Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Joseph en Vermeer over de brief van 6 februari ‘Gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase’
Vragen van de leden Joseph (Nieuw Sociaal Contract) en Vermeer (BBB) aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over de brief van 6 februari «Gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase» (ingezonden 5 maart 2024).
Antwoord van Minister Schouten (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen) (ontvangen
2 april 2024).
Inleiding
Voordat ik begin met de beantwoording, is het goed om te vermelden dat ik in de Kamerbrief
van 6 februari jongstleden1 relatief gedetailleerd heb uiteengezet hoe het uitvoeringskader voor pensioenuitvoerders
die een solidaire premieregeling met gelijke aanpassingen en spreiden in de uitkeringsfase
eruit komt te zien. De reden hiervan is dat ik de pensioensector en toezichthouders
handvatten wil bieden in de periode totdat de (concept-)lagere regelgeving gepubliceerd is. Het uitvoeringskader uit de Kamerbrief resulteert
in het Besluit wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar
ik uw Kamer over zal infomeren.
Vraag 1
Kunt u in detail aangeven waar pensioenuitvoerders precies tegenaan liepen bij de
uitvoering van amendement Palland2 in de solidaire regeling (inclusief de bijbehorende wetsartikelen en bijbehorende
teksten uit de wetsgeschiedenis waaronder de memorie van toelichting)?3
Antwoord 1
In het najaar van 2023 bleek uit signalen van sectorpartijen dat het amendement Palland
zonder nadere kaders pensioenuitvoerders onvoldoende duidelijkheid geeft over de voorwaarden
waar een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen met spreiden aan moet voldoen in
de uitvoering van een solidaire premieregeling. Zo bleek asymptotisch (geheugenloos)
spreiden, een methode om gelijke aanpassingen met spreiden te realiseren, zonder nadere
uitwerking in het besluit wettelijk gezien niet mogelijk te zijn. Zo was bijvoorbeeld
onduidelijk waar de toedelingsregels op moeten zien, of het uitkeringspatroon vast
moet staan en of schokken binnen een spreidingsperiode van maximaal 10 jaar moeten
zijn verwerkt. Om de gewenste helderheid bij het amendement te bieden, heb ik overleg
gevoerd met toezichthouders en sectorexperts over uitvoerbare kaders. Begin februari
is de uitkomst van deze gezamenlijke verkenning in een Kamerbrief4 met uw Kamer gedeeld. De uitwerking van de verkenning is verwerkt in het Besluit
wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik uw Kamer over
zal infomeren.
Vraag 2
Gezien u aangeeft dat de beperkte herverdeling bij gelijke aanpassingen in de solidaire
regeling gelijk is aan de beperkte herverdeling die in het collectief toedelingsmechanisme
van de flexibele premieregeling kan ontstaan waar ook gelijke aanpassingen van de
uitkeringen in enig jaar mogelijk zijn, waarom zijn er volgens u alsnog aparte regels
nodig voor de solidaire regeling ten opzichte van de flexibele premieregeling?
Antwoord 2
Aanvankelijk was er bij het wetsvoorstel van de Wet toekomst pensioenen geen mogelijkheid
om schokken collectief te spreiden in de solidaire premieregeling. Dit kwam omdat
er in deze regeling geen sprake is van een gescheiden uitkeringsfase, maar de persoonlijke
voor de pensioenuitkering gereserveerde vermogens optellen tot één collectief en solidair
geheel. Tijdens de wetsbehandeling van de Wet toekomst pensioenen eind 2022 is het
amendement van het lid Palland aangenomen waardoor gelijke aanpassingen met spreiden
mogelijk werd in de solidaire regeling. Dit amendement bleek vervolgens onvoldoende
duidelijkheid te geven over de voorwaarden waaraan een uitkeringsfase met gelijke
aanpassingen met spreiden moet voldoen in de uitvoering van een solidaire premieregeling.
Omdat het in de solidaire premieregeling niet gaat om een gescheiden uitkeringsfase
(zoals bij de flexibele premieregeling), maar om persoonlijke voor de pensioenuitkering
gereserveerde vermogens die optellen tot één collectief en solidair geheel, kan voor
deze voorwaarden niet aangesloten worden bij de voorwaarden die voor de flexibele
premieregeling gelden. Daarom wordt via het Besluit een uitvoeringskader voorgesteld
waaraan een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen met spreiden moet voldoen in de
solidaire premieregeling.
Vraag 3
Waarom is er niet voor de methodiek van Balter en Werker – de methode ontwikkeld bij
de totstandkoming van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) om gelijke aanpassingen van
uitkeringen te realiseren binnen de solidaire regeling – gekozen bij de uitwerking
van de brief?5 Waar liepen pensioenuitvoerders precies tegenaan als ze die methodiek wilden hanteren?
Antwoord 3
De methodiek van Balter en Werker blijkt in de praktijk administratief voor de meeste
uitvoerders niet goed uitvoerbaar, dan wel ingrijpende administratieve aanpassingen
te vergen. In deze methode worden eerst de persoonlijke vermogens aangepast en daarna
de aanpassingen van de uitkeringen bepaald op basis van een dynamisch projectierendement.
Vraag 4
Tijdens de totstandkoming van de Wtp is de methode van Muns6 ontwikkeld om gelijke aanpassingen van uitkeringen te realiseren binnen de solidaire
regeling, waarom is er niet voor die methodiek gekozen bij de uitwerking in de brief?
Waar liepen pensioenuitvoerders precies tegenaan als ze die methodiek wilden hanteren?
Antwoord 4
De methodiek van Muns blijkt in de praktijk administratief niet goed uitvoerbaar.
In de methodiek van Muns worden eerst de persoonlijke vermogens aangepast en daarna
de aanpassingen van de uitkeringen bepaald. Daarnaast voldoet de methodiek van Muns
niet aan de wettelijke eis dat financiële resultaten binnen maximaal 10 jaar spreidingsperiode
in de uitkering moeten zijn verwerkt.
Vraag 5
U geeft aan dat er onvoldoende duidelijkheid was over de voorwaarden waaraan een uitkeringsfase
met gelijke aanpassingen van de uitkeringen na het spreiden van schokken moet voldoen
in de uitvoering van een solidaire premieregeling, maar dat de sector, De Nederlandsche
Bank (DNB) en het ministerie er nu uit zijn, waarom moeten er dan nog extra voorwaarden
in de lagere regelgeving worden vastgelegd? En in hoeverre zijn die voorwaarden strenger
of juist soepeler dan nu al in de wetgeving staat?
Antwoord 5
Het Besluit dient niet als versoepeling of aanscherping van de regelgeving, maar heeft
als doel om duidelijkheid te bieden over de kaders waarbinnen gelijke aanpassingen
met spreiden mogelijk is, zoals het amendement Palland beoogt. Ook zal in het Besluit
opgenomen worden hoe (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden hierover geïnformeerd
moeten worden.
Vraag 6
Kunt u bevestigen dat het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen van een pensioengerechtigde
met de in deze brief voorgestelde methodiek kan worden opgesplitst in een «uitkeringsvermogen»
en een «spreidingsvermogen», waarbij vervolgens de pensioenuitvoerder kan werken met
een administratief samengevoegd (collectief) spreidingsvermogen dat het persoonlijk
aandeel van iedere pensioengerechtigde bevat?
Antwoord 6
Ja, voor een uitkeringsfase in de solidaire premieregeling waarbij gelijke aanpassingen
met spreiden van toepassing is, kan ik dat bevestigen.
Vraag 7
Kunt u aangeven hoe u denkt dat een pensioengerechtigde nog zicht kan houden op zijn
individuele totale (uitkerings- plus spreidings-)vermogen, aangezien het individuele
spreidingsvermogen niet voor ieder individu gelijk zal zijn vanwege onder meer leeftijdsverschillen
en aangezien een pensioenfonds het spreidingsvermogen slechts collectief hoeft bij
te houden? Kunt u aangeven wat deze nieuwe regels doen met de transparantie en uitlegbaarheid
van de solidaire regeling?
Antwoord 7
Onderdeel van de uitwerking van het uitvoeringskader in het Besluit is hoe (gewezen)
deelnemers en pensioengerechtigden zo goed mogelijk worden geïnformeerd over de gelijke
aanpassingen met spreiden de solidaire premieregeling. Hierbij wordt ook rekening
gehouden met de transparantie en uitlegbaarheid richting (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden.
Bij het opstellen van het Besluit is hiervoor ook de Autoriteit Financiële Markten
betrokken. Zodra in april het Besluit ter internetconsultatie zal worden voorgelegd,
zal ik uw Kamer hierover informeren.
Vraag 8
In 2023 heeft het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) een indexatie van 11,96%
gegeven bij een dekkingsgraad van 125%, kunt u met een cijfervoorbeeld aangeven welke
omvang van het collectieve spreidingsvermogen (procentueel ten opzichte van het totale
collectieve voor de pensioenuitkering bestemde vermogen van gepensioneerden) ongeveer
nodig is om bij een spreidingstermijn van vijf jaar een pensioenverhoging van 11,96%
te kunnen geven?
Antwoord 8
Het antwoord is afhankelijk van hoe een pensioenfonds gelijke aanpassingen met spreiden
in de uitkeringsfase wil vormgeven. Denk bijvoorbeeld aan keuzes ten aanzien van de
spreidingsperiode en de wijze van verwerking van schokken. Dat is nu nog niet bekend
en aan het betreffende fonds om dat in afstemming met de fondsorganen nader vorm te
geven. Wel kan gezegd worden dat, net als in het FTK, resultaten gespreid worden.
Voor een verhoging zoals genoemd in de vraag, is in het FTK een dekkingsgraad nodig
die boven de indexatiedrempel ligt en richting de tbi-grens (toekomstbestendige indexatie)
gaat. In de solidaire premieregeling is een soortgelijke grootte van het spreidingsvermogen
nodig om bij spreiden over een aantal jaar een soortgelijke verhoging door te kunnen
voeren.
Ik wil daarbij wel opmerken dat om een goede vergelijking te maken van gelijke aanpassingen
met spreiden in de solidaire premieregeling en de (versoepelde) indexatieregels in
het (transitie-)FTK, er meerdere jaren van indexatie mee moeten worden genomen. De
hoge indexatie in 2023 bij diverse fondsen volgt nadat er jarenlang geen tot weinig
indexatie is verleend.
Vraag 9
Bent u van mening dat de doelstelling van de Wtp, namelijk sneller pensioenen verhogen
en minder bufferopbouw, met deze regeling wordt behaald?
Antwoord 9
Aanvankelijk was er bij het wetsvoorstel van de Wet toekomst pensioenen geen mogelijkheid
om schokken collectief te spreiden in de solidaire premieregeling. Het amendement
Palland heeft wettelijk geregeld dat gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase
van de solidaire premieregeling wel een mogelijkheid is. Dit was daarmee een wens
van de Kamer en het door mij voorgestelde besluit volgt daaruit.
De doelen van de herziening van het pensioenstelsel zijn drieledig: eerder perspectief
op een koopkrachtig pensioen, een transparanter en meer persoonlijk pensioenstelsel
en een betere aansluiting bij ontwikkelingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt.
Met het sneller verhogen en minder bufferopbouw wordt waarschijnlijk verwezen naar
de doelstelling om eerder perspectief te kunnen bieden op een koopkrachtig pensioen.
Door gelijke aanpassingen in combinatie met het spreiden van schokken toe te staan
in de uitkeringsfase, worden de pensioenuitkeringen stabieler en de mate van een mogelijke
verlaging verminderd. Een nadeel van spreiden is dat hierdoor meer onzekerheid ontstaat
in de hoogte van de pensioenuitkering op hoge leeftijd. Verder staat vooraf vast wat
er voor de deelnemer wordt gereserveerd ten behoeve van spreiden. Hiermee blijft ook
de doelstelling van een meer persoonlijk en transparant pensioenstelsel behouden,
zeker ook doordat iedere schok in maximaal 10 jaar verwerkt moet zijn.
Per saldo ben ik van mening dat ook met het amendement – en het daarbij voorgestelde
besluit – in voldoende mate recht wordt gedaan aan de doelstellingen van de Wtp.
Vraag 10
In de memorie van toelichting bij het uitvoeringsbesluit heeft u gesteld dat bij gebruik
van het amendement Palland het projectierendement niet hoger mag zijn dan de risicovrije
rente, bent u het ermee eens dat bij het hanteren van de methodiek uit deze brief
het systeem van een dekkingsgraad gebaseerd op de risicovrije rente (namelijk in de
vorm van het collectief «uitkeringsvermogen» plus het collectief «spreidingsvermogen»
gedeeld door het collectief «uitkeringsvermogen») weer volledig terug is in de uitkeringsfase
van de solidaire regeling onder de Wtp? Indien niet, waarom niet?
Antwoord 10
Zoals in de Kamerbrief van 6 februari jl. aangekondigd moeten behaalde financiële
resultaten op basis van de gehanteerde spreidingsperiode onvoorwaardelijk in zowel
de voor pensioenuitkering bestemde vermogens als de toekomstige pensioenuitkeringen
van een
pensioengerechtigde (het uitkeringspatroon) worden verwerkt. Het financiële resultaat
zal daarmee ook onvoorwaardelijk worden verwerkt in het spreidingsvermogen. De regels
liggen hiervoor dus vast. Een wijziging van de spreidingsmethode of spreidingsperiode
mag geen gevolgen hebben voor de al onvoorwaardelijke verwerkte en toebedeelde financiële
resultaten. Een wijziging kan alleen betrekking hebben op nieuwe financiële resultaten
die nog niet verwerkt en toebedeeld zijn. Een pensioenuitvoerder zegt in dit systeem
dus geen aanspraken meer toe die gewaardeerd moeten worden met een rekenrente.
Een dekkingsgraad werkt met een collectief vermogen waarbij geen persoonlijk aandeel
is opgenomen. De buffer is daarmee van het collectief en wordt niet op basis van toedelingsregels
per cohort, maar op basis van de indexatieruimte (deels) worden uitgedeeld. Ook worden
aanspraken gewaardeerd aan de hand van een rekenrente. Deze systematiek verschilt
daarmee wezenlijk met de methodiek zoals beschreven in de brief.
Vraag 11
In de flexibele regeling kan een pensioenuitvoerder het persoonlijk pensioenvermogen
omzetten in een uitkering op basis van het theoretische equivalent van een verwacht
rendement in de vorm van het werken met een risicovrije rente in combinatie met een
dalende of stijgende uitkering, kunt u aangeven of in het solidaire contract ook gekozen
kan worden voor een dalende of stijgende uitkering vergelijkbaar met de situatie in
het flexibele contract?
Antwoord 11
In het Besluit wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar
ik uw Kamer over zal informeren, zal ik aangeven in hoeverre in de solidaire premieregeling
waar gelijke aanpassingen met spreiden wordt toegepast sprake kan zijn van een projectierendement
dat niet gelijk is aan de risicovrije rente.
Vraag 12
Kunt u bevestigen dat met de in de brief beschreven methodiek het leeftijdsafhankelijk
beschermingsrendement voor gepensioneerden op collectief niveau (en daarmee dus ook
op individueel niveau) onvolledig kan zijn, bijvoorbeeld 60%, terwijl het beschermingsrendement
dat in de hier beschreven methodiek in eerste instantie wordt toegekend aan pensioengerechtigden
100% is?
Antwoord 12
Zoals in de Kamerbrief van 6 februari jl. aangekondigd kan op collectief niveau aan
uitkeringsgerechtigden een onvolledig beschermingsrendement worden toegekend (minder
dan 100%), waarbij de mismatch ten opzichte van volledige bescherming via het overrendement
in het spreidingsvermogen wordt verwerkt. Vervolgens wordt het uitkeringsvermogen
op individueel niveau beschermd voor renterisico en langlevenrisico via toedeling
van het beschermingsrendement (dit is dan 100% beschermingsrendement). Dit om bij
welke rentebeweging dan ook te kunnen komen tot gelijke aanpassingen.
Vraag 13
Het forse verschil tussen het op collectief niveau toegekende leeftijdsafhankelijke
beschermingsrendement (bijvoorbeeld 60% voor een individu) en het werkelijk op individueel
niveau toegekende beschermingsrendement in verband met het spreiden van schokken (100%)
kan op papier tot flinke herverdelingseffecten leiden, kunt u hier een cijfervoorbeeld
van geven? Kunt u aangeven hoe u denkt dat pensioenuitvoerders dit kunnen uitleggen
aan pensioengerechtigden?
Antwoord 13
De pensioenuitvoerder kan er in haar fondsbeleid onderbouwd voor kiezen om in de eerste
stap minder dan 100% beschermingsrendement toe te kennen (zie antwoord op de vorige
vraag). Dit heeft tot gevolg dat deelnemers renterisico delen via het overrendement.
Artikel 1c van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
stelt specifieke eisen aan het delen van renterisico in de solidaire premieregeling.
Zo moet de pensioenuitvoerder zelf grenzen stellen aan de mate van renterisicodeling,
deze monitoren en maatregelen nemen als de grenzen overschreden worden.
Het delen van renterisico via het overrendement zorgt ervoor dat het overrendement
van deelnemers blootstaat aan veranderingen in de rente. Hoewel dit invloed kan hebben
op de uitkering van pensioengerechtigden, leidt dit niet tot ex-ante herverdeling.
In hoeverre de uitkering gevoelig is voor veranderingen in de rente hangt sterk af
van het gekozen fondsbeleid. Denk hierbij aan de gekozen hoeveelheid renterisicodeling
en de gekozen blootstelling aan overrendement voor de verschillende leeftijdscohorten.
Een generiek cijfervoorbeeld is dus niet te geven. Het voorgaande neemt uiteraard
niet weg dat binnen de collectieve beleggingsportefeuille ook beleggingen nodig zijn
waarmee het renterisico wordt afgedekt, zodat het collectieve overrendement (en daarmee
de voor het pensioenuitkering bestemd vermogen van een deelnemer) niet onbedoeld gevoelig
is voor rentewijzigingen.
Pensioenuitvoerders communiceren de verwachte pensioenuitkering via de zogenaamde
navigatiemetafoor. In de doorrekening wordt naast de blootstelling van uitkeringen
aan bijvoorbeeld aandelenrisico ook de blootstelling aan renterisico meegenomen. Dit
geeft deelnemers inzicht in hun toekomstige verwachte uitkering. Bij het opstellen
van het Besluit dat in april ter internetconsultatie wordt aangeboden, zal ik verder
expliciteren hoe pensioenuitvoerders bij een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen
en spreiden in de solidaire premieregeling communiceren aan deelnemers. Hierbij is
ook de Autoriteit Financiële Markten betrokken.
Vraag 14
Hoe kunnen pensioenfondsen die kiezen voor gelijke aanpassingen van de uitkeringen
in combinatie met het spreiden van schokken volgens u ex ante het impliciete onderliggende
leeftijdsafhankelijke beleggingsbeleid voor gepensioneerden van verschillende leeftijdscohorten
nog inzichtelijk maken voor de deelnemers?
Antwoord 14
Wettelijk is al vastgelegd dat het strategische beleggingsbeleid van het pensioenfonds
jaarlijks weergegeven en verantwoord wordt in het jaarverslag van het pensioenfonds.
Aan de deelnemers en gepensioneerden wordt eens per jaar de (gelijke) aanpassing in
de pensioenuitkering gecommuniceerd voor het komende jaar. Het pensioenfonds kan zelf
bepalen of en op welke wijze zij de deelnemers en gepensioneerden informeert over
het onderliggende beleggingsbeleid van de collectieve uitkeringsfase.
Vraag 15
In hoeverre zijn dit soort nieuwe definities van beschermings- en overrendement, zoals
in deze spreidingsmethodiek gebruikt worden, in de Wtp voorzien en hoe kunnen deelnemers
de verschillende beschermings- en overrendementen van elkaar onderscheiden?
Antwoord 15
In artikel 1 van de Pensioenwet en artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling
wordt het beschermingsrendement gedefinieerd als «de vermogensbijschrijving die ervoor
zorgt dat de, uit het opgebouwde pensioenvermogen te financieren, toekomstige pensioenuitkeringen
en lopende pensioenuitkeringen nominaal stabiel blijven, dat wordt gefinancierd vanuit
het totaal behaalde rendement en looptijdafhankelijk wordt toebedeeld aan de vermogens
op basis van marktwaardering, waarbij toedelingsregels worden gehanteerd». Het overrendement
wordt gedefinieerd als «het saldo van het totaal behaalde rendement op de beleggingen,
de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat en het toebedeelde
beschermingsrendement op basis van de toedelingsregels».
In de Kamerbrief van 6 februari jl.7 gaf ik aan dat het uitkeringsvermogen wordt beschermd voor rente-, micro- en macrolanglevenrisico
via toedeling van het beschermingsrendement. Ik volg hierbij de definitie voor beschermingsrendement
in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Voor het overrendement
merkte ik in de Kamerbrief op dat het overrendement in de uitkeringsfase hier gezien
wordt als het totale rendement waaraan het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen
van een pensioengerechtigde in enig periode blootstaat, onder aftrek van het beschermingsrendement.
Ik volg hierbij de definitie voor overrendement in de wet en ben er voor de eenvoud
van uitgegaan dat het sterfteresultaat en de ontwikkeling van de levensverwachting
(micro- en macrolanglevenrisico) via het beschermingsrendement wordt meegenomen. Er
is dus geen sprake van verschillende beschermings- en overrendementen.
Daarnaast verstrekt de pensioenuitvoerder jaarlijks aan de deelnemer de totaal behaalde
beleggingsrendementen per deelnemer die op grond van een solidaire premieovereenkomst,
flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst zijn behaald (artikel
38, eerste lid, onderdeel n, van de Pensioenwet en artikel 49, eerste lid, onderdeel
n, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling). Ook daarbij wordt geen onderscheid
gemaakt in hoeverre dit rendement uit beschermings- of overrendement komt.
Vraag 16
Volgens de Wtp moeten de deelnemers in cohorten van vijf jaar worden ingedeeld met
ieder hun eigen beleggingsbeleid/toedeling van beschermings- en overrendementen, wat
is het nut van een indeling van de gepensioneerde deelnemers in dergelijke cohorten
als er toch wordt herverdeeld om iedereen dezelfde verhoging/verlaging van de uitkering
te geven? Kan een fonds dat het amendement Palland toepast volstaan met indeling van
alle lopende pensioenen (inclusief nabestaandenpensioenen) in één cohort met één gemeenschappelijk
beleggingsbeleid/rendementstoedeling?
Antwoord 16
In artikel 14t, vijfde lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte
beroepspensioenregeling staat dat voor de risicohouding waarop het beleggingsbeleid
en/of de toedelingsregels zijn gebaseerd een leeftijdscohort een maximale omvang van
vijf geboortejaren heeft. In afwijking hiervan kan een leeftijdscohort betrekking
hebben op een groter aantal geboortejaren indien de uitvoerder op basis van het risicopreferentie-onderzoek,
de deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten onderbouwt dat dit in het belang
is van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden.
Merk op dat voor deze vraag de collectieve uitkeringsfase een mogelijkheid kan zijn,
maar dat het niet verplicht is om de collectieve uitkeringsfase toe te passen.
Vraag 17
Hoe verhoudt de passage in uw brief dat behaalde financiële resultaten onvoorwaardelijk
in zowel de voor pensioenuitkering bestemde vermogens als in de toekomstige pensioenuitkeringen
van een pensioengerechtigde (het uitkeringenpatroon) worden verwerkt, zich tot de
wetsbehandeling waarin steeds is aangegeven dat er met de Wtp geen uitkeringen meer
geadministreerd zouden worden, maar slechts «persoonlijke voor de uitkering gereserveerde
vermogens»?
Antwoord 17
Het nieuwe pensioenstelsel gaat uit van en stelt eisen aan de voor de pensioenuitkering
bestemde vermogens. Dat neemt uiteraard niet weg dat uitkeringen met name in de uitkeringsfase
nog altijd een rol spelen. Pensioenuitvoerders moeten op grond van artikel 63a van
de Pensioenwet borgen dat een schok direct wordt verwerkt in het voor pensioenuitkering
bestemd vermogen en in een spreidingsperiode van maximaal 10 jaar in de uitkeringen.
Het aangenomen amendement Palland is ingegeven vanuit de wens om gelijke aanpassingen
van ingegane pensioenuitkeringen in combinatie met het in de tijd spreiden van financiële
resultaten te realiseren.
Vraag 18
Betekent dit dat een pensioenuitvoerder hiermee in het solidaire contract naast een
persoonlijk pensioenvermogen ook de toekomstige uitkeringen moet administreren bij
het hanteren van deze methodiek voor het amendement Palland? Zo ja, kunt u nagaan
in hoeverre uitvoerders van de solidaire regeling hier op voorbereid zijn en of zij
dit administratief aankunnen?
Antwoord 18
De toekomstige collectieve aanpassing die volgt uit de verwerking van het financiële
resultaat moet onvoorwaardelijk vastliggen. De hiervoor benodigde verschuiving van
administratief samengevoegd (collectief) spreidingsvermogen naar de uitkeringsvermogens
vindt plaats op het moment van deze toekomstige collectieve aanpassing van de uitkeringen.
Het uitkeringsvermogen sluit altijd aan bij het actuele uitkeringsniveau. Uitvoerders
hebben aangegeven hieraan te kunnen voldoen.
Vraag 19
Constaterende dat volgens de Wtp behaalde financiële resultaten in maximaal tien jaar
gespreid mogen worden, maar in de sturingsruimte staat dat sociale partners en pensioenfondsbestuurders
ook asymptotisch mogen spreiden, kunt u met een rekenvoorbeeld aangeven wat wordt
bedoeld met een asymptotische spreidingsmethodiek? In hoeverre kan het gebeuren dat
met de voorgestelde asymptotische spreidingsmethodiek feitelijk een financiële schok
ceteris paribus langer dan tien jaar vooruit geschoven wordt in de tijd en in hoeverre
is dit in strijd met de in de Wtp genoemde maximale spreiding van tien jaar?
Antwoord 19
Bij asymptotische spreiding wordt in ieder jaar 1/Xe deel van het nog niet in de uitkering
verwerkte financiële resultaat verwerkt, waarbij X staat voor een door een pensioenfonds
te bepalen spreidingsparameter. Stel dat een pensioenfonds kiest voor een spreidingsparameter
van 3 jaar. In het eerste jaar wordt dan 1/3e van het financiële resultaat verwerkt
en wordt het resterende financiële resultaat, dus 2/3e, gespreid. Het tweede jaar wordt wederom 1/3e van het resterende financiële resultaat,
dus 2/3e, verwerkt. Op dezelfde manier wordt dit herhaald. Onderdeel van de uitwerking is
dat ook bij deze asymptotische spreiding de volledige schok binnen 10 jaar onvoorwaardelijk
verwerkt wordt. In het Besluit wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd
en waar ik uw Kamer over zal infomeren, zal worden geborgd dat een financiële schok
niet langer dan tien jaar vooruit wordt geschoven in de tijd. Het Besluit zal daarmee
in lijn zijn met de wettelijke bepaling dat de spreidingsperiode gelijk is aan maximaal
10 jaar.
Vraag 20
Kunt u bevestigen dat u schrijft dat een wijziging van de spreidingsmethode of spreidingsperiode
geen gevolgen heeft voor de al onvoorwaardelijk verwerkte en toebedeelde financiele
resultaten en een wijziging alleen betrekking kan hebben op nieuwe financiele resultaten
die nog niet verwerkt en toebedeeld zijn?
Antwoord 20
Ja, dat kan ik bevestigen.
Vraag 21
Kunt u aangeven wat er precies gebeurt met de oude financiële resultaten die nog niet
toebedeeld zijn? Worden die oude financiële resultaten nu wel of niet getroffen door
een wijziging van de spreidingsmethode of spreidingsperiode?
Antwoord 21
De oude resultaten zijn reeds op het moment van het financiële resultaat onvoorwaardelijk
in de voor de uitkering gereserveerde vermogens en uitkeringen verwerkt. Een wijziging
van de spreidingsmethodiek (inclusief spreidingsperiode) heeft hier geen gevolgen
voor.
Vraag 22
Kunt u bij uitvoerders nagaan in hoeverre wijzigingen van de spreidingsperiode en
spreidingsmethode in de toekomst nog uitvoerbaar zijn als de methodiek uit deze brief
wordt ingevoerd en de Kamer daarover informeren?
Antwoord 22
Bij het opstellen van het kader en de onderliggende bepalingen heb ik uitvoerders
nauw betrokken. In lijn met het beleid rondom de solidariteitsreserve en het vastleggen
van de duur van de spreidingsperiode dient ook de spreidingsmethodiek voor langere
tijd te worden vastgesteld. Wijzigingen in de spreidingsmethodiek zijn mogelijk, maar
mogen geen impact hebben op de reeds onvoorwaardelijk verwerkte financiële resultaten.
Het is mogelijk om de spreidingsmethodiek (inclusief spreidingsperiode) voor de toekomst
aan te passen. Dit zal, net als bij het aanpassen van het beleid rondom de solidariteitsreserve,
niet eenvoudig zijn, maar is uitvoeringstechnisch wel mogelijk.
Vraag 23
Volgens de in deze brief beschreven methodiek wordt bij pensioeningang het pensioenvermogen
van de deelnemer gesplitst in een deel voor de uitkering (uitkeringsvermogen) en een
deel spreidingsvermogen, kunt u aangeven of het klopt dat bij een hoge waarde van
het aanwezige (collectieve) spreidingsvermogen, de deelnemer die met pensioen gaat
op dat moment een lagere pensioenuitkering krijgt dan op grond van zijn (totale) persoonlijk
pensioenvermogen verwacht wordt en dat dit lagere pensioen in de jaren daarna verhoogd
wordt?
Antwoord 23
Dat klopt, dit is inherent aan het doel van gelijke aanpassingen. Bij pensioeningang
van de pensioengerechtigde wordt bij toetreding tot de uitkeringsfase, op basis van
de hoogte van het totale aanwezige (mogelijk negatieve) spreidingsvermogen van de
pensioengerechtigden in de uitkeringsfase, een deel van diens voor de pensioenuitkering
bestemde vermogen aangemerkt als spreidingsvermogen. Het andere deel geldt als uitkeringsvermogen.
Deze verdeling mag worden bepaald op basis van de geldende verhouding op totaalniveau
voor alle pensioengerechtigden in de uitkeringsfase. Als het aanwezige collectieve
spreidingsvermogen positief is, zal dit leiden tot een lagere pensioenuitkering bij
pensionering, maar wordt dit naar verwachting verhoogd met gelijke aanpassingen in
de jaren erna. Om (gewezen) deelnemers te informeren over wat er met hun pensioenvermogen
gebeurt bij pensionering, zal in het Besluit en de bijbehorende toelichting, wat in
april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik uw Kamer over zal infomeren,
ingegaan worden op de informatievoorschriften aan (gewezen) deelnemers die (bijna)
met pensioen gaan.
Vraag 24
Kunt u aangeven of het klopt dat bij een negatief (collectief) spreidingsvermogen
de deelnemer die met pensioen gaat in dit geval bij aanvang een hogere pensioenuitkering
krijgt dan op grond van zijn pensioenvermogen verwacht wordt en dat dit hogere pensioen
in de jaren daarna weer verlaagd wordt?
Antwoord 24
Dat klopt. Zoals ook aangegeven in vraag 23, zal dit in het Besluit en de bijbehorende
toelichting, wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik
uw Kamer over zal infomeren, verder worden uitgelegd.
Vraag 25
Kunt u aangeven of het klopt dat bij gebruik van de solidariteitsreserve volgens de
Ortec-methode om pensioenverlagingen te voorkomen, de deelnemer bij een negatief spreidingsvermogen
bij pensioeningang een hoger pensioen krijgt dan met zijn pensioenvermogen overeenkomt,
en dat dit hogere pensioen vervolgens wegens de Ortec-methode bij voldoende solidariteitsreserve
niet verlaagd wordt?
Antwoord 25
Het klopt dat als het spreidingsvermogen negatief is, de (gewezen) deelnemer bij pensioeningang
naar verwachting te maken krijgt met een relatief hogere startuitkering en een dalend
uitkeringspatroon.
U vraagt mij in te gaan op een specifieke – niet voorgeschreven – vormgeving van de
solidariteitsreserve. De wijze waarop de vormgeving van de solidariteitsreserve impact
heeft op dit uitkeringspatroon hangt af van de specifieke keuzes over uitdeling van
de solidariteitsreserve. Dit zal per fonds verschillend zijn. De pensioenuitvoerder
onderbouwt op basis van artikel 1h van Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte
beroepspensioenregeling met een kwantitatieve analyse dat de gekozen vormgeving aansluit
bij de doelstellingen van de reserve en evenwichtig is. Onderdeel van gekozen vormgeving
zijn de vastgestelde regels voor het uitdelen van de solidariteitsreserve. De uitvoerder
berekent voor de solidariteitsreserve in het kader van de toetsing van evenwichtigheid
de baten en lasten voor alle cohorten die worden onderscheiden voor de risicohouding
en onderbouwt dat deze baten en lasten in lijn zijn met de doelstellingen van de reserve.
Vraag 26
Bent u van mening dat dit mechanisme zoals beschreven in vragen 23 t/m 25 een verstandige
en wenselijke manier van werken is?
Antwoord 26
Om gelijke aanpassingen met spreiden in de solidaire premieregeling te realiseren,
zal er een verdeling tussen uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen plaatsvinden
bij pensioeningang. Ik ben van mening dat dit een wenselijke manier is en in lijn
met het amendement Palland. Uitvoerders hebben aangegeven dit mechanisme ook praktisch
goed te kunnen uitvoeren. Om ook (gewezen) deelnemers te informeren over wat er met
hun pensioenvermogen gebeurt bij pensionering, zal in het Besluit en de bijbehorende
toelichting, wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik
uw Kamer over zal infomeren, ingegaan worden op de informatievoorschriften aan (gewezen)
deelnemers die (bijna) met pensioen gaan.
Vraag 27
Aangezien aanpassingen van lopende (variabele) uitkeringen in de praktijk eens per
jaar zullen plaatsvinden, maar in tussenliggende maanden pensioenfondsen ook financiële
resultaten boeken en er ook nieuwe mensen met pensioen gaan, kunt u met een cijfervoorbeeld
aangeven hoe pensioenfondsen rekening kunnen houden met tussentijdse financiële resultaten
bij de vaststelling van de eerste uitkering van deelnemers die met pensioen gaan gedurende
een jaar?
Antwoord 27
Op pensioendatum wordt het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen verdeeld in
een spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen. Het spreidingsvermogen mag zodanig zijn
dat nieuwe toetreders dezelfde verdeling tussen spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen
hebben als de geldende verhouding op totaalniveau voor alle pensioengerechtigden in
de uitkeringsfase. Dit is praktisch goed uitvoerbaar voor pensioenfondsen.
Bij maandelijkse rendementstoedeling aan de pensioengerechtigden is de actuele verdeling
bekend ten behoeve van nieuwe toetredingen. De (over)rendementen die nog niet-pensioengerechtigden
maandelijks toebedeeld krijgen in aanloop naar hun pensioendatum zullen doorwerken
in hun voor pensioenuitkering bestemd vermogen, het (over)rendement dat pensioengerechtigden
toebedeeld krijgen werkt door in het spreidingsvermogen van de pensioengerechtigden.
Dit heeft een stabiliserende invloed heeft op de eerste uitkering.
Rekenvoorbeeld
Stel dat een deelnemer op 1 januari van een jaar 200.000 euro aan voor pensioenuitkering
bestemd vermogen heeft, en het spreidingsvermogen van de pensioengerechtigden is dan
5% (als percentage van het uitkeringsvermogen). Bij pensioneren op 1 januari wordt
het voor pensioenuitkering bestemd vermogen gesplitst in een uitkeringsvermogen van
200.000 / 1,05 = 190.476 euro en een spreidingsvermogen van 200.000 – 190.476 = 9.524
euro.
Stel dat deze deelnemer niet op 1 januari maar op 1 mei met pensioen gaat, en er sinds
1 januari 2% overrendement gemaakt is voor deze deelnemer, dan heeft deze deelnemer
204.000 euro op het moment van pensionering. Stel dat het spreidingsvermogen van de
pensioengerechtigden ook met 2% overrendement is toegenomen tot 1,05*1,02 – 1 = 7,1%
van het uitkeringsvermogen. Bij pensioneren wordt het voor pensioenuitkering bestemd
vermogen vervolgens gesplitst in een uitkeringsvermogen van 204.000 / 1,071 = 190.476
euro en een spreidingsvermogen van 13.524 euro. De rendementen na 1 januari komen
dus ook voor nieuwe pensioengerechtigden in het spreidingsvermogen terecht. Vervolgens
lopen zij mee in de collectieve gelijke aanpassingen van het uitkeringsniveau.
In bovenstaand rekenvoorbeeld is verondersteld dat de toebedeling van overrendement
aan bijna gepensioneerden gelijk is aan de gemiddelde toebedeling aan het collectief.
Dit hoeft niet per definitie zo te zijn. Het voorbeeld illustreert wel de manier waarop
tussentijdse financiële resultaten kunnen worden meegenomen bij pensioneringen gedurende
het jaar.
Overigens moet ook in de solidaire premieregeling zonder gelijke aanpassingen met
spreiden de financiële resultaten doorwerken in de voor de pensioenuitkering bestemd
vermogen alvorens deze (gewezen) deelnemer met pensioen gaat.
Vraag 28
U geeft aan dat er herverdeling is bij toetreding tot de uitkeringsfase, ofwel herverdeling
tussen mensen die met pensioen gaan en reeds pensioengerechtigden, terwijl volgens
amendement Palland en de Wtp alleen herverdeling is toegestaan tussen gepensioneerden
onderling, in hoeverre past dit in de Wtp?
Antwoord 28
Als gevolg van amendement Palland is in de Pensioenwet artikel 10a, lid 5 geregeld
dat er alleen herverdelingseffecten mogen plaatsvinden voor zover dat nodig is om
gelijke aanpassingen te realiseren en dat de herverdelingseffecten alleen mogen optreden
tussen pensioengerechtigden onderling.
Vraag 29
Kunt u bevestigen dat u nog niet hebt onderzocht of de voorgestelde uitvoering van
het amendement Palland uitlegbaar is aan (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden,
fondsorganen en andere belanghebbenden? Klopt de opmerking op pagina 3 van de brief
dat u dit nog wel gaat onderzoeken? En wat gaat u doen als de uitkomst van dat onderzoek
aangeeft dat de voorgestelde uitvoering niet (of heel moeilijk) uitlegbaar is aan
(gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, fondsorganen en andere belanghebbenden?
Antwoord 29
Met de betreffende passage in de brief is bedoeld dat onderdeel van de uitwerking
van het uitvoeringskader in het Besluit is hoe (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden
zo goed mogelijk worden geïnformeerd over de gelijke aanpassingen met spreiden de
solidaire premieregeling. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de transparantie
en uitlegbaarheid richting (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Bij het opstellen
van het Besluit is hiervoor ook de Autoriteit Financiële Markten betrokken. Zodra
in april het Besluit ter internetconsultatie zal worden voorgelegd, zal ik uw Kamer
hierover informeren.
Vraag 30
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden vóór 4 april?
Antwoord 30
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.