omgezet in een
gift (na het behalen van het diploma binnen tien jaar).
Onder de niet-relevante uitgaven studiefinanciering vallen de prestatiebeurzen die
in dat jaar worden toegekend (in bol 3–4, hbo en wo) en de rentedragende leningen.
Uitbetaalde prestatiebeurzen worden dus in de studiefinancieringsraming in eerste
instantie gezien als leningen (en dus als niet-relevant). Wanneer studenten hun diploma
halen, worden deze beurzen omgezet naar een gift en worden het relevante uitgaven.
Dit gebeurt bij circa 90% van de prestatiebeurzen. De overige 10%, de prestatiebeurzen
van studenten die hun diploma niet halen binnen de gestelde termijn, wordt omgezet
naar een lening en blijft daarmee niet-relevant voor het uitgavenplafond. Van de rentedragende
leningen is de verwachting dat circa 13,6% kwijtgescholden zal gaan worden, bijvoorbeeld
omdat een oud-student nog een schuld heeft aan het einde van de terugbetaalperiode.
Kwijtscheldingen worden gezien als relevante uitgaven.
18
Hoeveel studenten zijn er minder gaan studeren dan verwacht en hoeveel wordt er gemiddeld
minder geleend, aangezien er een meevaller is van € 1,1 miljard op de niet-relevante
sf-raming door een lager aantal studenten en doordat er minder wordt geleend?
De bijstelling van € 1,1 miljard heeft betrekking op het kalenderjaar 2024. Voor studentenaantallen
wordt er gekeken naar bijstellingen voor studiejaren.
De bijstelling vanuit de referentieraming voor studiejaar 2023/2024 (met als peildatum
1 oktober 2023) is als volgt: in de bol (mbo) zijn er 10.200 minder studenten dan
vorig jaar geraamd (– 3,0 procent op een totaal van 329.500). In het mbo hebben alleen
bol-studenten recht op studiefinanciering. In het hbo en wo samen zijn er in totaal
21.300 minder studenten dan vorig jaar in de referentieraming geraamd. In het hbo
zijn er 11.600 minder studenten dan vorig jaar geraamd (– 2,5 procent op een totaal
van 459.700 hbo-studenten). In het wo zijn er 9.700 minder studenten dan vorig jaar
geraamd (– 2,8 procent op een totaal van 341.800 wo-studenten).
De bijstelling vanuit de realisatie van de leningen is als volgt: van de totale bijstelling
van € 1,1 miljard wordt € 915 miljoen veroorzaakt door een bijstelling op de leningen.
Het betreft hier de rentedragende lening, het collegegeldkrediet en het levenlanglerenkrediet.
Van dit bedrag wordt € 42 miljoen verklaard door lagere studentenaantallen en € 873
miljoen doordat studenten minder zijn gaan lenen. In de realisatiecijfers is te zien
dat het gebruik bij alle soorten leningen fors is afgenomen. Ook het gemiddelde leenbedrag
op de rentedragende lening is afgenomen. In 2022 bedroeg het gemiddelde leenbedrag
€ 633,48 per maand, in 2023 was dit € 620,18 per maand.
19
Hoeveel resterende middelen zijn er vrijgevallen bij de beëindiging van het Nationaal
Programma Onderwijs en wat is de bestemming van deze middelen?
Per saldo is € 0,5 miljoen aan middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs vrijgevallen
bij Eerste suppletoire begroting 2024 op de OCW-begroting. Deze vrijgevallen middelen
worden conform de afspraak rond coronamiddelen teruggestort in de Staatskas.
20
Kon worden geanticipeerd op de relevante renteontvangsten, die tegenvallen doordat
er bij de vorige raming geen rekening was gehouden met het deel van de studenten voor
wie er wel rente wordt gerekend, maar nog niet hoeft af te lossen?
Sinds 2023 wordt er voor het eerst sinds jaren weer een positieve rente geheven over
studieleningen. Op het moment dat de raming werd opgesteld voor 2023 en verder was
de data over de renteontvangsten op de studieleningen beperkt. De ontvangsten van
de rente zijn naast de hoogte van de rente ook afhankelijk van het aflosgedrag van
(oud-)studenten, dat lastig te ramen is. De toekomstige renteontvangsten zijn met
de beperkte data zo goed als mogelijk geraamd. Het was daarom niet mogelijk om eerder
op deze tegenvaller te anticiperen.
Gedurende het jaar 2023 werd vanuit de realisatiecijfers zichtbaar dat de renteontvangsten
pas later in de tijd werden geïnd. De eerste mogelijkheid om hier voor 2024 (en meerjarig)
op te anticiperen was deze suppletoire begroting. Doordat er meer realisatiegegevens
worden vergaard over de renteontvangsten en het aflosgedrag van studenten zullen de
renteontvangsten op termijn beter te ramen zijn.
21
Kon worden geanticipeerd op een structurele tegenvaller van € 22,2 miljoen, veroorzaakt
door een tegenvaller op de lesgeldontvangsten?
De lesgeldontvangsten zijn in 2024 met € 16,5 miljoen neerwaarts bijgesteld. Deze
tegenvaller komt voornamelijk omdat meer studenten in termijnen zijn gaan betalen
waardoor de ontvangsten naar latere jaren doorschuiven.
Het was niet mogelijk om eerder op deze tegenvaller te anticiperen. Gedurende het
jaar 2023 werd vanuit de realisatiecijfers zichtbaar dat de lesgeldontvangsten neerwaarts
bijgesteld dienden te worden. De eerste mogelijkheid om hier voor 2024 (en meerjarig)
op te anticiperen was deze suppletoire begroting.
22
Is bekend wat de reden is dat steeds meer studenten het lesgeld in termijnen betalen?
Het is niet bekend wat de achterliggende reden is waarom meer studenten in termijnen
betalen. Mogelijk speelt de financiële situatie van mbo-studenten een rol. Momenteel
voert het Nibud een onderzoek uit naar de financiële situatie en het financiële gedrag
van studenten (mbo, hbo en wo). Uw Kamer zal over de uitkomsten van dit onderzoek
worden geïnformeerd.
23
Hoe veel leerlingen en scholen ontvangen nu de schoolmaaltijden?
Per medio mei doen 2.151 scholen in het primair en voortgezet onderwijs mee aan het
programma Schoolmaaltijden. Hierdoor worden meer dan 300.000 leerlingen ondersteund
met een schoolmaaltijd.
24
Wanneer lopen de schoolmaaltijden af wanneer deze niet verlengd worden, zoals nu het
geval is?
Het programma Schoolmaaltijden loopt tot en met 31 december 2024.
25
Wat is de reden dat de aanvullende bekostiging op artikel 1 in de jaren 2025 t/m 2028
wordt verlaagd?
De verlaging van het budget betreft de overboeking van de helft van de middelen voor
de regeling Professionalisering en Begeleiding Starters en Schoolleiders (PBSS) naar
het budget van de onderwijsregio’s in de begroting onder de post tekorten regio’s.
Dit is in navolging van de bestuurlijke afspraak hierover.
26
Waarvoor wordt de circa € 127 miljoen ingezet, die in 2026 wordt gealloceerd vanuit
basisvaardigheden in artikel 1.2? Gaat het hier (deels) om een bijstelling naar beneden?
Zoals ook aan u gemeld in de Voortgangsrapportage basisvaardigheden komt er in 2025
een nieuwe tranche van de subsidieregeling basisvaardigheden, nu de structurele bekostiging
ingaat per 2027. Het is nodig om middelen uit 2026 deels te schuiven naar 2025 en
2027, gezien de beoogde looptijd van de subsidieregeling van twee schooljaren. Met
deze mutaties is een kasschuif opgenomen, zodat de middelen voor een nieuwe tranche
van de subsidieregeling basisvaardigheden in het juiste kasritme staan. Deze kasschuiven
worden zowel op de budgetten voor het po als het vo toegepast. Het gaat niet om een
bijstelling naar beneden. Alle middelen blijven beschikbaar voor het Masterplan basisvaardigheden.
27
Wat zijn de belangrijkste en de meest bekostigde overige subsidies, waarvoor € 23,8
miljoen extra wordt vrijgemaakt in artikel 1.2?
Op het budget voor overige subsidies zijn met de eerste suppletoire begroting veel
verschillende wijzigingen gedaan. De belangrijkste wijzigingen zijn de ontvangst van
de loon- en prijsbijstelling van € 15,5 miljoen en middelen die bestemd zijn voor
het voorkomen van leerlingenverzuim van € 12,4 miljoen. Daarnaast zijn verschillende
bijdragen voor subsidies ontvangen of overgedragen aan andere artikelen op de begroting
of andere departementen.
28
In hoeverre voldoen de coördinatoren van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, die per school een basisteam voor verbetering basisvaardigheden samenstellen
en die bestaan sinds september 2022, inmiddels aan de eisen die de Minister wenst
te stellen aan de regulering van de onderwijsadviesbranche?
De onderwijscoördinatoren van het Masterplan basisvaardigheden helpen scholen met
het evidence-informed werken aan de basisvaardigheden. Daarbij treden zij niet in
de bevoegdheden van de school. De scholen die zij helpen geven aan deze vorm van publieke
ondersteuning zeer te waarderen, onder andere vanwege de hoge kwaliteit en het feit
dat deze kosteloos is. Inmiddels zijn ruim 300 scholen geholpen met individuele begeleiding
en wetenschappelijk verantwoorde begeleide leernetwerken.
Er is met de commerciële onderwijsadviesbranche in gesprek getreden over regulatiemogelijkheden
van die onderwijsadviesmarkt. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn kwaliteit,
evidence-informed werken, maximumtarieven, winstmaximering en een betere positionering
van kwalitatief goede zzp’ers in de markt. De onderwijscoördinatoren van het Masterplan
basisvaardigheden zijn ambtenaren van OCW, en dus geen onderdeel van die markt.
29
Waarvoor wordt de circa € 75 miljoen ingezet, die in 2026 wordt gealloceerd vanuit
basisvaardigheden in artikel 3.2? Of gaat het (deels) om een bijstelling naar beneden?
Zie het antwoord op vraag 26.
30
Wat zijn de belangrijkste en de meest bekostigde overige subsidies, waarvoor € 17,3
miljoen extra wordt vrijgemaakt in artikel 3.2?
Op het budget voor overige subsidies zijn met de eerste suppletoire begroting veel
verschillende wijzigingen gedaan. De belangrijkste wijziging is de ontvangst van de
loon- en prijsbijstelling van € 19,3 miljoen. Daarnaast zijn verschillende bijdragen
voor subsidies ontvangen of overgedragen aan andere artikelen op de begroting of andere
departementen.
31
Vanaf wanneer kunnen leerlingen in het praktijkonderwijs hun reiskosten vergoed krijgen?
Op welke manier wordt het geld verdeeld?
Vanuit het amendement Westerveld (36 410 VIII, nr. 39) zijn middelen beschikbaar gekomen voor het tegemoetkomen in de reiskosten van leerlingen
op het praktijkonderwijs die via de praktijkschool een entreeopleiding volgen. Deze
middelen zullen via een subsidieregeling beschikbaar gesteld worden aan de scholen.
Deze subsidieregeling wordt na de zomer gepubliceerd, waarop scholen direct een aanvraag
kunnen doen. Als alles gaat zoals verwacht, krijgen de scholen nog eind dit jaar het
eerste bedrag uitgekeerd en krijgen de leerlingen in schooljaar 2024/25 een tegemoetkoming.
Zoals eerder per brief gemeld (31 497, nr. 473), is momenteel niet inzichtelijk welk deel van de leerlingen op het praktijkonderwijs
een entreeopleiding volgt. De middelen zullen worden verdeeld op basis van het totaal
aantal pro-leerlingen op een school.
32
Waarvoor wordt de circa € 11,8 miljoen ingezet, die in 2024 wordt gealloceerd vanuit
het College voor Toetsen en Examens in artikel 4.5? Gaat het hier (deels) om een bijstelling
naar beneden?
Het grootste deel van deze middelen wordt overgeboekt naar artikel 3 van voortgezet
onderwijs als jaarlijkse bijdrage van mbo aan het werkprogramma van het College voor
Toetsen en Examens. Daarnaast is er structureel € 1,1 miljoen overgeboekt naar de
KOMEX-begroting van DUO om de uitvoering van de staatsexamens meerjarig op te kunnen
vangen. Tenslotte is er in 2024 eenmalig € 3,0 miljoen geëxtensiveerd op het College
voor Toetsen en Examens ter dekking van de beheerskosten van NGF-projecten en het
aandeel van mbo in de intensivering van de wettelijke rente betaalachterstanden.
33
Wat is de reden dat de bekostiging van het onderwijsdeel van hogescholen op artikel
6 in de jaren 2027 en 2028 wordt verlaagd?
De hoogte van de bekostiging op artikel 6 wordt in 2027 en 2028 met name beïnvloed
door een neerwaartse bijstelling van de referentieraming en de uitkering van loon-
en prijsbijstellingen. De referentieraming 2024 gaat uit van een daling van het aantal
studenten in het hbo ten opzichte van de raming van vorig jaar. De neerwaartse bijstelling
van de begroting als gevolg van de lagere studentenaantallen is groter dan het positieve
effect van de loon- en prijsbijstelling. Hierdoor is er per saldo sprake van een verlaging.
34
Waarvoor wordt de circa € 22 miljoen ingezet die in 2024 extra is vrijgemaakt voor
het studievoorschot kwaliteitsafspraken in artikel 6.1 en waarom was dit extra budget
nodig?
De verhoging van het studievoorschot kwaliteitsafspraken op artikel 6 ad circa € 22
miljoen heeft betrekking op de reguliere loon- en prijsbijstelling 2024.
35
Waarvoor wordt de circa € 12,9 miljoen euro ingezet die in 2024 extra is vrijgemaakt
voor het studievoorschot kwaliteitsafspraken in artikel 7.1 en waarom was dit extra
budget nodig?
De verhoging van het studievoorschot kwaliteitsafspraken op artikel 7 ad circa € 12,9
miljoen heeft betrekking op de reguliere loon- en prijsbijstelling 2024.
36
Kunt u inzake «incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur», toelichten
wat wordt verstaan onder «uitwisselen van cultuur» alsmede wat hiervan de meerwaarde
is voor het behoud en versterken van de Nederlandse identiteit en cultuur?
Hiermee wordt verstaan subsidies voor kleine incidentele projecten die de internationale
en interculturele verhoudingen in brede zin bevorderen. Met betrekking tot meerwaarde
van uitwisselen van cultuur wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het internationale
cultuurbeleid, te weten:
− Internationale samenwerkingen en uitwisselingen verhogen de kwaliteit van de Nederlandse
cultuursector. Dat draagt bij aan ons welzijn en de aantrekkelijkheid van Nederland.
− De creatieve en culturele sector zijn economisch belangrijk in Nederland. Internationale
samenwerking draagt ook bij aan onze welvaart.
− Cultuur versterkt het Nederlandse imago in bilaterale relaties met andere landen.
En creëert de mogelijkheid om wederzijds begrip en vertrouwen te promoten.
37
Waarom worden de overige subsidies op artikel 9 in de jaren 2026 t/m 2028 met jaarlijks
€ 735.000,– verlaagd?
Het budget voor de subsidieregeling «Statushouders en de stap naar de klas» wordt
voortaan in de begroting geschaard onder de budgetregel Zij-instroom, a € 1,0 miljoen.
De subsidiereling blijft bestaan in de huidige vorm. De verplaatsing van het budget
betreft een technische wijziging in de begroting. Daarnaast is er voor € 0,3 miljoen
aan loon- en prijsbijstelling toegevoegd.
38
Waarom worden op artikelen 11 en 12 de uitgaven op diverse posten in de jaren 2025
t/m 2028 verlaagd?
Er liggen verschillende redenen ten grondslag aan de verlaging van de uitgaven op
de posten op artikel 11 en 12. Voor de meeste posten geldt dat de verwachting van
lagere studentenaantallen resulteert in lagere uitgaven. Specifiek voor de basisbeurs
geldt dat uit de eerste data blijkt dat studenten minder vaak uitwonend zijn dan in
het oude basisbeursstelsel, waarop onze raming was gebaseerd. Hierdoor is de verhouding
thuiswonend/uitwonend anders dan gedacht bij de herinvoering van de basisbeurs voor
het hbo en wo. Dit leidt tot meevallers bij de posten van de basisbeurs.
Op de OV-posten zijn de structurele meevallers te verklaren door de uitkomsten van
het herijkingsonderzoek uit 2023. Uit dit onderzoek bleek dat studenten gemiddeld
minder zijn gaan reizen, wat structureel resulteert in een lagere prijs voor een ov-studentenkaart.
Dit heeft effect op de betalingen van OCW richting de vervoerders, wat leidt tot een
structurele meevaller. (Voor de volledigheid zij vermeld dat de opbrengsten van de
herijking in 2024 op verzoek van uw Kamer eenmalig ten goede komen aan de I&W-begroting
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 23 645, nr. 811)). Zie verder het antwoord bij vraag 39. Ook de uitgaven aan leningen zijn voor de
komende jaren verlaagd. De verwachting is dat de positieve rente over studieleningen
en de herinvoering van de basisbeurs in het hbo en wo gaan leiden tot lagere leenbedragen
en minder gebruik van de lening.
39
Wat zijn de verwachtingen rondom de kosten van het studentenreisproduct, nu het budget
kosten OV7-contract met € 120,3 miljoen is verlaagd?
Vanwege de contractuele herijking van het OV-contract tussen de Staat en de vervoerders
in 2023 zijn de uitgaven aan het OV-contract per 2024 omlaag gegaan. Deze meevaller
volgt uit de herijking waaruit blijkt dat studenten gemiddeld minder kilometers reizen
per student. Dit leidt tot een lagere prijs die per studentenkaart moet worden afgedragen
aan de OV-vervoerders.
Met de vervoerders is afgesproken om over de periode juli 2023 tot en met juni 2024
opnieuw een herijkingsonderzoek te laten plaatsvinden. De resultaten hiervan worden
verwacht in november 2024. Het kabinet kan daar niet op vooruitlopen. Indien uit deze
herijking blijkt dat er anders (gemiddeld meer of minder kilometers per student) gereisd
wordt door studenten, zal dit conform contract impact hebben op de prijs die het Ministerie
van OCW betaalt aan de vervoerders over de jaren 2025 en verder. In afwachting hiervan
is bij Voorjaarsnota een eenmalige reservering aangemaakt op de Aanvullende Post,
die beschikbaar is voor de OCW-begroting indien de aankomende herijking leidt tot
een hogere vergoeding voor vervoerders.
40
Kan nader worden toegelicht hoe de tegenvaller bij DUO8 (het bedrag van € 18,9 miljoen) is verdeeld tussen de huisvesting, het voldoen aan
wet- en regelgeving en ICT-systemen?
Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing van de tegenvaller van € 18,9 miljoen bij
DUO, verdeeld over huisvesting, het voldoen aan wet- en regelgeving, en ICT-systemen.
Tabel 2 Uitsplitsing DUO tegenvallers 2024
DUO tegenvallers
Structureel
Compliance (Wet- en regelgeving)
€ 10.000
Huisvesting (Bovenmatige inflatie van de huisvestingskosten)
€ 1.675
IKB (Doorwerking CAO-maatregelen voor DUO)
€ 6.924
Meerkosten ICT (Uitbreiding werkplek performance)
€ 267
Totaal
€ 18.866
41
Kan de Minister inzake de subsidies voor «Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)»
aangeven waar de stijging van € 569.000 door wordt veroorzaakt?
De stijging van € 569.000 in 2024 op deze post is een saldo van plussen en minnen.
De belangrijkste plussen zijn: openstaande verplichtingen voor Oekraïne die in 2023
niet tot besteding zijn gekomen en via de eindejaarsmarge in 2024 weer beschikbaar
worden gesteld aan hulp en ondersteuning aan Oekraïense cultuur en loon- en prijsbijstelling
2024. De belangrijkste minnen zijn: een interne overboeking naar de post «specifiek
cultuurbeleid» en de overboekingen naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor
de conferentie ter ere van 70 jaar Unesco Haags Verdrag en een bijdrage aan Expo 2025
Osaka in Japan.
42
Kunt u aangeven wat de meerkosten bij de aankoop van rechten voor uitzendingen van
de zogenaamde superevenementen en de Olympische Spelen heeft veroorzaakt alsmede welke
regels er zijn m.b.t. de aankoop van rechten voor uitzendingen van «superevenementen»?
Binnen de reguliere (sport)begroting van de NOS en de NPO is geen ruimte voor de volledige
aankoop van de rechten van superevenementen. Het deel van die kosten waarvoor geen
dekking is wordt meerkosten genoemd. De NPO en de NOS hebben aan het begin van deze
erkenningsperiode een inschatting gemaakt van de hoogte van deze meerkosten gedurende
die periode. In de jaarlijkse begroting vraagt de NPO vervolgens per jaar het daadwerkelijke
benodigde bedrag ter dekking van deze meerkosten aan, afhankelijk van de timing van
de verkoop van de rechten voor de specifieke evenementen. Bij toekenning van de middelen
verleent de NPO het mandaat aan de NOS om een bod op de rechten van de betreffende
evenementen te doen.
De hoogte van het toe te kennen bedrag wordt opgenomen in de Mediabegrotingsbrief
aan de Tweede Kamer en verwerkt bij de eerstvolgende Voorjaarsnota. In het geval van
2024 ging het om € 18 miljoen. Die € 18 miljoen past binnen de eerdere inschatting
van de meerkosten door de NPO en de NOS. Het is ten opzichte van die eerdere verwachting
dus geen tegenvaller. Bij het besluit over toekenning van de middelen wordt een afweging
gemaakt tussen de hoogte en beschikbaarheid van het gevraagde bedrag en de waarde
voor de uitvoering van de publieke taakopdracht door de landelijke publieke omroep.
Verantwoording over de inzet van de middelen is onderdeel van de verantwoordingsstukken
van de NOS en de NPO. Aanvullend hierop zijn er geen nadere regels met betrekking
tot de aankoop van rechten voor uitzending van superevenementen.
43
Kunt u aangeven wat de herpositionering en duurzame borging van de archief- en bibliotheekfunctie
op het gebied van gendergelijkheid precies omvat en waar de kosten van € 1 miljoen
precies uit zijn opgebouwd?
Dit betreft een ingezet traject waarbij naar mogelijkheden wordt gekeken die duurzame
borging garanderen van onder andere de archieffunctie. Op dit moment worden de opties
hoe deze duurzame borging wordt gerealiseerd verkend. Naar verwachting treden door
de herpositionering incidentele frictiekosten op. De kosten die met het transitietraject
zijn gemoeid worden grofmazig ingeschat op € 1 miljoen. Een meer gedetailleerde onderbouwing
is naar verwachting later dit jaar voorhanden als meer duidelijk is over de toekomstige
positionering van de archief- en bibliotheekfunctie.
Naast de herpositionering wordt ook verkend of de huidige financieringsstructuur door
middel van een vijfjarige subsidieverstrekking vanuit het emancipatiebudget van het
Ministerie van OCW nog passend is. De huidige subsidie loopt tot en met 2027.
44
Waarom is er een neergang in de doorstroom richting hbo9?
Het klopt dat er een afname is van doorstroom richting hbo, zoals ook blijkt uit de
meest recente referentieraming van OCW. Dit heeft onder andere te maken met de bevolkingsontwikkeling waardoor het aantal
17- tot 25-jarigen afneemt. Daarnaast stromen (ook relatief) steeds minder mensen
met een havo- of bol-diploma door naar het hbo, mogelijk mede vanwege de toegenomen
waardering van mbo-afgestudeerden op de arbeidsmarkt. Het is onduidelijk waarom de
doorstroom lager is en of dit bijvoorbeeld samenhangt met de (grotere) kansen op de
arbeidsmarkt. De Inspectie van het Onderwijs (IvhO) heeft in 2022 onderzoeken uitgevoerd naar zelfselectie en de keuze om wel of niet naar het hbo te gaan. Daaruit blijkt
dat mbo-studenten af kunnen zien van een vervolgstudie in het hbo door zaken als studiekosten,
de duur van de opleiding, de verwachte moeilijkheidsgraad of zaken als faalangst.
Het arbeidsmarktperspectief speelt ook een rol. Er is op verschillende manieren gewerkt
aan het versoepelen van de doorstroom tussen het mbo en het hbo. Zo is de basisbeurs
wederom geïntroduceerd, zijn er keuzedelen voorbereiding hbo in het mbo om studenten
voor te bereiden op de overstap naar het hbo en is er een subsidieregeling opgezet om de aansluiting tussen beroepsopleidingen te verbeteren.
45
Waarom hebben geboorteprognoses van het CBS10 nu al effect op de ramingen t/m 2029?
In de Bevolkingsprognose 2023–2070 van het CBS van 15 december 2023 worden de meest recente gegevens over geboortes
in 2023 gebruikt. Kinderen die in 2023 geboren zijn, stromen grotendeels vier jaar
later, in 2027, het onderwijs in. De geboorteprognoses van het CBS zijn veranderd,
er zijn in 2023 minder kinderen geboren dan het CBS eerder verwacht had. Ook verwacht
het CBS nu dat er ook in de toekomst minder kinderen geboren worden dan in eerdere
geboorteprognoses. Dat heeft vanaf 2027 effect in de Referentieraming 2024. Deze raming
van het aantal leerlingen en studenten van 2024 t/m 2029 (en daarna) is een belangrijke
onderbouwing voor de Voorjaarsnota.
46
Hoe kon het bedrag van € 89 miljoen voor «school en omgeving», dat nu als meevaller
wordt gerekend, onbedoeld uit worden gekeerd? Wat is er met het geld gebeurd? Hoe
is er controle op de besteding van dit geld?
De betalingen aan een deel van de deelnemende vestigingen zijn geheel in het najaar
van 2023 uitbetaald in plaats van verspreid over 2024 en 2025. Hierdoor hebben deze
vestigingen voortijdig hun aangevraagde subsidiebedragen ontvangen. Deze middelen
waren hierdoor niet meer in 2024 en 2025 benodigd en deze zijn als meevaller aangeleverd.
Er is niet meer of minder geld uitbetaald aan deze vestigingen dan zou zijn betaald
als de betaling over meerdere jaren verspreid zou zijn geweest. De betaling vond slechts
op een eerder moment plaats.
Ter voorkoming van een vroegtijdige betaling van subsidiegelden in de toekomst zijn
er aanvullende waarborgen opgenomen voor het betaalproces.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier