Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over beheer Staatsdeelnemingen 2020
28 165 Deelnemingenbeleid rijksoverheid
Nr. 331
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 oktober 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 6 juni 2020 over «Beheer staatsdeelnemingen
2020» (Kamerstuk 28 165, nr. 327).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 juli 2020 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 28 oktober 2020 zijn de vragen door de Minister en Staatssecretaris
van Financiën beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave:
1.
Inleiding
2
2.
Algemeen
2
3.
Beleidsdoorlichting Deelnemingenbeleid
4
4.
MVO-beleid
5
5.
Onderzoek naar de toekomstopties van de Volksbank
6
6.
Ontwikkelingen kansspelen
7
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister en de Staatssecretaris en hebben daar een aantal vragen over. In het licht
van de gevolgen van de COVID-19-crisis is het extra van belang om de ontwikkelingen
van de staatsdeelnemingen in 2020 nauwgezet te volgen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief voor wat betreft het
Beheer Staatsdeelnemingen 2020.
Zij brengen enkele punten naar voren.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief Beheer
Staatsdeelnemingen 2020. Zij hebben enkele vragen over deze brief.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief Beheer
staatsdeelnemingen. Deze leden zijn blij met het overzicht van investeringsvoorstellen
dat er, mede door vragen van de D66-fractie is gekomen. Wel hebben deze leden nog
enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie danken de Minister voor zijn toelichting op het
beheer van Staatsdeelnemingen in 2020. Zij hebben enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief Beheer Staatsdeelnemingen
2020 en kijken uit naar de evaluatie van het in de afgelopen zeven jaar gevoerde beleid.
2. Algemeen
De leden van de PVV-fractie merken allereerst op dat het kabinet aangeeft dat bepaalde
staatsdeelnemingen hard geraakt zijn door de COVID-19-crisis. Hierbij worden NS, Schiphol,
KLM en Holland Casino genoemd. De leden van de PVV-fractie vragen per staatsdeelneming
aan te geven wat de financiële gevolgen zijn van de COVID-19-crisis. Welke staatsdeelnemingen
worden tevens door de COVID-19-crisis geraakt?
De leden van de CDA-fractie zien het als een positieve ontwikkeling dat er twee momenten
in het jaar zijn om te spreken over het beheer van de staatsdeelnemingen. Zij vragen
de bewindspersonen of zij de impact van de coronacrisis in kaart willen brengen ten
aanzien van de staatsdeelnemingen (per deelneming) en deze prognoses te delen met
de Kamer voorafgaand aan het moment dat er in het najaar over staatsdeelnemingen wordt
gesproken. In het bijzonder vragen de leden van de CDA-fractie of de Minister nog
meer steunoperaties verwacht bij staatsdeelnemingen die in zwaar weer zitten, bijvoorbeeld
bij Holland Casino en Schiphol. Maken deze twee Staatsdeelnemingen gebruik van de
NOW-regeling, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Ook vragen deze leden of zij
het goed begrijpen dat de NS de komende vijf jaar genoodzaakt is 2300 banen te schrappen.
Hoe beoordeelt de Minister deze plannen?
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie de Minister om in de prognose mee te
nemen bij welke staatsdeelneming er reorganisaties gepland zijn. Zo hebben deze leden
begrepen dat bij de NS er sprake zal zijn van een forse reorganisatie. Kan de Minister
aangeven hoe dit zit en de Kamer hier na de zomer over informeren?
De leden van de D66-fractie maken enkele opmerkingen; allereerst over de goedgekeurde
investeringsvoorstellen van staatsdeelnemingen. De leden van de D66-fractie zijn de
Minister erkentelijk voor de brief die de directeur Financieringen in zijn naam heeft
verstuurd aan alle staatsdeelnemingen om een solide onderbouwing van buitenlandse
investeringen te onderstrepen1. Graag vernemen deze leden of er door staatsdeelnemingen op deze brief is gereageerd
en zo ja, wat de algemene tendens is van deze reacties. De leden van de D66-fractie
merken voorts op dat bijlage 1 – Goedgekeurde investeringsvoorstellen Staatsdeelnemingen
in 2020 geen data bevat tot wanneer dit overzicht «up-to-date» was. Is de Minister
bereid om in het schema van 2021 ook te vermelden tot welke datum dit schema klopt?
Voorts merken de leden van de D66-fractie op dat er geen bedragen genoemd worden bij
de investeringsvoorstellen, terwijl de met de (buitenlandse) investeringen gemoeide
bedragen wel genoemd worden in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen 20182. Is de Minister bereid bij de komende rapportage tevens deze bedragen te vermelden?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie vragen op de korte termijn welke effecten de coronacrisis
heeft gehad op de Nederlandse staatsdeelnemingen. Wat is er gebeurd met de winst of
verlies, maar vooral vragen zij om de arbeidsomstandigheden van de medewerkers van
deze deelnemingen. Hoe gaat de Minister er zorg voor dragen dat deze mensen veilig
weer naar hun werk kunnen? Welke maatregelen gaat hij nemen hieromtrent?
De leden van de SP-fractie hechten veel waarde aan zekerheid voor de NS en haar werknemers.
De NS is in de Coronacrisis op verzoek van de overheid blijven rijden om mensen met
een vitaal beroep naar het werk te kunnen vervoeren. Om die reden is er een beschikbaarheidsvergoeding
afgesproken voor 2020. Maar dat is onvoldoende. Er dreigen forse bezuinigingen bij
de NS met banenverlies tot gevolg. Veel werknemers maken zich zorgen over hun baan
en toekomst. Met alle ambities op duurzaam vervoer en meer nationale en internationale
spoorverbindingen is een grotere en sterkere NS nodig in de toekomst. Het kan niet
zo zijn dat werknemers die tijdens de crisis hebben doorgewerkt bij de NS, nu de rekening
van de crisis moeten gaan betalen. De leden van de SP-fractie vragen de Minister of
hij het daarmee eens is. Klopt het dat de Minister in gesprek is met de NS over een
steunpakket en stelt hij daarbij de eis dat gedwongen ontslagen niet mogelijk zijn
bij een eventueel steunpakket vanuit de overheid? Sluit de Minister ook uit dat hij
zelf reductie van de kosten gaat opleggen bij de NS, waardoor banenverlies onvermijdelijk
kan worden? Worden de vakbonden en de ondernemingsraad betrokken bij alle gesprekken
waar het gaat over zaken die voor werknemers van belang zijn? Is de Minister het met
de leden van de SP-fractie eens dat de NS, met een stijgend aantal reizigers voor
de coronacrisis, zo snel als mogelijk weer terug op het oude niveau komt qua reizigersaantallen
en daarna kan doorgroeien en investeringen die daarvoor nodig zijn niet moeten worden
uitgesteld of geannuleerd?
3. Beleidsdoorlichting Deelnemingenbeleid
De leden van de VVD-fractie zien met belangstelling de beleidsdoorlichting van het
deelnemingenbeleid 2013 tegemoet. Het is belangrijk steeds nut en noodzaak van het
overheidsaandeelhouderschap kritisch te blijven beschouwen. Deze leden vragen de Minister
in het bijzonder oog te hebben voor de deelnemingen die als permanent worden aangemerkt.
Juist bij deze deelnemingen zou de vraag moeten worden of de vennootschappelijke vorm
de meest aangewezen vorm is.
De leden van de VVD-fractie kunnen zich goed vinden in de keuze voor de twee onafhankelijke
onderzoekers, maar vragen zich af of hiermee alle kennisgebieden zijn afgedekt. Zou,
zo vragen zij, toevoegen van bedrijfseconomische kennis, in het bijzonder van ondernemingsfinanciering,
niet logisch zijn?
De leden van de D66-fractie constateren dat «de Kamer naar verwachting eind 2020 over
de uitkomsten van de beleidsdoorlichting en de reactie van het kabinet daarop geïnformeerd
wordt». Maken deze leden hieruit correct op dat voor het eind van 2020, de Kamer zowel
over de beleidsdoorlichting als de reactie van het kabinet hierop zal beschikken?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat niet enkel het deelnemingenbeleid
van het recente verleden, maar ook de huidige veranderende maatschappelijke context
een aanleiding moet vormen om kritisch te reflecteren op het te voeren deelnemingenbeleid.
Zij vragen daarbij de Minister in het bijzonder aandacht te besteden aan twee maatschappelijke
ontwikkelingen. Ten eerste de COVID-19-crisis, die naar verwachting ook de komende
jaren voor een andere economische context zal zorgen dan voorzien en leidt tot debat
over en beleidsvoornemens voor het vanuit de staat versterken van bedrijven middels
eigen vermogen. Ten tweede de ontwikkelingen op het internationale speelveld, met
name de assertieve economische strategie van landen als China in de Europese interne
markt en de langzame maar zekere volwassenwording van de EU op het gebied van industriële
geopolitiek, met als ijkpunt de door de Europese Commissie in maart 2020 gepubliceerde
industriële strategie. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of hij
mogelijkheden ziet een reflectie op de invloed van deze ontwikkelingen op de doelstellingen,
de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het te voeren deelnemingenbeleid te betrekken
in de beleidsdoorlichting. Deze leden vragen daarnaast of de Minister in zijn kabinetsreactie
wil reflecteren op de invloed van deze twee ontwikkelingen op de doelstellingen, doeltreffendheid
en doelmatigheid van het te voeren deelnemingenbeleid. Deze leden zien deze reflectie
als een belangrijke pijler in het gesprek met de Minister over het toekomstige deelnemingenbeleid.
Is de Minister bereid aan deze oproep gehoor te geven?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of de COVID-19-crisis naar verwachting
enige invloed zal gaan hebben op de planning van de beleidsdoorlichting, die in principe
afgerond zal worden in december 2020. Deze leden vragen de Minister of hij de Kamer
wil informeren, mocht in de komende maanden blijken dat afronding per december 2020
niet haalbaar is.
4. MVO-beleid
De leden van de VVD-fractie herkennen zich in de analyse dat maatschappelijk verantwoord
ondernemen (MVO) het laatste decennium steeds hoger op de agenda is komen te staan.
Deze leden vinden het wenselijk dat bedrijven oog hebben voor de impact die ze op
de maatschappij hebben en zij zien dan ook graag dat de staatsdeelnemingen zich met
toewijding inzetten voor een breed scala aan maatschappelijke thema’s, het gesprek
aangaan met verschillende stakeholders en goed scoren op transparantie.
Deze leden vragen wel aandacht voor een wezenlijk element van MVO: het gaat per definitie
om beleid dat uitstijgt boven de wettelijke vereisten. Bedrijven moeten dan ook ruimte
hebben om zelf invulling te geven aan de extra maatschappelijke inspanning die zij
willen leveren. Wat, zo vragen de leden van de VVD-fractie vervolgens, zijn de gevolgen
voor de staatsdeelnemingen als er niet wordt voldaan aan deze doelstellingen? In hoeverre
is het behalen van deze doelstellingen van belang voor de continuïteit van het aandeelhouderschap
van de Nederlandse staat?
De leden van de CDA-fractie zien het als modern aandeelhouderschap dat de aandeelhouder
maatschappelijk verantwoord ondernemen stimuleert bij de onderneming. De leden van
de CDA-fractie vragen de Minister waar zij de inventarisatie van het MVO-beleid van
de verschillende staatsdeelnemingen kunnen raadplegen. Ook vragen deze leden hoe er
getoetst gaat worden of de verschillende staatsdeelnemingen zich houden aan het uitgestippelde
MVO-beleid. Ook vragen de leden van de CDA-fractie waarom bijvoorbeeld het terugdringen
van kansspelverslaving niet een onderdeel is van het MVO-beleid van Holland Casino.
De leden van de D66-fractie hebben ten aanzien van het MVO-beleid van staatsdeelnemingen
ook nog enkele vragen. Zij lezen in de brief dat de Minister zijn rol als aandeelhouder
in eerste instantie ziet als een stimulerende rol voor MVO-beleid van staatsdeelnemingen
maar hen «nodig tot verantwoording» zal roepen. Graag vernemen deze leden wanneer
de Minister sinds 2013 een staatsdeelneming ter verantwoording heeft geroepen omwille
van (het gebrek aan) MVO-beleid.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister in te gaan op de vraag op welke
punten de manier waarop Noorwegen en Zweden invulling geven aan het MVO-beleid van
publieke deelnemingen overeenkomt en op welke punten deze verschilt met de Nederlandse
aanpak op dit punt. Zij vragen daarbij ook in te gaan op de wijze waarop Noorwegen
en Zweden MVO-doelen hebben vastgesteld en de naleving hiervan bij deelnemingen monitoren.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier de Minister in het beoordelen
van investeringsvoorstellen MVO-beleid precies wil betrekken. Langs welke criteria
worden investeringsvoorstellen gelegd? Welke keuzes worden er gemaakt als het voorstel
niet aan alle vastgestelde criteria voldoet? Op welke manier wordt opvolging gegeven
aan deze keuzes?
De leden van de GroenLinks-fractie staan positief tegenover de aanscherping van de
implementatie van het MVO-beleid, onder andere via inzet op meetbaarheid en traceerbaarheid,
en zes concrete doelstellingen. Tegelijkertijd hebben zij hier enkele vragen over.
Hoe wordt het ambitieniveau van de zes doelstellingen vastgelegd? Op welke manier
gaat de Minister borgen dat de doelstellingen op effectieve wijze het onderliggende
thema beslaan? Hoe wordt geverifieerd of de ambities van deelnemingen hieraan voldoen?
En hoe gaat de Minister vervolgens borgen dat de doelstellingen van deelnemingen aan
het gewenste ambitieniveau voldoen?
De leden van de SP-fractie juichen verdere aandacht voor doorgrondend maatschappelijk
verantwoord ondernemingsbeleid toe. Zij roepen op dit verder te verdiepen en verbreden
daar dit zal moeten dienen als goed voorbeeld voor de rest van het bedrijfsleven.
5. Onderzoek naar de toekomstopties van de Volksbank
De leden van de VVD-fractie zijn teleurgesteld over het uitstel van de rapportage
over de Volksbank. Zij hebben zich eerder bezorgd getoond over de kwetsbaarheid van
het bedrijfsmodel van deze bank, die op zichzelf een waardevolle toevoeging is aan
de financiële sector. Klopt het dat de Volksbank werkt aan een strategische heroriëntatie
en, zo ja, wat behelst die wijziging? Wat betekent dit voor de verkoopbaarheid de
komende jaren en de toezeggingen die daarover zijn gedaan aan de Europese Commissie?
Het komt deze leden voor dat de implementatie van een nieuwe strategie enkele jaren
zal vergen. Leidt dit tot uitstel van de verkoopplannen, dan zien zij dat liever onder
ogen dan het herhaalde uitstel van de toekomstopties dat zij nu zien.
De leden van de PVV-fractie vragen wanneer het kabinet verwacht het onderzoek naar
de toekomstopties voor de Volksbank te hebben afgerond. Het onderzoek zou namelijk
voor de zomer naar de Kamer worden gestuurd.
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten of hierbij alsnog de optie is meegenomen
om de Volksbank om te vormen tot een staatsbank. Zo nee, waarom niet?
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie om een nieuwe schatting te maken van de
actuele waarde van de Volksbank, mede gelet op de huidige omstandigheden omtrent de
COVID-19-crisis. Kan de Minister tevens aangeven wat de actuele waarde is van ABN-AMRO?
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat naar aanleiding van de coronacrisis het
tijdpad uitgebreid moet worden wat betreft het onderzoek naar de toekomstopties van
de Volksbank. Kan de Minister aangeven, naast de effecten die dit heeft voor het onderzoek,
of de coronacrisis ook gevolgen heeft voor de daadwerkelijke toekomstopties, zo vragen
de leden van de CDA-fractie. Zo ja, zijn er gevolgen die in ieder geval te verwachten
zijn en is de Minister bereid deze te delen met de Kamer?
De leden van de D66-fractie achten het verstandig dat goed gekeken wordt naar de toekomstopties
van de Volksbank en hoe het maatschappelijk karakter geborgd wordt. Gezien de omstandigheden
en de aandacht die dit vergt van de Volksbank, toezichthouders en het ministerie hebben
deze leden ook begrip voor enige vertraging. Graag ontvangen deze leden wel een tijdlijn
over wat er wanneer is gebeurd in het kader van het onderzoek naar de toekomstopties
van de Volksbank, sinds het algemeen overleg over de toekomst van de Volksbank3. Wanneer is gesproken met de Volksbank over het «borgen van het maatschappelijke
karakter» en welke opdracht is er aan hen meegegeven in het kader van de verkenning?
Ook vernemen deze leden graag wanneer de verkenning naar verwachting wel wordt opgeleverd
nu de Minister in de brief spreekt over «zo spoedig mogelijk».
6. Ontwikkelingen kansspelen
De leden van de VVD-fractie hebben in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen 2019 (bijlage
bij Kamerstuk 28 165, nr. 326) gelezen dat de Nederlandse Loterij en Holland Casino door het kabinet worden gezien
als een «niet-permanente deelneming». De leden vragen naar een toelichting. Wat houdt
«niet permanent» in en wanneer komt er meer duidelijkheid over het proces tot een
privatiseringstraject?
De leden van de VVD-fractie lezen over doelstellingen van het kansspelbeleid en de
betrokken staatsdeelnemingen Holland Casino en de Nederlandse Loterij. De leden ondersteunen
deze doelstellingen en vragen zich af op welke manier de doelstellingen ook bij andere
aanbieders van kansspelen onder de aandacht worden gebracht. Op welke wijze wordt
erop toegezien dat ook deze aanbieders zich committeren aan de doelstellingen van
veilig en verantwoord kansspel en daarmee de regels rond het kansspelbeleid? Op welke
manier wordt een gelijk speelveld gewaarborgd voor de staatsdeelnemingen Holland Casino
en de Nederlandse Loterij en andere aanbieders van kansspelen? Zijn er producten waarbij
het toezicht op promotie door beide staatsdeelnemingen zwaarder is dan bij andere
kansspelaanbieders? Zo ja, welke, waarom en hoe ziet het toezichtsproces eruit? Zo
nee, waarom niet? De leden vragen naar het behoud van het bestaand onderscheid tussen
de marktsegmenten «prijzenloterijen» en «goededoelenloterijen». Is het kabinet voornemens
dit bestaande onderscheid ook in de toekomst te waarborgen? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, waarom wel?
De leden van de SP-fractie kunnen zich vinden in de kern van het kansspelbeleid, te
weten het reguleren van kansspelen met bijzondere aandacht voor het tegengaan van
kansspelverslaving, het beschermen van consumenten en het tegengaan van criminaliteit
en fraude. Zij zien in dat licht echter geen ruimte voor reclamecampagnes die het
deelnemen aan kansspelen aanmoedigen. Zij vragen de Staatssecretaris waarom hij kansspeldeelname
tracht te vergroten of waarom toegelaten wordt dat middels reclamecampagnes dit wordt
vergroot. Welke rol speelt het maken van winst in het kansspelbeleid? De leden vragen
ook wat het betekent om het thema veilig en verantwoord aanbieden «nog nadrukkelijker
en meer expliciet onder de aandacht te brengen»? Welke resultaten heeft zulk een aanpak
in het verleden gehad? Waarom wordt er niet meer ingezet op duidelijk beleid en regels?
Overig
De leden van de PVV-fractie vragen verder waarom TenneT wettelijk verplicht is het
project Twistetal-Vieselbach te realiseren. Welke kosten brengt dit project met zich
mee? Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten waarom TenneT ook verplicht is
om het project Ostbayernring te realiseren en vragen naar de kosten hiervan.
De leden van de SP-fractie vragen naar het nut van de «strategische grondaankoop»
door Schiphol. Wat is die «grote strategische waarde»? Waarom zou Schiphol verder
moeten uitbreiden wanneer dit op gespannen voet staat met de klimaatdoelen? Hoeveel
uitbreidingen en grondaankopen heeft Schiphol uitgevoerd in de afgelopen 30 jaar?
Hoeveel van zulke uitbreidingen liggen er nog in het verschiet? Waarom is het nodig
voor de ontwikkeling van commercie dat Schiphol land opkoopt? Welke commerciële activiteiten
betreft dit? Waarom zou dit niet in samenspraak met de gemeenten kunnen? Voorts vragen
de leden welke bedreigingen er zijn voor «de bereikbaarheid» van Schiphol die de aankoop
van meer grond vereisen. Ook horen zij graag wat deze grond überhaupt waard is en
hoe dit is berekend. Van wie wordt deze grond gekocht? Is er onderzoek gedaan naar
bodemvervuiling in het aan te kopen gebied? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit
gedaan worden? Zo ja, wat kwam hier uit? Welke plannen zijn er om bodemvervuiling
hier aan te pakken en wat zullen hiervan de kosten worden?
II Reactie van de Minister en Staatssecretaris
Inleiding
Onlangs heb ik uw Kamer in het kader van de nieuwe jaarcyclus monitoring geïnformeerd
over mijn plannen met staatsdeelnemingen voor 20204. De leden van de VDD-fractie, de PVV-fractie, de CDA-fractie, de D66-fractie, de
GroenLinks-fractie en de SP-fractie hebben naar aanleiding van deze brief een aantal
vragen gesteld. Eerst ga ik in op de effecten van de COVID-19-crisis op de staatsdeelnemingen.
Vervolgens komen achtereenvolgens aan bod de informatievoorziening over investeringen,
de beleidsdoorlichting Deelnemingenbeleid, het MVO-beleid staatsdeelnemingen en het
onderzoek naar de toekomstopties van de Volksbank. Daarna ga ik over tot de beantwoording
van de vragen over TenneT en Schiphol. Tot slot zal de Staatssecretaris van Financiën
(Fiscaliteit en Belastingdienst) u informeren over de kansspelen.
Effecten COVID-19
De leden van de PVV-fractie, de CDA-fractie en de SP-fractie vragen naar een overzicht
van de financiële gevolgen van de COVID-19-crisis per staatsdeelneming. De leden van
de CDA-fractie vragen daarnaast bij welke staatsdeelnemingen reorganisaties gepland
zijn, of ik nog meer steunoperaties verwacht bij staatsdeelnemingen en naar het gebruik
van de NOW-regeling door Holland Casino en Schiphol. De leden van de SP-fractie vragen
naar de arbeidsomstandigheden van de medewerkers van de deelnemingen.
De maatregelen die zijn genomen om het COVID-19 virus in te dammen, hebben een enorme
impact op veel bedrijven, ook op de staatsdeelnemingen. Naast financiële gevolgen
betreft dit ook gevolgen voor de manier van werken. Ik hecht er veel waarde aan dat
de medewerkers van staatsdeelnemingen, ook in deze tijd, veilig hun werk kunnen doen.
Het is de verantwoordelijkheid van de onderneming om zorg te dragen voor veilige arbeidsomstandigheden
van haar medewerkers en om gepaste maatregelen te nemen om de gevolgen van de COVID-19-crisis
het hoofd te bieden.
Ik vind het belangrijk dat staatsdeelnemingen zowel nu als in de toekomst het publieke
belang op een veilige manier kunnen blijven borgen. Ik heb daarom nauw contact met
de staatsdeelnemingen over de continuïteit van de ondernemingen en de borging van
het publieke belang. Het kabinet heeft een breed noodpakket neergelegd dat ook voor
de staatsdeelnemingen veel kan opvangen. In onderstaande tabel is te zien welke staatsdeelnemingen
van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) gebruik hebben
gemaakt. De gegevens in de tabel betreffen de ontvangen voorschotten in de eerste
aanvraagperiode. Aangezien we ons nog midden in de COVID-19 crisis bevinden betreft
dit uiteraard een tussenstand van het gebruik van generieke maatregelen door de staatsdeelnemingen.
Staatsdeelneming
Ontvangen voorschot NOW 1.0
Holland Casino
€ 31.885.515
KLM
€ 344.848.212
NS
€ 92.768.1601
Schiphol
€ 30.705.366
Thales
€ 5.456.574
X Noot
1
De voorwaarden van de Beschikbaarheidsvergoeding OV ziet erop toe dat niet gebruik
mag worden gemaakt van de NOW 1.0 regeling. Ontvangen gelden zullen dan ook (deels)
worden gestorneerd.
In sommige gevallen zal volledig banenbehoud niet mogelijk zijn omwille van de continuïteit
en de levensvatbaarheid van de onderneming en zullen reorganisaties onvermijdelijk
zijn om de onderneming voor te bereiden op de toekomst. Staatsdeelnemingen publiceren
zelf over de (financiële) gevolgen van de COVID-19-crisis voor de betreffende onderneming
en de genomen maatregelen. Veel staatsdeelnemingen deden dat via de publicatie van
de halfjaarcijfers.
Eventuele steunoperaties aan individuele bedrijven zijn een laatste redmiddel. In
mijn brief van 26 juni 2020 heb ik u geïnformeerd over de steun aan KLM5. Daarnaast ben ik in gesprek met NS over mogelijke steunmaatregelen voor de periode
2021 en verder, en met FMO over de gevolgen van COVID-19 voor de kapitaalpositie.
In beide gevallen maak ik gebruik van het afwegingskader bij steunverzoeken individuele
bedrijven6 en onderzoek ik of individuele steun noodzakelijk is om het publieke belang te borgen.
Indien wordt overgaan tot individuele steun aan een staatsdeelneming zal ik uw Kamer
daarover vroegtijdig informeren. Daarbij zal ik ook ingaan op de financiële gevolgen
van de COVID-19-crisis op de betreffende deelneming.
De leden van de SP-fractie en de CDA-fractie stellen vragen over de impact van de
COVID-19-crisis op NS.
De leden van de SP-fractie vragen of ik in gesprek ben met NS over een steunpakket.
Ook vragen zij of ik bij een steunpakket als eis stel dat gedwongen ontslagen niet
mogelijk zijn en of ik uitsluit dat ik NS reductie van kosten opleg. De COVID-19-crisis
heeft grote financiële consequenties voor NS, zowel op korte als op lange termijn.
Ik vind het belangrijk dat het kabinet doet wat nodig is om de continuïteit van NS
te borgen, zodat NS haar belangrijke publieke taak kan blijven vervullen. In 2020
wordt die continuïteit geborgd met de beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar
vervoer7, waar NS gebruik van maakt. De beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer
wordt verlengd tot 1 juli 2021, met perspectief op aanvullende verlenging tot 31 december
2021.8 Het klopt dat ik op dit moment in gesprek ben met NS over mogelijke steunmaatregelen
voor de periode 2021 en verder. Daarvoor maak ik gebruik van het afwegingskader bij
steunverzoeken individuele bedrijven9. In dat afwegingskader staat dat steun aan individuele bedrijven een laatste redmiddel
is: de voorkeur gaat doorgaans uit naar generieke steunmaatregelen. In het afwegingskader
staat ook dat als de overheid besluit steun te verlenen aan een individueel bedrijf,
hier voorwaarden aan gesteld kunnen worden. Bij overheidssteun zal wederkerigheid
worden verwacht van het bedrijf dat gesteund wordt. Dat geldt ook voor NS.
Besluitvorming over de noodzaak, de vorm en omvang van eventuele individuele steun
voor NS kost tijd, omdat ik dit besluit zorgvuldig en op het juiste moment wil nemen.
Ik wil niet bij voorbaat eisen stellen aan die steun, zolang er nog geen duidelijkheid
is over het steunpakket. Zodra meer duidelijk is over eventuele individuele steun
aan NS, zal ik uw Kamer daarover informeren.
De leden van de CDA-fractie en SP-fractie stellen vragen over de bezuinigingsplannen
van NS en hoe ik die plannen beoordeel. NS verwacht € 4,7 mld. minder omzet in de
periode tot 2025, door het veranderende reisgedrag van mensen en de verwachte economische
krimp. NS verwacht niet dat het aantal reizigers snel op het oude niveau terugkomt.
Bijvoorbeeld omdat meer mensen thuis blijven werken of vaker de fiets pakken. Ook
een krimpende economie heeft effect op het gebruik van de trein. Het is de verantwoordelijkheid
van NS om de organisatie hier op voor te bereiden. NS gaat haar organisatie aanpassen
aan de lagere reizigersopbrengsten voor de komende jaren en kijkt naar besparingsmogelijkheden
binnen het bedrijf. Ik vind het verstandig dat NS het bedrijf gereed maakt voor de
toekomst. Een toekomst waarin het bedrijf weer financieel gezond wordt en het treinkaartje
betaalbaar blijft. Dat is in het belang van de continuïteit van de onderneming en
daarmee het publiek belang dat NS dient.
De leden van de SP-fractie vragen of de rekening van de crisis betaald moet worden
door de werknemers van NS die tijdens de crisis hebben doorgewerkt. Tijdens de COVID-19-crisis
zijn de treinen van NS blijven rijden om mensen met vitale beroepen te kunnen vervoeren.
Ik ben alle medewerkers van NS die dit mogelijk hebben gemaakt daar zeer erkentelijk
voor. NS overweegt om het bedrijf de komende jaren met ongeveer 2.300 arbeidsplaatsen
te verkleinen en wil dit realiseren door middel van natuurlijk verloop. De komende
jaren gaan namelijk ook ongeveer 2.500 NS-medewerkers met pensioen. Die functies kunnen
niet één op één uitgewisseld worden, maar NS wil een totaalpakket aan afspraken maken
om werkgarantie te realiseren. De leden van de SP-fractie vragen of de vakbonden en
de ondernemingsraad betrokken zijn bij de gesprekken die betrekking hebben op werknemers
van NS. NS heeft mij bevestigd dat dat het geval is.
De leden van de SP-fractie vragen ook of ik vind dat NS zo snel als mogelijk weer
op het oude niveau moet komen qua reizigersaantallen en dat investeringen niet uitgesteld
of geannuleerd zouden moeten worden. Uiteraard hoop ik dat de situatie voor NS zich
snel herstelt, zodat het aantal treinreizigers groeit, NS weer financieel gezond wordt
en haar belangrijke publieke taak kan blijven uitvoeren. De afweging om investeringen
uit te stellen of te annuleren, is een bedrijfsmatige overweging die aan NS is. Waar
het investeringen in nieuwe treinen betreft, kiest NS over het algemeen voor een contractvorm
waarbij de optie bestaat om na de eerste bestelling, op een later moment, extra treinen
te kunnen bestellen als prognoses van de reizigersgroei uitwijzen dat die nodig zijn.
Daarmee creëert NS flexibiliteit om in te kunnen springen op de ontwikkeling van de
vraag.
Investeringen
De leden van de D66-fractie vragen naar de brief die aan de deelnemingen is verstuurd
over het thema buitenlandse investeringen, meer specifiek of hierop is gereageerd
en of er een tendens waarneembaar is in de reacties.
Daarnaast hebben zij vragen gesteld over het overzicht met goedgekeurde investeringsvoorstellen.
Met de deelnemingen wordt op reguliere basis over relevante onderwerpen en ontwikkelingen,
waaronder buitenlandse investeringen, gesproken. Bij deze overleggen is met de relevante
deelnemingen ook de brief waarnaar de leden van de D66-fractie verwijzen aan bod gekomen
en de deelnemingen hebben daarop kunnen reageren. Hieruit blijkt dat de staatsdeelnemingen
over het algemeen goed op de hoogte van de vereisten die de aandeelhouder stelt aan
investeringen in zijn algemeenheid en buitenlandse investeringen in het bijzonder.
In de investeringsvoorstellen die worden voorgelegd zie ik over het algemeen dat deelnemingen
veel aandacht besteden aan deze specifieke aandachtspunten, waaronder eventuele extra
risico’s die voort zouden kunnen vloeien uit buitenlandse investeringen en mitigerende
maatregelen.
De leden van de D66-fractie vragen of ik bereid ben om te vermelden tot wanneer het
overzicht met goedgekeurde investeringsvoorstellen is geactualiseerd. Daarnaast vragen
zij of het mogelijk is om de met de investeringsvoorstellen gemoeide bedragen op te
nemen in het overzicht, zij verwijzen hierbij naar de wijze waarop er in het Jaarverslag
Beheer Staatsdeelnemingen 2018 werd gerapporteerd over de hoogte van (buitenlandse)
investeringen. Voor het overzicht zoals ik dat onlangs aan uw Kamer heb verzonden
geldt dat dit was geactualiseerd tot aan de dagtekening van de brief. Ik zal bij een
volgend overzicht expliciteren tot welke datum het overzicht is geactualiseerd. De
individuele investeringsbedragen worden niet in het overzicht opgenomen, omdat dit
in veel gevallen bedrijfsvertrouwelijke dan wel concurrentiegevoelige informatie betreft.
In die gevallen publiceren staatsdeelnemingen deze gegevens ook niet in hun eigen
jaarverslag. Ik heb een verantwoordelijkheid prudent met deze informatie om te gaan.
Overigens komt het voor dat staatsdeelnemingen in hun eigen verslaggeving ervoor kiezen
geïnvesteerde bedragen wel te vermelden. In die gevallen is er niets dat zich ertegen
verzet om de bedragen ook op te nemen in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen
en ben ik graag bereid deze informatie in de rapportages over goedgekeurde investeringen
op te nemen.
De overwegingen voor het vermelden van de concrete bedragen geldt zowel voor binnenlandse
als voor buitenlandse investeringen. Mede vanwege de belangstelling van uw Kamer voor
de buitenlandse activiteiten van de staatsdeelnemingen, wordt sinds verslagjaar 2017
in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen wel over de totale financiële omvang
van buitenlandse investeringen gerapporteerd. Het betreft hier het totale volume van
de buitenlandse activa als percentage van het balanstotaal, niet de hoogte van individuele
investeringen. Deze informatie biedt inzicht in de financiële omvang van de buitenlandse
activiteiten van de staatsdeelnemingen en kent minder tot geen bezwaren vanuit bedrijfsvertrouwelijkheid
of concurrentiegevoeligheid.
Beleidsdoorlichting Deelnemingenbeleid
De leden van de VVD-fractie, D66-fractie en GroenLinks-fractie hebben vragen gesteld
over de beleidsdoorlichting Deelnemingenbeleid.
De leden van de VVD-fractie vragen mij in het bijzonder oog te hebben voor de permanente
staatsdeelnemingen in de beleidsdoorlichting, om te bezien of bij deze deelnemingen
de vennootschappelijke vorm de meest aangewezen vorm is. In de Nota Deelnemingenbeleid
rijksoverheid 201310 is opgenomen dat voor elke staatsdeelneming iedere zeven jaar geëvalueerd moet worden
of het aandeelhouderschap nog van toegevoegde waarde is om het publiek belang te borgen.
In de beleidsdoorlichting wordt ingegaan op de resultaten van deze evaluaties.
De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in de keuze voor de twee onafhankelijke
experts. Deze leden vragen of bedrijfseconomische kennis, in het bijzonder van ondernemingsfinanciering,
voldoende aanwezig is. Voor de selectie van de onafhankelijke experts is een profielschets
opgesteld. In die profielschets is opgenomen welke expertise het Ministerie van Financiën
van belang vindt voor de beleidsdoorlichting Deelnemingenbeleid: kennis en ervaring
van publieke economie, corporate governance, Rijksbeleid en financiële en juridische
kennis. Die kennis en ervaring is ruim voldoende aanwezig bij de twee onafhankelijke
experts.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de ontwikkelingen ten aanzien van de
COVID-19-crisis en ontwikkelingen op het internationale speelveld meegenomen kunnen
worden in de beleidsdoorlichting. De beleidsdoorlichting richt zich op het gevoerde
deelnemingenbeleid in de periode 2013–2019 en de daarvoor relevante ontwikkelingen.
De COVID-19 crisis maakt dus geen deel uit van de beleidsdoorlichting. Wel zal het
kabinet in de kabinetsreactie bij deze beleidsdoorlichting ingaan op recente relevante
ontwikkelingen, waaronder de COVID-19-crisis, en die betrekken bij een eventueel nieuw
Deelnemingenbeleid.
De leden van de VVD-fractie en van de GroenLinks-fractie vragen naar de planning van
de beleidsdoorlichting en de invloed van de COVID-19-crisis op die planning. Het klopt
dat het de verwachting is dat de beleidsdoorlichting en de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting
eind 2020 naar uw Kamer gestuurd worden. De COVID-19-crisis en de gevolgen daarvan
voor enkele staatsdeelnemingen hebben gezorgd voor een toegenomen werkdruk voor de
medewerkers van de afdeling Deelnemingen van het Ministerie van Financiën, die ook
de beleidsdoorlichting uitvoeren. Hoewel het streven nog steeds is de beleidsdoorlichting
en kabinetsreactie eind dit jaar naar te Kamer te sturen, bestaat de kans dat dit
later wordt. Ik zal uw Kamer tijdig informeren als er vertraging lijkt te ontstaan.
MVO-beleid
De leden van de VVD-fractie, de CDA-fractie, de D66-fractie, de GroenLinks-fractie
en de SP-fractie vragen naar de uitwerking van het MVO-beleid.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen voor de staatsdeelnemingen zijn
als er niet wordt voldaan aan de MVO-doelstellingen. Tevens vragen zij in hoeverre
het behalen van deze doelstellingen van belang is voor de continuïteit van het aandeelhouderschap
van de Nederlandse staat. De verantwoordelijkheid voor maatschappelijk verantwoord
ondernemen ligt bij de staatsdeelnemingen zelf. De staatsdeelnemingen kiezen hoe zij
hier invulling aan geven op een manier die past bij het publieke belang dat zij borgen
en de lange termijnstrategie van de onderneming. Veel staatsdeelnemingen hebben al
een MVO-beleid en hebben concrete MVO-doelstellingen geformuleerd. Het doel van het
MVO-beleid voor staatsdeelnemingen is om het gesprek actiever aan te gaan en de prestaties
van de staatsdeelnemingen beter inzichtelijk te maken. Indien de MVO-doelstellingen
(nog) niet worden gehaald, heeft dat geen gevolgen voor het aandeelhouderschap van
de Nederlandse staat. Wel zal de staatsdeelneming hier kritisch over bevraagd worden
tijdens de reguliere overleggen met de staatsdeelneming. Naar ik hoop niet alleen
door mij als aandeelhouder, maar ook door andere belangrijke stakeholders binnen en
buiten de onderneming.
De leden van de CDA-fractie vragen waar zij de inventarisatie van het MVO-beleid van
de verschillende staatsdeelnemingen kunnen raadplegen. Ook vragen deze leden hoe er
getoetst gaat worden of de verschillende staatsdeelnemingen zich houden aan het uitgestippelde
MVO-beleid.
Momenteel wordt naar aanleiding van het MVO-beleid staatsdeelnemingen de inventarisatie
van de MVO-activiteiten van de staatsdeelnemingen geactualiseerd. De uitkomsten hiervan
zullen voor het eerst worden gepubliceerd in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen
2020. De MVO-activiteiten van staatsdeelnemingen, waaronder de MVO-doelstellingen
die de deelneming heeft geformuleerd en de verhouding van de MVO-activiteiten tot
de strategie, zullen tijdens reguliere gesprekken met de staatsdeelnemingen worden
besproken. Uiteraard zal er ook aandacht zijn voor de wijze waarop de deelnemingen
zelf verslagleggen over MVO. Meer specifiek vragen deze leden naar het terugdringen
van kansspelverslaving in relatie tot het MVO-beleid van Holland Casino. Verantwoord
spelen, eerlijk en betrouwbaar spelaanbod en het garanderen van een veilige speelomgeving
zijn speerpunten van Holland Casino, gebaseerd op de publieke doelstellingen van het
kansspelbeleid. Het Preventiebeleid Kansspelen (PBK) neemt een centrale plaats in
bij het aanbieden van verantwoord spelen. Deze maatschappelijke verantwoordelijkheid
is daarmee geworteld in de bedrijfsvoering van de onderneming en niet enkel het MVO-beleid.
De leden van de D66-fractie vragen of ik sinds 2013 een staatsdeelneming ter verantwoording
heb geroepen omwille van (het gebrek aan) MVO-beleid. Het publieke belang neemt een
centrale plek in bij het aandeelhouderschap van staatsdeelnemingen. De publieke belangen
en de maatschappelijke functie dienen dan ook adequaat verankerd te zijn in de strategie
van de onderneming. In dit kader wordt met deelnemingen in de kansspelsector actiever
het gesprek gevoerd over verantwoord spelaanbod en de bijdrage aan de publieke doelen
van het kansspelbeleid. Daarnaast is uitgebreid met FMO gesproken over de MVO-implicaties
van haar investeringen. In de gesprekken is aandacht geweest voor de criteria waar
investeringen aan moeten voldoen. Tevens is het MVO-beleid van FMO de afgelopen jaren
verder uitgebreid en aangescherpt. In de toekomst biedt het MVO-beleid een basis voor
zowel de staat als de staatsdeelnemingen om de maatschappelijke verantwoordelijkheid
en betrokkenheid van de onderneming actiever aan bod te laten komen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de overeenkomsten en de verschillen
tussen het Noorse en Zweedse MVO-beleid enerzijds en het Nederlandse MVO-beleid voor
staatsdeelnemingen anderzijds. Zij vragen daarbij in te gaan op de wijze waarop Noorwegen
en Zweden MVO-doelen hebben vastgesteld en hoe zij de naleving hiervan monitoren. Er is veel overlap
tussen het Nederlandse MVO-beleid staatsdeelnemingen en het beleid van Noorwegen en
Zweden. Ten eerste verwachten de Noorse en Zweedse overheid dat staatsdeelnemingen
een voorbeeldfunctie behoren te vervullen. Ten tweede hebben zij expliciete thematische
verwachtingen opgenomen in hun jaarverslagen. Ten derde is het thema MVO in zowel
Noorwegen als Zweden minimaal één keer per jaar onderwerp van gesprek met de deelneming.
Ten vierde wordt in het jaarverslag van het Noorse en Zweedse staatsdeelnemingenbeleid
aandacht besteed aan MVO. De bovenstaande vier punten op het gebied van communicatie,
transparantie en verslaglegging zijn overgenomen door de Nederlandse staat in haar
MVO-beleid voor staatsdeelnemingen.
In Noorwegen en Zweden stelt de staat zich met name op als gesprekspartner en stelt
zij geen harde eisen aan het MVO-beleid van de deelnemingen. Er wordt gewerkt op een
«case-by-case» basis, ook voor rapportagestandaarden, alle deelnemingen zijn immers
verschillend. Op dit vlak wijkt het Nederlandse beleid af ten opzichte van Noorwegen
en Zweden. De Nederlandse staat verwacht dat de staatsdeelnemingen zo goed mogelijk
streven te voldoen aan specifieke (rapportage)richtlijnen. Om recht te doen aan het
maatwerk karakter van MVO geldt hierbij wel het «comply or expain»-principe.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het MVO-beleid bij het beoordelen van
investeringsvoorstellen wordt betrokken. De algemene criteria voor een investeringsvoorstel
zijn strategie en publiek belang, rendement, risicoanalyse en implementatie. Bij het
beoordelen van de investeringsvoorstellen wordt gevraagd op welke wijze het investeringsvoorstel
zich verhoudt tot de strategie van de onderneming en de publieke belangen. De onderneming
dient daarbij de maatschappelijke effecten op de belangrijkste stakeholders in kaart
te brengen, waaronder werknemers en milieu. Indien bij een investeringsvoorstel blijkt
dat deze belangen onvoldoende zijn meegewogen, ga ik in overleg met de staatsdeelneming
en kan ik er zelfs toe besluiten om een voorstel af te wijzen. Op het gebied van MVO
heeft deze situatie zich nog niet voorgedaan. Tot slot, merk ik op dat de wijze waarop
ik investeringsvoorstellen beoordeel momenteel wordt geactualiseerd, waarin toetsing
aan het MVO-beleid een meer prominente plek zal innemen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het ambitieniveau van de zes doelstellingen
wordt vastgelegd. Specifiek vragen zij op welke manier ik ga borgen dat de doelstellingen
op effectieve wijze het onderliggende thema beslaan en hoe vervolgens wordt geverifieerd
en geborgd of de ambities van deelnemingen hieraan voldoen. De staatsdeelnemingen
zijn in april 2020 geïnformeerd over het nieuwe MVO-beleid. Ik heb daarbij als ambitieniveau
meegegeven dat staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie in de eigen sector dienen te
vervullen. De invulling van deze ambitie ligt bij de deelneming, onder andere in de
keuze van de drie tot zes concrete MVO-doelstellingen. Uiteraard ga ik het gesprek
aan over de geformuleerde doelstellingen waarbij ik de bestuurders en de commissarissen
van de staatsdeelnemingen kritisch zal bevragen. De doelstellingen moeten ambitieus
en wezenlijk relevant zijn voor de bedrijfsactiviteiten en uitdagingen van de specifieke
deelneming.
De leden van de SP-fractie roepen op het MVO-beleid verder te verdiepen en verbreden
daar dit zal moeten dienen als goed voorbeeld voor de rest van het bedrijfsleven.
Het MVO-beleid is in het tweede kwartaal van 2020 gedeeld met de staatsdeelnemingen
en met uw Kamer. MVO is voortdurend in beweging en ik zal me dan ook doorlopend blijven
afvragen of het MVO-beleid voor staatsdeelnemingen actueel is. Op basis van feedback
van de staatsdeelnemingen en overige stakeholders zal worden bezien of en hoe het
MVO-beleid voor staatsdeelnemingen verder verdiept en verbreed kan worden.
Onderzoek naar de toekomstopties van de Volksbank
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat de Volksbank werkt aan een strategische
heroriëntatie en, zo ja, wat die wijziging behelst. In lijn daarmee vragen de leden
van de VVD-fractie wat deze wijziging betekent voor de verkoopbaarheid de komende
jaren en de toezeggingen die daarover zijn gedaan aan de Europese Commissie. Dezelfde
leden geven daarbij aan dat het hen voorkomt dat de implementatie van een nieuwe strategie
enkele jaren zal vergen en vragen of dit leidt tot uitstel van de verkoopplannen.
In de laatste voortgangsrapportage concludeerde NLFI dat de Volksbank nog niet gereed
is voor een besluit over zijn toekomst. In mijn brief aan uw Kamer van 11 november
201911 heb ik deze conclusie van NLFI onderschreven en aangegeven, in lijn met de bevindingen
van NLFI, dat het belangrijk is dat de Volksbank werkt aan verdere mogelijkheden tot
optimalisering van zijn bedrijfsmodel. In deze Kamerbrief is eveneens aangegeven dat
de Volksbank onderzoek doet naar verdere mogelijkheden om het bedrijfsmodel te optimaliseren.
Bij de bekendmaking van de nieuwe CEO, de heer Gribnau, heeft de Volksbank bevestigd
dat aan het einde van dit jaar de nieuwe strategie voor jaren 2021–2025 zal worden
vastgesteld. NLFI is betrokken bij dit proces. NLFI zal mij adviseren of en, zo ja,
wanneer Volksbank met deze gewijzigde strategie gereed is voor een besluit over zijn
toekomst. Ik zal uw Kamer, net zoals de afgelopen jaren, informeren over deze rapportage
en de bevindingen van NLFI. In de tussentijd verken ik, tezamen met NLFI, de Volksbank
en de DNB/ECB, een aantal toekomstopties voor de Volksbank. Kort gezegd dient de Volksbank
op grond van de huidige afspraken met de Europese Commissie op den duur naar de markt
te worden gebracht. Het bovenstaande proces is in lijn met deze afspraken.
De leden van de PVV-fractie willen weten of bij het verkenningsonderzoek naar de toekomstopties
van de Volksbank, ook de optie van een staatsbank wordt meegenomen. Conform mijn toezegging
in het algemeen overleg van 14 november 2019 (Kamerstuk 33 532, nr. 88) zal op het verzoek van uw Kamer ook de optie van een staatsbank worden verkend in
het onderzoek naar de toekomstopties van de Volksbank.
De leden van de PVV-fractie vragen om een nieuwe schatting te maken van de actuele
waarde van de Volksbank, mede gelet op de omstandigheden die voortvloeien uit de COVID-19-crisis,
en een nieuwe schatting van de actuele waarde van ABN AMRO. De staat heeft 528.800.001
certificaten van aandelen van ABN AMRO. Op 27 oktober bedroeg de slotkoers € 7,242.
De waarde van het belang van de staat in ABN AMRO was op die dag daardoor € 3.829.569.607
(ca. € 3,8 mld.). De Volksbank is niet beursgenoteerd. Op basis van de op 14 augustus
2020 gepubliceerde halfjaarcijfers van de Volksbank is de boekwaarde van het eigen
vermogen van de Volksbank € 3.382 mld. Dit staat niet gelijk aan de actuele waarde
waartegen eventuele geïnteresseerden bereid zouden zijn om aandelen in de bank te
kopen.
De leden van de CDA-fractie vragen of ik kan aangeven of, naast de effecten die COVID-19-crisis
heeft voor het onderzoek, deze crisis ook gevolgen heeft voor de daadwerkelijke toekomstopties
van de Volksbank en of ik bereid ben deze te delen met de Kamer. Zoals het kabinet
uw Kamer eerder heeft geschreven, raakt COVID-19 in eerste instantie vooral de reële
economie. Daarom is het van groot belang dat de financiële sector de reële economie,
waar verantwoord, ondersteunt. De langdurige financiële en economische onzekerheid
zal echter ook zijn weerslag hebben op de financiële sector. Ik heb veelvuldig contact
met DNB en AFM, die mij op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen op de financiële
markten. Daarnaast blijf ik nauw contact houden met de banken en verzekeraars. Ook
de Volksbank merkt de gevolgen van de pandemie. Tijdens de presentatie van de halfjaarcijfers
heeft de Volksbank de impact op de financiële prestaties toegelicht.
De leden van de CDA-fractie vragen specifiek of de COVID-19-crisis ook gevolgen heeft
voor de daadwerkelijke toekomstopties van de Volksbank. In de verkenning die momenteel
wordt uitgevoerd, worden de toekomstopties en de mogelijkheden tot borging van het
maatschappelijk karakter in kaart gebracht, zodat ik hierover met uw Kamer in overleg
kan treden. De omstandigheden die voortvloeien uit de COVID-19-crisis hebben geen
impact op de inhoud van deze verkenning van de toekomstmogelijkheden zelf, maar mogelijk
wel op de voortgang bij het bereiken van de doelstellingen van de Volksbank. In deze
verkenning zal nog geen keuze gemaakt tussen de daadwerkelijke toekomstopties. Dat
kan pas wanneer de Volksbank daar klaar voor is. Op dit moment valt kan dan ook niet
worden vastgesteld of de COVID-19-crisis hier gevolgen voor heeft.
De leden van de D66-fractie vragen naar een tijdlijn over wat er wanneer is gebeurd
in het kader van het onderzoek naar de toekomstopties van de Volksbank, sinds het
algemeen overleg over de toekomst van de Volksbank. De leden van de D66-fractie vragen
in dit kader wanneer er gesproken is met de Volksbank over het «borgen van het maatschappelijke
karakter» en welke opdracht is er aan hen meegegeven in het kader van de verkenning.
De leden van de PVV-fractie en D66-fractie vragen naar wanneer het onderzoek naar
de toekomstopties van de Volksbank wordt afgerond. Sinds het algemeen overleg over
de toekomst van de Volksbank zijn gesprekken gevoerd met de relevante stakeholders,
zoals de Volksbank, NLFI, DNB en de Europese Commissie. Daarnaast is de inventarisatie
van de mogelijkheden gestart waarop het maatschappelijk karakter van de bank geborgd
zou kunnen worden in de governance van de bank. Bij deze inventarisatie is ook een
juridisch adviseur betrokken. Met de genoemde stakeholders worden de uitkomsten van
deze inventarisatie besproken. Aan de Volksbank is geen specifieke opdracht gegeven.
Hoewel het mijn streven is de verkenning zo snel mogelijk af te ronden, verwacht ik
deze niet meer voor het einde van dit jaar met uw Kamer te kunnen delen. Rondom de
bank spelen enkele onvoorziene ontwikkelingen, naast de COVID-19-crisis zijn er ontwikkelingen
in het bestuur van de Volksbank. Uiteraard gaat de strategische heroriëntatie van
de bank voor de periode 2021–2025 gewoon verder en zal NLFI zoals gebruikelijk rapporteren
over de gereedheid van de bank om een besluit te nemen over haar toekomst. Zoals reeds
toegezegd zal ik deze rapportage delen met uw Kamer.
Overig
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de projecten Twistetal-Vieselbach en Ostbayernring
een wettelijke verplichting zijn voor TenneT en wat de kosten zijn voor deze projecten.
Zowel Twistetal-Vieselbach en Ostbayernring zijn projecten die in de Duitse wet zijn
vastgelegd, waardoor TenneT wettelijk verplicht is om deze projecten te realiseren.
De kosten die TenneT maakt voor deze projecten zijn de voorfinanciering voor de investering.
Via de Duitse nettarieven verdient TenneT deze investeringen terug. Het rendement
dat TenneT hierop maakt voldoet aan de eisen die de Nederlandse staat hieraan stelt.
De kosten voor voorfinanciering per project zijn bedrijfsvertrouwelijk en kunnen derhalve
niet gedeeld worden. Ik verwijs u op dit punt dan ook graag naar mijn antwoord op
de vraag gesteld door collega’s van D66 over het al dan niet vermelden van investeringsbedragen
in het jaarverslag.
De leden van de SP-fractie vragen om een toelichting op het nut van de «strategische
grond aankoop» en vragen zich af waarom Schiphol verder zou moeten uitbreiden.
De aankoop heeft betrekking op gronden ten zuiden van Badhoevedorp. Deze gronden,
ongeveer 90 hectare groot, worden verdeeld door de A9. De gronden ten noorden van
de A9 zullen door Schiphol, in een joint venture met VolkerWessels, commercieel worden
ontwikkeld. De gronden ten zuiden van de A9 zijn van strategische waarde voor Schiphol
en zijn daarom volledig in eigendom verkregen door Schiphol. Deze strategische waarde
ligt in de eerste plaats in het zo goed mogelijk kunnen faciliteren van de toekomstige
bereikbaarheid van de luchthaven. Met de aankoop van de gronden worden langdurige
onteigeningsprocedures met derden voorkomen. Verder zijn deze gronden belangrijk voor
een eventuele nieuwe afslag naar Schiphol en het parkeerterrein P3 in de toekomst.
Tot slot kunnen de overgebleven gronden gebruikt worden voor luchtvaart gerelateerde
functies. De aankoop van deze gronden faciliteert dus niet per definitie de uitbreiding
van het vliegverkeer van Schiphol, maar faciliteert een verbetering van de bereikbaarheid
van de luchthaven.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie naar het aantal grondaankopen en uitbreidingen
van Schiphol in de afgelopen 30 jaar en hoeveel van dergelijke uitbreidingen nog in
het verschiet liggen. De belangrijkste aankoop van de afgelopen 30 jaar betreft de
verwerving van gronden voor de aanleg van de Polderbaan. Overige acquisities betroffen
relatief kleine grondaankopen. Op dit moment heeft Schiphol geen plannen voor verdere
uitbreidingen. Op de langere termijn is dit afhankelijk van de ontwikkeling van de
luchtvaartsector, de luchthaven Schiphol als ook het aanbod van eventuele gronden.
De leden van de SP-fractie vragen zich ook af of het nodig is dat Schiphol voor de
ontwikkeling van commercie land opkoopt en welke commerciële activiteiten dit betreft.
Ook vragen zij zich af waarom dit niet in samenspraak met de gemeenten kan. De luchtvaartactiviteiten
van Schiphol zijn gereguleerd waardoor het financiële rendement op deze activiteiten
beperkt of zelfs negatief is. Om Schiphol financieel gezond te houden en competitieve
en betaalbare havengelden in rekening te kunnen brengen bij de luchtvaartmaatschappijen
zijn aanvullende inkomsten noodzakelijk. De inkomsten uit gronduitgiftes en de ontwikkeling
van commercieel vastgoed dragen hier voor een belangrijk deel aan bij. In het onderhavige
geval gaat het om de ontwikkeling van een commercieel vastgoedprogramma, waaronder
kantoren en logistieke bedrijfsruimtes.
VolkerWessels is in eerste instantie door de verkoper benaderd voor de verwerving
van deze gronden. Schiphol is vervolgens door VolkerWessels benaderd om dit gezamenlijk
te doen. Derhalve was Schiphol niet in de positie de aankoop met een andere partij
dan VolkerWessels te doen.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie zich af welke bedreigingen er zijn voor «de
bereikbaarheid» van Schiphol die de aankoop van meer grond vereisen. Uit studietrajecten
naar de bereikbaarheid in het gebied rondom Schiphol (de afgeronde MIRT-verkenning
Multimodale Knoop Schiphol en het MIRT-onderzoek Zuidwest Amsterdam/Schiphol/Hoofddorp)
blijkt dat er sprake is van een opgave in de toekomstige bereikbaarheid van de luchthaven
en omgeving. In het MIRT-onderzoek is gekeken naar oplossingsrichtingen voor de lange
termijn. De grondaankoop kan bijdragen aan het faciliteren van deze oplossingsrichtingen.
Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een nieuwe afslag voor parkeerterrein
P3 of het doortrekken van de Noord-Zuidlijn. Met de aankoop kunnen langdurige onteigeningsprocedures
worden voorkomen.
De leden van de SP-fractie horen ook graag van wie de grond gekocht is, wat deze grond
waard is en hoe dit is berekend. Deze gronden waren hoofdzakelijk in eigendom van
Chipshol Holding B.V., de ontwikkelmaatschappij van de familie Poot. Een klein deel
van de gronden was in eigendom van lokale boeren, die zich lieten vertegenwoordigen
door de heer Poot. De verkopers waren in het najaar van 2019 in een vergevorderd stadium
met een andere koper. Om voor Schiphol onbekende redenen is deze transactie afgeketst,
waarna VolkerWessels door de verkoper is benaderd om deze transactie te overwegen.
De verkoopprijs was hierbij reeds vastgesteld conform de eerder overeengekomen koopprijs
met de afgehaakte koper. In de onderhandeling met de verkoper hebben VolkerWessels
en Schiphol uiteindelijk de koopsom nog weten te verlagen. De potentiële waarde voor
VolkerWessels en Schiphol is bepaald op basis van het geschatte vastgoed-ontwikkelprogramma.
In de koopovereenkomst is opgenomen dat de koopprijs niet bekend gemaakt mag worden.
Strategische grondaankopen in het (recente) verleden waren echter tegen hogere prijzen
per m2.
Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie zich af of er onderzoek is gedaan naar
bodemvervuiling in het aan te kopen gebied. Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit
gedaan worden? Zo ja, wat kwam hier uit? Ze vragen zich af welke plannen er zijn om
bodemvervuiling hier aan te pakken en wat zullen hiervan de kosten. In het kader van
de aankoop is geen bodemonderzoek uitgevoerd, noch waren adequate bodemonderzoeken
ten tijde van het aankoopproces beschikbaar. In de bepaling van de prijs en business
case is verondersteld dat er sprake is van vervuiling vergelijkbaar met de vervuilingen
op de omliggende Schipholterreinen die op dit moment bij Schiphol bekend zijn. Er
is geen reden of er zijn geen feiten bekend bij Schiphol waardoor aangekomen dient
te worden dat de vervuiling van de gekochte gronden groter zou zijn. Voordat gestart
zal worden met de ontwikkeling van de gronden zal bodemonderzoek worden uitgevoerd
en zal, indien en voor zover dat nodig is voor het beoogde gebruik van de grond, de
grond worden gesaneerd.
Ontwikkelingen kansspelen
De leden van de VVD-fractie, en de SP-fractie vragen mij, de Staatssecretaris van
Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst), naar ontwikkelingen bij de kansspeldeelnemingen
Holland Casino en de Nederlandse Loterij.
De leden van de VVD-fractie hebben in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen 201912 gelezen dat de Nederlandse Loterij en Holland Casino door het kabinet worden gezien
als een «niet-permanente deelneming». Deze leden vragen wat «niet permanent» inhoudt
en wanneer er meer duidelijkheid komt over het proces tot een privatiseringstraject.
Het kabinet is van mening dat het aanbieden van kansspelen geen kerntaak van de overheid
is. Daar waar de betrokken publieke belangen dat vereisen, wil het kabinet de aan
kansspelen verbonden risico’s beperken door het stellen van nadere regels en uitoefenen
van toezicht en niet zozeer door het aantal aanbieders te beperken. Holland Casino
en Nederlandse Loterij zijn daarom in de Nota Deelnemingenbeleid 2013 aangemerkt als
niet-permanente deelnemingen.
Voor Nederlandse Loterij geldt dat er op dit moment nog geen besluit is genomen om
Nederlandse Loterij daadwerkelijk te privatiseren. Eerst is het van belang meer duidelijkheid
te hebben over de wijze waarop de Nederlandse loterijmarkt zal worden vormgegeven.
Dit beleidsvormingsproces is gericht op een toekomstbestendig loterijstelsel en het
realiseren van een veilig en verantwoord aanbod van loterijen in Nederland. Dit proces
voer ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming uit. De Minister voor Rechtsbescherming
heeft, als beleidsverantwoordelijke voor het kansspelbeleid, hierbij het voortouw.
In zijn brief van 6 juli 202013 heeft de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven te verwachten uiterlijk in het
eerste kwartaal van 2021 een aantal toekomstscenario’s aan uw Kamer aan te kunnen
bieden. Voordat wordt besloten tot een eventuele privatisering zal altijd eerst het
besliskader, dat is opgesteld door de parlementaire onderzoekscommissie privatisering/verzelfstandig
overheidsdiensten, worden gevolgd.
Wat betreft Holland Casino heeft de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens mij,
in zijn brief van 17 mei 201914 aangegeven het wetsvoorstel waarin de privatisering zou worden geregeld, in te trekken.
Er waren bij enkele fracties in de Eerste Kamer onder andere zorgen over de samenloop
van de privatisering van Holland Casino en de openstelling van de online kansspelmarkt.
In die brief is aangegeven dat het nog steeds de voorkeur heeft om het aanbieden van
landgebonden casinospelen in Nederland door private partijen te laten plaatsvinden
in plaats van door een staatsdeelneming en dat het kabinet opnieuw naar de tekentafel
gaat met het oog op het treffen van voorbereidingen op een mogelijk nieuw privatiseringstraject.
Het ligt voor de hand dat de eerste inzichten over de effecten van de openstelling
van de online kansspelmarkt daarbij worden betrokken.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af op welke manier de doelstellingen van het
kansspelbeleid ook bij andere aanbieders van kansspelen onder de aandacht worden gebracht.
Tevens vragen zij op welke manier een gelijk speelveld kan worden gewaarborgd voor
de staatsdeelnemingen Holland Casino en de Nederlandse Loterij en andere aanbieders
van kansspelen. Daarnaast vragen zij of er producten zijn waarbij het toezicht op
promotie door beide staatsdeelnemingen zwaarder is dan bij andere kansspelaanbieders
en een toelichting daarop.
De kansspelsector is breed en omvat behalve Nederlandse Loterij en Holland Casino,
onder meer ook de speelautomatenhallen en de goededoelenloterijen. Het toezicht op
de kansspelsector is in handen van de Kansspelautoriteit (Ksa). De Ksa houdt toezicht
op het naleven van de regels van het kansspelbeleid door alle vergunde kansspelaanbieders,
dus ook op Holland Casino en Nederlandse Loterij. Voor de staatsdeelnemingen gelden
geen specifieke extra regels. Wel verwacht ik van de beide staatsdeelnemingen dat
zij een voorbeeldfunctie vervullen, zoals ook aangegeven in het MVO-beleid voor staatsdeelnemingen.
De leden van de VVD vragen of het kabinet voornemens is het bestaand onderscheid tussen
de marktsegmenten «prijzenloterijen» en «goededoelenloterijen» te behouden en een
toelichting hierop.
Zoals reeds hierboven aangegeven wordt op dit moment, onder leiding van de Minister
voor Rechtsbescherming, gewerkt aan een beleidsvormingsproces gericht op een toekomstbestendig
loterijstelsel en het behouden van een veilig en verantwoord aanbod van loterijen
in Nederland.
In de Kamerbrief van 5 juli 201915 zijn vier contouren geschetst van een toekomstbestendig loterijstelsel. De vier contouren
beslaan het borgen van het maatschappelijk karakter van loterijen, het maken van een
duidelijk onderscheid tussen risicoarme en risicovolle kansspelen, het bieden van
genoeg keuzeruimte en attractief aanbod voor de consument, en het uitgangspunt dat
als verschillende loterijen tot één economische en beleidsmatige markt behoren, voor
die loterijen ook dezelfde spelregels moeten gelden.
De leden van de SP-fractie kunnen zich vinden in de kern van het kansspelbeleid, te
weten het reguleren van kansspelen met bijzondere aandacht voor het tegengaan van
kansspelverslaving, het beschermen van consumenten en het tegengaan van criminaliteit
en fraude. Zij zien in dat licht echter geen ruimte voor reclamecampagnes die het
deelnemen aan kansspelen aanmoedigen. Deze leden vragen waarom ik kansspeldeelname
tracht te vergroten of waarom toegelaten wordt dat middels reclamecampagnes dit wordt
vergroot. De SP benoemt de doelstellingen van het kansspelbeleid correct. In dit kader
is het doel om de bestaande vraag naar kansspelen te kanaliseren naar verantwoord,
betrouwbaar en legaal aanbod. Uit uitgevoerde onderzoeken – in opdracht van de Minister
voor Rechtsbescherming – komt naar voren dat reclame bijdraagt aan de kanalisatie
naar legaal aanbod. Met wet- en regelgeving wordt beoogd een goede balans te vinden
tussen enerzijds de bescherming van maatschappelijk kwetsbare groepen en het voorkomen
van onmatige deelname en anderzijds de kanalisatiedoelstelling. De Ksa is als toezichthouder
verantwoordelijk voor het toezicht op de kansspelsector en daarmee ook voor het toezicht
op de relevante wet- en regelgeving rondom reclame. Denk hierbij aan artikel 4a van
de Wet op de kansspelen, het Besluit werving reclame en verslavingspreventie kansspelen
en de leidraad reclame van de Ksa.
De leden van de SP-fractie vragen tevens naar beleid rondom het maken van winst. Het
maken van winst is geen is onderdeel van het kansspelbeleid. Meer specifiek voor Holland
Casino en Nederlandse Loterij geldt dat – net als voor andere staatsdeelnemingen –
het maken van winst geen centraal doel is. Wel hecht ik waarde aan gezonde groei en
financiële continuïteit van de staatsdeelnemingen, ook vanwege het belang voor de
continuïteit in de bijdrage aan de borging van de publieke belangen.
De leden van de SP vragen daarnaast wat het betekent om het thema veilig en verantwoord
aanbieden «nog nadrukkelijker en meer expliciet onder de aandacht te brengen». Specifiek
vragen zij welke resultaten een dergelijke aanpak in het verleden heeft gehad en waarom
niet meer wordt ingezet op duidelijk beleid en regels. Veilig en verantwoord aanbieden
wordt in de eerste plaats ingekaderd door beleid en wet- en regelgeving. Daarmee worden
de doelstellingen van het kansspelbeleid gediend. De staatsdeelnemingen zijn uiteraard
gebonden aan wet- en regelgeving en hebben naar mijn mening tevens een voorbeeldfunctie
waar het aankomt op naleving hiervan. Zoals ik in de Kamerbrief Beheer Staatsdeelnemingen
2019 heb aangegeven, vind ik het van belang dat het veilig en verantwoord aanbieden
van kansspelen tevens vanuit de betrokken staatsdeelnemingen zelf moet komen. Ik heb
daarom richting beide staatsdeelnemingen uitgesproken dat ik verwacht dat zij initiatieven
nemen, daarover transparant zijn en een voorbeeldfunctie op dit terrein vervullen.
Ook doe ik een beroep op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het gesprek aangaan
en aandacht vragen voor de maatschappelijke rol en verantwoordelijkheid, komt dus
niet in de plaats van duidelijke wet- en regelgeving en beleid, maar is hierop aanvullend.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier