Nota van wijziging : Tweede nota van wijziging
36 216 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2023)
Nr. 6
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 14 oktober 2022
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel XVII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XVIIa WET OP DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD
Aan artikel 8 van de Wet op de Sociaal-Economische Raad wordt een lid toegevoegd,
luidende:
4. Hij, die in het geval van zeteluitbreiding tot lid of plaatsvervangend lid is benoemd,
treedt tegelijk met de overige leden van de Raad en hun plaatsvervangers af op het
tijdstip, genoemd in het eerste lid.
B
Artikel XXII, onderdeel 3, komt te luiden:
3. Het zevende lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste zin wordt na «woning» ingevoegd «of huurder van een door hemzelf bewoonde
woning die niet voldoet aan artikel 11 van de Wet op de huurtoeslag».
b. In de eerste zin wordt «het voor hem geldende norminkomen, bedoeld in artikel 14,
eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag» vervangen door «€ 30.273, indien de geëxecuteerde
alleenstaand is, of € 39.531, indien de geëxecuteerde een meerpersoonshuishouden heeft».
c. Er wordt een zin toegevoegd, luidende:
In geval een huurder verzoekt om verhoging van de beslagvrije voet kan de beslaglegger
van de geëxecuteerde verlangen dat een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
te bepalen bewijsstuk overgelegd wordt.
Toelichting
I. Algemeen
§ 1.1 Wet op de Sociaal-Economische Raad (onderdeel A – artikel XVIIa Verzamelwet
SZW 2023)
De afgelopen decennia is het aantal zelfstandig werkenden op de Nederlandse arbeidsmarkt
flink toegenomen. Hoewel zelfstandigenorganisaties via de FNV (met een zetel voor
FNV Zelfstandigen), respectievelijk VNO-NCW/MKB NL (met een zetel voor Platform Zelfstandige
Ondernemers (PZO)) al wel vertegenwoordigd zijn in de Sociaal-Economische Raad (SER),
is door de SER in het advies van 30 maart 20221 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgesteld de Raad uit te breiden
met drie zetels, naar 36 zetels in totaal, paritair verdeeld over de drie geledingen
in de Raad (ondernemers, werknemers en Kroonleden). Door deze evenredige verdeling
blijft de samenstelling van de SER gelijk. Deze zetels kunnen benut worden ten gunste
van de vertegenwoordiging van (het geluid van) zelfstandigen in de Raad:
• De uitbreiding aan ondernemerszijde wordt specifiek benut voor vertegenwoordiging
van zelfstandige ondernemers;
• De uitbreiding aan werknemerszijde wordt benut voor een organisatie van zelfstandigen,
die zich meer identificeert met het opdrachtnemerschap;
• De uitbreiding van de Kroongeleding kan worden benut om een deskundige (bijvoorbeeld
een hoogleraar) op het gebied van voor zelfstandigen relevante onderwerpen te benoemen
in de Raad.
De voorgestelde versterking van de positie van zelfstandigen binnen de SER past bij
de arbeidsmarktontwikkeling waarbij het aantal zelfstandigen is toegenomen; het is
van belang dat de representativiteit van verschillende groepen op de arbeidsmarkt
in de SER, als belangrijk adviesorgaan voor de overheid op sociaaleconomisch terrein,
adequaat is. Die representativiteit wordt vergroot met de uitbreiding van het aantal
zetels ten gunste van de vertegenwoordiging van zelfstandigen.
De uitbreiding van het aantal zetels kan op grond van artikel 4, vijfde lid, van de
Wet op de SER bij algemene maatregel van bestuur plaatsvinden. Zonder nadere regeling
zouden de nieuw gecreëerde zetels dan niet voor de volgende benoemingstermijn (2024)
ingenomen kunnen worden. Artikel 8, eerste lid, in samenhang met derde lid, van de
Wet op de SER, voorziet immers alleen in de tussentijdse benoeming op bestaande zetels.
Omdat het van belang geacht wordt zo snel mogelijk het advies van de SER met het oog
op zijn representativiteit te effectueren, wordt voorzien in de mogelijkheid dat tussentijdse
benoemingen ook mogelijk zijn indien gedurende een benoemingsperiode nieuwe zetels
gecreëerd worden.
§ 1.2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (onderdeel B – artikel XXII Verzamelwet
SZW 2023)
In artikel 475da, zevende lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna:
Rv) is de mogelijkheid voor woningbezitters opgenomen om op verzoek in aanmerking
te komen voor een hogere beslagvrije voet. De gedachte achter die ophoging is dat
in de beslagvrije voet een recht op huurtoeslag is verdisconteerd, maar woningbezitters
niet voor huurtoeslag in aanmerking komen. Bij de opstelling van de Wet vereenvoudiging
beslagvrije voet, specifiek het opstellen van artikel 475da, zevende lid, Rv, is over
het hoofd gezien dat ook bepaalde groepen huurders geen recht hebben op huurtoeslag,
terwijl ze daar op grond van hun inkomens wel recht op zouden hebben, waardoor zij
evenzeer worden benadeeld. Uit signalen van onder andere de VNG blijkt dat mensen
die huren en geen recht hebben op huurtoeslag onder het bestaansminimum kunnen komen
doordat de beslagvrije voet voor deze groep niet wordt verhoogd. Mensen die een woonruimte
huren die niet voldoet aan de eisen uit artikel 11 van de Wet op de huurtoeslag hebben
geen recht op huurtoeslag. Het gaat bijvoorbeeld om een kamer, woonboot, woonkeet,
loods, recreatiewoning of tijdelijke woonruimte.
In onderdeel a van het derde onderdeel van artikel XXII van de Verzamelwet SZW 2023
wordt nu geregeld dat de beslagvrije voet van mensen die een woonruimte huren waarbij
geen recht op huurtoeslag bestaat, op verzoek kan worden verhoogd met het bedrag dat
iemand ongeveer aan huurtoeslag zou ontvangen als er wel recht was op huurtoeslag.
Zo wordt de wet beter in lijn gebracht met de oorspronkelijke bedoeling dat mensen
zonder recht op huurtoeslag niet worden benadeeld ten opzichte van mensen met recht
op huurtoeslag. De voorgestelde wijziging doet niet af aan de inkomensgrens die net
als voor woningbezitters ook voor huurders geldt. Ook aan de wijze van berekenen van
de verhoging, geregeld in artikel 4 van het Besluit beslagvrije voet, verandert niets.
Hierdoor is de impact van de wijziging beperkt.
Onderdeel b van het derde onderdeel van artikel XXII van de Verzamelwet SZW 2023 stond
al in de Verzamelwet SZW 2023 zoals die naar de Tweede Kamer is gestuurd. De inhoud
van dat onderdeel staat los van de andere wijzigingen in deze nota van wijziging en
wordt toegelicht in de memorie van toelichting bij de Verzamelwet SZW 2023. Omwille
van de leesbaarheid is ook de inhoud van dit onderdeel b opnieuw opgenomen in deze
nota van wijziging.
Met onderdeel c van het derde onderdeel van artikel XXII van de Verzamelwet SZW 2023
wordt nu een zin toegevoegd aan het zevende lid van artikel 475da Rv op basis waarvan
de beslaglegger de beslagene kan verzoeken om bepaalde bewijsstukken aan te leveren
bij het verzoek om verhoging. Het gaat om een bevoegdheid van de beslaglegger; de
beslaglegger kan van deze mogelijkheid gebruik maken, maar is daartoe niet verplicht.
De reden voor deze bevoegdheid is dat uit de uitvoeringstoets die op deze wijziging
is uitgevoerd naar voren is gekomen dat niet alle beslagleggers over de expertise
beschikken om te kunnen beoordelen of er recht op huurtoeslag bestaat. Door middel
van deze wijziging kunnen die beslagleggers de beslagene vragen bepaalde, in het Besluit
beslagvrije voet nader omschreven, bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat
er vanwege de aard van de woning geen recht op huurtoeslag bestaat. Indien een beslaglegger
niet van deze bevoegdheid gebruik maakt, staat het de beslagene in beginsel vrij om
zelf te bepalen welke stukken nodig zijn om aan te tonen dat er vanwege de aard van
de woning geen recht op huurtoeslag bestaat. Wel ligt het in de rede dat een (kopie
van de) huurovereenkomst wordt overgelegd.
De inhoud van onderdeel a van deze wijziging heeft onderdeel uitgemaakt van het concept
wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2023, zoals voorgelegd aan uitvoeringsorganisaties en
overige adviserende organen. Deze wijzigingen zijn voorafgaand aan aanbieding aan
de Afdeling advisering van de Raad van State uit het wetsvoorstel verwijderd omdat
UWV de wijziging niet zelfstandig uitvoerbaar achtte. Onderdeel c van deze wijziging
bevat een grondslag voor het vaststellen van een werkwijze die maakt dat UWV, in samenwerking
met Belastingdienst/Toeslagen, de verhoging van de beslagvrije voet van mensen die
een woning huren waarvoor geen recht op huurtoeslag bestaat, wel kan uitvoeren.
Financiële gevolgen
UWV heeft de kosten voor alle wijzigingen in het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2023
in de uitvoeringstoets ingeschat op € 0,23 miljoen aan incidentele uitvoeringskosten.
Deze schatting is naar aanleiding van het invoegen van deze wijziging, die in de uitvoeringstoetsen
al is beoordeeld, niet gewijzigd. De kosten worden gefinancierd uit de reguliere SZW
begroting. Voor de andere ketenpartijen heeft de wijziging geen financiële gevolgen.
Regeldruk
De voorgestelde wijziging van artikel 475da, zevende lid, Rv heeft naar verwachting
een verwaarloosbaar effect op de regeldruk. De wijziging zorgt ervoor dat beslagleggende
partijen in meer gevallen de beslagvrije voet moeten verhogen. Door de lagere afdracht
uit hoofde van het gelegde beslag, duurt de periode van invordering langer. De totale
aflossing aan schuldeisers gedurende het beslag blijft gelijk. Voor beslagleggers
levert het vaker ophogen van de beslagvrije voet enige extra administratieve lasten
op. Mogelijk worden deze extra lasten (deels) gecompenseerd doordat burgers minder
vaak een beroep op de hardheidsclausule zullen doen via de kantonrechter. Bij een
geslaagd beroep op de hardheidsclausule is de beslaglegger (ook) verplicht de beslagvrije
voet op te hogen.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) is van oordeel dat de gevolgen voor de
regeldruk toereikend in beeld zijn gebracht.
Uitvoering
De inhoud van onderdeel a is in de uitvoeringstoetsen van de KBvG, de VNG, UWV, SVB,
CJIB en de Belastingdienst beoordeeld. Met uitzondering van UWV, werd deze wijziging
door de genoemde organisaties uitvoerbaar geacht. UWV heeft in de uitvoeringstoets
aangegeven de toets of een huurwoning voor huurtoeslag in aanmerking komt, niet in
zijn volledigheid uit te kunnen voeren. Dit valt buiten de expertise van UWV en UWV
heeft geen onderzoeksfaciliteiten op dit gebied.
De toevoeging van een grondslag die beslagleggende partijen de bevoegdheid geeft om
bepaalde bewijsstukken te kunnen opvragen, welke nader wordt uitgewerkt in het Verzamelbesluit
SZW 2023, leidt ertoe dat UWV, met behulp van Belastingdienst/Toeslagen, de voorgestelde
wijziging wel kan uitvoeren. De voorgestelde wijziging is daarmee voor alle uitvoerders
uitvoerbaar.
Inwerkingtreding
De inwerkingtreding is voorzien op 1 januari 2023.
II. Artikelsgewijs
Onderdeel A – artikel XVIIa Verzamelwet SZW 2023: Wet op de Sociaal-Economische Raad
In artikel 8, eerste lid, van de Wet op de SER raad is een tweejaarlijkse benoemingsverplichting
opgenomen. In het derde lid is bepaald dat tussentijdse benoeming op zetels mogelijk
is als er sprake is van opengevallen plaatsen in het geval van tussentijds ontslag.
Het nieuwe vierde lid maakt tussentijdse benoeming mogelijk op zetels die gedurende
de benoemingsperiode worden toegevoegd. Deze zeteluitbreiding gebeurt bij koninklijk
besluit. Hiertoe zal het Besluit ex artikel 4 Wet op de Bedrijfsorganisatie (vaststelling
aantal leden SER) gewijzigd moeten worden. De leden die op deze zetels worden benoemd
zullen tegelijktijdig met de andere leden, dus op een vast moment aan het einde van
de twee jaar, aftreden. De huidige benoemingsperiode eindigt op 31 maart 2024.
Deze nota van wijziging wordt ondertekend mede namens de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid