Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Strolenberg over de voorgenomen wijziging in het asbestcertificatiestelsel
Vragen van het lid Strolenberg (VVD) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de voorgenomen wijziging in het asbestcertificatiestelsel (ingezonden 2 oktober 2023).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 30 oktober
            2023).
         
Vraag 1
            
Een half jaar na de inwerkingtreding van de regelgeving is voorzien in een externe
               evaluatie, wat is het doel van deze externe evaluatie? Kunt u aangeven hoe uitvoering
               zal worden gegeven aan de evaluatie? Zijn er plannen om periodiek te gaan evalueren?
            
Antwoord 1
            
In 2018 is een transitie van het asbeststelsel in gang gezet, waarbij wetenschappelijke
               inzichten over asbestrisico’s centraal staan, regels eenduidig zijn en ruimte is voor
               innovatie. Het uitgangspunt hierbij is en blijft dat werken met asbest nooit ten koste
               mag gaan van de veiligheid en gezondheid van werknemers. Zoals mijn voorganger heeft
               toegezegd1, gaat op verzoek van de Tweede Kamer de externe evaluatie op het asbeststelsel een
               half jaar na inwerkingtreding van de regelgeving van start. Dit is naar verwachting
               op zijn vroegst in de tweede helft van 2024.
            
Een half jaar na inwerkingtreding is een vrij korte periode om een goed beeld van
               de beleidseffecten te krijgen. Regelgeving heeft immers tijd nodig om in te klinken.
               Een evaluatie op dat moment maakt mogelijk wel duidelijk of er zaken in de regelgeving
               niet werken zoals was beoogd en of er in de praktijk sprake is van knelpunten of onbedoelde
               effecten. Als dergelijke signalen naar voren komen, kan er zo nodig bijgesteld worden.
            
Als onderdeel van de eerste evaluatie zal ik onderzoeken of een periodieke evaluatie
               nodig is. Tevens zal ik de praktijkervaringen met de nieuwe regelgeving en eventueel
               daaruit voortvloeiende knelpunten periodiek met de stakeholders bespreken.
            
Vraag 2
            
Op welke manier worden gedragsaspecten en de eindbeoordeling bij sanering ook meegenomen
               in de externe evaluatie?
            
Antwoord 2
            
De evaluatie zal de volledige wijziging van de regelgeving beslaan. Dit is inclusief
               de eindbeoordeling en de manier waarop er in de praktijk met de regelgeving wordt
               omgegaan (gedragsaspecten). Hoe deze aspecten exact worden meegenomen in de evaluatie
               zal ik te zijner tijd bespreken met het nog te selecteren externe bureau dat de evaluatie
               zal uitvoeren.
            
Vraag 3
            
Wordt er ook gedacht aan een structureel monitoringssysteem waarbij periodiek en steekproefsgewijs
               op asbestprojecten wordt gemeten – middels luchtmetingen – wat de blootstelling aan
               asbestvezels is?
            
Antwoord 3
            
Ik ga ervan uit dat in de vraag wordt gedoeld op het doen uitvoeren van luchtmetingen
               tijdens de asbestsanering. Het kabinet heeft budget gereserveerd om metingen te laten uitvoeren
               door TNO om de bestaande blootstellingsdatabase verder aan te vullen. Op basis van
               deze metingen kan het blootstellingsmodel dat wordt gebruikt in SMART-ns aan de hand
               van nieuwe data regelmatig worden gevalideerd.
            
Het meten van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen, waaronder asbest, is overigens
               primair de verantwoordelijkheid van werkgevers. De verplichting voor werkgevers om
               op gezette tijden zelf te meten, blijft dan ook in stand. Ik roep werkgevers op deze
               data ook met TNO te delen zodat deze ook aan de blootstellingsdatabase kunnen worden
               toegevoegd.
            
Vraag 4
            
Op welke wijze worden de resultaten van de externe evaluatie betrokken bij de nieuwe
               asbest wet- en regelgeving?
            
Antwoord 4
            
Op basis van de uitkomst van de evaluatie wordt bezien of vervolgactie(s) nodig zijn
               en zo ja welke. Mogelijk is aanpassing van de wet- en regelgeving nodig, mogelijk
               kunnen eventuele knelpunten op andere wijze opgelost worden.
            
Vraag 5
            
Er wordt aangeven dat het menselijk handelen en gedrag voldoende robuust is opgenomen
               in het beoordelingsinstrument SMART-ns, kan specifiek toelicht worden wat met «voldoende
               robuust» wordt bedoeld? Waarom niet is gekozen voor «volledig» robuust? Lag er een
               gedragsonderzoek aan ten grondslag?
            
Antwoord 5
            
In de aangehaalde passage heb ik uitgelegd dat het instrument SMART-ns wetenschappelijke
               aannames maakt om de blootstelling aan asbestvezels te schatten. In deze veiligheidsfactor
               zitten vele onzekerheden verdisconteerd, om rekening te houden met de situatie dat
               mensen bijvoorbeeld onbedoeld iets langer werken met asbest dan voorzien of maatregelen
               niet geheel correct uitvoeren. Met de term robuust bedoel ik dat de inschattingen
               door SMART-ns ook bruikbaar zijn als de werkzaamheden onbedoeld iets langer duren,
               of iets afwijkend worden verricht dan is ingevoerd. Uit testen is gebleken dat gebruikers
               in dezelfde soort situaties voor dezelfde antwoorden kiezen en waar dat niet zo was
               zijn aanpassingen in de vragen doorgevoerd. Er wordt met SMART-ns meer aangesloten
               bij het algemene uitgangspunt dat de werkgever de risico’s in kaart moet brengen in
               het kader van de RI&E-verplichting. De werkgever is ervoor verantwoordelijk de juiste
               informatie in te voeren in SMART-ns en niet bewust foutieve gegevens in te vullen,
               daar is geen enkel systeem tegen bestand.
            
Vraag 6
            
In de vraag over welke extra risico’s er ontstaan als gevolg van het weglaten van
               luchtmetingen bij de eindbeoordeling bij diverse toepassingen, is aangegeven dat wijziging
               geen extra risico’s met zich meebrengen, waarop is deze risico-inschatting gebaseerd?
            
Antwoord 6
            
Deze risico-inschatting is gebaseerd op advies van TNO uit 2019 op basis van modelberekeningen,2 en het is bevestigd door de resultaten van metingen.3
Vraag 7
            
In uw beantwoording op vragen over eindbeoordelingen4 is aangegeven dat de meeste afkeur plaatsvindt als gevolg van visuele inspecties,
               bij de eindbeoordeling en dat luchtmetingen daar niet veel aan toevoegen – bij sommige
               toepassingen waarbij de luchtmeting nu wordt weggehaald – is het daarbij niet zo dat
               die afkeur juist wordt veroorzaakt door het feit dat er extra controle is in de vorm
               van luchtmetingen (cf. de huidige wet- en regelgeving) als «stok achter de deur fungeert»
               voor de uitvoerder van asbestprojecten en dat daardoor juist beter en veiliger wordt
               gewerkt bij asbestsaneringsprojecten?
            
Antwoord 7
            
De eindbeoordeling heeft als doel vast te stellen of de schoonmaak na asbestverwijdering
               goed is afgerond en of de ruimte na asbestverwijdering veilig betreden kan worden.
               Als er niet goed is schoongemaakt na afloop van de sanering, komt dit ook al bij de
               visuele inspectie aan het licht. Het is geen beoordeling van de wijze waarop de asbestsanering
               is uitgevoerd. Dit kan namelijk niet op die manier worden vastgesteld.
            
Tot dusverre was alleen een eindbeoordeling door een onafhankelijke inspectie-instelling
               verplicht in risicoklasse 2. In de voorgenomen regelgevingswijziging wordt het aantal
               onafhankelijke inspecties juist uitgebreid. Dit komt doordat voor de toepassingen
               met een potentie tot hoge blootstelling ook in risicoklasse 1 een onafhankelijke (visuele)
               inspectie dient plaats te vinden. Luchtmetingen worden in een beperkt aantal gevallen
               afgeschaft. Dit betreft situaties waarbij tijdens de sanering sowieso maar weinig
               vezels in de lucht komen. Daardoor mag men er na afloop van de sanering van uit gaan
               dat er geen vezels meer aanwezig zijn. Dezelfde onafhankelijke inspectie-instelling
               die de visuele inspectie verricht, voert ook de luchtmetingen uit. De «stok achter
               de deur» waaraan u refereert omvat de verplichting om een onafhankelijke inspectie
               uit te voeren waarbij het risico bestaat dat de inspectie-instelling de werkplek niet
               vrijgeeft. Zoals zojuist toegelicht, nemen deze inspecties in aantal toe.
            
Vraag 8
            
De voorliggende stelselwijziging is gericht op meer risico-gestuurd en gericht op
               het volgen van de arbeidshygiënische strategie (AHS) (bronmaatregelen voor persoonlijke
               beschermingsmiddelen (PBM)) en is een andere werkwijze dan de huidige werkwijze (meer
               worst-case benadering) – de «mens»/«werknemer»-factor zien komt daarin terug, echter
               heeft dit nieuwe stelsel ook invloed op «de leefomgeving en het milieu» – in de beantwoording5 refereert u naar de impact op de achtergrondconcentratie asbestvezels in de lucht
               in Nederland, is hierop een impactanalyse gedaan?
            
Antwoord 8
            
De verplichting om de arbeidshygiënische strategie te volgen maakt momenteel al deel
               uit van de regelgeving. Het instrument SMART-ns geeft extra sturing op het daadwerkelijk
               volgen hiervan en het nemen van maatregelen aan de bron zodat er minder vezels in
               de lucht vrijkomen. De voorliggende stelselwijziging doet dan ook niets af aan de
               nu al geldende verplichting in de arboregelgeving om tijdens werkzaamheden met asbest
               de emissie van asbestvezels in de lucht zo laag mogelijk te houden. Het is van belang
               voor de veiligheid en gezondheid van werknemers dat zij zo min mogelijk worden blootgesteld
               aan asbestvezels. Daarnaast is het uit milieuoogpunt van belang dat er zo min mogelijk
               vezels in het milieu terechtkomen. De emissie van asbestvezels moet zowel in de situatie
               vóór als in de situatie na de stelselwijziging zo laag mogelijk blijven. Verder daalt
               deze naar verwachting juist door de sturing met het instrument SMART-ns. Daarom zie
               ik geen toegevoegde waarde van het uitvoeren van een analyse naar de impact van de
               stelselwijziging op de achtergrondconcentratie asbestvezels in de lucht in Nederland.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
