Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën (Kamerstuk 35570-1)
35 570 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Nr. 50 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 4 december 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën (Kamerstuk 35 570, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 september 2020. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Vraag 1, 4, 182, 183 en 241
Vraag 1
Hoe kan onderbouwd worden dat de baangerelateerde investeringskorting (BIK) een budgettair
belang van 2 miljard euro zou hebben?
Vraag 4
Waarom is nu reeds besloten dat het budget in de toekomst gebruikt zal worden om de
werkgeverskosten te verlagen?
Vraag 182
Hoe stelt u zich er zeker van dat het budget voor de BIK (2 miljard euro) niet wordt
overschreden?
Vraag 183
Kunt u garanderen dat de BIK het bedrag van 2 miljard euro niet overschrijdt?
Vraag 241
Hoe en op welke basis is de belastingaftrek van 2 miljard euro op de loonsom bepaald
dan wel vastgesteld (BIK)?
Antwoord op vraag 1, 4, 182, 183 en 241
Het kabinet heeft 2 miljard als BIK-budget opgenomen voor de jaren 2021 en 2022. Op
basis van dit budget wordt het kortingspercentage afgestemd. Voor de precieze vormgeving
van de BIK verwijzen we naar de nota van wijziging op het Belastingplan 2021 die op
5 oktober naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Vraag 2
Waarom is enkel het gebruik van milieuaftrekposten niet compatibel met het gebruik
van de BIK?
Antwoord op vraag 2
In het in een nota van wijziging op het Belastingplan 2021 opgenomen voorstel inzake
de BIK, zoals dat inmiddels voor advies naar de Raad van State is gestuurd, worden
duurzame investeringen niet uitgesloten van de BIK. Naast de BIK kan dus, als aan
de voorwaarden wordt voldaan, gebruik worden gemaakt van milieuaftrekposten, anders
dan abusievelijk vermeld in de Bijlage bij de Miljoenennota.1 Investeringen die onder de BIK vallen kunnen ook al in 2021 worden verzilverd. Het
kabinet kiest met de BIK voor een generieke regeling om een zo groot mogelijk bereik
te hebben. Daarbij vindt het kabinet het belangrijk dat alle werkgevers kunnen profiteren
van het voordeel. Omdat de EIA, MIA en VAMIL werken via de winstbelasting (inkomstenbelasting
en vennootschapsbelasting), leveren die regelingen op korte termijn alleen voordeel
op voor bedrijven die winst maken. Bij de BIK speelt dit probleem niet omdat het voordeel
bestaat uit een vermindering op de afdracht van loonheffing. Het kabinet vindt het
van belang dat de BIK de prikkels tot verduurzaming niet afzwakt. Investeringen kunnen
daarom zowel voor de EIA of MIA, als de BIK in aanmerking komen. De stimulans om te
investeren in milieuvriendelijke en energiebesparende bedrijfsmiddelen blijft derhalve
bestaan.
Vraag 3
Welke kwantitatieve analyses zijn gemaakt om de doeltreffendheid en doelmatigheid
van de BIK te onderbouwen?
Antwoord op vraag 3
Het kabinet heeft in het ontwerp van de BIK voorwaarden aangebracht om te voorzien
in doeltreffendheid en doelmatigheid. Het kabinet vindt het belangrijk dat de regeling
reële investeringen in bedrijfsmiddelen stimuleert. Voor de precieze vormgeving van
de BIK verwijzen we naar de nota van wijziging op het Belastingplan 2021 die op 5 oktober
naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Vraag 4
Waarom is nu reeds besloten dat het budget in de toekomst gebruikt zal worden om de
werkgeverskosten te verlagen?
Antwoord op vraag 4
Zie antwoord op vraag 1.
Vraag 5
Waarom is ervoor gekozen de BIK niet nog specifieker te relateren aan baanbehoud,
zodat voorkomen wordt dat bijv. de aanschaf van een robot om een deel van de werknemers
te vervangen, in aanmerking komt voor de baangerelateerde investeringskorting?
Antwoord op vraag 5
De BIK moet gezien worden als onderdeel van een breed pakket aan voorstellen dat het
kabinet doetom de gevolgen van de coronacrisis voor de economie te beperken. Zo zijn
er de diverse maatregelen uit het noodpakket (NOW, TOZO, belastinguitstel, enzovoort).
Binnen dit pakket vervult de BIK een andere functie dan de andere coronamaatregelen,
namelijk het stimuleren en in de tijd naar voren halen van private investeringen.
Voor de precieze vormgeving van de BIK verwijzen we naar de nota van wijziging op
het Belastingplan 2021 die op 5 oktober naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Vraag 6
Waarom is er niet voor gekozen om de BIK in te zetten voor specifieke projecten, zoals
het bevorderen van de bouw, zodat gegarandeerd is dat de BIK leidt tot daadwerkelijk
baanbehoud?
Antwoord op vraag 6
Het kabinet wil tijdelijk investeringen van ondernemingen met personeel extra stimuleren
en in de tijd naar voren halen omdat het ziet dat deze door de coronacrisis teruglopen.
Het kabinet kiest hierbij voor een generieke regeling (BIK) en niet voor specifieke
projecten om zo een zo groot mogelijk bereik te hebben. Voor de precieze vormgeving
van de BIK verwijzen we naar de nota van wijziging op het Belastingplan 2021 die op
5 oktober naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Vraag 7, 184 en 185
Vraag 7
Welke lessen heeft het kabinet in haar ontwerp voor de BIK getrokken uit het verleden,
met name de Wet Investeringsregeling (WIR), en welke elementen van de BIK zorgen ervoor
dat de negatieve aspecten van de WIR (misbruik, ondoelmatigheid) niet materialiseren
in de BIK?
Vraag 184
Kunt u een vergelijkend overzicht van de BIK en de WIR verstrekken?
Vraag 185
In hoeverre bent u met de BIK beter in staat oneigenlijk gebruik tegen te gaan, hetgeen
bij de WIR niet is gelukt?
Antwoord vraag 7, 184 en 185
De Wet op de Investeringsrekening (WIR) lijkt op onderdelen op de BIK, maar er zijn
ook belangrijke verschillen. Zo is de BIK een tijdelijk crisisinstrument, en niet
structureel. De budgettaire omvang van de BIK is aanzienlijk, maar veel kleiner dan
die van de WIR (bij de WIR ging het om hogere premiepercentages). De BIK wordt eenvoudiger
in de uitvoering. Bij het ontwerp is ook goed naar aspecten uit het verleden gekeken.
In het voorstel wordt voorzien in een vorm van budgettaire beheersbaarheid. Op die
manier wordt ervoor gezorgd dat de negatieve ervaring van de WIR, waarbij het budgettaire
beslag mede door misbruik c.q. ongewenst gebruik flink opliep, zich bij de BIK niet
herhaalt. Voor de precieze vormgeving van de BIK verwijzen we naar de nota van wijziging
op het Belastingplan 2021 die, zoals is toegezegd, op 5 oktober naar de Tweede Kamer
wordt gestuurd.
Vraag 8
Heeft het kabinet in het ontwerp voor de BIK de kritiek van economische experts meegenomen
dat een algehele investeringsregeling zelden doeltreffend of doelmatig is, en op welke
manier komt dit terug in de rationale voor en onderbouwing van de BIK?
Antwoord op vraag 8
Het kabinet heeft in het ontwerp van de BIK voorwaarden aangebracht om te voorzien
in doeltreffendheid en doelmatigheid. Het kabinet vindt het belangrijk dat de regeling
reële investeringen in bedrijfsmiddelen stimuleert. Voor de precieze vormgeving van
de BIK verwijzen we naar de nota van wijziging op het Belastingplan 2021 die op 5 oktober
naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Vraag 9
Zijn er verschillende scenario's voor de inzet van fiscale maatregelen voor het bevorderen
van baanbehoud onderzocht en op welke manier vergelijken deze scenario's zich met
de BIK op het gebied van doeltreffendheid en doelmatigheid? Kan dit onderbouwd worden?
Antwoord op vraag 9
Het kabinet ziet in de BIK een mogelijkheid tot baanbehoud via het aanwakkeren van
investeringen. Het kabinet vindt het belangrijk dat de regeling reële investeringen
in bedrijfsmiddelen stimuleert. Voor de precieze vormgeving van de BIK verwijzen we
naar de nota van wijziging op het Belastingplan 2021 die op 5 oktober naar de Tweede
Kamer wordt gestuurd.
Vraag 10
Wat is bekend over de mate waarin de BIK ingezet zal worden door het mkb en de mate
waarin de BIK gebruikt zal worden door grotere bedrijven?
Antwoord op vraag 10
Het doel van de BIK is dat deze zowel door het MKB als door grotere bedrijven ingezet
kan worden. Het kabinet wil daarbij juist het MKB ondersteunen. Voor de precieze vormgeving
van de BIK verwijzen we naar de nota van wijziging op het Belastingplan 2021 die op
5 oktober naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Vraag 11, 12, 13
11. Waarom vraagt het kabinet het parlement een reservering van 300 miljoen euro goed
te keuren, terwijl het parlement zelf nog niet weet of het Solvabiliteitsfonds een
probleem oplost?
12. Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen eerst de doeltreffendheid en doelmatigheid
van een mogelijk Solvabiliteitsfonds te onderzoeken, alvorens tot een reservering
van 300 miljoen euro over te gaan?
13. Hoe verhoudt de reservering van 300 miljoen euro voor het Solvabiliteitsfonds
zich met de wettelijke vereisten uit artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016, nu
het kabinet zelf aangeeft dat nog getoetst moet worden of het fonds een probleem oplost?
Vereist een dergelijke reservering juridisch gezien een artikel 3.1-toets?
Antwoord op vragen 11, 12, 13
Het kabinet heeft omwille van de budgettaire systematiek de reservering van 300 miljoen
euro alvast opgenomen op de Aanvullende Post. Om snel te kunnen handelen als dat nodig
is, bijvoorbeeld bij een tweede golf in de COVID-19 crisis, hebben we hier nu al het
geld voor gereserveerd. Dat betekent echter niet dat we nu al besloten hebben om mee
te doen. De private initiatiefnemers zijn momenteel bezig met de uitwerking van het
fonds. Uw Kamer is eerder geïnformeerd dat definitieve besluitvorming over deelname
van de Staat aan het fonds later dit najaar zal plaatsvinden waarbij er nadere uitwerking
ontvangen zal worden. Op basis van die uitwerking wordt getoetst welke probleemanalyse
aan dit fonds ten grondslag ligt en of er voldoende interesse is van institutionele
beleggers. Een eventueel besluit om deel te nemen zal aan uw Kamer via een voorhangprocedure
worden voorgelegd. Tevens wordt artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 toegepast
zodra ik de relevante informatie heb ontvangen.
Vraag 14
Kunt u onderbouwen dat de opstelling van het kabinet als stille investeerder inzake
het Solvabiliteitsfonds ervoor zorgt dat de betrokkenheid van de staat bij het Solvabiliteitsfonds
niet gezien zal worden als ongeoorloofde staatssteun?
Antwoord op vraag 14
Mocht de Staat uiteindelijk deelnemen in het fonds, dan zal zij op gelijke voorwaarden
(ook wel pari passu genoemd) instappen als alle overige deelnemers. Dit betekent dat zij over de eigen
wensen en voorkeuren het gesprek kan aangaan met de andere investeerders, maar niets
kan opleggen of eisen. Ook is het beoogde rendement van het fonds marktconform. Dit
alles leidt ertoe dat het solvabiliteitsfonds niet wordt gezien als ongeoorloofde
staatssteun.
Vraag 15
Welke maatregelen uit de begrotingen hebben specifiek tot doel om de grote vermogensongelijkheid
in Nederland terug te dringen (waarbij de rijkste 1 procent bijna een kwart van het
totale Nederlandse vermogen (exclusief pensioenen) in bezit heeft) en kan onderbouwd
worden wat de doeltreffendheid en de doelmatigheid van deze maatregelen is om de vermogensongelijkheid
terug te dringen?
Antwoord op vraag 15
Het kabinet heeft geen doelstelling op het gebied van vermogensongelijkheid. In plaats
daarvan stuurt het kabinet op inkomensongelijkheid. Allereerst omdat er een meer directe
relatie tussen iemands inkomen en zijn/haar koopkracht is. Daarnaast is vermogen heel
verschillend van aard, waardoor een verandering in vermogensongelijkheid kan worden
veroorzaakt door veel verschillende factoren (zoals ontwikkelingen op de woning- of
kapitaalmarkt) en het vanuit overheidsbeleid niet wenselijk is om op zulke fluctuaties
te reageren.
Het kabinet neemt met deze begroting wel een aantal vermogens gerelateerde maatregelen,
namelijk een aanpassing van de vermogensrendementsheffing en een maatregel in de overdrachtsbelasting.
Zo wordt er in het wetsvoorstel Wet aanpassing box 3 voorgesteld de vermogensrendementsheffing
in box 3 aan te passen om tegemoet te komen aan de kleine vermogens. Dit wordt gedaan
door het heffingvrije vermogen te verhogen. Kleine spaarders worden hierdoor ontzien
en grotere vermogens worden zwaarder belast. Daarnaast krijgen koopstarters meer kans
door differentiatie in de overdrachtsbelasting waarin zij worden vrijgesteld van deze
belasting, terwijl het tarief voor beleggers wordt verhoogd naar acht procent. Op
basis van artikel 3.1 in de Comptabiliteitswet (CW 3.1) bevatten de voorstellen een
toelichting op nagestreefde doelstellingen, doeltreffendheid, doelmatigheid, ingezette
beleidsinstrumenten en financiële gevolgen voor het Rijk en, waar mogelijk, maatschappelijke
sectoren. Deze toelichting staat opgenomen in de betreffende memorie van toelichting.
Vraag 16
Welke maatregelen neemt het kabinet met betrekking tot het gegeven dat directeur-grootaandeelhouders
200 miljard euro meer aan vermogen hebben dan initieel werd gedacht en kan, als er
sprake is van maatregelen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid onderbouwd worden?
Antwoord op vraag 16
In het kader van het traject «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» is onderzoek
gedaan naar de actuele waarde van het aanmerkelijk belang (afgekort: ab) in handen
van NLse aandeelhouders. Voor het jaar 2017 wordt de actuele waarde van het ab-vermogen
nu geschat op 400 miljard euro, ongeveer het dubbele dat tot nog toe uit de statistieken
bleek.
Deze uitkomst heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting en geeft daarmee geen aanleiding
voor maatregelen. Dat de uitkomst geen gevolgen heeft voor de rijksbegroting is omdat
niet het ab-vermogen zelf wordt belast maar het inkomen uit het ab-vermogen in de vorm van dividend of verkoopwinst op de aandelen. Het inkomen
uit ab-vermogen dient aangegeven te worden in de aangifte inkomstenbelasting (box
2) en wordt direct waargenomen.
Vraag 17
Waarom is ervoor gekozen beleggingen door geleend geld in box 3 niet zwaarder te belasten,
in lijn met het op dit punt eerder aangekondigde plan?
Antwoord op vraag 17
Een belangrijk verschil tussen het huidige wetsvoorstel Aanpassing box 3 en het eerder
aangekondigde plan is dat dit wetsvoorstel in werking treedt per 1 januari 2021, waar
het eerder aangekondigde plan pas per 1 januari 2022 in werking zou treden. Voor aanpassingen
op korte termijn (per 1 januari 2021) zijn alleen aanpassingen binnen de kaders van
het huidige stelsel mogelijk. De aftrekbaarheid van schulden in box 3 beperken is
een structuurwijziging die niet per 1 januari 2021 gerealiseerd kan worden.
Vraag 18
In welke mate is de grondslagverschuiving voor het lage tarief in de vennootschapsbelasting
(vpb) (van 200.000 naar 400.000) een maatregel die gericht is op het mkb? En hoe beziet
het kabinet vanuit dat perspectief dat slechts 5% van het mkb meer winst maakt dan
200.000 euro?
Antwoord op vraag 18
Van het belastbare bedrag tussen € 200.000 tot € 400.000 behoort 84% tot het mkb.
De schijfverlenging komt vooral het mkb ten goede. De maatregel betreft vooral het
iets grotere mkb. Daarmee valt 11% van het belastbare bedrag van het mkb in het lage
tarief in plaats van het hoge tarief. 41% van het belastbare bedrag van het mkb valt
onder de € 200.000-grens en profiteert van de tariefsverlaging van 16,5% naar 15%.
Voor de overige 48% van de belastbaar bedrag van het mkb geldt het tarief van 25%.
Vraag 19
Wat is de doelstelling, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de grondslagverschuiving
in de vpb?
Antwoord op vraag 19
Met de verlenging van de eerste schijf wil het kabinet lastenverlichting geven aan
het MKB. Aangezien van het belastbare bedrag tussen € 200.000 en € 400.000 84% tot
het MKB behoort, is de maatregel doeltreffend en doelmatig.
Vraag 20
Kan onderbouwd worden waarom er 680 miljoen euro weggehaald wordt bij de SDE+ voor
andere problemen op de Rijksbegroting en kan onderbouwd worden hoe dit niet ten koste
gaat van de omvang van rijksuitgaven gericht op de verduurzaming van de economie?
Antwoord op vraag 20
In verband met de vele opgaven dit voorjaar is besloten om rijksbreed te zoeken naar
oplossingen. Er bleek ruimte te zijn in de beschikbare middelen voor de SDE(+) en
vanwege deze zeer bijzondere omstandigheden acht het kabinet het gerechtvaardigd deze
ruimte ten gunste te laten komen van het generale beeld. Er is geborgd dat het geheel
van de meerjarig beschikbare middelen voor de SDE en SDE+, inclusief de begrotingsreserve
Duurzame Energie, toereikend is voor het bereiken van de klimaatdoelstellingen.
Vraag 21
Hoe verhoudt de Emission Trading System (ETS)-compensatie van 179 miljoen euro zich
met het uitgangspunt van de ETS, namelijk dat milieuexternaliteiten beprijsd moeten
worden? Kunt u onderbouwen hoe deze compensatie compatibel is met het uitgangspunt
dat de vervuiler betaalt?
Antwoord op vraag 21
Het doel van de subsidie Indirecte emissiekosten ETS is om de elektriciteitsprijs
voor Nederlandse elektriciteitsgrootverbruikers gelijk te stellen aan die van vergelijkbare
bedrijven buiten Europa. Alleen bedrijven die deelnemen aan de convenanten voor energie-efficiëntie
(MJA3 of MEE) komen voor de subsidie in aanmerking. De subsidie beoogt daarmee het
elektriciteitsverbruik van deze bedrijven terug te dringen zonder dat zij een concurrentienadeel
ervaren.
Vraag 22, 23 en 27
Vraag 22
Hoe beziet u de doeltreffendheid van een eenmalige vrijstelling van de overdrachtsbelasting
in de context waarin de vraag naar woningen het aanbod overtreft?
Vraag 23
Heeft u rekening gehouden met het risico dat, zolang de vraag naar woningen het aanbod
overstijgt, de overdrachtsbelasting die mensen tot 35 jaar nu (eenmalig) niet zullen
betalen, zich alsnog zal vertalen in hogere prijzen voor deze groep?
Vraag 27
Kunt u de doelmatigheid van de eenmalige vrijstelling in de overdrachtsbelasting onderbouwen
in de context van het gegeven dat afhankelijk van het extra aantal koopstarters, de
kosten van de vrijstelling per starter kunnen oplopen tot boven de 200.000 euro?
Antwoord op vraag 22, 23, en 27
Ten aanzien van de doeltreffendheid van de startersvrijstelling van de overdrachtsbelasting
merk ik graag het volgende op. In de eerste plaats wordt de positie van starters door
de maatregel verbetert ten opzichte van beleggers. Dat blijkt uit het toenemend aantal
verwachte transacties; 5 duizend starters (bovengrens, geschat door Dialogic) op een
structureel aantal starters van circa 50 duizend. Daarnaast komen er niet alleen meer
starters, starters kunnen ook eerder het door hun gewenste (koop)huis betrekken. Sinds 2018 is de maximale loan-to-value (LTV) 100%, waardoor ongeveer maximaal 6% aan eigen geld door de koper moet worden
ingelegd om de kosten koper te financieren, bovenop de hypotheek. Dit vereiste spaargeld
gaat nu met 2%-punt omlaag, ofwel € 5.000 bij een starterswoning van circa € 250.000.
Starters hoeven zodoende minder lang te sparen. Verder wordt naar verwachting ook
de betaalbaarheid voor starters beter. De lasten worden immers ook verzwaard bij beleggers
die actief zijn op de koopwoningmarkt. Hoewel het per saldo macro huizenprijseffect
moeilijk is in te schatten, verwacht het kabinet dat er betaalbaarheidswinst optreedt
voor starters.
Vraag 24
Hoe beziet u de stelling van de Raad van State dat de eenmalige vrijstelling in de
overdrachtsbelasting haaks staat op de wens om ervoor te zorgen dat starters en doorstromers
minder prikkels hebben om hoge schulden aan te gaan?
Antwoord op vraag 24
Koopstarters moeten ongeveer 6% aan eigen geld inleggen om de kosten koper te financieren,
bovenop de maximale LTV van 100%. Dit vereiste spaargeld gaat nu met 2%-punt omlaag,
ofwel € 5.000 bij een starterswoning van € 250.000. Dit versterkt de liquide positie
van huishoudens zonder dat dit tot extra financiële risico’s leidt. Daarnaast worden
ook de lasten verzwaard bij beleggers die actief zijn op de koopwoningmarkt. Het per
saldo macro huizenprijseffect is moeilijk in te schatten. Gegeven het feit dat er
een per saldo lastenverzwaring is, zou de differentiatie ook prijsbeperkend kunnen
werken. Het kabinet denkt dan ook niet dat de maatregel leidt tot hogere schulden.
Vraag 25
Wat zijn de gevolgen voor de huurmarkt en kopers van 35 jaar en ouder van de eenmalige
vrijstelling in de overdrachtsbelasting, en kan het kabinet onderbouwen op welke manier
zij deze gevolgen heeft meegewogen in het besluit tot deze eenmalige vrijstelling?
Antwoord op vraag 25
Kopers van 35 jaar of ouder, veelal doorstromers, blijven het verlaagde tarief van
2% overdrachtsbelasting betalen. Het nieuwe wetsvoorstel is daarin voor hen geen verslechtering
ten opzichte van de huidige situatie. Ondanks dat zij geen direct financieel voordeel
krijgen bij de aankoop van een woning verbetert het wetsvoorstel waarschijnlijk wel
de concurrentiepositie van deze groep, doordat beleggers zwaarder belast zullen worden.
Daarnaast hebben een deel van deze groep en beleggers de afgelopen jaren kunnen profiteren
van huizenprijsstijgingen. Hun relatieve positie op de woningmarkt is de afgelopen
jaren daardoor verbeterd ten opzichte van koopstarters, die vaak jonger dan 35 jaar
zijn en per definitie geen beschikking hebben over overwaarde in de eigen woning en
veelal ook over minder spaartegoeden beschikken. Met dit wetsvoorstel worden de veranderde
verhoudingen tussen starters, doorstromers en – vooral – beleggers op de woningmarkt
in de ogen van het kabinet weer enigszins rechtgetrokken.
Het voorstel leidt voorts mogelijk tot een kleiner aanbod in de (vrije) huursector.
Dit is een onvermijdelijk neveneffect van een maatregel die de aankoop voor eigen
gebruik door starters wil stimuleren. Een vrijstelling van de overdrachtsbelasting
maakt het kopen van een woning voor starters aantrekkelijker dan huren, waardoor de
verwachting is dat de vraag naar koopwoningen toeneemt en de vraag naar huurwoningen
in het vrije segment daalt. Verder maakt een beperking van de reikwijdte van het verlaagde
tarief het kopen van woningen, om deze vervolgens te verhuren, minder aantrekkelijk.
Ook hierdoor zal naar verwachting het aanbod van huurwoningen minder sterk toenemen.
Vraag 26
Wat is de samenhang tussen de eenmalige vrijstelling overdrachtsbelasting en de schenkingsvrijstelling
eigen woning? Hoe werkt de co-existentie van deze maatregel uit voor verschillende
vermogensgroepen? En op welke manier heeft het kabinet deze co-existentie meegenomen
in zijn besluit om een eenmalige vrijstelling in te stellen?
Antwoord op vraag 26:
Met de eenmalige vrijstelling overdrachtsbelasting beoogt het kabinet de woningmarktpositie
van koopstarters te verbeteren. Bij het voorstel tot invoering van een eenmalige startersvrijstelling
voor de overdrachtsbelasting is het kabinet uitgegaan van de bestaande regelgeving.
De schenkvrijstelling eigen woning in de Successiewet maakt daar onderdeel van uit.
De eenmalige schenkingsvrijstelling voor de eigen woning leidt ertoe dat de ontvanger
van de schenking geen schenkbelasting is verschuldigd over een schenking voor de eigen
woning tot ruim € 100.000. De schenkingsvrijstelling eigen woning is er niet alleen
op gericht om personen die willen toetreden tot de woningmarkt een steuntje in de
rug te geven, maar is ook bedoeld voor personen die al een eigen woning hebben en
de schenking gebruiken voor bijvoorbeeld aflossing van de eigenwoningschuld of voor
renovatie. De vrijstelling overdrachtsbelasting en de schenkingsvrijstelling eigen
woning bereiken dus gedeeltelijk andere doelgroepen. Dit is ook de reden dat de leeftijdsgrenzen
van de twee maatregelen van elkaar verschillen. De startersvrijstelling kan namelijk
worden toegepast door meerderjarige personen die jonger zijn dan 35 jaar, terwijl
de schenkingsvrijstelling kan worden toegepast voor schenkingen aan personen tussen
18 en 40 jaar. Er kan sprake zijn van een overlapping, indien een koopstarter zowel
gebruik kan maken van de eenmalige vrijstelling overdrachtsbelasting en een schenking
voor de eigen woning ontvangt en gebruik kan maken van de eenmalige schenkingsvrijstelling
eigen woning.
Er is geen data beschikbaar over hoe de co-existentie van deze maatregelen uitwerkt
voor verschillende vermogensgroepen. Bij het voorstel tot invoering van een eenmalige
vrijstelling overdrachtsbelasting is het kabinet uitgegaan van de bestaande regelgeving.
Vraag 27
Kunt u de doelmatigheid van de eenmalige vrijstelling in de overdrachtsbelasting onderbouwen
in de context van het gegeven dat afhankelijk van het extra aantal koopstarters, de
kosten van de vrijstelling per starter kunnen oplopen tot boven de 200.000 euro?
Antwoord op vraag 27
Zie antwoord op vraag 22.
Vraag 28
Kan een overzicht gegeven worden (incl. bedragen) welke incidentele suppletoire begrotingen
(ISB’s) al zijn verwerkt in de stand Miljoenennota en ontwerpbegrotingen, en welke
daarvan zijn reeds goedgekeurd door beide Kamers?
Antwoord op vraag 28
Alle ISB’s die voor verzending van de Miljoenennota zijn verstuurd aan uw Kamer zijn
verwerkt in de stand Miljoenennota en de ontwerpbegrotingen. De ontwerpbegroting en
de Miljoenennota hebben betrekking op 2021. Voor de autorisatie van de uitgaven in
2020 zijn incidentele suppletoire begrotingen opgesteld. Hieronder vindt u een overzicht
van de incidentele suppletoire begrotingen en de parlementaire behandeling. In totaal
gaat het om ca. 33 mld. Zie www.rijksfinancien.nl/overheidsfinancien-coronatijd voor de bedragen per maatregel en verdere informatie.
Nr.
ISB
Onderwerp
Vastgesteld
1
1e ISB EZK
Noodpakket
Ja
2
1e ISB FIN
Noodpakket
Ja
3
1e ISB LNV
Noodpakket
Ja
4
1e ISB SZW
Noodpakket
Ja
5
ISB BZ
Consulaire dienstverlening
Ja
6
2e ISB SZW
Noodpakket
Ja
7
2e ISB FIN
Herverzekering leverancierskredieten
Ja
8
2e ISB EZK
Noodpakket
Ja
9
1e ISB OCW
Ondersteuning culturele en creatieve sector
Ja
10
2e ISB LNV
Noodpakket
Ja
11
1e ISB BZK
Liquiditeitssteun AUA, CUR en SXM
Ja
12
3e ISB EZK
Noodpakket en overbruggingsfaciliteit IHC
Ja
13
3e ISB LNV
Noodpakket en stikstof
Ja
14
1e ISB IenW
Caribisch Nederland
Ja
15
2e ISB BZK
Liquiditeitssteun AUA & SXM
Ja
16
2e ISB OCW
Compensatie studenten en ondersteuningsmaatregelen onderwijs
Ja
17
3e ISB FIN
Noodpakket 2.0 en SURE
Ja
18
3e ISB SZW
Noodpakket 2.0
Ja
19
4e ISB EZK
Noodpakket 2.0
Nee
20
3e ISB BZK
Liquiditeitssteun AUA, CUR en SXM
Ja
21
4e ISB BZK
Doorbouwen en rouwvervoer
Nee
22
3e ISB OCW
Lokale informatievoorziening
Ja
23
ISB GF
Gemeenten
24
4e ISB FIN
Gemeenten
Ja
25
ISB Infrafonds
Beschikbaarheidsvergoeding OV
Ja
26
2e ISB IenW
Beschikbaarheidsvergoeding OV
Ja
27
5e ISB FIN
COVID-19 crisismaatregelen ophoging IMF-middelen PRGT en EIB- pan-Europees garantiefonds,
bijstelling IMF-middelen)
Ja
28
ISB VWS
Extra uitgaven door coronavirus
Ja
29
4e ISB OCW
Intensivering aanpak tekorten in onderwijs en lerarenopleidingen
Ja
30
6e ISB FIN
KLM steunmaatregelen
Ja
31
NvW ISB VWS
Extra uitgaven door coronavirus i.v.m. beloning
Ja
32
5e ISB OCW
Financiering meerkosten programmering landelijke publieke omroep en begeleidingsgesprekken
jeugdwerkloosheid in verband met COVID-19
Nee
33
4e ISB SZW
Steun- en herstelpakket
Nee
34
2e ISB VWS
Coronamaatregelen
Nee
35
2e ISB GF
Coronamaatregelen
Nee
36
3e ISB BZK
Coronamaatregelen
Nee
37
7e ISB FIN
Steun- en herstelpakket
Nee
38
5e ISB EZK
Steun- en herstelpakket
Nee
39
4e ISB LNV en DGF
Coronamaatregelen
Nee
Vraag 29
Is het kabinet van mening dat het voortduren van de coronacrisis op zich geen gegronde
reden is om uitgaven alvast te doen voordat het parlement via een ISB goedkeuring
heeft gegeven, met het beroep op artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet?
Antwoord op vraag 29
Ja, het voortduren van de coronacrisis is op zich geen gegronde reden om alvast de
bedoelde uitgaven te doen.
Met name in de eerste fase van de crisis was haast geboden bij het treffen van maatregelen,
maar er was ook onduidelijkheid over hoe het parlementaire proces praktisch zou verlopen,
aangezien de Staten-Generaal door de coronamaatregelen niet fysiek konden vergaderen.
De incidentele begrotingen waren erop gericht het parlement zo adequaat mogelijk te
informeren over de maatregelen en de budgettaire gevolgen daarvan. Daarna is een periode
aangebroken waarin het weer mogelijk was om het gebruikelijke parlementaire proces
te doorlopen. In die gevallen is dan ook geen beroep gedaan op artikel 2.27 van de
CW, zoals bijvoorbeeld bij de zesde incidentele begroting van het Ministerie van Financiën
ten behoeve van de steunmaatregelen KLM. Gelet op de voortdurende crisis kan het ook
in de toekomst nodig zijn dat uitgaven voor bijv. test- en/of IC-capaciteit vooruitlopend
op parlementaire behandeling moeten worden gedaan. Het kabinet zal hier uiterst terughoudend
mee zijn.
Vraag 30
Is overwogen, nu de steunpakketten gedurende een langere periode worden toegepast
(zoals aangekondigd bij de presentatie van steunpakket 3.0), ministeriële regelingen
om te zetten in een wet in formele zin, zodat het parlement ten volle gebruik kan
maken van het recht van amendement?
Antwoord op vraag 30
Nee, het spoedeisende karakter van de te nemen maatregelen liet een langdurig wetstraject
niet toe. Waar het de budgettaire consequenties betreft is het gebruik van het recht
van amendement niet in het geding; begrotingen en suppletoire begrotingen zijn immers
wetten in formele zin.
Vraag 31 en 36
Vraag 31
Kan een systematisch cijfermatig overzicht gegeven worden van de (aangekondigde) maatregelen
binnen het Noodpakket Banen en Economie en het Steun- en Herstelpakket?
Vraag 36
Kunt u een cijfermatig overzicht geven van de manier waarop de maatregelen uit het
Steun- en Herstelpakket hun beslag hebben gekregen in ISB's 2020 dan wel de ontwerpbegrotingen
voor 2021?
Antwoord vraag 31 en 36
Een overzicht van alle maatregelen en het geraamde budgettaire beslag is opgenomen
in de Bijlagen van de Miljoenennota 2021 in paragraaf 1.3 Coronagerelateerde uitgavenmaatregelen
en in de corona-monitor op rijksfinancien.nl.
Alle maatregelen met een budgettair beslag in 2020 zijn verwerkt bij Voorjaarsnota
of in ISB’s. Maatregelen die enkel een budgettair beslag hebben in 2021 en/of latere
jaren zijn verwerkt in de ontwerpbegrotingen voor 2021. Voor middelen die nu gereserveerd
zijn op de Aanvullende post geldt dat deze worden verwerkt in de begrotingen zodra
deze nader zijn uitgewerkt. Als dit middelen betreft voor 2020 zullen deze worden
verwerkt bij Najaarsnota. Middelen voor 2021 en later worden bij Voorjaarsnota budgettair
verwerkt.
Vraag 32
Op grond van welk criterium worden sommige investeringen tot het steunpakket gerekend
(bijvoorbeeld de investeringen door het naar voren halen van investeringen op het
terrein van bouw en leefomgeving, uit steunpakket 3.0) en andere, in de Miljoenennota
aangekondigde investeringen, zoals de BIK niet?
Antwoord vraag 32
De maatregelen opgenomen in het steunpakket zijn getroffen maatregelen in reactie
op de corona crisis waarvoor de kaders worden gecorrigeerd. De BIK wordt binnen het
inkomstenkader gedekt.
Vraag 33 en 35
Vraag 33
Wat is de omvang van deze extra investeringen in verhouding tot de reguliere investeringen
in de begroting 2021?
Vraag 35
Kunt u een overzicht verstrekken van het totale bedrag aan extra investeringen dat
het kabinet in 2021 mogelijk maakt?
Antwoord op vraag 33 en 35
De extra investeringen die het kabinet heeft aangekondigd in de Miljoenennota bestaan
uit twee delen: het versnellen van bestaande investeringen op het terrein van BZK
en IenW (in totaal wordt ca. 1,5 mld naar voren gehaald, waarvan 279 mln in 2021),
en de investeringen in het kader van het nieuw opgerichte Nationaal Groeifonds (1
mld in 2021, cumulatief 20 mld).
Er is geen overzicht van het totaal aan reguliere investeringen in alle begrotingen.
In de begroting voor 2021 is voor 19,6 miljard euro aan investeringen opgenomen in
infrastructuur en defensiematerieel. Uitgedrukt als percentage van deze uitgaven leiden
de extra investeringen tot 6,5 procent hogere investeringen in 2021.
Vraag 34
Hoe verklaart u de totale verschillen in coronamaatregelen in de Macro Economische
Verkenningen en de Miljoenennota?
Antwoord op vraag 34
Het totaal aan corona-maatregelen in de Miljoenennota is gebaseerd op de ramingen
die gemaakt zijn door de departementen. Het CPB maakt haar eigen ramingen voor de
uitgaven aan coronamaatregelen. De ramingen zijn gebaseerd op uitvoeringsinformatie,
inschattingen van het beroep dat op de regelingen wordt gedaan en de fasering van
de economische doorwerking en uitgaven. De verschillen tussen het totaal aan noodmaatregelen
in de Miljoenennota en in de Macro Economische Verkenningen ontstaan door andere inschattingen
van het gebruik en de fasering van sommige regelingen.
Vraag 35
Kunt u een overzicht verstrekken van het totale bedrag aan extra investeringen dat
het kabinet in 2021 mogelijk maakt?
Antwoord op vraag 35
Zie antwoord op vraag 33.
Vraag 36
Kunt u een cijfermatig overzicht geven van de manier waarop de maatregelen uit het
Steun- en Herstelpakket hun beslag hebben gekregen in ISB's 2020 dan wel de ontwerpbegrotingen
voor 2021?
Antwoord op vraag 36
Zie antwoord op vraag 31.
Vraag 37
Kunt u een overzicht geven van de incidentele suppletoire begrotingen, de eerste suppletoire
begrotingen (bij de Voorjaarsnota) en de begrotingswetten voor 2021 waarin crisismaatregelen
zijn aangekondigd?
Antwoord op vraag 37
Zie het antwoord op vraag 28 voor een overzicht van de incidentele suppletoire begrotingen.
Daarnaast is in de diverse beleidsagenda’s van de relevante departementen in de ontwerpbegroting
2021 een overzicht opgenomen van de coronamaatregelen in 2020 en 2021. De belangrijkste
mutaties in de reguliere eerste suppletoire begrotingen hebben betrekking op het Ministerie
van VWS. In de memorie van toelichting behorende bij eerste suppletoire begroting
van het Ministerie van VWS is een tabel opgenomen met daarin de belangrijkste coronagerelateerde
uitgaven- en ontvangstenmutaties. Meer informatie over de coronamaatregelen, inclusief
bedragen, is te vinden op www.rijksfinancien.nl/overheidsfinancien-coronatijd.
Vraag 38
Om welke reden is de liquiditeitssteun voor Aruba, Curaçao en Sint-Maarten voor de
derde tranche en later, alsmede voor het jaar 2021 nog niet begroot? Om welke reden
is de voortzetting van de noodhulp aan deze landen in 2021 niet begroot? (p. 34 Miljoenennota
2021; p. 183 e.v. Bijlagenboek Miljoenennota 2021)
Antwoord vraag 38 Het verlenen van liquiditeitssteun door Nederland, gekoppeld aan voorwaarden, wordt
periodiek bezien en voorafgegaan door een advies van het C(A)ft. Ook het verlenen
van noodhulp wordt periodiek bezien en besloten. Voor beide onderwerpen kan hiermee
worden aangesloten bij de meest actuele stand van zaken in de Landen.
Vraag 39
Hoe hebben de volgende uitgaven en lastenmaatregelen zich als percentage van het bbp
ontwikkeld met 2017 als basisjaar: onderwijsuitgaven, zorguitgaven, sociale zekerheid,
vermogensbelasting, vpb?
Antwoord op vraag 39
Onderstaande figuur geeft de ontwikkeling van de gevraagde posten weer sinds 2017
als percentage van het bbp.
Vraag 40
Hoe hoog zijn de totale uitgaven aan personeel in de publieke sector in 2020 en 2021?
Antwoord op vraag 40
De totale uitgaven aan personeel in de publieke sector bedraagt circa 122 mld. in
2020. Dit betreft de loonkosten voor o.a. rijksambtenaren, politie, defensie, onderwijs,
zorg, en decentrale overheden.
De loonkosten in 2021 zijn op basis van de laatste CPB-ramingen, begroot op circa
125 mld. Onderdeel van de stijging ten opzichte van 2020 is o.a. de ontwikkeling van
de lonen en de sociale werkgeverslasten.
Vraag 41
Op welke wijze bent u in de Miljoenennota tegemoetgekomen aan de motie van het lid
Van Raan (Kamerstuk 35 470, nr. 9) waarin gevraagd wordt om de ontwikkeling van de brede welvaart op te nemen in de
Miljoenennota, wat zou helpen bij de ontkokering van beleidsterreinen? Welke vervolgstappen
bent u voornemens te zetten? Wordt daarbij ook de focus «elders» meegenomen?
Antwoord op vraag 41
In de motie Van Raan is het kabinet gevraagd om een bespiegeling te geven over de
ontwikkelingen op het gebied van brede welvaart in de Miljoenennota. Er is hier zowel
in de lopende tekst als in een apart kader aandacht aan besteed.
De Raad van State heeft in zijn advies over de Miljoenennota opgeroepen om ook een
meer cijfermatige onderbouwing te geven van brede welvaart. Het kabinet snapt de wens
om een cijfermatige onderbouwing te hebben van de ontwikkelingen op het gebied van
brede welvaart. De Monitor Brede Welvaart & de Sustainable Development Goals 2020 van het CBS geeft een cijfermatige onderbouwing2. In reactie op het advies van de Raad van State is aangegeven dat de planbureaus
op het moment nog niet in staat zijn om met een cijfermatige onderbouwing te komen
van de effecten van beleid op brede welvaart. De planbureaus komen aan het einde van
het jaar met een plan van aanpak met betrekking tot de mogelijke integratie van brede
welvaart in de begrotings- en verantwoordingssystematiek. Naar aanleiding hiervan
kan worden bezien welke nieuwe stappen genomen kunnen worden.
Vraag 42
Hoe hebben de gemiddelde zorguitgaven zich per volwassene per jaar ontwikkeld sinds
2017 tot en met 2021?
Antwoord op vraag 42
In onderstaande tabel staat de ontwikkeling van de totale zorglasten per volwassene,
zoals ook opgenomen in figuur 10 op pagina 210 in de Ontwerpbegroting 2021 van VWS voor de jaren 2020 en 2021. Dit betreft de optelling van de nominale premie,
de inkomensafhankelijke bijdrage, de Wlz-premie en de belasting waaruit via de begroting
gefinancierde uitgaven zijn gedekt.
Zorglasten in euro per volwassene per jaar
2017
2018
2019
2020
2021
Zorglasten per volwassene per jaar
€ 5.022
€ 5.151
€ 5.438
€ 5.630
€ 5.939
Vraag 43
Wordt het plan van aanpak van de Planbureaus over de relaties tussen verschillende
aspecten van welvaart dat eind dit jaar verschijnt ook naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk
34 298, nr. 31)?
Antwoord op vraag 43
Ja.
Vraag 44
Hoe hebben de gemiddelde huuruitgaven zich per volwassene per jaar ontwikkeld sinds
2017 tot en met 2021?
Antwoord vraag 44
De resultaten van WoON 2018 laten de huuruitgaven per huishouden zien, niet per volwassene.
De netto huuruitgaven (huur minus huurtoeslag) bedroegen gemiddeld € 485 in 2015 en
in 2018 € 510. In dezelfde periode is ook het gemiddelde inkomen gestegen, waardoor
de huurquotes licht zijn gedaald, zie onderstaande tabel.
Vraag 45, 140 en 142
Vraag 45
Hoe ziet tabel 4 van de startnota met het inkomstenkader van 2018–2021 er nu uit?
Vraag 140
Kunt u een overzicht verstrekken van de totale lastenontwikkeling voor bedrijven en
burgers?
Vraag 142
Kunt u een actualisatie geven van de bovenste tabel op p. 5–6 van Kamerstuk 35 300, nr. 46 zoals op 27 september naar de Kamer verstuurd? (Het betreft een overzicht van de
beleidsmatige lastenontwikkeling gedurende deze kabinetsperiode, uitgesplitst naar
burgers en bedrijven, en onderverdeeld naar het basispad, zorgpremies en compensatie,
het regeerakkoord, veranderingen daarna en het totaal aan kabinetsbeleid.)
Antwoord vraag 45, 140 142
Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van de beleidsmatige lasten deze kabinetsperiode,
uitgesplitst naar het basispad, zorgpremies RA + compensatie, Regeerakkoord en de
ontwikkeling van de lasten tussen regeerakkoord en Miljoenennota 2021.
Het basispad (1) en de zorgpremies plus compensatie bij Regeerakkoord (2) leidde tot
een lastenstijging van € 10,5 mld deze kabinetsperiode (1+2). Het regeerakkoord (3)
leidde tot een lastenverlichting van € 7 mld deze kabinetsperiode, waarvan € 5,9 mld
bij burgers en 1,1 mld bij bedrijven.
Na het regeerakkoord leidde additioneel beleid tot € 3,1 mld lagere lasten (4), waarvan
€ 6,2 miljard lastenverlichting bij burgers en een lastenverzwaring van € 3,2 mld
bij bedrijven.
Per saldo nemen de totale beleidsmatige lasten deze kabinetsperiode met € 0,3 mld
toe (1 t/m 4). Onderliggend is er sprake van een lastenverlichting van € 4,8 mld bij
burgers en een lastenverzwaring van € 5,1 mld bij bedrijven. De definitie van de beleidsmatige
lastenontwikkeling zoals in onderstaande tabel gepresenteerd wijkt af van de definitie
inkomstenkader in Startnota. Het kabinet heeft samen met het CPB namelijk een nieuwe,
gezamenlijke definitie van de beleidsmatige lasten ontwikkeld. Zie voor een verdere
toelichting het gezamenlijk met het CPB geschreven achtergronddocument.3
De ontwikkeling van beleidsmatige lasten omvat alle relevante beleidsmatige fiscale
aanpassingen op het niveau van de rijksoverheid. Lokale beleidsmatige lasten worden
hierin niet meegenomen. Indien relevant publiceert het CPB een aparte ontwikkeling
van de lokale beleidsmatige lastenontwikkeling.
De onderverdeling tussen burgers, bedrijven en buitenland is grofmazig en onzeker,
omdat de betalende groep niet altijd evident is. Bovendien drukken belastingen ex
post op natuurlijke personen en niet op bedrijven. De verdeling tussen burgers en
bedrijven en buitenland zoals gepresenteerd in de blo moet dan ook worden gezien als
een grove inschatting waar de lasten in eerste instantie neerslaan, niet als een exacte
uitsplitsing van de uiteindelijke lastenverdeling.
Beleidsmatige lastenontwikkeling (in €mld, mutaties, – is lastenverlichting)
2018
2019
2020
2021
cum 2018–2021
(1) basispad
2,3
3,9
2,4
1,1
9,7
w.v. burgers
1,6
2,4
1,5
1,3
6,8
w.v. bedrijven
0,7
1,5
0,7
– 0,1
2,8
w.v. buitenland
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
(2) zorgpremies RA + compensatie
0,1
0,2
0,3
0,0
0,7
w.v. burgers
0,1
0,3
0,2
0,0
0,6
w.v. bedrijven
0,0
0,0
0,1
0,1
0,1
w.v. buitenland
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
(3) Regeerakkoord
– 0,2
0,0
– 3,9
– 2,9
– 7,0
w.v. burgers
– 0,4
– 1,7
– 1,7
– 2,1
– 5,9
w.v. bedrijven
0,2
1,7
– 2,3
– 0,8
– 1,1
w.v. buitenland
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
(4) Na RA t/m MN2021
– 0,8
– 0,5
– 3,1
1,3
– 3,1
w.v. burgers
– 0,8
– 0,8
– 4,0
– 0,6
– 6,2
w.v. bedrijven
0,0
0,4
0,9
2,0
3,2
w.v. buitenland
0,0
0,0
0,1
– 0,1
0,0
(1 t/m 4) Totaal blo
1,4
3,7
– 4,4
– 0,4
0,3
w.v. burgers
0,5
0,2
– 3,9
– 1,5
– 4,8
w.v. bedrijven
1,0
3,5
– 0,6
1,1
5,1
w.v. buitenland
0,0
0,0
0,1
0,0
0,1
Vraag 46
Waarom acht u het niet mogelijk om een uitputtend beeld van brede welvaart op te nemen
in de begrotingssystematiek?
Antwoord op vraag 46
Om brede welvaart verder te integreren in de begrotingssystematiek is meer inzicht
nodig in de relaties tussen de verschillende indicatoren zoals is aangegeven in de
brief die het kabinet in december over dit onderwerp naar de kamer heeft gestuurd
4. Voor enkele indicatoren van brede welvaart bestaan al bruikbare inzichten in samenhang
en afruilen, dankzij wetenschappelijk onderzoek en experimenten. Voor veel indicatoren
zal aanvullend onderzoek echter nodig zijn. De planbureaus zijn bezig om meer inzicht
te verkrijgen in brede welvaart en onderlinge relaties tussen welvaartsaspecten.
De Monitor geeft vooral een statisch beeld: het is een nuttig instrument om de huidige
stand van zaken te zien en te ontdekken welke trends er zijn over de tijd. Voor het
in kaart brengen van de brede effecten van beleid en het nemen van besluiten zijn
er op het moment ook andere methoden en instrumenten beschikbaar, zoals maatschappelijke
kosten-batenanalyses en het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK).
Het kabinet ziet de Monitor als een aanvulling op deze instrumenten, niet als vervanging.
De integratie van brede welvaart in het beleid vraagt namelijk om inzicht in de afruilen
tussen verschillende welvaartsaspecten. De planbureaus zijn met dit thema aan de slag
en komen voor het einde van het jaar met een afgestemd plan van aanpak. Het kabinet
onderzoekt, onder andere met behulp van dit plan van aanpak, welke stappen gezet kunnen
worden om brede welvaart te integreren in de beleidscyclus.
Vraag 47
In hoeverre bent u voornemens om de mogelijkheden voor het opnemen van brede welvaart
in de begrotingssystematiek verder te onderzoeken, mede op basis van het te verschijnen
plan van aanpak van de Planbureaus?
Antwoord op vraag 47
In deze fase kan het kabinet nog niet vooruitlopen op de stappen die volgen op het
nog te publiceren plan van aanpak van de planbureaus. Er zal eerst duidelijk moeten
worden waar de planbureaus nu al toe in staat blijken.
Vraag 48
Heeft het kabinet overwogen om concrete doelen te stellen op het gebied van de immateriële
gevolgen van de coronacrisis en het crisisbeleid, in de geest van bredewelvaartsindicatoren,
gelet op de toezegging van de Staatssecretaris van BZK in het Verantwoordingsdebat
over het jaar 2019?
Antwoord op vraag 48
Het blijkt in de praktijk nog te ingewikkeld om op een correcte manier te sturen op
bredewelvaartsindicatoren in beleid, laat staan in de context van de coronapandemie,
waarin het verloop van het virus alsmede de economische ontwikkelingen met een grote
mate van onzekerheid omgeven zijn. Het is vaak onzeker in welke mate beleid bijdraagt
aan de ontwikkeling van een bepaalde indicator en het sturen op de ene indicator kan
ten koste gaan van een ander.
Het kabinet vindt het positief dat het CBS met de ontwikkeling van een dashboard «welvaart
in coronatijd» een nieuwe stap zet richting het zo actueel mogelijk in kaart brengen
van verschillende aspecten van welvaart. Tegelijkertijd is ook dit instrument nog
in ontwikkeling en is voorzichtigheid geboden bij de interpretatie van de cijfers.
Op de meeste terreinen van de brede welvaart is het bovendien nog lastig om goed vooruit
te kijken naar de toekomstige ontwikkeling van indicatoren.
Vraag 49
Bent u bereid om voor het komende begrotingsjaar alsnog concrete (bredewelvaarts)doelstellingen
te definiëren gericht op de immateriële gevolgen van de coronacrisis en het crisisbeleid
en daarover op Verantwoordingsdag te rapporteren?
Antwoord op vraag 49
De integratie van brede welvaart in beleid en begrotings- en verantwoordingssystematiek
vraagt om inzicht in de afruilen tussen verschillende welvaartsaspecten. De planbureaus
zijn met dit thema aan de slag en komen voor het einde van het jaar met een afgestemd
plan van aanpak. Het kabinet onderzoekt, onder andere met behulp van dit plan van
aanpak, of en welke stappen gezet kunnen worden in het concretiseren van doelstellingen
op het vlak van brede welvaart.
Vraag 50
Op welke manier is opvolging gegeven aan de toezegging gedaan in het Verantwoordingsdebat
over het jaar 2019 om na de zomer met een strategie te komen voor de evaluatie van
de steunpakketten? En hoe ziet deze strategie eruit?
Antwoord op vraag 50
Mijn toezegging naar aanleiding van de vragen van de leden Snels en Bruins was om
op een moment na Prinsjesdag terug te komen bij de Kamer met een strategie voor de
evaluatie van de steunpakketten. Ik ben op dit moment bezig een strategie uit te werken
en streef ernaar de brief die invulling geeft aan deze toezegging voor het Kerstreces
aan de Kamer te sturen.
Vraag 51
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toezegging gedaan bij het Verantwoordingsdebat
om de Kamer nader te informeren over het gegeven dat de Minister de aanbeveling van
de Algemene Rekenkamer om tot aanpassing van artikel 4.7 van de Comptabiliteitswet
te komen, zal bestuderen?
Antwoord op vraag 51
De studie naar de achtergrond en de bedoeling van de wetgever van artikel 4.7 van
de Comptabiliteitswet bevindt zich momenteel in de afrondende fase. Zodra deze studie
geheel is afgerond, wordt uw Kamer geïnformeerd over de resultaten.
Vraag 52 en 107
Vraag 52
Wat betekent de daling van de zorguitgaven 2021–2024 ten opzichte van de stand ontwerpbegroting
2020 als gevolg van de aanpassing raming loon- en prijsbijstelling 2021–2024 concreet
voor de salarissen van zorgmedewerkers in 2021 en wat is het gevolg van de stijgende
pensioenpremies voor zorgmedewerkers voor het nettoloon?
Vraag 107
Hoe komt het dat er een neerwaartse aanpassing is van het plafond voor het kader Zorg
voor 2021, terwijl er sprake is van een structurele stijging van de zorgkosten?
Antwoord op vraag 52 en 107
Het Uitgavenplafond Zorg (UPZ) is bij de Startnota van het kabinet-Rutte III voor
de periode 2018–2021 vastgesteld. Het UPZ wordt conform de begrotingsregels bijgesteld
voor loon- en prijsontwikkelingen op basis van actuele macro-economische inzichten
van het Centraal Planbureau (CBP) en overboekingen tussen de Uitgavenplafonds. De
loon- en prijsontwikkeling voor 2021 ligt lager (445 miljoen euro; hiervan is circa
400 mln. loonbijstelling) dan werd verwacht bij de ontwerpbegroting 2020 (zgn. verticale
ontwikkeling). Hiervoor wordt het UPZ bijgesteld. Ondanks deze neerwaartse bijstelling,
nemen de zorguitgaven de komende jaren van jaar op jaar nog steeds toe (zgn. horizontale
ontwikkeling). Zie ook pagina 163 en 188 van het Financieel Beeld Zorg bij de Ontwerpbegroting 2021 van VWS.
De ontwikkeling van de salarissen in de zorg hangt af van de ruimte die de overheid
via het OVA-convenant beschikbaar stelt.
De OVA-ruimte is gekoppeld aan de ontwikkeling in de marktsector. De afgelopen drie
jaar is bijna 5 miljard extra beschikbaar gesteld voor de salarissen in de zorg. De
sociale partners hebben dit vertaald in cao-afspraken waardoor salarissen in de zorg
met jaarlijks 3% zijn gegroeid. Voor volgend jaar wordt verwacht dat in de marktsector
de pensioenpremie gemiddeld genomen zal stijgen. Via de OVA komt er ruimte beschikbaar
om deze gemiddelde stijging van de pensioenpremie te dekken.
Voor 2021 is de verwachting dat de pensioenpremie van het pensioenfonds zorg en welzijn
(PFZW) meer zal gaan stijgen dan gemiddeld genomen in de markt. De pensioenpremies
worden echter pas dit najaar vastgesteld en het is dus nu te vroeg om hier al conclusies
over te trekken. Indien de pensioenpremie bij PFZW harder stijgt dan gemiddeld in
de markt, dan zal dit ten koste gaan van de ruimte voor loonsverhoging.
De afgelopen jaren is het ook voorgekomen dat via de OVA er meer ruimte voor sociale
lasten (waaronder pensioenpremie) beschikbaar is gekomen voor de zorg, dan waar de
zorg mee te maken had. De sociale lasten in de markt stegen toen dus meer en was er
dus extra ruimte voor loonsverhoging in de zorg. Dit is inherent aan de OVA-systematiek
waarbij de arbeidsvoorwaardenruimte gekoppeld is aan de markt.
Vraag 53
Hoeveel is er nu in totaal geïnvesteerd sinds de start van Rutte III in onderwijs?
(Regeerakkoord plus aanvullende intensiveringen)
Antwoord op vraag 53
In totaal is sinds de start van Rutte III per saldo in 2021 1,9 miljard euro geïnvesteerd
in onderwijs en onderzoek. Voor een verdere uitsplitsing van dit bedrag verwijzen
wij naar tabel 16 in de OCW-begroting.
Vraag 54
Hoeveel is er nu in totaal geïnvesteerd sinds de start van Rutte III in de zorg? (Regeerakkoord
plus aanvullende intensiveringen)
Antwoord op vraag 54
In totaal is sinds de start van Rutte III in 2021 circa 1,5 miljard euro geïnvesteerd
in zorg ten opzichte van de Startnota. De intensiveringen die vallen onder het plafond
Rijksbegroting zijn hierin niet meegerekend, zoals bijvoorbeeld intensiveringen vanwege
de uitbraak van het coronavirus (tot nu toe 6,7 miljard euro cumulatief in 2020 en
2021).
Vraag 55
Hoeveel is er nu in totaal geïnvesteerd sinds de start van Rutte III in veiligheid?
(Regeerakkoord plus aanvullende intensiveringen)
Antwoord op vraag 55
In totaal is sinds de start van Rutte III per saldo in 2021 structureel 0,9 miljard
euro geïnvesteerd in veiligheid. Incidentele investeringen zijn hierin niet meegenomen.
Vraag 56
Hoeveel is er nu in totaal geïnvesteerd sinds de start van Rutte III in defensie?
(Regeerakkoord plus aanvullende intensiveringen)
Antwoord op vraag 56
In totaal is sinds de start van Rutte III per saldo in 2021 structureel 1,8 miljard
euro geïnvesteerd in defensie.
Vraag 57
Hoeveel kost het verlengen van het totale huidige steunpakket met een maand? Hoeveel
kost dit per regeling?
Antwoord op vraag 57
De grootste maatregelen van het steunpakket zijn in dit derde pakket met negen maanden
verlengd (NOW 3.0, TOZO 3.0 en TVL 2.0) tot 1 juli 2021. In bijlage 1.3 staan de geraamde
uitgaven voor deze regelingen weergegeven. Het met een maand verlengen van deze regelingen
kost grofweg 1/9 deel van de uitgaven aan deze regelingen.
Vraag 58
Met hoeveel is de arbeidskorting toegenomen voor een modaal inkomen sinds de start
van Rutte I? Hoeveel is er in totaal door de kabinetten Rutte geïntensiveerd in de
arbeidskorting?
Antwoord op vraag 58
Bij de start van Rutte I in 2010 was het modaal inkomen € 32.500. Bij dat inkomen
bedroeg de arbeidskorting € 1.489. In 2021 bedraagt het modaal inkomen € 36.500. Iemand
met een inkomen van € 36.500 heeft volgend jaar recht op € 4.154 arbeidskorting.
Het budgettair belang van de arbeidskorting is tussen 2010 en 2021 met 13,3 miljard
euro toegenomen. Van dit bedrag is 10,5 miljard euro toe te schrijven aan beleid,
terwijl de rest toe te schrijven valt aan endogene ontwikkelingen.
Vraag 59
Hoeveel is een modaal inkomen minder aan inkomstenbelasting gaan betalen vanwege het
regeerakkoord en aanvullend beleid van het kabinet? Kan een uitsplitsing gegeven worden
mét maatregelen van het kabinet en zonder?
Antwoord op vraag 59
Tussen 2017 en 2021 is het modaal inkomen gestegen van € 34.000 naar € 36.500. In
2017 betaalde een alleenstaande zonder kinderen met een modaal inkomen € 8.273 aan
belasting en premie volksverzekeringen. Dit komt neer op een gemiddelde druk van 24,3%.
In 2021 betaalt een alleenstaande zonder kinderen met een modaal inkomen € 7.474 aan
belasting en premie volksverzekeringen. Dit komt neer op een gemiddelde druk van 20,5%.
Het verschil in verschuldigde belasting is vrijwel volledig toe te schrijven aan het
beleid van het huidige kabinet. De enige uitzondering hierop is de aanpassing van
de tarieven in de voormalige tweede en derde schijf, volgend uit de Wet maatregelen
woningmarkt 2014 II. Op basis van deze wet zouden die tarieven tussen 2017 en 2021
cumulatief met 0,10 procentpunt stijgen. Het (nadelige) effect hiervan is ongeveer
€ 15 bij een modaal inkomen. De invoering van het tweeschijvenstelsel en de verhogingen
van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting door dit kabinet hebben een veel
groter effect op de verschuldigde belasting.
Vraag 60
Kunt u de gemiddelde prijzen weergeven voor elektriciteit en gas (incl. energiebelasting)
voor de periode 2010–2020? Kunt u dit per onderdeel uitsplitsen?
Antwoord op vraag 60
Het CBS brengt maandelijks de gemiddelde energietarieven voor consumenten in kaart
op Statline met een uitsplitsing tussen de verschillende componenten, deze cijfers
zijn beschikbaar vanaf januari 20185.
Ook heeft het CBS op Statline een tabel opgenomen met de prijzen van aardgas en elektriciteit
per kwartaal voor diverse eindgebruikers. Deze tabel geeft inzicht in de kosten per
GJ voor aardgas en per kWh voor elektriciteit, onderverdeeld naar verbruiksklassen6.
Daarnaast heeft het CBS dit jaar voor het eerst de ontwikkeling van de totale energierekening
voor een gemiddeld huishouden in kaart gebracht. Het CBS zal dit samen met het PBL
in het vervolg jaarlijks in het voorjaar doen op basis van de cijfers uit januari.
Voor het meest recente overzicht van de ontwikkeling van de energierekening van een
gemiddeld huishouden met een uitsplitsing van de verschillende componenten verwijzen
wij naar de publicatie van het CBS «Huishoudens betalen bijna 10 procent minder voor
energie».
Vraag 61 en 169
Vraag 61
Kan het feitelijk EMU-saldo (reeks uit tabel 1.3.1, absoluut en procentueel) gegeven
worden voor de komende jaren bij een 1 procentpunt hogere of lagere groei?
Vraag 169
Wat is het effect van een negatievere bbp-raming op het EMU-saldo? Met hoeveel muteert
het EMU-saldo wanneer de bbp-groei 1 procentpunt hoger of lager uitvalt? Hoe werkt
dit door in de jaren daarna?
Antwoord op vragen 61 en 169
Bij een groei die 1 procentpunt hoger of lager is kan het effect worden uitgerekend
met de begrotingselasticiteit. De begrotingselasticiteit wordt door de Europese Commissie
ingeschat op 0,605 procent. Dat geeft de volgende verwachte effecten op het feitelijke
EMU-saldo.
Raming
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Feitelijk EMU-saldo
– 56,3
– 44,9
– 31,6
– 22,1
– 20,1
– 17,5
Feitelijk EMU-saldo (in procenten bbp)
– 7,2
– 5,5
– 3,7
– 2,5
– 2,2
– 1,9
1% hoger bbp
Feitelijk EMU-saldo
– 51,6
– 40,2
– 26,3
– 16,6
– 14,3
– 12,0
Feitelijk EMU-saldo (in procenten bbp)
– 6,6
– 4,9
– 3,1
– 1,9
– 1,6
– 1,3
1% lager bbp
Feitelijk EMU-saldo
– 61,1
– 50,2
– 36,6
– 27,1
– 25,2
– 23,2
Feitelijk EMU-saldo (in procenten bbp)
– 7,8
– 6,1
– 4,3
– 3,1
– 2,8
– 2,5
Vraag 62
Met hoeveel zijn de huurprijzen de afgelopen tien jaar (2010–2020) gestegen? Kunt
u dit per onderdeel uitsplitsen?
Antwoord vraag 62
De huurstijging voor de jaren 2012–2020 voor zittende huurders naar huursegment is
als volgt geweest.
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Totaal
1,2%
1,3%
2,2%
3,9%
3,7%
1,9%
Sociale verhuurders excl. Geliberaliseerd
1,2%
1,3%
2,2%
4,2%
4,0%
1,9%
Particuliere verhuurders excl. geliberaliseerd1
1,3%
1,4%
2,0%
3,6%
3,5%
2,4%
Geliberaliseerde markt
2,5%
2,8%
2,2%
1,6%
2016
2017
2018
2019
2020
Totaal
1,4%
1,2%
1,8%
2,1%
2,4%
Sociale verhuurders excl. Geliberaliseerd
1,0%
0,6%
1,4%
1,7%
2,3%
Particuliere verhuurders excl. Geliberaliseerd
2,0%
2,3%
2,9%
3,0%
3,0%
Geliberaliseerde markt
1,6%
1,7%
2,0%
2,6%
2,1%
X Noot
1
voor 2010 en 2011 inclusief geliberaliseerd
Vraag 63
Hoeveel heeft Nederland in de afgelopen 10 jaar (2010–2020) uitgegeven aan ontwikkelingshulp?
Kunt u dit per onderdeel uitsplitsen?
Antwoord op vraag 63
(onderstaande tabel geeft de ODA-uitgaven naar HGIS-beleidsthema van afgelopen 10
jaar weer):
De ODA-uitgaven naar beleidsthema (bedragen x EUR 1.000.000)
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020 1
Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging van mensenrechten
43
46
41
37
42
44
42
44
43
–
–
Versterkte internationale rechtsorde, eerbiediging van mensenrechten en gastlandbeleid
–
–
–
–
–
–
–
–
–
43
45
Vrede, veiligheid en stabiliteit
673
610
616
602
639
816
883
766
887
856
864
Effectieve Europese samenwerking
461
497
471
486
488
490
504
526
548
559
568
Meer welvaart, eerlijkere verdeling en minder armoede en versterkte ontwikkelingskaders
1.180
1.103
1.090
1.100
–
–
–
–
–
–
–
Consulaire belangenbehartiging en internationaal uitdragen van Nlse waarden en belangen
–
–
–
–
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
–
–
–
318
323
385
384
435
405
418
Sociale vooruitgang
1.609
1.420
1.190
1.171
1.069
953
804
759
861
–
–
Sociale vooruitgang (incl. onderwijs)
–
–
–
–
–
–
–
–
–
828
812
Duurzaam water- en milieubeheer
347
425
360
325
551
–
–
–
–
–
–
Duurzaam ontwikkeling, voedselzekerheid en water
–
–
–
–
–
528
651
667
712
–
–
Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat
–
–
–
–
–
–
–
–
–
726
756
Consulaire belangenbehartiging en migratie en ontwikkeling
258
348
267
282
–
–
–
–
–
–
–
Het internationaal uitdragen Nederlandse waarden en belangen
31
37
30
24
–
–
–
–
–
–
–
Versterkte kaders voor ontwikkeling
–
–
–
–
1.031
1.877
1.144
1.064
1.069
1.051
734
Apparaatskosten (incl. postennet) en overige uitgaven
272
207
307
192
172
210
238
276
275
268
284
Totaal ODA binnen HGIS
4.872
4.693
4.371
4.220
4.311
5.241
4.652
4.487
4.831
4.736
4.482
ODA buiten HGIS (instituten LNV)
5
5
5
5
5
5
5
5
2
5
5
TOTAAL ODA
4.877
4.6982
4.375
4.225
4.316
5.246
4.657
4.492
4.833
4.741
4.486
X Noot
1
Cijfers gebaseerd op HGIS Nota 2020
X Noot
2
Dit is inclusief Kunduz (geïntegreerde politietrainingsmissie, EUR 12mln)
Vraag 64
Hoeveel geeft Nederland per saldo uit aan de EU in de periode 2020–2025? Kunt u dit
uitsplitsen naar jaar, BNI-afdracht, BTW-afdracht, landbouwheffingen en invoerrechten,
perceptiekostenvergoeding en overige inkomsten?
Antwoord op vraag 64
De jaarlijkse afdrachten aan de EU worden weergegeven in de begroting van Buitenlandse
Zaken, art. 3.1 en art. 3.10. Onderstaand zijn de betreffende cijfers uit de Ontwerpbegroting
2021 (afgerond op 0,1 mld.) opgenomen. De landbouwheffingen/suikerheffing zijn sinds
2017 afgeschaft en staat derhalve niet meer in dit overzicht.
Tabel. Cijfers in EUR mld.
2020
2021
2022
2023
2024
2025
3.1 (afdrachten aan de EU)
BNI-afdracht
4,9
5,4
5,1
5,0
5,2
5,4
BTW-afdracht
0,5
1,0
1,1
1,1
1,2
1,2
Invoerrechten
3,1
3,3
3,3
3,4
3,5
3,5
Plastic
0
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
3.10 (ontvangsten van de EU)
Perceptiekostenvergoeding
0,6
0,8
0,8
0,8
0,9
0,9
Overige inkomsten
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Totaal afdracht
7,9
9,0
8,9
8,9
9,2
9,5
In bovenstaande cijfers zijn de Nederlandse kortingen verwerkt. Vanaf 2021 vervalt
de Nederlandse BTW-korting (verlaagd afdrachtpercentage van 0,15% in plaats van 0,3%)
waardoor de Nederlandse BTW-afdracht toeneemt. Compensatie hiervoor is een hogere
lumpsumkorting vanaf 2021 (was 698 mln., prijzen 2011, wordt nu 1921 mln., prijzen
2020). De sprong in de perceptiekostenvergoeding van 0,6 mld. naar 0,8 mld. euro tussen
2020 en 2021 is ook een gevolg van het ER-akkoord van 21 juli jl. waarbij het vergoedingspercentage
is verhoogd van 20% naar 25%. Verdere toelichting kunt u vinden in de begroting van
Buitenlandse Zaken bij de betreffende art. 3.1 en 3.10. De toename van de totale afdrachten
in 2021 t.o.v. 2020 is primair te verklaren door de frontloading die in het begin
van het volgend MFK plaats zal vinden i.v.m. COVID-19.
Vraag 65
Kunt u per branche aangeven met hoeveel de omzet is gedaald als gevolg van de coronacrisis?
Antwoord op vraag 65
Het is op basis van de beschikbare informatie niet mogelijk om het effect van corona
op de omzetontwikkeling te isoleren. Ook zijn voor een deel van de sectoren nog geen
omzetcijfers beschikbaar. De sectoren waarvoor deze wel beschikbaar zijn staan hieronder.
Deze cijfers en een verdere uitsplitsing zijn terug te vinden op de website van het
CBS in het dossier «Vragen en antwoorden coronacrisis».
Bron: CBS
Bouw
De omzet van de bouw was in het tweede kwartaal van 2020 1,6 procent lager vergeleken
met een jaar eerder. De laatste keer dat de omzet daalde was meer dan vijf jaar geleden.
In het tweede kwartaal van 2020 werd voor bijna 15 duizend woningen een vergunning
verleend. Dat is ruim 8 procent meer dan in het tweede kwartaal van 2019.
Met 12 procent minder omzet waren het de middelgrote bouwbedrijven met 10 tot 100
werkzame personen waar de grootste klappen vielen. Door hogere omzetten bij de overige
bouwbedrijven, zowel de kleine als de grote, behaalden bedrijven in de grond-, water-
en wegenbouw in het tweede kwartaal nog een positief resultaat van 1,4 procent. Bedrijven
in de burgerlijke en utiliteitsbouw zetten 3,3 procent minder om. Ook bij de overige
gespecialiseerde bedrijven, zoals installatie- en afwerkingsbedrijven was de omzet
lager. Zij zetten in het tweede kwartaal 1,2 procent minder om dan in hetzelfde kwartaal
een jaar eerder.
Auto- en motorbranche
De omzet van de auto- en motorbranche was in het tweede kwartaal van 2020 ruim 25
procent lager dan in het tweede kwartaal van 2019. Dit is de grootste krimp in meer
dan 25 jaar. Alle deelbranches, behalve de motorbranche, laten in het tweede kwartaal
recorddalingen zien. Ook in het eerste kwartaal was de omzet van de auto- en motorbranche
al lager (– 1,8%).
Bedrijfstakken/branches (SBI 2008)
Perioden
Omzetontwikkeling t.o.v. een jaar eerder (%)
H Vervoer en opslag
2019 4e kwartaal
– 0,1
2020 1e kwartaal
– 1,5
2020 2e kwartaal
– 21,1
49 Vervoer over land
2019 4e kwartaal
3,2
2020 1e kwartaal
1,6
2020 2e kwartaal
– 18,6
50 Vervoer over water
2019 4e kwartaal
– 10,9
2020 1e kwartaal
1,3
2020 2e kwartaal
– 8,6
51 Vervoer door de lucht
2019 4e kwartaal
0,7
2020 1e kwartaal
– 13,8
2020 2e kwartaal
– 76,3
52 Opslag, dienstverlening voor vervoer
2019 4e kwartaal
– 0,4
2020 1e kwartaal
– 1,2
2020 2e kwartaal
– 11
53 Post en koeriers
2019 4e kwartaal
– 0,6
2020 1e kwartaal
– 1,3
2020 2e kwartaal
7,5
Bedrijfstakken/branches (SBI 2008)
Perioden
Omzetontwikkeling t.o.v. een jaar eerder (%)
46 Groothandel en handelsbemiddeling
2019 4e kwartaal
1,7
2020 1e kwartaal
2,2
2020 2e kwartaal
– 9,1
462 Groothandel in landbouwproducten
2019 4e kwartaal
– 5,8
2020 1e kwartaal
– 1,4
2020 2e kwartaal
23,1
463 Groothandel in voedingsmiddelen
2019 4e kwartaal
3,8
2020 1e kwartaal
5,8
2020 2e kwartaal
– 3,7
464 Groothandel in non-food
2019 4e kwartaal
5,5
2020 1e kwartaal
2,5
2020 2e kwartaal
– 14,2
465 Groothandel in ICT-apparatuur
2019 4e kwartaal
1,6
2020 1e kwartaal
0,1
2020 2e kwartaal
– 0,2
466 Groothandel in industriemachines
2019 4e kwartaal
1,4
2020 1e kwartaal
1,5
2020 2e kwartaal
– 9,8
467 Overige gespecialiseerde groothandel
2019 4e kwartaal
0
2020 1e kwartaal
1
2020 2e kwartaal
– 26,6
Bedrijfstakken/branches (SBI 2008)
Perioden
Omzetontwikkeling t.o.v. een jaar eerder (%)
J Informatie en communicatie
2019 4e kwartaal
3,3
2020 1e kwartaal
1,7
2020 2e kwartaal
– 2,7
61 Telecommunicatie
2019 4e kwartaal
– 0,9
2020 1e kwartaal
0,8
2020 2e kwartaal
– 1,4
62 IT-dienstverlening
2019 4e kwartaal
5,6
2020 1e kwartaal
3,1
2020 2e kwartaal
– 0,9
M-N Zakelijke dienstverlening
2019 4e kwartaal
4,3
2020 1e kwartaal
2
2020 2e kwartaal
– 18,5
69 Juridische diensten en administratie
2019 4e kwartaal
4,6
2020 1e kwartaal
8,1
2020 2e kwartaal
– 0,5
702 Managementadviesbureaus
2019 4e kwartaal
7,1
2020 1e kwartaal
7,6
2020 2e kwartaal
– 3,2
71 Architecten-, ingenieursbureaus e.d.
2019 4e kwartaal
4
2020 1e kwartaal
8,8
2020 2e kwartaal
– 1,1
73 Reclamewezen en marktonderzoek
2019 4e kwartaal
0,7
2020 1e kwartaal
– 2,8
2020 2e kwartaal
– 28,3
74 Design, fotografie, vertaalbureaus
2019 4e kwartaal
8,1
2020 1e kwartaal
9,5
2020 2e kwartaal
– 13,3
N Verhuur en overige zakelijke diensten
2019 4e kwartaal
3,6
2020 1e kwartaal
– 2,8
2020 2e kwartaal
– 30,3
78 Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling
2019 4e kwartaal
2,3
2020 1e kwartaal
– 1
2020 2e kwartaal
– 16,6
79 Reisbureaus, reisorganisatie en -info
2019 4e kwartaal
5,9
2020 1e kwartaal
– 19,2
2020 2e kwartaal
– 89,2
80 Beveiligings- en opsporingsdiensten
2019 4e kwartaal
5
2020 1e kwartaal
6,7
2020 2e kwartaal
– 3,4
81 Schoonmaakbedrijven, hoveniers e.d.
2019 4e kwartaal
4,1
2020 1e kwartaal
10,9
2020 2e kwartaal
– 3,6
Omzetontwikkeling t.o.v. een jaar eerder (%)
Bedrijfstakken/branches (SBI 2008)
januari
februari
maart
april
mei
juni
juli
C Industrie
2,4
– 1
– 6,1
– 19
– 21,3
– 8,3
– 8
10–12 Voedings-, genotmiddelenindustrie
1,8
2,7
5,2
– 8,2
– 12,6
1,1
– 0,5
13–15 Textiel-, kleding-, lederindustrie
– 0,8
– 0,6
– 12
– 38,6
– 33,5
– 8,6
– 6,1
16+23 Hout- en bouwmaterialenindustrie
9,6
0,6
5,6
– 6,7
– 13,3
9,5
– 2,4
17–18 Papier- en grafische industrie
– 6,1
– 5,6
– 5,2
– 19,2
– 18,3
– 8,5
– 9,5
19–22 Raffinaderijen en chemie
4,8
– 1,9
– 18,4
– 33,3
– 33,6
– 22,5
– 18,3
20–21 Chemie en farmaceutische industrie
– 2,9
– 2,2
– 7,2
– 20,3
– 27
– 16,4
– 10,8
24–25 Basismetaal, metaalprod.-industrie
– 3,5
– 3,6
– 4,9
– 16,6
– 20,9
– 7,7
– 13,3
24–30, 33 Metalektro
1,1
– 2,1
– 4,6
– 15
– 18,2
– 5,6
– 5,4
27 Elektrische apparatenindustrie
7,8
– 4,6
16,7
– 15,5
– 8,8
2,4
– 6,1
28 Machine-industrie
11
14
– 3,2
2,8
0,7
6,9
22,2
29–30 Transportmiddelenindustrie
– 1,2
– 14,6
– 11,9
– 49,6
– 49,4
– 15,1
– 19,6
35–36 Energie- en waterleidingbedrijven
– 7,2
– 5,4
– 5,8
– 11,2
– 13
– 7,8
– 7
Bedrijfstakken/branches (SBI 2008)
Perioden
Omzetontwikkeling t.o.v. een jaar eerder (%)
I Horeca
2019 4e kwartaal
1,9
2020 1e kwartaal
– 14,5
55 Logiesverstrekking
2019 4e kwartaal
2,8
2020 1e kwartaal
– 14,8
551 Hotels
2019 4e kwartaal
2,9
2020 1e kwartaal
– 17,7
56 Eet- en drinkgelegenheden
2019 4e kwartaal
1,5
2020 1e kwartaal
– 14,4
561 Restaurants, andere eetgelegenheden
2019 4e kwartaal
2
2020 1e kwartaal
– 14,6
56101 Restaurants
2019 4e kwartaal
1,6
2020 1e kwartaal
– 17,2
56102 Fastfoodrestaurants, ijssalons etc
2019 4e kwartaal
2,7
2020 1e kwartaal
– 9,7
562 Kantines en catering
2019 4e kwartaal
0,3
2020 1e kwartaal
– 10,7
2020 2e kwartaal
– 50,6
563 Cafés
2019 4e kwartaal
0,9
2020 1e kwartaal
– 16,8
Perioden
Omzetontwikkeling t.o.v. een jaar eerder (%)
Bedrijfstakken/branches (SBI 2008)
januari
februari
maart
april
mei
juni
juli
Detailhandel geen tankstations en apoth.
2,1
3,6
1,8
– 3
6,4
7,7
7,1
4711, 472 Winkels in voedingsmiddelen
0,6
1,5
9,2
2,5
6,6
3
2,1
4711 Supermarkten
0,7
1,9
10,2
3,1
7,1
3,4
1,6
4719, 474–477 Winkels in non-foodart.
1
4
– 8
– 15,5
0,3
7,6
8,3
474 Winkels in consumentenelektronica
– 2,2
5,8
12,8
10,2
10
19,5
7,6
475 Winkels in overige huishoudwaren
4
8,9
8,5
10,9
16,8
20,7
19,2
Winkels in meubels, woninginrichting alg
4,1
8,5
– 6,5
– 6,2
7,4
23,9
21,9
4752 Winkels in doe-het-zelfartikelen
4,6
10,5
23,2
25,7
26,9
20,2
19
47528 Bouwmarkten
– 0,8
6,9
26,6
34,5
36,1
20,4
20,4
4759 Winkels overige huishoudartikelen
3,3
7,6
– 6,7
– 5,8
7,7
22
19,9
476 Winkels in recreatieartikelen
1,4
5,4
– 9
– 5,4
17,9
23,6
16,8
4771 Winkels in kleding
– 1,3
– 3,5
– 40,9
– 58,5
– 23,1
– 7,4
– 2,8
4772 Winkels in schoenen en lederwaren
– 4,7
– 1,6
– 37,2
– 40,8
– 13
– 6,1
1,4
47741 Drogisterijen
– 1,8
1,3
12,4
– 7,9
– 4,9
– 2,8
– 2,4
4791 Postorderbedrijven, webwinkels
10,5
10,7
17,5
36
35,7
25,9
20,9
Vraag 66
Is het mogelijk om de volledige staatsschuld te herfinancieren tegen een negatieve
rente? Hoeveel besparen we dan op de rente-uitgaven van de staatsschuld?
Antwoord op vraag 66
In 2020 heeft het Agentschap tot en met augustus 2020 in totaal € 108,1 miljard moeten
(her)financieren. Hiervan is het merendeel, namelijk € 105,4 miljard, gefinancierd
met leningen waarover een negatieve rente is betaald. Over de resterende € 2,7 miljard
is een licht positieve rente betaald, tussen de 0,06% en 0,30%. Deze leningen hebben
een langere looptijd (10+ jaar), wat veel budgettaire zekerheid met zich meebrengt.
Immers, mochten de rentes gaan stijgen dan hoeven deze leningen op korte termijn niet
te worden geherfinancierd tegen hogere (positieve) rentes.
Het is niet mogelijk eenduidig in te schatten wat zou zijn bespaard als een nog groter
deel van de financieringsbehoefte in 2020 was gefinancierd met negatieve rentes. Dit
zou bovendien ook tot aanzienlijk meer renterisico hebben kunnen leiden. Het herfinancieren
van uitstaande schuld levert geen financieel voordeel op voor de overheid. Dat komt
doordat obligatiehouders een vergoeding willen voor de afkoop van hun obligatie met
een hogere rente dan de markt. Een goede vergelijking tussen de rentelasten van verschillende
financieringsstrategieën is alleen achteraf over een meerjarige periode mogelijk zoals
ook gedaan is in de beleidsdoorlichting van de financiering staatsschuld die 22 november
2019 aan uw Kamer is aangeboden7. De Minister van Financiën maakt in zijn financieringsbeleid een integrale afweging
tussen kosten/baten en renterisico (de mate van budgettaire zekerheid) in zijn beleidskader
financiering staatsschuld. Dit is ook nader toegelicht in de evaluatie van het beleidskader
van de periode 2016 – 2019 op basis waarvan het nieuwe beleidskader voor de periode
2020–2025 is vastgesteld.
Vraag 67
Hoeveel moeten zzp’ers dit jaar en volgend jaar inleveren?
Antwoord op vraag 67
De meeste zzp’ers betalen – bij gelijkblijvend inkomen – in 2020 en 2021 minder inkomstenbelasting
dan het jaar ervoor. In 2020 gaat een zzp’er met een winst van € 50.000 er ruim € 500
op vooruit ten opzichte van 2019 en in 2021 is dit nog eens bijna € 500 ten opzichte
van 2020. Het negatieve effect van een lagere zelfstandigenaftrek wordt namelijk ruimschoots
gecompenseerd door lagere tarieven in de inkomstenbelasting en hogere heffingskortingen
(met name de arbeidskorting).
Het omslagpunt ligt in beide jaren bij een winst van circa € 85.000. Zzp’ers met een
hogere winst ondervinden een negatief inkomenseffect, omdat zij ook nadeel ondervinden
van de tariefmaatregel voor aftrekposten en (vanaf circa € 100.000) geen arbeidskorting
meer ontvangen.
Vraag 68 en 69
Vraag 68
Wat is aandeel van niet-westerse allochtonen in de sociale verzekeringen en uitkeringen
in 2020 en 2021? Kunt u dit per onderdeel uitsplitsen?
Vraag 69
Wat is het aandeel van niet-westerse allochtonen in de bijdrage aan de sociale verzekeringen/premies
in 2020 en 2021?
Antwoord op vraag 68 en 69
Antwoord: De gevraagde informatie is voor de genoemde jaren niet beschikbaar.
Voor (uitkerings)instanties is het irrelevant wat de etnische achtergrond van een
ontvanger is en derhalve mogen zij dat niet registreren. Het samenstellen van de gevraagde
informatie vereist specifieke analyses door het CBS, die pas kunnen plaatsvinden na
afloop van de genoemde tijdvakken. Het meest recente beeld van het aantal Nederlanders
met werk, een uitkering of geen werk of uitkering naar migratieachtergrond is van
september 2017. Deze weergave heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
op 17 oktober 2019 uw Kamer schriftelijk doen toekomen (Kamerstuk 30 573, nr. 176, 2019–2020).
Vraag 70 en 109
Vraag 70
Met hoeveel miljard zijn de lasten verhoogd/verlaagd in de periode 2010–2021? Kunt
u dit per jaar uitsplitsen en uitsplitsen naar gezinnen en bedrijven?
Vraag 109
Hoe hebben zich sinds 2012 jaarlijks de lasten voor het bedrijfsleven ontwikkeld?
Antwoord vraag 70 en 109
Het kabinet heeft mede op advies van de Raad van State samen met het CPB een nieuwe,
gezamenlijke definitie ontwikkeld van de beleidsmatige lastenontwikkeling (blo). Deze
definitie is echter enkel beschikbaar vanaf 2018. Voor de periode 2010–2017 is enkel
de oude definitie van het kabinet beschikbaar, de definitie van de lasten op basis
van het inkomstenkader. Deze definitie wijkt echter af van de nieuwe blo als ook van
de oude blo zoals vroegen gehanteerd door het CPB en wordt in principe niet meer gebruikt
om de ontwikkeling van de beleidsmatige lasten voor burgers en bedrijven te presenteren.
Om toch een beeld te geven van de lastenontwikkeling in die periode wordt hieronder
de ontwikkeling van het inkomstenkader tussen 2010–2017 gegeven. De lastenontwikkeling
in het inkomstenkader is in de periode tussen 2010 en 2017 met € 15,7 miljard toegenomen.
In € mld, – is lastenverlichting, in mutaties
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
cum 2011–2017
Totaal inkomstenkader (oude definitie blo)
0,0
4,2
6,6
4,5
1,6
– 1,6
0,4
15,7
w.v. burgers
– 0,2
2,2
5,9
– 0,5
1,4
– 3,1
0,3
5,8
w.v. bedrijven
0,1
2,0
0,8
5,0
0,2
1,5
0,2
9,8
Deze oude definitie is ook beschikbaar in de periode 2018–2021. In die periode is
het inkomstenkader met € 0,7 miljard toegenomen.
In € mld, – is lastenverlichting, in mutaties
2018
2019
2020
2021
cum 2018–2021
Totaal inkomstenkader (oude definitie blo)
2,1
3,8
– 1,9
– 3,3
0,7
w.v. burgers
0,7
0,5
– 3,7
– 2,4
– 4,9
w.v. bedrijven
1,4
3,3
1,8
– 0,9
5,6
Zoals eerder aangegeven hanteren zowel het kabinet als het CPB een nieuwe, gezamenlijke
definitie van de beleidsmatige lastenontwikkeling. Volgens deze definitie zijn de
lasten tussen 2018 en 2021 met € 0,3 miljard toegenomen. Onderliggend is er sprake
van een lastenvermindering van € 5 miljard bij burgers en een lastenstijging van € 5
miljard bij bedrijven. Deze definitie hanteert het kabinet ook in de Miljoenennota
en in andere publicaties. Zie voor meer informatie het gezamenlijk met het CPB geschreven
achtergronddocument.8
Beleidsmatige lastenontwikkeling (in €mld, in mutaties)
2018
2019
2020
2021
cum 2018–2021
Totaal beleidsmatige lastenontwikkeling (nieuwe definitie blo)
1,4
3,7
– 4,4
– 0,4
0,3
w.v. burgers
0,5
0,2
– 3,9
– 1,5
– 4,8
w.v. bedrijven
1,0
3,5
– 0,6
1,1
5,1
w.v. buitenland
0,0
0,0
0,1
0,0
0,1
Vraag 71
Hoeveel is er in de periode 2010–2021 omgebogen? Kunt u dit per jaar uitsplitsen?
Antwoord op vraag 71
Voor de beantwoording van deze vraag is uitgegaan van de regeerakkoorden van de kabinetten
Rutte I tot en met Rutte III en het begrotingsakkoord van 26 april 2012 («lenteakkoord»).
Ieder regeerakkoord bevat een bijlage met een budgettair overzicht. In dit budgettair
overzicht worden alle maatregelen uit het regeerakkoord opgedeeld in vier categorieën:
intensiveringen op de uitgaven, ombuigingen op de uitgaven, lastenverlichting en lastenverzwaring.
Voor onderstaande tabel is de som genomen van alle ombuigingen op de uitgaven uit
bovengenoemde regeerakkoorden en het lenteakkoord. Intensiveringen, lastenverlichtingen
en lastenverzwaringen zijn buiten beschouwing gelaten. Ook is in onderstaande tabel
geen rekening gehouden met de effecten van de budgettaire besluitvorming die heeft
plaatsvonden gedurende de kabinetsperiodes.
Tabel 1. Bedragen in miljarden euro’s, – is saldoverbeterend.
2011
2012
2013
2014
2015
2016
Rutte I
– 1,5
– 5,6
– 9,4
– 13,4
– 18,3
– 25,4
Lenteakkoord
– 0,9
– 4,8
– 5,4
– 5,8
– 6,3
Rutte II
– 0,1
– 1,7
– 6,2
– 9,3
Rutte III
Totaal
– 1,5
– 6,5
– 14,2
– 20,5
– 30,3
– 41,0
2017
2018
2019
2020
2021
Rutte I
– 25,4
– 25,4
– 25,4
– 25,4
– 25,4
Lenteakkoord
– 6,7
– 6,1
– 6,1
– 6,1
– 6,1
Rutte II
– 12,9
– 17,7
– 17,7
– 17,7
– 17,7
Rutte III
0,0
– 0,8
– 1,7
– 2,7
Totaal
– 45,0
– 49,2
– 50,0
– 50,9
– 51,9
Vraag 72
Kunt u aangeven hoeveel er in de jaren 2018 t/m 2021 uitgegeven is/wordt aan werkloosheids-,
bijstands-, arbeidsongeschiktheids- en AOW-uitkeringen? Kunt u dit per onderdeel uitsplitsen?
Antwoord op vraag 72
Hieronder vindt u een uitsplitsing van de gerealiseerde uitgaven in 2018 en 2019 en
de verwachte uitgaven in 2020 en 2021 op basis van de SZ-paragraaf in respectievelijk
het jaarverslag en de begroting.
in mln.
2018 (realisatie)
2019 (realisatie)
2020 (begroot)
2021 (begroot)
WW-uitgaven (werkloosheid)
4.100
3.700
3.500
6.100
Macrobudget participatiewetuitkeringen (bijstand) en intertemporele tegemoetkoming
6.200
6.100
6.100
6.800
WIA/WAO/WAZ/Wajong
12.800
13.300
13.500
13.900
ZW/WAZO/Transitievergoeding
2.800
3.000
3.800
3.300
AOW
37.200
38.500
39.200
41.200
IOAOW
930
945
1.000
1.000
Anw
377
356
300
300
Vraag 73
Hoeveel investeert het kabinet in de publieke sector? Kunt u hierbij ook aangeven
waarin het kabinet investeert en de bijbehorende bedragen vermelden?
Antwoord op vraag 73
Op pagina 44 van de Miljoenennota is een tabel opgenomen met de hoofdpunten van de
uitgavenbesluitvorming, inclusief de bijbehorende bedragen per jaar. Toegespitst op
de publieke sector gaat het om de volgende maatregelen:
• Er komt 150 miljoen euro structureel beschikbaar om ondermijnende criminaliteit te
bestrijden.
• Het kabinet stelt structureel 356 miljoen euro extra beschikbaar voor knelpunten in
de uitvoering in de asielketen en voor een grotere capaciteitsbehoefte binnen de justitiële
keten.
• Voor de aanpak van het lerarentekort wordt structureel 32 miljoen euro beschikbaar
gesteld.
• Het kabinet versnelt investeringen ter waarde van circa 1,5 miljard euro op het terrein
van infrastructuur, vastgoed en verduurzaming.
• Het kabinet trekt 130 miljoen euro structureel uit om werken in de zorg aantrekkelijker
te maken.
• Het kabinet stelt eenmalig aanvullend 300 miljoen euro beschikbaar in 2022 aan gemeenten
voor jeugdzorg. Dit komt bovenop de tegemoetkoming die het kabinet eerder al voor
de periode tot en met 2021 beschikbaar heeft gesteld.
• Het kabinet verhoogt de OCW-begroting in 2021 met 234 miljoen euro en met circa 450
miljoen structureel vanwege hogere aantallen leerlingen en studenten.
• Het kabinet stelt middelen beschikbaar om de uitvoering van Toeslagen te verbeteren
en voor de ontvlechting van Douane en Toeslagen van de Belastingdienst.
Vraag 74
Kunt u voor de periode 2010–2021 per jaar aangeven met hoeveel de zorgpremie en het
eigen risico zijn gestegen/zullen stijgen?
Antwoord op vraag 74
In onderstaande tabel is de groei van de gemiddelde nominale premie en de groei van
het wettelijk eigen risico opgenomen.
Stijging nominale premie en eigen risico per jaar in euro’s (nominale premie en wettelijk
eigen risico)
Premies meerjarig (bedragen in euro’s)
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Gemiddelde nominale premie
1.095
1.199
1.226
1.213
1.098
1.158
1.201
1.286
1.308
1.384
1.414
1.473
Stijging/daling gemiddelde nominale premie
104
27
– 13
– 115
60
43
85
22
76
30
59
Wettelijk eigen risico
165
170
220
350
360
375
385
385
385
385
385
385
Stijging wettelijk eigen risico
5
50
130
10
15
10
0
0
0
0
0
Vraag 75
Hoeveel levert het de staat op wanneer salarissen van politici met tien procent worden
verlaagd?
Antwoord vraag 75
Uitgaande van bewindspersonen en leden van de Eerste en Tweede Kamer levert een vermindering
van de salarissen met 10% het Rijk een besparing op die bij benadering tussen de € 2
en € 3 mln. op jaarbasis ligt.
Vraag 76
Hoeveel levert het de staat op wanneer de wachtgeldregeling wordt afgeschaft?
Antwoord vraag 76
Dit is niet eenvoudig te zeggen omdat de Appa-uitkering afhankelijk is van de instroom
en die volgt het ritme van de verkiezingen en kabinetswisselingen. Naar aanleiding
van nieuwe functies en verschil in uitkeringsduur neemt het aantal uitkeringsgerechtigden
en dus het totale uitkeringsbedrag af. Het fluctueert dus nogal. In januari 2019 werd
er ca. € 427.000 uitgegeven aan Appa-uitkeringen aan voormalige bewindspersonen en
leden van de Tweede Kamer; in december 2019 is dit teruggelopen tot € 230.000.
Vraag 77
Hoeveel levert het de staat op wanneer de reis- en verblijfkostenregeling voor politici
worden afgeschaft?
Antwoord vraag 77
De hoogte van de verblijfkostenvoorzieningen en reiskosten woon-werkverkeer voor leden
van de Eerste en Tweede Kamer is afhankelijk van individuele reisafstand tot Den Haag
en het gebruikte vervoermiddel. Over deze gegevens beschikken wij niet. Het afschaffen
van het vaste bedrag ter vergoeding van reiskosten buiten het woon-werkverkeer voor
leden van de Eerste en Tweede Kamer levert een besparing op van € 1 mln. per jaar.
Vraag 78
Hoeveel zou het opleveren wanneer de leden van het koninklijk huis zelf hun privékosten
gaan betalen?
Antwoord op vraag 78
Enkele leden van het koninklijk huis ontvangen een grondwettelijke uitkering.
De grondwettelijke uitkering volgt uit de Wet financieel statuut van het Koninklijk
Huis en bestaat uit een A-component, die het inkomensbestanddeel vormt, en een B-component,
die betrekking heeft op personele en materiële uitgaven. De andere leden van het Koninklijk
Huis ontvangen geen grondwettelijke uitkering. Voor alle leden van het Koninklijk
Huis geldt dat zij privékosten betalen uit de middelen waarover zij privé kunnen beschikken.
Vraag 79
Hoeveel zou het opleveren wanneer de leden van het koninklijk huis inkomstenbelasting
gaan betalen?
Antwoord op vraag 79
De Algemene wet rijksbelastingen (art. 67) staat in de weg aan verstrekking van gegevens
die hierop betrekking hebben.
Vraag 80
Hoeveel zou het opleveren wanneer het inkomen van de Koning wordt gelijkgesteld aan
dat van de premier?
Antwoord op vraag 80
De Algemene wet rijksbelastingen (art. 67) staat in de weg aan verstrekking van gegevens
die hierop betrekking hebben.
Vraag 81
Hoeveel levert het de staat op wanneer de renteaftrek voor bedrijven op 20 procent
wordt gemaximeerd? En hoeveel wanneer deze op 10 procent wordt gemaximeerd? En hoeveel
als deze wordt afgeschaft?
Antwoord op vraag 81
Op basis van de uitgangspunten en gegevens zoals die golden bij de invoering van de
earningsstrippingmaatregel, zou een verdere beperking van het percentage naar 20%
van de «earnings before interest, tax, depreciation and amortisation» (grof gezegd
het brutobedrijfsresultaat, EBITDA) – aan de hand waarvan de renteaftrek wordt beperkt
– leiden tot een structurele budgettaire opbrengst in de ordegrootte van circa 800
miljoen euro. Voor een verdere aanscherping van de earningsstrippingmaatregel dan
wel het afschaffen van renteaftrek geldt dat de gedragseffecten naar verwachting zeer
groot zijn omdat grote bedrijven dan minder zullen investeren of hun activiteiten
naar het buitenland zullen verplaatsen. Een inschatting van dit gedragseffect alsmede
een budgettair effect voor deze maatregelen is dan ook niet beschikbaar.
Vraag 82
Hoeveel levert een procentuele verhoging van de dividendbelasting op? Waarom staat
dit niet in de sleuteltabel?
Antwoord op vraag 82
Een verhoging van het tarief van de dividendbelasting boven 15% zal naar verwachting
slechts een geringe netto opbrengst opleveren, en vooral leiden tot meer teruggaaf
en verrekening. Voor een toelichting, zie het antwoord op vraag 4 bij het Bijlagenboek
van de Miljoenennota. Om deze reden is het tarief van de dividendbelasting niet opgenomen
in de sleuteltabel.
Vraag 83
Wat zou het opleveren om leningen uit de eigen vennootschap volledig te belasten?
Antwoord op vraag 83
In de «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» is een fiche uitgewerkt van deze
beleidsoptie, waarbij een doelmatigheidsgrens van € 17.500 wordt gehanteerd. Een aansluiting
bij een grens van € 17.500 sluit aan bij het huidige fiscale stelsel. Over rekeningcourantschulden
en -vorderingen hoeft geen rente hoeft worden berekend zover deze het gehele jaar
onder € 17.500 blijven. Ook wordt de schuld tot dit bedrag niet als verplichting in
aanmerking genomen in box 3.
De lastenrelevante budgettaire opbrengst van deze beleidsoptie bedraagt € 55 miljoen
structureel vanaf moment van invoering. Deze opbrengst komt bovenop het huidige wetsvoorstel
dat is verwerkt in de Miljoenennota.
Vraag 84
Hoeveel zou het opleveren wanneer iedere vorm van subsidie wordt afgeschaft die nu
naar biomassa en niet-duurzame energie gaat?
Antwoord op vraag 84
Het afschaffen van iedere vorm van subsidie voor biomassa leidt niet tot een meevaller
met betrekking tot de kasuitgaven. Dit komt omdat een groot deel van de kasuitgaven
op dit moment al juridisch verplicht zijn. Daarnaast geldt dat voor toekomstige beschikkingen
die eventueel niet meer naar projecten gaan die gebruik maken van biomassa alternatieve
projecten subsidie moeten ontvangen met oog op het realiseren van de doelstellingen
zowel voor 2020 als 2030.
Vraag 85
Hoeveel vennootschappen zijn er in Nederland die werkgelegenheid bieden aan 100 medewerkers
of meer?
Antwoord op vraag 85
In het derde kwartaal van 2020 waren er 8025 bedrijven met 100 werknemer of meer (0,4%
van totaal). Deze zijn goed voor meer dan 60% van de banen. (Bron: CBS)
Vraag 86
Hoeveel kost het om alle thuiswonende studenten te compenseren voor de studieschuld
die zij hebben opgelopen als gevolg van het leenstelsel?
Antwoord op vraag 86
Sinds de invoering van het leenstelsel is het voor DUO niet meer nodig om bij te houden
of een student uit- of thuiswonend is en DUO heeft dit dan ook niet gedaan. Derhalve
is het niet mogelijk om in enige vorm van compensatie met terugwerkende kracht onderscheid
te maken tussen thuiswonende studenten en uitwonende studenten. Als dit onderscheid
wordt losgelaten en bijvoorbeeld alle studenten die onder het leenstelsel vielen worden
gecompenseerd met een bedrag ter hoogte van de thuiswonende basisbeurs, dan zou dat
circa 3 miljard euro kosten voor de betreffende studenten van collegejaar 2015/2016
tot en met 2020/2021.
Vraag 87
Wat kost het om alle studenten die onder het leenstelsel vallen met terugwerkende
kracht een thuiswonende basisbeurs toe te kennen?
Antwoord op vraag 87
De kosten voor het met terugwerkende kracht toekennen van een thuiswonende basisbeurs
voor studenten in het studievoorschot zijn afhankelijk van tot welk studiejaar er
wordt gecompenseerd. De kosten van deze compensatie bedragen ongeveer 3 miljard euro
over de studiejaren 2015/2016 tot en met 2020/2021. In de berekening is ervan uitgegaan
dat de studenten de basisbeurs als gift krijgen.
Vraag 88
Hoe hebben de zorgpremies zich de laatste jaren ontwikkeld ten opzichte van de geraamde
premiestijging? Hoeveel verschil zat er de laatste 10 jaar tussen?
Antwoord op vraag 88
In onderstaande tabel staat de raming van de nominale premie in de begroting en de
gerealiseerde nominale premie (bedragen in euro’s).
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Raming premiestijging
1.085
1.211
1.222
1.273
1.226
1.211
1.243
1.241
1.371
1.432
1.421
Realisatie nominale premie
1.095
1.199
1.226
1.213
1.098
1.158
1.201
1.286
1.308
1.384
1.414
Verschil
10
– 12
4
– 60
– 128
– 53
– 42
45
– 63
– 48
– 7
Vraag 89
Kan het budget voor ontwikkelingssamenwerking tot en met 2025 gegeven worden? Welk
percentage van het bbp is dit? Kan het verschil ten opzichte van deze reeks zoals
die voor corona geraamd werd (bijvoorbeeld bij Miljoenennota 2020) gegeven worden?
Antwoord op vraag 89
Ontwikkeling ODA budget MJN 2020 – MJN 2021
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Omvang ODA-budget Miljoenennota 2020
4.486
4.664
4.780
4.956
5.111
5.318
In percentage BNI
0,53
0,54
0,54
0,54
0,54
0,54
Totale aanpassing ODA-budget sinds MJN 2020
299
– 124
– 102
– 273
– 397
– 491
Omvang ODA-budget Miljoenennota 2021
4.785
4.540
4.678
4.683
4.713
4.827
In percentage BNI
0,61
0,55
0,55
0,53
0,52
0,52
Vraag 90
Wat kost het om de compensatie die studenten in het mbo, hbo en wo ontvangen als gevolg
van studievertraging vanwege COVID-19 als ze afstuderen tussen september en januari
uit te breiden naar alle studenten mbo, hbo en wo, ongeacht of er sprake is van studievertraging
of studiejaar?
Antwoord op vraag 90
Op dit moment is € 160 miljoen beschikbaar voor compensatie (en uitvoering) van studenten
die uiterlijk januari 2021 hun diploma halen in het mbo, hbo of een masteropleiding
in het wo. Wanneer de voorwaarde van behalen diploma en studievertraging vervalt dan
gaat het om ruim 1,1 miljoen studenten in het bekostigd onderwijs die in aanmerking
komen voor een tegemoetkoming. Uitgaande van de bedragen die horen bij huidige tegemoetkoming
komt dit uit op circa € 500 miljoen aan kosten (exclusief uitvoering). Er is dan,
naast de reeds beschikbare € 145 miljoen nog € 355 miljoen extra budget nodig. Wanneer
men bijvoorbeeld zes maanden kosten van les-, cursus- of collegegeld wil compenseren
voor al deze studenten dan kost dit circa € 1 miljard. Er is dan nog € 855 miljoen
extra budget nodig. Studenten in het niet-bekostigd onderwijs zijn uitgesloten van
de huidige regeling en daarom niet meegerekend.
Vraag 91 en 94
Vraag 91
Welke positieve en negatieve effecten heeft de coronacrisis voor de Zorgverzekeringswet?
Vraag 94
Welke positieve en negatieve effecten heeft de coronacrisis voor de Wet langdurige
zorg?
Antwoord op vraag 91 en 94
De coronacrisis dwingt ons lessen te trekken om het Nederlandse zorgstelsel voor te
bereiden op een opleving van het virus of een toekomstige pandemie. In de Kamerbrief
«Lessons learned COVID-19» van 1 september jl., beschrijft het kabinet de lessen die getrokken zijn uit de eerste
fase van de aanpak van COVID-19.
Voor de ouderenzorg worden tien lessen getrokken die onder meer ingaan op de basis(veiligheid)
op orde in alle verpleeghuizen, ondersteuning voor zorgaanbieders in de verpleeghuiszorg
en een goede landelijke en regionale positionering van de verpleeghuiszorg. Met de
huidige inzichten, ervaringen en capaciteit zijn we bij een eventuele tweede golf
in staat om meer gerichte en gedifferentieerde maatregelen te treffen. Voor de Zorgverzekeringswet
betekent het onder andere dat, door de tijdelijke opschaling van de IC capaciteit,
de reguliere zorg minder onder druk komt te staan, en deze bij een eventuele tweede
golf zo veel mogelijk doorgang kan vinden. Daarnaast bevorderen we dat zorg ook digitaal/op
afstand kan worden geleverd en worden initiatieven en programma’s gestimuleerd die
bijdragen aan voldoende gekwalificeerde zorgprofessionals.
De coronacrisis geeft daarnaast aanleiding om goed te kijken naar de organisatie van
de zorg. Door de coronacrisis is de inzet van verschillende innovaties, zoals het
leveren van zorg op afstand, versneld. Meer dan ooit worden eHealth en technologie
toegepast om Nederland gezond te maken en te houden. De koudwatervrees voor beeldbellen
of andere technologische hulpmiddelen lijken grotendeels weggenomen, maar het bestendigen
hiervan voor de toekomst zal aandacht vragen. Daarbij kan de effectiviteit van de
zorg sterk verbeteren wanneer de juiste zorg op de juiste plek wordt geleverd.
Vraag 92
Hoeveel kost het om de btw op groente en fruit te verlagen naar zes procent? En hoeveel
om dit te verlagen naar nul procent?
Antwoord op vraag 92
Het kost structureel € 351 miljoen om het btw-tarief op groente en fruit te verlagen
van 9% naar 6%. Het kost structureel € 1.052 miljoen om het btw-tarief op groente
en fruit te verlagen van 9% naar 0%.
Vanuit de huidige Btw-richtlijn is het introduceren van een nieuw nultarief niet toegestaan.
Op dit moment wordt onderhandeld over een nieuwe tarievenrichtlijn die meer flexibiliteit
zou bieden, maar daarop kan niet vooruit worden gelopen.
Vraag 93
Wat kost de verlaging van de pensioenleeftijd naar 65 jaar, zowel volgend jaar als
structureel?
Antwoord op vraag 93
Het bevriezen van de AOW-leeftijd op 65 jaar vergroot het houdbaarheidstekort bij
benadering met 1,1% van het bbp, vergeleken met de 2/3 koppeling van de AOW-leeftijd
aan de levensverwachting die is overeengekomen in het pensioenakkoord en per 1-1-2021
geëffectueerd wordt. Uitgedrukt in het huidig bbp komt 1,1% neer op ongeveer 8 miljard
euro per jaar. Grof geschat zouden de ex ante kosten bij een verlaging van de AOW-leeftijd
naar 65 jaar in 2021 uitkomen op circa 3 miljard euro.
Vraag 94
Welke positieve en negatieve effecten heeft de coronacrisis voor de Wet langdurige
zorg?
Antwoord op vraag 94
Zie het antwoord op vraag 91.
Vraag 95
Hoeveel belastinginkomsten levert het op wanneer de rekenrente van pensioenfondsen
naar de gemiddelde rente van de afgelopen vijf jaar wordt gebracht?
Antwoord op vraag 95
De rekenrente van pensioenfondsen dient ertoe om de toekomstige verplichtingen van
pensioenfondsen op een passende wijze vast te stellen om daarmee pensioenverplichtingen
nu en in de toekomst na te kunnen komen. De curve wordt vastgesteld door DNB op basis
van de risicovrije rente. Het nemen van een vijfjarig gemiddelde van de risicovrije
rente zou ertoe leiden dat de waardering van de verplichtingen uit de pas loopt met
de risicovrije rente zoals deze tot stand komt op financiële markten. Wijzigingen
in de actuele rente komen dan pas vertraagd tot uiting in de dekkingsgraad op basis
waarvan de rechten van deelnemers worden vastgesteld. Indien het gemiddelde van de
afgelopen vijf jaar hoger zou liggen dan de huidige rente zou dit op korte termijn
een opwaarts effect hebben op de dekkingsgraden van pensioenfondsen. Het gebruik van
een hogere rente dan de marktrente schetst een rooskleuriger beeld van de financiële
positie van fondsen en leidt zo tot herverdeling tussen generaties. Dit zou op korte
termijn kunnen leiden tot hogere belastinginkomsten, voor zover de hogere dekkingsgraden
tot hogere pensioenuitkeringen leiden. De toekomstige belastinginkomsten zouden daarmee
ceteris paribus naar verwachting lager uitvallen dan in een situatie zonder aanpassing
van de rente. Indexatie is mogelijk vanaf een dekkingsgraad van 110%. De actuele dekkingsgraad
van pensioenfondsen lag in het 2e kwartaal van 2020 op 92,9% (cijfers o.b.v. DNB pensioen
dashboard). Voorts is van belang te weten dat de situatie per fonds uiteenloopt door
verschillen in uitgangspositie (hoogte dekkingsgraad), leeftijdssamenstelling en beleggingsbeleid,
waarmee geen uitspraken kunnen worden gedaan over het effect op de dekkingsgraad en
de hoogte van indexatie per fonds.
Vraag 96
Is er een meevaller door verminderde zorgvraag door corona?
Antwoord op vraag 96
De verwachting is dat de Zvw-uitgaven per saldo niet hoger of lager uitvallen dan
eerder geraamd. Enerzijds vallen de uitgaven op grond van reguliere prestaties lager
uit dan geraamd. Anderzijds verstrekken verzekeraars continuïteitsbijdragen en vergoeden
zij meerkosten door Covid-19.
In de Wlz zijn financiële maatregelen getroffen met als doel de continuïteit van zorg
op de korte termijn te garanderen en de continuïteit van (het) zorg(landschap) op
langere termijn te borgen. Hiervoor zijn additionele middelen beschikbaar gesteld
(€ 190 miljoen). Op basis van het mei-advies van de NZa is geconcludeerd dat het Wlz-kader,
dat op 20 april 2020 in lijn met het advies uit de maartbrief van de NZa nog is opgehoogd,
ongewijzigd te laten. Voor 1 oktober 2020 zal aan de hand van het meest recente advies
van de NZa opnieuw worden bezien of een bijstelling noodzakelijk is.
In het Financieel Beeld Zorg bij de Ontwerpbegroting 2021 van VWS wordt meer toelichting gegeven over de reguliere prestaties, continuïteitsbijdragen,
meerkosten en andere mutaties in verband met Covid-19. Er veel onzekerheid over mogelijke
toekomstige (regionale) uitbraken van het virus en de daarmee samenhangende financiële
gevolgen voor de zorguitgaven. Er wordt nu geraamd op basis van de eerste inzichten
van het eerste half jaar van het lopende jaar. De financiële gevolgen van een eventuele
tweede golf zijn nu nog niet te vertalen in een raming.
Vraag 97
Hoeveel kost het schrappen van de RVU-heffing op vroegpensioen?
Antwoord op vraag 97
Het afschaffen van de RVU-heffing zou circa € 250 miljoen per jaar aan gederfde belastinginkomsten
tot gevolg hebben. Hierbij is geen rekening gehouden met de macro-economische doorwerking
als gevolg van verminderde arbeidsparticipatie van ouderen.
Vraag 98
Hoeveel kost het om de kinderopvang drie dagen gratis te maken voor kinderen vanaf
2,5 jaar?
Antwoord op vraag 98
Van deze specifieke variant voor gratis peuteropvang zijn de kosten niet bekend, omdat
deze niet recentelijk uitgewerkt is. Wel is in het kader van de Brede maatschappelijke
heroverwegingen, rapport 1 (Kwalitatief goed onderwijs met kansen voor iedereen) een
optie uitgewerkt om de kinderopvang voor alle kinderen van 2 en 3 jaar voor 16 uur
beschikbaar te maken met de kwaliteitseisen van voorschoolse educatie, ongeacht of
hun ouders werken. Werkende ouders kunnen meer uren afnemen (en hiervoor KOT aanvragen).
Deze extra uren zijn op het niveau van de huidige kinderopvang. De structurele kosten
van deze maatregel werden toen geschat op ca. 1,4 miljard euro. Ook worden op dit
moment verschillende alternatieve varianten voor kinderopvang uitgewerkt binnen de
Scenariostudie Vormgeving Kindvoorzieningen (SVK). Het kabinet heeft op 6 juli jl.
een tussenrapportage naar de Tweede Kamer gestuurd, waarin voor enkele varianten een
bandbreedte voor de kosten is opgenomen (Kamerstuk 31 322, nr. 415). Andere opties dan opgenomen in de BMH en de SVK zijn mogelijk, waarbij de kosten
erg afhangen van de uitwerking.
Vraag 99
Hoeveel kost het om de klassen te verkleinen tot maximaal 23 kinderen?
Antwoord op vraag 99
De huidige bekostiging voor het reguliere basisonderwijs is gebaseerd op een bekostigde
groepsgrootte van gemiddeld 23,5. Bij deze gemiddeld bekostigde groepsgrootte is 98%
van de groepen niet groter dan 30 leerlingen.
Hieruit volgt dat we voor de berekening het uitgangspunt nemen dat bij de huidige
bekostigde groepsgrootte van 23,5, een groep maximaal 30 leerlingen heeft. Om per
groep een maximum van 23 leerlingen te krijgen, zal de bekostigde groepsgrootte van
23,5 naar 18 moeten.
Uitgaande van 1,4 miljoen leerlingen en rekening houdend met het aantal lesgebonden
uren van een leerkracht zijn er dan circa 19.500 extra fte’s nodig. Bij een gemiddelde
personeelslast van € 72.500 en een opslag van 10% voor de extra materiële kosten zijn
de extra kosten dan € 1,555 miljard.
Deze berekening is gemaakt voor alleen het reguliere basisonderwijs. De groepen in
scholen voor speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs zijn al
een stuk kleiner, dus daar gelden andere uitgangspunten.
Overigens zijn financiële consequenties voor onderwijshuisvesting hierbij niet in
beeld gebracht. Daarnaast kosten de extra berekende fte’s niet alleen geld, maar zijn
deze fte’s er vaak niet door het lerarentekort.
Vraag 100
Hoeveel kost het om de studiebeurs te herintroduceren (inclusief indexatie)?
Antwoord op vraag 100
Het herinvoeren van de basisbeurs als prestatiebeurs kost structureel ongeveer 1 miljard
euro per jaar. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen uitwonende (€ 300,69 per
maand) en thuiswonende (€ 108,00 per maand) studenten.
Vraag 101
In welke mate is er sprake van een structureel effect van corona op de zorgvraag?
Antwoord op vraag 101
Met de huidige cijfers in de begroting is geen structureel effect op de ramingen voor
2021 e.v. verondersteld. Een deel van de niet geleverde zorg zal nog worden ingehaald
in 2020. De mogelijkheid tot inhaalzorg hangt echter nauw samen met de capaciteit
van zorgaanbieders en de zorg die zij kunnen leveren in de nieuwe situatie (bijvoorbeeld
met 1,5 meter maatregelen). Er wordt geen budgettair effect van inhaalzorg in 2021
verondersteld.
Verder is er veel onzekerheid over mogelijke toekomstige (regionale) uitbraken van
het virus en de daarmee samenhangende financiële gevolgen voor de zorguitgaven. Er
wordt nu geraamd op basis van de eerste inzichten van het eerste halve jaar van het
lopende jaar. De financiële gevolgen van een eventuele tweede golf zijn nu nog niet
te vertalen in een raming. Meerkosten, als deze zich voordoen, komen ook in 2021 voor
rekening van de zorgverzekeraars, die deze meerkosten kunnen inbrengen in de catastroferegeling.
Vraag 102
Hoeveel levert het op wanneer de hypotheekrenteaftrek wordt afgetopt op 350.000 euro?
En op 400.000 euro? En op 500.000 euro?
Antwoord op vraag 102
Aftoppen van de hypotheekrenteaftrek op € 350.000 levert in 2025 circa € 1,2 miljard
op en structureel € 0,8 miljard. Aftoppen op € 500.000 levert in 2025 crica € 0,6
miljard op en € 0,5 miljard structureel. € 400.000 is niet apart berekend, maar zal
op korte termijn dus tussen de € 0,6 en € 1,2 miljard opbrengsten zitten en structureel
tussen de € 0,5 en € 0,8 miljard
Vraag 103
Hoeveel kost het afschaffen van de vpb voor woningcorporaties?
Antwoord op vraag 103
Sinds de invoering van de integrale belastingplicht voor woningcorporaties in 2008
gelden voor woningcorporaties dezelfde regels als voor andere belastingplichtigen
in de vennootschapsbelasting. De introductie van een specifieke vrijstelling in de
vennootschapsbelasting voor alleen woningcorporaties zou vragen over een ongelijk
speelveld tussen woningcorporaties en andere partijen kunnen oproepen en tot een staatsteunrisico
leiden, hetgeen niet past binnen de wetssystematiek van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 (Wet Vpb 1969).
Vraag 104
Hoeveel levert het op wanneer de eigen woning in box 3 wordt geplaatst met een vrijstelling
van 5 ton eigenwoningschuld?
Antwoord op vraag 104
In het rapport Brede Maatschappelijke Heroverwegingen-wonen is een variant berekend
van het verplaatsen naar box 3 met een vrijstelling van 3 ton eigenwoningschuld, met
een geschatte budgettaire opbrengst van structureel € 4,8 miljard. Het volledig uitfaseren
van de hypotheekrenteaftrek en het eigenwoningforfait in box 1 was een andere variant,
met een budgettaire opbrengst van structureel € 3,1 miljard. Verplaatsing in box 3
met een vrijstelling van 5 ton zal qua budgettaire opbrengst tussen deze twee bedragen
liggen.
Vraag 105
Wat is de invloed van de gebruikte systematiek van loon- en prijsbijstelling op de
onderschrijding?
Antwoord op vraag 105
Doordat zowel de uitgaven als het plafond worden aangepast voor de loon- en prijsontwikkeling
heeft de loon- en prijsbijstellingssystematiek geen effect op de over- of onderschrijding
van het uitgavenplafond. Een hogere loon- en prijsbijstelling leidt immers tot een
even hoge bijstelling van de uitgaven als van het plafond, en omgekeerd.
Vraag 106 en 108
Vraag 106
Hoe heeft de inkomensongelijkheid zich gedurende deze kabinetsperiode ontwikkeld?
Vraag 108
Hoe heeft de vermogensongelijkheid zich gedurende deze kabinetsperiode ontwikkeld?
Antwoord op vraag 106 en 108
Bron: CBS
Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen
Ginicoëfficiënt
Theilcoëfficiënt
Robin Hood index
Relatieve interkwartielafstand
Ratio 80/20
waarde
waarde
%
waarde
waarde
2015
0,288
0,184
19,4
0,616
4,493
2016
0,289
0,183
19,5
0,619
4,489
2017
0,296
0,199
19,9
0,617
4,583
2018
0,288
0,182
19,4
0,615
4,458
Gestandaardiseerd primair inkomen
Ginicoëfficiënt
Theilcoëfficiënt
Robin Hood index
Relatieve interkwartielafstand
waarde
waarde
%
waarde
2015
0,556
0,604
38,1
1,823
2016
0,555
0,599
38
1,806
2017
0,554
0,599
37,8
1,777
2018
0,548
0,581
37,4
1,739
Vermogen
Ginicoëfficiënt
Theilcoëfficiënt
Robin Hood index
Relatieve interkwartielafstand
waarde
waarde
%
waarde
2015
0,8
1,821
63,3
7,953
2016
0,797
1,792
62,7
7,533
2017
0,787
1,712
61,3
6,394
2018
0,772
1,564
59,6
5,29
Definities:
Het gestandaardiseerd huishoudinkomen
Om het inkomen van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar
te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Dit gebeurt door het huishoudinkomen
te delen door een factor die uitdrukt hoe groot het schaalvoordeel is van een gemeenschappelijk
huishouden. Zo hebben een alleenstaande met een besteedbaar inkomen van 10 duizend
euro en een echtpaar (zonder kinderen) met een besteedbaar inkomen van 13,7 duizend
euro een gelijk welvaartsniveau.
Het primair inkomen
De beloning van huishoudens voor het beschikbaar stellen van hun arbeid en kapitaal.
Het inkomen voor belastingen en toeslagen.
Ginicoëfficiënt
De Ginicoëfficiënt is een maatstaf voor ongelijkheid. De Ginicoëfficiënt wordt berekend
door de helft van het gemiddelde absolute verschil in inkomen/vermogen tussen huishoudens
te normaliseren. In een verdeling zonder negatieve waarden wordt daarbij gedeeld door
het gemiddelde. In een verdeling met negatieve waarden is dat het gemiddelde van alle
absolute waarden. De waarde van de Ginicoëfficiënt ligt zodoende altijd tussen 0 (volkomen
gelijke verdeling) en 1 (volkomen ongelijke verdeling).
Theilcoëfficiënt
De Theilcoëfficiënt is een maatstaf voor de ongelijkheid. De waarde van de Theilcoëfficiënt
ligt tussen 0 (volkomen gelijke verdeling) en de natuurlijke logaritme van de omvang
van de populatie (volkomen ongelijke verdeling). De Theilcoëfficiënt wordt berekend
als het gemiddelde van de logaritme van alle relatieve inkomensaandelen, gewogen met
de inkomensaandelen.
Robin Hood index
De Robin Hood index is een maatstaf voor ongelijkheid. De Robin Hood index geeft aan
welk deel van het totale positieve inkomen/vermogen overgeheveld moet worden van de
rijke naar de arme helft, zodanig dat ieder huishouden eenzelfde inkomen/vermogen
heeft. De waarde van de Robin Hood index ligt tussen 0% (volkomen gelijke verdeling)
en 100% (volkomen ongelijke verdeling).
Ratio 80/20
De ratio 80/20 is een maatstaf voor ongelijkheid. De ratio 80/20 wordt berekend als
de verhouding van het totale inkomen van de 20 procent hoogste inkomens en de het
totale inkomen van de 20 procent laagste inkomens. Als alle huishoudens hetzelfde
inkomen hebben, is de ratio 80/20 gelijk aan 1. De ratio 80/20 heeft geen bovengrens.
Wanneer het inkomensaandeel van de armste 20 procent negatief is, heeft de waarde
van de ratio 80/20 geen betekenis. Zodoende kan voor primair inkomen en vermogen geen
ratio 80/20 worden berekend.
Relatieve interkwartielafstand
De relatieve interkwartielafstand is een maatstaf voor ongelijkheid. De relatieve
interkwartielafstand concentreert zich op het midden van de verdeling. De relatieve
interkwartielafstand wordt berekend als het verschil tussen het hoogste inkomen/vermogen
in de derde kwartielgroep en het hoogste inkomen/vermogen in de eerste kwartielgroep
gedeeld door de mediaan. Naarmate de inkomens/vermogens verder uit elkaar liggen,
is de relatieve interkwartielafstand groter en is er dus meer sprake van ongelijkheid.
Vraag 107
Hoe komt het dat er een neerwaartse aanpassing is van het plafond voor het kader Zorg
voor 2021, terwijl er sprake is van een structurele stijging van de zorgkosten?
Antwoord op vraag 107
Zie antwoord op vraag 52.
Vraag 108
Hoe heeft de vermogensongelijkheid zich gedurende deze kabinetsperiode ontwikkeld?
Antwoord vraag 108
Zie antwoord op vraag 106.
Vraag 109
Hoe hebben zich sinds 2012 jaarlijks de lasten voor het bedrijfsleven ontwikkeld?
Antwoord vraag 109
Zie antwoord op vraag 70.
Vraag 110
Hoe heeft de arbeidsinkomensquote zich gedurende deze kabinetsperiode ontwikkeld?
Antwoord op vraag 110
Hierbij de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote sinds 2017 (Bron CBS)
Ontwikkeling AIQ
2017
2018
2019
Totale economie
76,1
76,2
76,8
Marktsector
71,9
72,4
72,6
De marksector beslaat alle bedrijfstakken behalve overheid, gezondheids- en welzijnszorg,
verhuur van en handel in onroerend goed en delfstoffenwinning.
Vraag 111
Kunt u de cumulatieve koopkrachtgroei van de verschillende inkomensgroepen gedurende
de kabinetsperiode weergeven?
Antwoord 111
Onderstaande figuur geeft de cumulatieve mediane koopkrachtontwikkeling in de periode
2018–2021 waarbij uitgesplitst is naar de totale koopkrachtontwikkeling en het deel
daarvan dat het gevolg is van inkomensbeleid:
Bron: SZW-berekeningen
Vraag 112
Wat is sinds 2012 jaarlijks de bijdrage van het bedrijfsleven geweest aan de inkomsten
van de overheid?
Antwoord op vraag 112
Voor de totale belastingontvangsten en de niet-beleidsmatige lastenontwikkeling is
geen uitsplitsing tussen burgers en bedrijfsleven voorhanden. Dit wordt enkel gemaakt
voor de beleidsmatige lastenontwikkeling, waarbij ook hier moet worden aangetekend
dat deze onderverdeling grofmazig is, omdat de betalende groep niet altijd evident
is. Zo bevat de inkomstenbelasting zowel heffingskorting en aftrekposten van belastingplichtigen,
die ondernemer of werknemer zijn, en de dragen inkomstenbelastingplichtige ondernemers
winstbelasting af in de inkomstenbelasting. Bovendien drukken belastingen ex post
op natuurlijke personen en niet op bedrijven.
Vraag 113
Hoe heeft zich de werkgelegenheid ontwikkeld in de marktsector sinds 2012?
Antwoord op vraag 113
Hierbij de ontwikkeling van het aantal banen en voltijdequivalenten in de marktsector
(hier gedefinieerd als de totale economie minus de sectoren openbaar bestuur en overheidsdiensten,
onderwijs en gezondheids- en welzijnszorg). Bron:CBS
Vraag 114
Hoe is de ontwikkeling van het aantal fte in de zorg sinds 2012?
Antwoord op vraag 114
Werkgelegenheid in zorg en welzijn; arbeidsvolume in fte (x 1.000)
Perioden
2012 1e kwartaal1
2013 1e kwartaal1
2014 1e kwartaal1
2015 1e kwartaal1
2016 1e kwartaal1
2017 1e kwartaal1
2018 1e kwartaal1
2019 1e kwartaal1
2020 1e kwartaal1
Zorg en welzijn2
837,5
848,4
837,1
828,4
819,4
819,1
837,1
862,7
892,2
Bron: CBS/AZW StatLine
X Noot
1
voorlopige cijfers
X Noot
2
exclusief kinderopvang
Vraag 115
Wat zijn omgerekend de kosten voor een bewoner in een verpleeghuis sinds 2012?
Antwoord op vraag 115
De kosten voor een bewoner in een verpleeghuis zijn sinds 2012 toegenomen van € 78.000
in 2012 tot € 96.000 in 2019. In 2019 zit ca. € 1 miljard van de middelen voor het
Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg in de kosten verwerkt. De belangrijkste andere verklaring
voor de groei is de loon-prijsontwikkeling.
Vraag 116
Hoeveel fte zijn er werkzaam in de verpleeghuissector sinds 2012?
Antwoord op vraag 116
Perioden
2012 1e kwartaal1
2013 1e kwartaal1
2014 1e kwartaal1
2015 1e kwartaal1
2016 1e kwartaal1
2017 1e kwartaal1
2018 1e kwartaal1
2019 1e kwartaal1
2020 1e kwartaal1
AZW branches
x 1.000
x 1.000
x 1.000
x 1.000
x 1.000
x 1.000
x 1.000
x 1.000
x 1.000
Verpleging, verzorging en thuiszorg
263,4
268,3
263,4
259,3
248,3
245,1
248,4
257,5
271
Verpleging en Verzorging
161,5
164,7
166,3
168,8
167,6
157,8
165,1
174,2
196,2
Thuiszorg
102
103,6
97,1
90,5
80,7
87,3
83,3
83,3
74,9
Bron: azwstatline.cbs.nl. Stijging of daling van het aantal fte kan veroorzaakt worden
door administratieve overgangen.
X Noot
1
Voorlopige cijfers.
Vraag 117
Hoe heeft de marginale lastendruk zich ontwikkeld sinds 2012 voor tweeverdieners waarvan
het hoofdinkomen een modaal inkomen heeft en de partner half-modaal verdient?
Antwoord 117
Onderstaande tabel geeft de marginale lastendruk weer voor tweeverdieners, waarvan
het hoofdinkomen een modaal inkomen is en het partnerinkomen een half modaal inkomen,
in de periode 2012–2021. Uitgegaan is van een huishouden zonder kinderen en de marginale
druk bij een inkomensstijging van 1 euro bruto bij de meestverdienende partner of
de minstverdienende partner.
Jaar
Marginale lastendruk tweeverdiener (modaal + ½ modaal)
Bij inkomensstijging meestverdiener
Bij inkomensstijging minstverdiener
2012
53%
29%
2013
46%
23%
2014
48%
19%
2015
48%
19%
2016
49%
11%
2017
52%
10%
2018
52%
11%
2019
48%
10%
2020
45%
11%
2021
45%
11%
Het kabinet heeft daarnaast een aantal specifieke maatregelen genomen die pieken in
de marginale druk verminderen. Het doel hiervan is om (meer uren) werken en loonsverhoging
lonender te maken. Met een andere vormgeving van de arbeidskorting is de marginale
druk voor inkomens tot modaal verlaagd. De arbeidskorting bouwt sinds 2020 op bij
een inkomen tussen circa € 20.000 en € 35.000. Door deze opbouw krijgen werkenden
op dit traject bij een toename van het inkomen meer arbeidskorting, waardoor de marginale
druk lager uitkomt. Sinds 2020 begint de afbouw van het kindgebonden budget voor paren
niet meer rond € 20.000, maar bij € 38.000. Door deze maatregelen is meer (uren) werken
lonender geworden. Inkomens vanaf modaal hebben te maken met een licht hogere marginale
druk doordat de arbeidskorting sneller wordt afgebouwd. Daarnaast is de harde inkomensgrens
in de huurtoeslag vervangen door een geleidelijke afbouw. In het verleden zorgde de
harde inkomensgrens dat werkenden met een inkomen vlak onder de grens bij een klein
beetje extra inkomen hun volledig huurtoeslag kwijt konden raken. Door de invoering
van de geleidelijke inkomensgrens komt dit nu niet meer voor en is de marginale druk
rondom de inkomensgrens in de huurtoeslag voor de betreffende groep aanzienlijk verlaagd.
Vraag 118
Hoe heeft de marginale lastendruk zich ontwikkeld sinds 2012 voor een eenverdiener
met een modaal inkomen?
Antwoord 118
Onderstaande tabel geeft de marginale lastendruk weer voor een alleenverdiener met
een modaal inkomen in de periode 2012–2021. Uitgegaan is van een huishouden zonder
kinderen en de marginale druk bij een inkomensstijging van 1 euro bruto. Zie ook antwoord
117 voor het kabinetsbeleid dat gericht is op verlaging van de marginale druk.
Jaar
Marginale lastendruk alleenverdiener (modaal)
2012
53%
2013
54%
2014
56%
2015
48%
2016
61%
2017
65%
2018
65%
2019
60%
2020
58%
2021
57%
NB.: door wijzigingen in de zorgtoeslag schuift de marginale druk tussen 2014 en 2016.
Vraag 119
Wat is de ontwikkeling geweest van de micro-lastenontwikkeling sinds 2012 voor tweeverdieners
waarvan het hoofdinkomen een modaal inkomen heeft en de partner half-modaal verdient?
Antwoord 119
Onderstaande tabel geeft de gemiddelde lastendruk weer voor een huishouden van tweeverdieners
waarvan het hoofdinkomen een modaal inkomen is en het partnerinkomen een half modaal
inkomen, in de periode 2012–2021. Uitgegaan is van een huishouden zonder kinderen.
Hierbij is de gemiddelde belastingdruk uitgedrukt als het percentage van het brutoinkomen
dat niet in het besteedbaar inkomen landt door belastingheffing (na vermindering van
heffingskorting), waarbij rekening is gehouden met het werknemersdeel van de pensioenpremie,
de betaalde zorgpremie (na verrekening van de zorgtoeslag) en het gemiddeld eigen
risico dat werknemers betalen in de Zvw.
Jaar
Gemiddelde lastendruk tweeverdiener (modaal + ½ modaal)
2012
32%
2013
32%
2014
30%
2015
30%
2016
27%
2017
27%
2018
27%
2019
27%
2020
25%
2021
24%
Het kabinet heeft de lasten voor huishoudens over de kabinetsperiode sterk verlicht.
Tussen 2018 en 2021 dalen de lasten voor huishoudens met circa € 5 miljard (inclusief
het basispad dat een sterke lastenstijging bevatte), waarbij het overgrote deel van
deze lastenverlichting in 2020 en 2021 plaatsvindt. De lastenverlichting bestaat onder
meer uit het invoeren van het tweeschijvenstelsel en het verhogen van de algemene
heffingskorting en arbeidskorting.
Vraag 120
Wat is de ontwikkeling geweest van de micro-lastenontwikkeling sinds 2012 voor een
eenverdiener met een modaal inkomen?
Antwoord 120
Onderstaande tabel geeft de gemiddelde lastendruk weer voor een huishouden van een
alleenverdiener met een modaal inkomen in de periode 2012–2021. Uitgegaan is van een
huishouden zonder kinderen. In het antwoord op vraag 119 wordt ingegaan op het kabinetsbeleid
gericht op verlaging van de lasten van huishoudens en de precieze methodiek bij de
weergave van de gemiddelde lastendruk.
Jaar
Gemiddelde lastendruk alleenverdiener (modaal)
2012
31%
2013
33%
2014
32%
2015
34%
2016
31%
2017
31%
2018
32%
2019
30%
2020
30%
2021
29%
Vraag 121 en 122
Vraag 121
Op welke wijze wordt de arbeidsproductiviteit berekend van een medewerker in de langdurige
zorg?
Vraag 122
Op welke wijze wordt de arbeidsproductiviteit berekend van een medewerker in het primair
onderwijs?
Antwoord op vraag 121
Voor het berekenen van de arbeidsproductiviteit in de langdurige zorg kan gekeken
worden naar de fte/cliënt-ratio. Idealiter wordt daarbij dan ook gecorrigeerd voor
de zorgzwaarte, bijvoorbeeld aan de hand van de zorgzwaartepakketten. De arbeidsproductiviteit
in het primair onderwijs wordt opzichzelf niet gemeten of berekend.
Vraag 123
Wat is het gemiddeld aantal uren dat een onderwijzer in het primair onderwijs voor
de klas staat sinds 2012?
Antwoord op vraag 123
Er zijn afspraken gemaakt over aantal lesuren per leraar. Een voltijd leerkracht werkt
1.659 uur per schooljaar. Daarvan geeft hij 940 uren les. Alleen indien de leraar
daarmee instemt, kan hij meer lesuren per jaar geven.
Het aantal uren is in de jaren 2012–2020 niet gewijzigd in de CAO. Wel hoe de werkverdeling
over het team wordt vastgesteld, zodat zoveel mogelijk maatwerk kan worden toegepast.
In de huidige cao is daarover het volgende afgesproken. Ieder jaar stelt de schoolleiding
met het team het werkverdelingsplan op voor het volgende schooljaar. De PMR heeft
daar instemmingsrecht op. Dat plan gaat onder andere over de tijd die leraren nodig
hebben voor voorbereiding en nakijkwerk, de inzet van het onderwijsondersteunend personeel
in en buiten de klas, de momenten dat alle leraren op school aanwezig moeten zijn,
maar bijvoorbeeld ook over de besteding van de werkdrukmiddelen.
Vraag 124
Wat is het effect geweest van de loonsverhogingen in het primair onderwijs op het
aantal gewerkte uren per leerkracht?
Antwoord op vraag 124
Leraren in het primair onderwijs werken niet allemaal voltijd. Het effect van de loonsverhogingen
op de werktijdfactor is onbekend. De werktijdfactor is gemiddeld 0,72, gemeten over
de jaren 2012–2018. De werktijdfactor is de afgelopen jaren stabiel gebleven, maar
steeg licht in 2018 (0,73) t.o.v. 2017.
Vraag 125
Hoe vaak is het bedrag aan buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking (BHOS)
de laatste 5 jaar opwaarts aangepast omdat de economie sneller groeide dan voorzien?
Antwoord op vraag 125
Het beschikbare budget voor Ontwikkelingssamenwerking (ODA) wordt tweemaal per jaar
aangepast aan de ontwikkeling van het Bruto Nationaal Inkomen. Dit gebeurt bij Voorjaarsnota
en bij Miljoenennota (en bij een nieuw kabinet ook bij Startnota). In de jaren 2015
tot en met 2020 is het budget voor het lopende begrotingsjaar zeven keer omhoog en
zes keer omlaag bijgesteld.
Vraag 126
Welk percentage van de uitgaven aan BHOS is gericht op ondersteuning van de volksgezondheid
in donorlanden?
Antwoord op vraag 126
Het is niet eenvoudig om met een percentage aan te geven welk deel van de uitgaven
in donorlanden wordt uitgegeven aan «ondersteuning van de volksgezondheid in donorlanden».
«Ondersteuning van de volksgezondheid» is een erg breed begrip waaraan veel is toe
te rekenen (bijvoorbeeld inzet op goede voeding, aanleg riool – en afvoersystemen,
maar ook digitalisering en capaciteitsopbouw). De tabel hieronder geeft, op grond
van OESO-DAC gegevens, voor donorlanden aan welk percentage van hun ODA budget voor
het jaar 2020 wordt uitgegeven aan gezondheidssector gerelateerde projecten.
Donor
% aandeel gezondheidssector in totale Oda uitgaven per land1
Donor
% aandeel gezondheidssector in totale Oda uitgaven per land1
Australië
10
Korea
10
Oostenrijk
1
Luxemburg
8
België
8
Nederland
2
Canada
10
Nieuw-Zeeland
4
Tsjechië
1
Noorwegen
7
Denemarken
2
Polen
0
Finland
3
Portugal
4
Frankrijk
2
Slowakije
4
Duitsland
3
Slovenië
1
Griekenland
0
Spanje
4
Hongarije
3
Zweden
3
IJsland
4
Zwitserland
5
Ierland
11
Verenigd Koninkrijk
11
Italië
5
Verenigde Staten
6
Japan
3
X Noot
1
Gebaseerd op OESO-DAC gegevens
Vraag 127
Welk percentage van de uitgaven aan BHOS is gericht op versterking van de positie
van de vrouw in donorlanden?
Antwoord op vraag 127
Het is niet eenvoudig om met een percentage aan te geven welk deel van de uitgaven
in donorlanden wordt uitgegeven aan «versterking van de positie van de vrouw». Wel
is het zo dat de positie van vrouwen en met name de verbetering daarvan expliciet
aandacht krijgt in zowel de beoordeling van activiteiten bij de start als permanent
tijdens de uitvoering van projecten.
De tabel hieronder geeft, op grond van OESO-DAC gegevens, voor donorlanden aan welk
percentage van hun ODA budget voor het jaar 2020 wordt uitgegeven aan gender gerelateerde
projecten:
Donor
% aandeel gezondheidssector in totale Oda uitgaven per land1
Donor
% aandeel gender in totale Oda uitgaven per land1
Australië
34
Korea
11
Oostenrijk
18
Luxemburg
23
België
28
Nederland
32
Canada
40
Nieuw-Zeeland
26
Tsjechië
13
Noorwegen
23
Denemarken
26
Polen
1
Finland
29
Portugal
16
Frankrijk
12
Slowakije
31
Duitsland
24
Slovenië
10
Griekenland
8
Spanje
24
Hongarije
2
Zweden
40
IJsland
39
Zwitserland
30
Ierland
39
Verenigd Koninkrijk
34
Italië
17
Verenigde Staten
16
Japan
20
X Noot
1
Gebaseerd op OESO-DAC gegevens
Vraag 128
Welk effect zou het (tijdelijk) verlagen van de Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof)-premie
ten bedrage van 4 miljard euro in plaats van het instellen van de BIK hebben op werkgelegenheid
en investeringsruimte bij bedrijven?
Antwoord op vraag 128
De directe doelstelling van de BIK is het stimuleren en naar voren halen van investeringen
van bedrijven tijdens de economische crisis, zodat deze zoveel mogelijk op peil blijven.
Het kabinet vindt het onwenselijk dat deze investeringen naar verwachting stevig dalen,
omdat dit uiteindelijk ten koste gaat van banen en economische groei.
Ook een verlaging van de Aof-premie kan het behoud van banen stimuleren. Het kabinet
schat in dat een gerichte stimulering zoals de BIK in de huidige crisissituatie geschikter
is voor dit doel. Werkgevers ervaren enkel voordeel van de BIK indien en voor zover
zij investeringen doen. Voor de precieze vormgeving van de BIK verwijzen we naar de
nota van wijziging op het Belastingplan 2021 die op 5 oktober naar de Tweede Kamer
wordt gestuurd.
Vraag 129
Zijn de inkomsten en uitgaven, zonder daarin de overheidsinkomsten- en lasten in relatie
tot de coronapandemie mee te nemen, nog in lijn met de afspraken in het regeerakkoord?
Antwoord op vraag 129
De afspraken aan de inkomstenkant zijn bij Startnota vastgelegd in het zogeheten inkomstenkader.
Elk jaar in de zomer vindt besluitvorming aan de inkomstenkant plaats, waarbij het
uitgangspunt is dat het inkomstenkader over de kabinetsperiode sluit, bij voorkeur
op jaarbasis. Deze afspraken worden vervolgens in de Miljoenennota gepubliceerd. In
de Miljoenennota in 2019 sloot het inkomstenkader. In de Miljoenennota van 2020 heeft
het kabinet bewust meer lastenverlichting gegeven dan afgesproken bij de start van
de kabinetsperiode. Het kabinet vond dit gerechtvaardigd, omdat deze lastenverlichting
samenhing met het Klimaatakkoord, Pensioenakkoord en een hervorming van het zzp-dossier.
In de Miljoenennota van 2021 heeft het kabinet voor € 0,3 mld meer lastenrelevante
lastenverlichting gegeven dan afgesproken. Dit is met name het gevolg van lager geraamde
zorgpremies bij de MEV2021. In de Miljoenennota’s 2019, 2020 en 2021 hebben er meerdere
kadercorrecties plaatsgevonden, onder meer voor schuiven tussen inkomsten en uitgaven,
of dekking van grote tekorten in het kader over meerdere jaren. Deze kadercorrecties
worden toegelicht in de bijlage inkomstenkader van de respectievelijke Miljoenennota’s.
In de Startnota worden ook de uitgavenplafonds voor de kabinetsperiode vastgelegd.
Deze plafonds bepalen het maximale uitgavenniveau per jaar. Conform de begrotingsregels
worden de plafonds gedurende kabinetsperiode aangepast voor de loon- en prijsontwikkeling,
volumebesluiten gas, niet-beleidsmatige mutaties in WW en bijstand en – onder strenge
voorwaarden – specifieke schuiven tussen het inkomsten- en uitgavenkader. De Miljoenennota
2019 bevatte geen additionele plafondaanpassingen. In de Miljoennota van 2020 is het
uitgavenplafond daarnaast aangepast voor het pensioen- en klimaatakkoord, het woningmarktpakket
en de aanpassing van het investeringsritme van IenW en defensie. In de Miljoenennota
2021 is het plafond aangepast voor een nieuw woningmarktpakket, het versnellen van
investeringen en frontloading van MFK-middelen in de EU-afdrachten. Alle plafondaanpassingen worden toegelicht
in de plafondtoetsen in de budgettaire nota’s.
Vraag 130
Hoe hebben het structureel saldo, begrotingstekort en de staatsschuld zich in 2020
en 2021 ontwikkeld als je de inkomsten en lasten in verband met de coronapandemie
buiten beschouwing laat?
Antwoord op vraag 130
De CEP-raming van maart 2020, net voor het uitbreken van de coronapandemie, ging voor
2020 en 2021 uit van onderstaande cijfers voor het EMU-saldo, structureel saldo en
EMU-schuld. In deze raming zijn geen beleidsmaatregelen opgenomen ter bestrijding
van de coronapandemie – zowel medisch als economische stabilisatie.
Sindsdien zijn de economische ontwikkeling aan de hand van de coronapandemie, alsmede
de noodmaatregelen om de economie te stabiliseren, leidend geweest in het bepalen
van het (structurele) begrotingssaldo en de staatsschuld.
Tabel 1. Ramingen structureel saldo, begrotingssaldo en staatsschuld voor aanvang
coronapandemie. Bron: Miljoenennota 2020
2020
2021
EMU-saldo (%bbp)
1,1
0,1
Structureel saldo (%bbp)
0,8
– 0,1
EMU-schuld (%bbp)
46,3
45,2
Vraag 131
Welke opties verkent u om de brede welvaart meer in de beleidscyclus in te brengen?
Antwoord op vraag 131
De integratie van brede welvaart in het beleid vraagt namelijk om inzicht in de afruilen
tussen verschillende welvaartsaspecten. De planbureaus zijn met dit thema aan de slag
en komen voor het einde van het jaar met een afgestemd plan van aanpak. Het kabinet
onderzoekt, onder andere met behulp van dit plan van aanpak, of en welke stappen gezet
kunnen worden om brede welvaart te integreren in de beleidscyclus.
Vraag 132
Zijn de effecten van de Wet excessief lenen meegenomen in de Miljoenennota? Wat zou
het effect hiervan zijn op de koopkracht van aanmerkelijkbelanghuishoudens?
Antwoord op vraag 132
De budgettaire gevolgen van de Wet excessief lenen bij de eigen vennootschap zijn
meegenomen in de Miljoenennota. De budgettaire gevolgen worden gepresenteerd in de
memorie van toelichting van het wetsvoorstel.
De Wet excessief lenen bij de eigen vennootschap heeft geen gevolgen voor AB-houders
indien zij geen lening van hun eigen vennootschap hebben die volgens de wet als «excessief»
kwalificeert. Voor AB-houders waar dit wel het geval is, wordt het als «excessief»
kwalificerende deel van de lening betrokken in box 2 van de inkomstenbelasting. De
maatregel heeft geen gevolgen voor de koopkracht, omdat het de gecombineerde belastingdruk
voor ab-houders (vpb en box 2) niet beïnvloedt.
Vraag 133
Kunt in een tabel per ministerie per jaar en per afzonderlijke kostenpost uitsplitsen
welke kosten elk ministerie heeft gemaakt ten behoeve van (leden van) het Koninklijk
Huis in 2018 en 2019? En welk bedrag is hiervoor precies per ministerie en per kostenpost
gereserveerd in de begroting van 2020?
Antwoord op vraag 133
In de memorie van de toelichting van de begroting van de Koning (Kamerstuk 35 570 I, nr. 2, pagina 16) staat vermeld dat binnen de Rijksbegroting ook op begrotingen van andere
ministeries uitgaven geraamd zijn die in verband met het koningschap kunnen worden
beschouwd. Het gaat om de begrotingen van Justitie en Veiligheid en Defensie voor
de beveiliging, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het ter beschikking
stellen van paleizen en Buitenlandse Zaken voor uitgaande staatsbezoeken, officiële
bezoeken en werkbezoeken van het Koninklijk Huis en inkomende bezoeken van hoogwaardigheidsbekleders.
De betreffende Ministers zijn ervoor verantwoordelijk. De begroting van de Koning
en deze andere begrotingen vormen het stelsel van te ramen en te verantwoorden uitgaven
die samenhangen met de uitoefening van het koningschap.
In de extracomptabele bijlage van de begroting van de Koning worden bovengenoemde
uitgaven gepresenteerd. Door deze uitgaven op een integrale wijze bij de begroting
van de Koning te presenteren, wordt de vindbaarheid van en het inzicht in deze uitgaven
vergroot. De extracomptabele bijlage brengt geen verandering in de ministeriële verantwoordelijkheid
voor de respectievelijke begrotingsposten.
Vraag 134
Heeft de regering overwogen de WW-uitkering anticyclisch in te richten zodat, zoals
nu wel het geval is, de meest kwetsbare groepen in de arbeidsmarkt meer worden beschermd
voor de gevolgen van de coronacrisis?
Antwoord op vraag 134
Voor mensen die hun baan verliezen hebben we met de WW en de bijstand een goed vangnet.
Na afloop van de WW kunnen mensen, indien nodig, een beroep doen op de bijstand. Het
huidige stelsel van sociale zekerheid voldoet daarom in de ogen van het kabinet. Daar
komt bij dat een verlenging van de WW-uitkering niet uitvoerbaar is op de korte termijn.
Vraag 135 en 136
Vraag 135
Wat gaat de regering op de lange termijn doen voor de ongelijkheden in de arbeidsmarkt
die door de coronacrisis zijn blootgelegd, zoals tevens blijkt uit hoofdstuk 1.2 van
de MEV?
Vraag 136
Welke structurele veranderingen zijn er nodig in de arbeidsmarkt om de ongelijkheid
op de arbeidsmarkt aan te pakken en hoe wordt de diepe breuklijn tussen mensen met
veel en weinig baan- en inkomenszekerheid teruggedrongen?
Antwoord op vraag 135 en 136
• Het kabinet heeft een breed palet aan stappen gezet om de arbeidsmarkt in balans te
brengen. De Wet arbeidsmarkt in balans heeft flex minder flex gemaakt en vast minder
vast. Met aanpassingen in de zelfstandigenaftrek zorgt het kabinet voor een fiscaal
gelijkere behandeling van werkenden. Ook zijn diverse stappen gezet op het gebied
van Leven Lang Ontwikkelen.
• Verdere stappen blijven nodig. De gevolgen van Covid-19 laten dat nog eens extra zien.
Dat is ook wat het CPB aangeeft. Eerder al adviseerden de Commissie Regulering van
Werk en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid om de regels rond werk
te herontwerpen en in te zetten op kwalitatief goed werk. Dit najaar zal het kabinet
op deze adviezen reageren.
Vraag 137
Wanneer kan de wet tegen discriminatie in sollicitatieprocedures worden verwacht,
aangezien de crisis ook de effecten van discriminatie kan versterken?
Antwoord op vraag 137
Het wetsvoorstel wordt in het najaar aan de Tweede Kamer gestuurd.
Vraag 138
Wat doet de regering om het gebrek aan kennismigranten als gevolg van de coronacrisis
op te vangen?
Antwoord op vraag 138
Het kabinet heeft geen signalen ontvangen dat het bedrijfsleven te kampen heeft met
een gebrek aan kennismigranten naar aanleiding van de COVID19 crisis. Dit wil niet
zeggen dat kennismigranten – en in het verlengde ook buitenlandse afgestudeerden,
onderzoekers en promovendi – geen nadelige gevolgen ondervinden van de COVID19 crisis.
Het kabinet is buitenlandse afgestudeerden, onderzoekers en promovendi aan Nederlandse
universiteiten, begin juli 2020 tegemoet gekomen door de voorwaarden voor het verlaagd
salariscriterium te versoepelen. Het lage salariscriterium geldt nu voor iedereen
die:
• Een verblijfsvergunning voor «zoekjaar hoogopgeleiden» heeft gehad; en
• Binnen het zoekjaar (1 jaar) geen baan als kennismigrant heeft gevonden; en
• Binnen 3 jaar na afstuderen alsnog een baan als kennismigrant vindt (vanuit het buitenland).
Dit maakt het makkelijker voor starters om vanuit het buitenland alsnog een baan als
kennismigrant in Nederland te vinden, zeker wanneer de vraag naar dit talent weer
zal toenemen. Daarnaast werkt de IND aan de intensivering van de voorlichting richting
huidige internationale studenten en werkt het Ministerie van EZK met een aantal regio’s
en nationale partners (Talent Coalition) aan verbeterde informatievoorziening voor
buitenlandse kenniswerkers en recent afgestudeerde, internationale studenten. Tot
slot wordt in het kader van de aanbevelingen uit het WODC-rapport «Aantrekkelijkheid
van Nederland voor kennismigranten» verkend of het mogelijk en wenselijk is om de
zoekperiode te verlengen.
Vraag 139
Wat voorkomt dat we in toekomstige besluitvorming te veel focus leggen op koopkrachtcijfers
en welke alternatieven bestaan daarvoor?
Antwoord op vraag 139
Koopkracht geeft aan of huishoudens in staat zijn om het bestedingspatroon van het
voorgaande jaar te handhaven, rekening houdend met de inflatie. In de koopkrachtberekeningen
wordt ervan uitgegaan dat er niets verandert in de persoonlijke omstandigheden van
mensen. De cijfers zijn voor veel mensen minder geschikt om de eigen koopkracht te
voorspellen, maar geven wel een goede inschatting van de effecten van de economie
en van het beleid van de overheid op het inkomen van verschillende groepen huishoudens.
Zo kan het zijn dat beleid bij een bepaalde groep cumuleert, waardoor er een onevenwichtig
koopkrachtbeeld ontstaat. De koopkrachtcijfers brengen dit in kaart. De cijfers worden
vervolgens in de besluitvorming benut om onevenwichtigheden in het koopkrachtbeeld
vast te stellen en daar maatregelen op te treffen.
De ramingen van de koopkracht zijn altijd met onzekerheid omgeven. Bijstellingen van
de verwachte loon- of prijsontwikkeling zorgen voor veranderingen in het koopkrachtbeeld.
De koopkrachtramingen zijn dus geen toekomstvoorspelling, maar geven een zo goed mogelijke
inschatting van de gevolgen van beleid en economie. Een goed begrip van het nut en
de waarde van de koopkrachtraming kan voorkomen dat er onterecht geen rekening wordt
gehouden met de onzekerheid omtrent de cijfers, of dat ze gebruikt om de koopkracht
van individuen te voorspellen. Veranderingen in het persoonlijke leven, zoals bijvoorbeeld
verlies van een baan, trouwen of het krijgen van een kind, hebben immers veel grotere
gevolgen voor de persoonlijke koopkracht. Uiteindelijk is de mate waarin op de koopkrachtramingen
wordt gestuurd in de toekomst een keuze voor toekomstige kabinetten.
Terugkijkend is ook de dynamische koopkrachtontwikkeling beschikbaar. Het CBS brengt
na afloop van het jaar in kaart wat de koopkrachteffecten zijn geweest als ook de
veranderingen in persoonlijke omstandigheden worden meegenomen. Voor de bepaling van
toekomstig beleid op het gebied van inkomensondersteuning en inkomstenbelasting is
deze terugkijkende indicator dan uiteraard weer minder geschikt dan de koopkrachtraming.
Vraag 140
Kunt u een overzicht verstrekken van de totale lastenontwikkeling voor bedrijven en
burgers?
Antwoord op vraag 140
Zie antwoord op vraag 45.
Vraag 141
Kunt u een uitputtend overzicht geven van de maatregelen die dit kabinet heeft genomen
om belastingontwijking- en ontduiking aan te pakken?
Antwoord op vraag 141
Het kabinet heeft de volgende maatregelen genomen tegen belastingontwijking en-ontduiking.
Beschermen van de belastinggrondslag (belastingontwijking)
Maatregel
Status
Inwerking-treding per
Spoedreparatie fiscale-eenheidsregime
Wet is aangenomen
2018
Implementatie eerste EU-richtlijn tegen belastingontwijking (ATAD1)
– earningsstrippingbepaling (generieke renteaftrekbeperking)
– aanvullende CFC-maatregel (voorkomen van verschuiving van winst naar gecontroleerde
buitenlandse lichamen)
Wet is aangenomen
2019
Lijst met laagbelastende landen. Relevant voor:
– aanvullende CFC-maatregel
– vernieuwde rulingpraktijk
– bronbelasting op renten en royalty’s
– fiscale voorwaarden voor het verlenen van steun aan individuele bedrijven
Besluit genomen door Staatssecretaris
2019
Vernieuwde rulingpraktijk
– geen ruling meer als belastingontwijking een van de voornaamste doelen is
– geen ruling meer als bedrijf geen economische nexus (onvoldoende aanwezigheid) heeft
in Nederland
– geen ruling meer voor transacties met laagbelastende landen
Wet is aangenomen
juli 2019
Goedkeuring multilateraal verdrag
Wet is aangenomen
juli 2019
Implementatie tweede EU-richtlijn tegen belastingontwijking (ATAD2): bestrijding hybridemismatches
als gevolg van kwalificatieverschillen instrumenten of lichamen
Wet is aangenomen
2020
Conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende en non-coöperatieve
landen
Wet is aangenomen
2021
Voorkomen van vrijstelling door specifieke renteaftrekbeperking (artikel 10a Wet Vpb
1969)
Belastingplan 2021
2021
Toepassen van het arm’s-lengthbeginsel bij neerwaartse winstcorrecties
Voorstel in voorjaar 2021
2022
Aanvullende maatregelen tegen dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties
Voorstel in voorjaar 2021
2024
Transparantie en integriteit (belastingontwijking en belastingontduiking)
Maatregel
Status
Inwerking-treding per
Versterking opsporingscapaciteit Belastingdienst verhuld vermogen (cumulatief € 17
miljoen)
Brief Staatssecretaris
18 september 2018
2019
Maatregelen tegen verhaalsconstructies bij de invordering van belastingschulden.
Wet is aangenomen
2019
Openbaarmaking fiscale vergrijpboeten door medeplegers die beroeps- of bedrijfsmatig
bijstand verleenden
Wet is aangenomen
2020
Meldingsplicht grensoverschrijdende constructies (Mandatory Disclosure, DAC6)
Wet is aangenomen
2020
Verduidelijken wettelijk fiscaal verschoningsrecht
Wetsvoorstel in consultatie
2022
Onderzoek naar tijdsduur fiscale procedures in verband met informatiebeschikking
In onderzoek
2023
Vraag 142
Kunt u een actualisatie geven van de bovenste tabel op p. 5–6 van Kamerstuk 35 300, nr. 46 zoals op 27 september naar de Kamer verstuurd? (Het betreft een overzicht van de
beleidsmatige lastenontwikkeling gedurende deze kabinetsperiode, uitgesplitst naar
burgers en bedrijven, en onderverdeeld naar het basispad, zorgpremies en compensatie,
het regeerakkoord, veranderingen daarna en het totaal aan kabinetsbeleid.)
Antwoord op vraag 142
Zie antwoord op vraag 45.
Vraag 143 en 144
Vraag 143
Beschikt u reeds over een scenario voor het bijstellen van verschillende begrotingen
voor het geval een tweede golf zich aandient?
Vraag 144
Bij welke epidemiologische en/of economische parameters is het moment aangebroken
dat de huidige begroting, volgens de woorden van de Minister van Financiën zelf, de
prullenbak in kan omdat er sprake is van een tweede golf?
Antwoord op vraag 143 en 144
Het kabinet doet in deze uitzonderlijke tijden wat nodig is. Bij de aankondiging van
het huidige noodpakket en de eerder noodpakketten is altijd gezegd dat de regelingen
niet stilstaan, en de ramingen continu worden geëvalueerd. Bij nieuwe maatregelen
wordt en is de Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd middels een Incidentele Suppletoire
Begroting (ISB).
Vraag 145
Kunt u een toelichting geven op de drie belangrijkste factoren die hebben bijgedragen
aan de verslechtering van het houdbaarheidssaldo?
Vraag 146
Kunt u inzicht geven in hoeverre de verslechtering van het structurele EMU-saldo in
2025 en het houdbaarheidssaldo veroorzaakt wordt door verslechterde economische omstandigheden,
door extra structurele uitgaven, of door corona-gerelateerde uitgaven?
Antwoord op vraag 145 en 146
In haar laatste raming gaat het CPB uit van een houdbaarheidstekort van 3 procent
bbp. Dit is 2,2 procentpunt hoger dan het geraamde tekort in maart. Negentig procent
van deze verslechtering komt door de verslechtering van het (structurele) primaire
saldo in 2025. Daarnaast zorgen verschillende ontwikkelingen per saldo voor een beperkte
verdere verslechtering. Zo is er nieuwe informatie beschikbaar gekomen over de uitgaven
aan ouderenzorg, die hoger liggen dan eerder geraamd. Door de vergrijzing lopen deze
kosten na de MLT-periode verder op. Daarnaast komt de vermogensrendementsheffing na
2025 lager uit dan in eerdere inschattingen, door minder vermogensopbouw van huishoudens.
Het structureel saldo verslechtert doordat door de coronacrisis de bbp-groei op een
structureel lager groeipad is komen te liggen (4% onder groeipad pre-corona). Dit
leidt tot een lager inkomstenniveau (dit beweegt mee met het bbp), terwijl de uitgaven
deels nominaal vastliggen (deze groeien ten opzichte van bbp). De verslechtering van
het EMU-saldo in 2025 ten opzichte van de CEP-raming (uit maart) komt vrijwel volledig
door de terugval in de belastinginkomsten. De kosten van de noodmaatregelen zijn tijdelijk
en hebben geen gevolgen voor het structurele primaire saldo in 2025. Er is een beperkt
negatief effect op houdbaarheid via hogere rentelasten later als gevolg van de hogere
schuld.
Vraag 147 en 148
Vraag 147
Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen de uitgaven vanwege corona en daarmee samenhangende
steunmaatregelen niet separaat naast de uitgavenkaders te presenteren?
Vraag 148
Waarom is ervoor gekozen een asymmetrie te hanteren, waarbij aan de inkomstenkant
de fiscale coronamaatregelen in een apart inkomstenkader zijn geplaatst, terwijl de
uitgavenkaders wel zijn aangepast voor de noodpakketten?
Antwoord op vraag 147 en 148
Er is voor gekozen om het uitgavenplafond te corrigeren voor de meeste coronagerelateerde
uitgaven. Dit is gedaan om aan te sluiten bij het principe dat uitgaven die relevant
zijn voor het EMU-saldo ook relevant zijn voor het uitgavenplafond en dat aan de andere
kant niet voor deze uitgaven hoeft te worden omgebogen op korte termijn. Daarnaast
zijn er coronagerelateerde uitgaven die niet relevant zijn voor het EMU-saldo, zoals
leningen die worden gezien als financiële transactie. Deze coronagerelateerde uitgaven
vallen buiten het uitgavenplafond. Bijlage 1.3 bij de Miljoenennota 2021 geeft een
overzicht van alle coronagerelateerde uitgavenmaatregelen, zowel binnen (tabel 1)
als buiten het uitgavenplafond (tabel 2). Deze bijlage geeft een totaaloverzicht en
is dus vergelijkbaar met het aparte inkomstenkader voor coronamaatregelen aan de inkomstenkant
van de begroting. Daarnaast geeft de coronamonitor op rijksfinancien.nl inzicht in de budgettaire gevolgen in de inkomsten en uitgaven. Voor de toekomst
zal worden bezien of deze wijze van begroten nu het meest verhelderend is en of de
crisisgerelateerde uitgaven niet beter buiten het uitgavenkader zouden kunnen worden
gepresenteerd.
Vraag 149
Waarom wordt de bezuiniging van 110 miljoen euro op de begroting van BHOS pas ingevuld
bij de Voorjaarsnota?
Antwoord op vraag 149
Als gevolg van tegenvallende economische omstandigheden neemt het ODA budget in absolute
zin structureel af ten opzichte van de vorige Miljoenennota. Dit betekent dat het
budget op diverse thema's is aangepast. In 2020 is de daling van het budget gecompenseerd
binnen de rijksbegroting middels een kasschuif en een eenmalige generale bijdrage.
In 2020 komt het ODA budget in percentage van het BNI daardoor hoger uit dan bij de
vorige Miljoenennota. De kasschuif zorgt er ook in 2021 en 2022 voor dat de daling
van het budget minder groot is. Als percentage van het BNI stijgt het budget in 2021
zelfs. De mutaties vanwege het gedaalde budget zijn binnen de artikelen opgenomen
onder het instrument «nog te verdelen». Voorstellen voor de verwerking van bijstellingen
op artikelonderdeelniveau zullen via de eerste suppletoire begroting 2021 aan de Kamer
worden opgenomen. Dit hangt samen met het belang van een zorgvuldige meerjarige inpassing
van deze mutaties. In 2021 gaat het om een bedrag van EUR 71,8 miljoen (en dus niet
om110 mln).
Vraag 150
Hoe kijkt u aan tegen het advies van de Raad van State om elementen van een kapitaaldienst
(of baten-lastendienst) in de begrotingssystematiek en het begrotingsbeleid te incorporeren?
Bent u van mening dat dit in de komende jaren, nu grote investeringen zijn voorzien,
een toegevoegde waarde kan hebben zoals de Raad van State suggereert in zijn advies
bij de Miljoenennota (p. 11)?
Antwoord op vraag 150
Het advies van de Raad van State is in lijn met het eerdere advies betreffende de
Miljoenennota 2020 waarin werd geadviseerd «om de (16) Studiegroep Begrotingsruimte
te verzoeken om te verkennen of elementen van een kapitaaldienst, respectievelijk
een batenlastenstelsel, als onderdeel van de rijksbegroting, (kapitaal-)investeringen
kunnen bevorderen in de afweging tussen de verschillende categorieën van uitgaven».
Op basis van dit advies is de Studiegroep Begrotingsruimte (SBR) verzocht om te onderzoeken
op welke wijze beter onderscheid gemaakt kan worden tussen kapitaalinvesteringen en
consumptieve uitgaven. Het rapport van de SBR verschijnt naar verwachting medio oktober.
Vraag 151 en 153
Vraag 151
Kunt u het onderdeel «overig» uit de uitgavenmaatregelen uitsplitsen (18,8 miljard
euro)? Kan dit per jaar, per maatregel en per bijbehorend bedrag?
Vraag 153
Wat is de onderverdeling van de 45,9 miljard euro uitgavenmaatregelen voor de steunpakketten
1, 2 en 3? In hoeverre is het voor de pakketten 1 en 2 op basis van ramingen? Of is
het op basis van daadwerkelijke uitgaven? Kan een overzicht worden gegeven van de
daadwerkelijke uitgaven voor de pakketten 1 en 2 ten opzichte van de ramingen?
Antwoord vraag 151 en 153
Een overzicht van alle maatregelen en het geraamde budgettaire beslag is opgenomen
in de Bijlagen van de Miljoenennota 2021 in paragraaf 1.3 Coronagerelateerde uitgavenmaatregelen.
Tabel 1 en 2 bij elkaar tellen op tot 45,9 miljard euro. De 18,8 miljard euro betreft
alle maatregelen in dit overzicht exclusief de maatregelen voor NOW, Tozo, TOGS en
TVL.
Op basis van realisaties en uitvoeringsinformatie zijn de geraamde bedragen voor de
regelingen van noodpakket 1.0 en 2.0 bijgesteld. In tabel 1 en 2 zijn deze geactualiseerde
ramingen opgenomen, gebaseerd op de daadwerkelijke uitgaven. Dit blijven ramingen,
voor de uitgaven in 2020 (33 miljard) geldt dat bij Najaarsnota en FJR de voorlopige
en definitieve realisaties met de Kamer worden gedeeld.
Vraag 152
Kunt u het onderdeel «fiscale maatregelen» uit de uitgavenmaatregelen uitsplitsen
(4,4 miljard euro)? Kan dit per jaar, per maatregel en per bijbehorend bedrag?
Antwoord op vraag 152
In onderstaande tabel in miljarden euro’s wordt op EMU-basis inzichtelijk gemaakt
hoe de 4,4 miljard euro voor 2020 is opgebouwd. Deze tabel bevat recente inzichten
in de ramingen van de fiscale beleidsmaatregelen.
Totaal fiscale maatregelen coronapakketten
– 4,4
waarvan fiscale coronareserve
– 3,0
waarvan btw-maatregelen
– 0,3
waarvan gebruikelijk loon
– 1,0
waarvan tijdelijke opschorting premiedifferentiatie wab
– 0,1
waarvan overig
– 0,1
Vraag 153
Wat is de onderverdeling van de 45,9 miljard euro uitgavenmaatregelen voor de steunpakketten
1, 2 en 3? In hoeverre is het voor de pakketten 1 en 2 op basis van ramingen? Of is
het op basis van daadwerkelijke uitgaven? Kan een overzicht worden gegeven van de
daadwerkelijke uitgaven voor de pakketten 1 en 2 ten opzichte van de ramingen?
Antwoord op vraag 153
Zie antwoord op vraag 151.
Vraag 154
Kunnen de kosten hier verder uitgesplitst worden per kostencategorie? Kunnen bijvoorbeeld
de kosten voor het uitstel van de belastingen verder uitgesplitst worden?
Antwoord op vraag 154
De kosten voor het uitstel van belastingbetaling bedragen in totaal 12,2 miljard euro
en valt uiteen in 6,9 miljard euro voor de loonheffing en premies werknemersverzekeringen,
3,4 miljard euro omzetbelasting (btw) en 0,6 miljard euro voor de accijnzen en 1,2
miljard euro overig.
Vraag 155
Kan een overzicht worden gegeven van het gebruik van de verschillende garanties? En
ook van de effecten van de garanties?
Antwoord op vraag 155
In de Miljoenennota is in bijlage 12 een overzicht opgenomen van de risicoregelingen
van het Rijk (garanties en leningen) vanwege de coronacrisis. Dit overzicht betreft
de (geraamde) garantieplafonds en bijbehorende uitgaven en ontvangsten. Ik zal het
parlement op een later moment informeren over de stand van zaken van de verschillende
coronagaranties. Die informatie is namelijk op dit moment nog niet voldoende voorhanden.
Vraag 156
Wat zijn de rentelasten op de uitgavenmaatregelen?
Antwoord op vraag 156
Doordat zowel de korte als lange rentestand van het CPB negatief is zorgen de uitgavenmaatregelen
via een toegenomen financieringsbehoefte voor lagere rente-uitgaven in 2020 en 2021.
In 2020 bedragen deze lagere rentelasten naar verwachting circa 212 miljoen euro.
In 2021 naar verwachting circa 255 miljoen euro.
Vraag 157
Wat is de bijdrage van Nederland in de garanties en financiering van de noodmaatregelen
van de Europese Unie?
Antwoord op vraag 157
Het aandeel van Nederland in de garanties voor de Europese noodmaatregelen (SURE en
het leningengedeelte van NGEU) bedraagt 5,8%. Voor SURE komt dit neer op een garantie
van 6 mld. euro (inclusief verwachtte rente) en voor het leningengedeelte van NGEU
op 27 mld. Euro (evengoed inclusief verwachtte rente). De kans dat deze garantie ingeroepen
wordt en daadwerkelijk leidt tot het afdragen van middelen voor Nederland, is zeer
laag.
Voor het EIB – pan-Europees Garantiefonds komt het neer op 1.301,4 mln euro aan garanties
en 260,3 mln euro aan geraamde uitgaven.
Voor de bijdrage van Nederland van het giftengedeelte van NGEU, verwijs ik u naar
vraag 202.
Vraag 158
Welke gevolgen kan het toenemende verschil tussen het hoge en lage vpb-tarief hebben
voor de structuur van bedrijven? Zijn er risico's dat bedrijven zich vaker zullen
opknippen in kleinere bv's? Welke indicatoren kunnen behulpzaam zijn om deze mogelijke
gevolgen te monitoren?
Antwoord op vraag 158
Het klopt dat het door een verschil in tarief een bedrijf een financieel voordeel
kan behalen bij het verspreiden van de activiteiten over afzonderlijk belastingplichtige
lichamen. Daarentegen heeft het verspreiden van activiteiten in verschillende zelfstandige
belastingplichtigen ook nadelen. Door bijvoorbeeld het verbreken van een fiscale eenheid
kunnen verliezen van lichamen niet langer met de winsten van andere lichamen binnen
de groep worden verrekend. Of het spreiden van activiteiten niettemin optreedt, is
niet in een algemene maatstaf te monitoren.
Vraag 159
Waarom wordt hier specifiek gesproken over belasting multinationals, want in Nederland
hebben we daar toch geen specifieke belasting voor?
Antwoord op vraag 159
Het kabinet neemt enkele maatregelen naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie
belastingheffing van multinationals. Het gaat om een aanpassing van de verliesverrekening
en de aanpassing van de toepassing van het het «arm’s-lengthbeginsel». Deze maatregelen
gelden voor alle belastingplichtigen in de vpb. Echter de maatregelen worden genomen
met het oog op een evenwichtige belastingheffing van multinationals en het elimineren
van «mismatches» met het buitenland, conform het advies van de Adviescommissie. Hierbij
geldt bij de beperking van de verliesverrekening een franchise van € 1 miljoen, waardoor
verliezen tot dat bedrag volledig met de belastbare winst van een jaar kunnen worden
verrekend. De aanpassing van de toepassing van het arm’s-lengthbeginsel raakt het
internationaal opererende bedrijfsleven omdat de maatregel betrekking heeft op internationale
verrekenprijsverschillen tussen landen.
Vraag 160
Op welke manieren probeert het kabinet meer investeringen in Research & Development
(R&D), innovatie en kennisontwikkeling te stimuleren en waarom op deze manier(en)?
Antwoord op vraag 160
Het kabinet stimuleert Research & Development, innovatie en kennisontwikkeling met
een mix van instrumenten die zien op innovatie, onderzoek, onderzoeksinfrastructuur
en kennisontwikkeling. Het instrumentarium, grotendeels gepresenteerd op artikel 2
en 3 van de EZK-begroting, bestaat uit subsidies voor publiek-private samenwerking
(missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid), subsidies voor innovaties in het
mkb in samenwerking met de regio’s, subsidies voor innovatie- en demonstratieprojecten
voor de verduurzaming industrie, subsidies voor Europese innovatiesamenwerking en
bijdragen aan de zogenaamde TO2-instellingen (toegepastonderzoekorganisaties). Het
kabinet heeft ook financieringsinstrumenten waarmee het mkb, startups en scale-ups
financiering kunnen krijgen die ze vanwege hun risicoprofiel anders niet zouden krijgen,
en waarmee direct durfinvesteringen worden gestimuleerd. Op deze manier wordt risicovolle
innovatie mogelijk gemaakt. Daarnaast stimuleert het kabinet onderzoek en ontwikkeling
door fiscale kortingen zoals de WBSO. Het instrumentarium is zo ingericht dat in alle
fases van de levensloop van een bedrijf specifieke belemmeringen voor Research & Development,
innovatie en kennisontwikkeling worden weggenomen. Tot slot stimuleert het kabinet
investeringen in Research & development en innovatie met de pijler Research & development
en innovatie van het Nationaal groeifonds.
Beantwoord door Barry Hoogezand:
Vraag 161
Kunnen de Gini-coëfficiënten van alle Europese landen gegeven worden?
Antwoord op vraag 161
Onderstaand is een tabel opgenomen met de beschikbare Gini-coëfficiënten voor de twee
meest recente jaren van alle Europese landen. De Gini-coëfficiënten zijn nog niet
voor alle landen bekend. Voor landen waar de coëfficiënt in een jaar ontbreekt is
er in de tabel «niet beschikbaar» (NB) opgenomen.
Jaar
2018
2019
Land
België
25,7
NB
Bulgarije
39,6
40,8
Tsjechië
24
24
Denemarken
27,8
27,5
Duitsland
31,1
NB
Estonia
30,6
30,5
Ierland
28,9
NB
Griekenland
32,3
31
Spanje
33,2
33
Frankrijk
28,5
NB
Kroatië
29,7
29,3
Italy
33,4
NB
Cyprus
29,1
31,1
Letland
35,6
35,2
Litouwen
36,9
35,4
Luxenburg
33,2
NB
Hongarije
28,7
28
Malta
28,7
28
Nederland
27,4
26,6
Oostenrijk
26,8
27,5
Polen
27,8
28,5
Portugal
32,1
31,9
Roemenië
35,1
34,8
Slovenië
23,4
23,9
Slowakije
20,9
NB
Finland
25,9
26,2
Zweden
27
27,6
Verenigd Koninkrijk
33,5
NB
IJsland
NB
NB
Noorwegen
24,8
NB
Zwitserland
29,7
NB
Montenegro
NB
NB
Noord Macedonië
31,9
NB
Albanië
NB
NB
Servië
35,6
NB
Turkije
43
NB
Vraag 162
Kan het effect van het meerekenen van de pensioenvermogens op de vermogensongelijkheid
gekwantificeerd worden?
Antwoord op vraag 162
Deze informatie is niet direct voorhanden. Het CBS volgt de internationaal gebruikelijke
benadering om gekapitaliseerde beroepspensioenrechten buiten beschouwing te laten
bij het bepalen van de vermogens van huishoudens. Deze zitten dus ook niet in de verdelingsmaatstaven
die het CBS berekent. Een studie van het CPB uit 2016 (Vermogensongelijkheid in Nederland,
2006–2013) kwam erop uit dat het meerekenen van het pensioenvermogen de Gini-coëfficiënt
verlaagt met bijna 17 basispunten (lagere ongelijkheid). Momenteel is het CBS bezig
met het in kaart brengen van de vermogensverdelingen in- en exclusief collectief pensioenvermogen.
De verwachting is dat ze hier binnenkort met nieuwe cijfers over komen.
Vraag 163
Kan bij benadering een schatting gegeven worden hoe groot de economische schade (in
bbp-krimp) geweest was als het kabinet geen steunpakketten had opgezet?
Antwoord op vraag 163
Een dergelijke raming is niet voorhanden, omdat het overheidsbeleid altijd wordt meegenomen
bij inschattingen van de economische groei. Daarbij is deze crisis zeer uitzonderlijk
van aard, wat het extra lastig maakt om aan te geven hoe de economie zou reageren
op een dergelijke extreme schok zonder steunmaatregelen.
Vraag 164
Wat wordt gezien als een acceptabel percentage tot waar de overheidsschuld kan stijgen
in de crisis?
Antwoord op vraag 164
Het gewenste schuldniveau voor Nederland is, zeker op dit moment, niet precies vast
te stellen. Hierin spelen verschillende aspecten een belangrijke rol:
• De overheidsfinanciën stonden er de afgelopen jaren goed voor. Daardoor hebben we
een buffer waarmee we de economische klap kunnen opvangen. Tegelijkertijd kunnen we
niet oneindig blijven lenen omdat de aangegane schuld op een gegeven moment ook weer
geherfinancierd moet worden, wat kan leiden tot oplopende rentelasten.
• Economen zijn het erover eens dat de schuld niet te hoog mag zijn. Op welk schuldniveau
we moeten spreken van een «te hoge schuld» daarover is veel discussie. Dit is afhankelijk
van verschillende factoren en van de omstandigheden zoals de reden van de schuldoploop.
Zo is het onder de huidige omstandigheden niet onverantwoord de schuld op te laten
lopen voor de financiering van de noodmaatregelen en automatische stabilisatie. Dit
met als doel te zorgen dat de economie zo snel en zo goed mogelijk kan herstellen
en zo permanente schade zoveel mogelijk te voorkomen. Ook op de financiële markten
wordt niet enkel gekeken naar het schuldniveau maar bijvoorbeeld ook naar de ontwikkeling
van de rentelasten en de economische groei op termijn.
• Bij het bepalen van een acceptabel schuldniveau is het daarnaast verstandig om ook
naar omliggende landen te kijken. Nederland heeft in vergelijking met diverse andere
Eurolanden een lage staatsschuld als percentage van het bbp. Ook in deze landen stijgt
de schuld als gevolg van ingrepen om de coronacrisis te bestrijden fors. Over de gehele
linie zal de schuld na de coronacrisis dus hoger liggen.
• Doordat we de afgelopen jaren een buffer hebben opgebouwd stijgt de schuld nu niet
direct naar een gevaarlijk niveau. Boven een bepaald niveau lopen de risico’s op dat
de schuld de rente opstuwt en een belemmering kan vormen voor de economische groei.
Bij welk niveau dat gebeurt en in welke mate is onzeker en hangt, zoals gezegd, van
de omstandigheden af.
Vraag 165, 239 en 240
Vraag 165
Kan de mutatie in de collectieve lastenquote verder uitgesplitst worden? Welk deel
komt door het noemereffect? Welk deel van de mutatie is «beleidsmatig»?
Vraag 239
Hoe ontwikkelt zich de collectieve lastendruk bij ongewijzigd beleid tussen 2022–2025?
Vraag 240
Wat is de oorzaak van een eventuele stijging van de collectieve lastendruk na 2022?
Antwoord op vraag 165, 239 en 240
Zie de tabel hieronder. Vanaf 2022 stijgt de collectievelastendruk voornamelijk omdat
beleid leidt tot hogere EMU-ontvangsten. Zo worden de zorgpremies aangepast aan de
stijgende zorguitgaven. Verder worden in de loon- en inkomensheffing de aftrekposten
geleidelijk tegen het lage tarief belast en wordt de zelfstandigenaftrek afgebouwd.
Tot slot hebben de maatregelen omtrent de fiscale behandeling van de eigen woning
uit het Begrotingsakkoord 2013 en de beperking van de overdraagbaarheid van de algemene
heffingskorting uit het Coalitieakkoord 2011 ook een stijging van de collectievelastendruk
tot gevolg.
NB: de ontwikkeling van de collectieve lastendruk betreft het effect van de economie
en het beleid op de EMU-ontvangsten. Voor de ontwikkeling van de beleidsmatige lasten,
die beter aansluit bij de beleving van burgers en bedrijven, kan het beste worden
gekeken naar de nieuwe definitie van de beleidsmatige lastenontwikkeling. Zie daarvoor
ook het achtergronddocument.9
2020
2021
2022
2023
2024
2025
niveau in % bbp
Totaal
38,0
38,7
38,0
38,4
38,5
38,5
Ontwikkeling collectievelastendruk
0,7
– 0,6
0,4
0,1
0,0
w.v. effect beleidsmaatregelen op EMU-saldo
1,7
– 0,9
0,4
0,1
0,1
w.v. effect grondslagontwikkeling op EMU-saldo
– 1,0
0,3
0,1
0,0
– 0,1
Vraag 166
Klopt het dat de overheidsschuld en het begrotingstekort de komende jaren alleen maar
zullen stijgen? Kunt u meer toelichting geven waarom deze schuld de komende jaren
alleen maar zal stijgen en wanneer weer zal worden begonnen met het afbouwen van de
schuld?
Antwoord op vraag 166
Het klopt dat de overheidsschuld de komende jaren naar verwachting zal stijgen. Het
klopt niet dat het begrotingstekort alleen maar zal toenemen.
• De coronacrisis leidt tot een historisch groot begrotingstekort en een sterke stijging
van de schuld. Voor 2021 wordt een tekort van 5,5 procent bbp verwacht en een schuld
van boven de 60 procent bbp. Deze verslechtering is het gevolg van enerzijds de noodmaatregelen
(discretionair) en anderzijds van de lager belastinginkomsten en hogere uitgaven aan
WW en bijstand (automatische stabilisatie).
• Door het afbouwen van de schuld in eerdere jaren kan de begroting deze klap opvangen.
De schuld stijgt niet direct tot een gevaarlijk niveau en de Europese regels bieden,
dankzij de activering van de ontsnappingsclausule in het Stabiliteits- en Groei Pact
halverwege maart, vooralsnog ruimte voor deze uitzonderlijke situatie.
• Op basis van het huidige beeld verbeteren de begrotingscijfers na 2021 weer. Het begrotingssaldo
blijft na die jaren weliswaar negatief maar daalt in omvang. Dit is echter onzeker
en afhankelijk van het economisch herstel en de ontwikkeling van het virus. Het dieperdalscenario
van het CPB laat zien dat de overheidsfinanciën verder kunnen verslechteren in het
geval van een tweede golf.
• Om een afbouw van de schuld te realiseren is het noodzakelijk dat het begrotingstekort
als percentage van het bbp daalt. Dit gebeurt mogelijk vanzelf als de economische
groei weer aantrekt, waardoor de inkomsten stijgen en/of door het beperken van de
uitgaven.
• Het kan echter ook dat op termijn aanvullend beleid noodzakelijk is om het begrotingstekort
weer op orde te brengen. Dat is nu nog niet aan de orde. Op dit moment is het belangrijk
om de schade aan de economie te beperken met stabiliserend begrotingsbeleid. Of aanvullend
beleid noodzakelijk is, kan pas goed bepaald worden als de economie in rustiger vaarwater
is gekomen.
Vraag 167
Welke afstand tot de begrotingsnormen hanteert het kabinet in de huidige crisistijd?
Welke normen wilt u aanhouden in het geval van een tweede golf?
Antwoord op vraag 167
De basisprincipes van het Nederlandse begrotingsbeleid (het trendmatige begrotingsbeleid)
zijn ook in deze crisisperiode ongewijzigd. Op deze wijze speelt de overheidsbegroting
een belangrijke rol in de stabilisatie van de economie.
• De uitgaven in het reguliere begrotingsproces zijn nog altijd gebonden aan het uitgavenplafond
dat aan het begin van de kabinetsperiode is vastgesteld. Dit zorgt ervoor dat wanneer
het economisch tij mee zit niet meer uitgegeven wordt dan afgesproken. Aan de andere
kant hoeft er niet te worden bezuinigd als het tij tijdelijk tegen zit.
• De werkloosheidsuitgaven zijn buiten het plafond geplaatst. Op deze wijze leidt een
toename van het aantal mensen dat WW of bijstand ontvangt en de daarmee samenhangende
toename van de uitgaven er niet toe dat daarvoor bezuinigd hoeft te worden op andere
uitgaven.
• Aan de inkomstenkant van de begroting zijn in de goede tijden de belastinginkomsten
automatisch toegenomen. Deze extra inkomsten zijn niet uitgegeven maar gebruikt om
buffers op te bouwen voor minder goede schulden. Op deze momenten daalt de staatsschuld
als percentage van het bbp. In minder goede tijden, bijvoorbeeld als gevolg van de
coronacrisis, hoeven de belastingen niet te worden verhoogd maar kunnen we interen
op onze buffers.
• Voor de extra uitgaven aan de noodpakketten als gevolg van de coronacrisis die plafondrelevant
zijn is het uitgavenplafond aangepast. Deze uitgaven hebben daarom wel geleid tot
een toename van de schuld en een verslechtering van het saldo maar niet tot bezuinigingen
op de reguliere uitgaven en/of verhoging van de belasting.
• Meer informatie over de vraag wat een acceptabel percentage overheidsschuld is vindt
u in het antwoord op vraag 164.
Vraag 168
Wat wordt gezien als een goed moment voor terugkeer naar de begrotingsdiscipline,
indachtig de uitspraak van Commissievoorzitter Von der Leyen, die heeft aangegeven
dat dit niet het moment voor begrotingsdiscipline is of zelfs voor gesprekken over
tijdschema’s voor een terugkeer naar begrotingsdiscipline?
Antwoord op vraag 168
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 167 is het uitgangspunt van het Nederlandse
begrotingsbeleid ongewijzigd gebleven. Ten aanzien van de Europese begrotingsregels
blijven we de huidige ontwikkelingen binnen de Europese Commissie nauwlettend volgen.
Gezien de grote onzekerheden rondom het toekomstige verspreiding van het virus en
het verloop van de economische schade en herstel is het op dit moment niet mogelijk
een tijdspad te schetsen voor de terugkeer naar de Europese reguliere begrotingsnormen.
Het is daarnaast aan een nieuw kabinet om, mede aan de hand van het advies van de
SBR, keuzes te maken over de toekomstige Nederlandse begrotingsregels.
Vraag 169
Wat is het effect van een negatievere bbp-raming op het EMU-saldo? Met hoeveel muteert
het EMU-saldo wanneer de bbp-groei 1 procentpunt hoger of lager uitvalt? Hoe werkt
dit door in de jaren daarna?
Antwoord op vraag 169
Zie antwoord op vraag 61.
Vraag 170
Kunnen alle (significante) door dit kabinet ingevoerde beleidswijzigingen die een
effect hebben op de belastingafdracht van grote bedrijven gegeven worden, en hun beleidsmatige
effect op de lasten? Wat is het totaal aan mutaties?
Antwoord vraag 170
Het kabinet presenteert in principe geen cijfers voor de beleidsmatige lastenontwikkeling
voor het mkb of het grootbedrijf.10 Reden is dat dit onderscheid moeilijk te bepalen is. Het bedrag van de lastenontwikkeling
voor het grootbedrijf kan daarom niet worden gegeven. Wel kan voor een aantal grote
beleidswijzigingen (meer dan € 0,5 mld) binnen deze kabinetsperiode een indicatie
worden gegeven bij welke bedrijven ze neerslaan.
De implementatie earningsstripping (ATAD) zonder groepsescape/drempel 1 mln. + afschaffen
specifieke aftrekbeperkingen leidt tot een lastenverzwaring bij bedrijven van € 1,5
mld deze kabinetsperiode (€ 1,8 miljard structureel). Deze grondslagverbreding van
de vpb leidt met name tot een lastenverzwaring bij grote bedrijven.
Het kabinet heeft de opslag duurzame energie (ODE) in 2020 en 2021 verhoogt met in
totaal € 0,7 mld voor bedrijven, wat zowel bij het mkb als het grootbedrijf neerslaat.
Het kabinet heeft deze zomer besloten vanaf 2021 de BIK in te voeren. Dit leidt tot
een lastenverlichting van € 2 miljard per jaar vanaf 2021 voor bedrijven. De mate
waarin de BIK terecht komt bij het MKB en grotere bedrijven hangt af van de precieze
vormgeving en afbakening van de BIK. Het kabinet maakt dit 5 oktober bekend.
Het kabinet heeft ook maatregelen genomen die met name na de kabinetsperiode een significant
effect hebben op de beleidsmatige lasten voor bedrijven. Deze zomer heeft het kabinet
twee maatregelen uit het basispakket van de commissie Ter Haar genomen: de beperking
van de verrekening verliesverrekening en de aanpassing arm’s-lenghtbeginsel. Structureel
leiden deze maatregelen tot een beleidsmatige stijging van de lasten van € 0,7 mld.
Deze maatregelen raken met name de grote bedrijven.
In totaal leidt het beleid van het kabinet (Regeerakkoord plus beleid t/m de Miljoenennota
2021) tot een beleidsmatige lastenverzwaring voor alle bedrijven van € 2,1 mld deze
kabinetsperiode. Er kan worden geconcludeerd dat de maatregelen van dit kabinet gunstiger
uitpakken voor het mkb dan voor het grootbedrijf, zowel binnen deze kabinetsperiode
als op de langere termijn. Een belangrijke reden hiervoor is dat de grondslagverbredingen
bij de vpb met name neerslaan bij het grootbedrijf, terwijl de verlaging van het lage
vpb-tarief van 20% naar 15% deze kabinetsperiode alsmede de schijfverlenging van het
lage vpb-tarief naar € 195.000 met name ten gunste komen aan het mkb.
Vraag 171
Wat is de oorzaak dat het overheidssaldo in 2021 een groter tekort laat zien naar
verwachting dan in Duitsland, Denemarken, Finland, België en Frankrijk?
Antwoord op vraag 171
Er liggen veel factoren ten grondslag aan de raming van de nominale tekorten van lidstaten
in 2021. Daarnaast zorgt de Covid-19 crisis niet alleen voor veel ramingsonzekerheid,
maar hebben de discretionaire maatregelen die worden genomen om de schokken van de
crisis op te vangen ook gevolgen voor de overheidssaldi. Er is dan ook geen eenduidige
oorzaak aan te wijzen voor het verschil in verwachtte tekorten. Daarnaast zijn ramingen
door de huidige crisis met veel onzekerheid omgeven.
Vraag 172
Kan daar een overzicht worden gegeven (ten opzichte van de raming) van de harder dan
eerder verwacht stijgende uitgaven aan langdurige zorg? Wat zijn daarvan de oorzaken?
Antwoord op vraag 172
De netto Wlz-uitgaven worden opwaarts bijgesteld in 2020, 2021 en 2022 met respectievelijk
€ 546,2 miljoen, € 616,1 miljoen en € 302,9 miljoen. In 2023 en 2024 worden de netto-Wlz-uitgaven
neerwaarts bijgesteld met respectievelijk € 6,9 miljoen en € 372,7 miljoen. In onderstaand
overzicht wordt inzichtelijk gemaakt het verschil tussen stand ontwerpbegroting 2020
en stand ontwerpbegroting 2021.
Netto Wlz-uitgaven (bedragen x € 1 miljoen)
2020
2021
2022
2023
2024
Netto Wlz-uitgaven ontwerpbegroting 2020
23.138,80
24.945,70
26.710,80
28.316,60
29.945,20
Loon- en prijsontwikkeling
3,2
– 164,1
– 103,8
– 113
– 211,9
Verwerking MLT 2022–2025
– 374,4
– 737,8
– 1.064,30
Tegenvaller Wlz-kader
480,00
480,00
480,00
480,00
480,00
Overige bijstellingen in de netto Wlz-uitgaven
63,00
270,20
301,00
363,90
423,50
Netto Wlz-uitgaven ontwerpbegroting 2021
23.685,00
25.561,80
27.013,60
28.309,70
29.572,50
De belangrijkste oorzaken van de opwaartse bijstelling in de jaren 2020 tot en met
2022 wordt veroorzaakt door een hoger aantal cliënten dan verwacht in de ouderenzorg.
Zo is het aantal uitstaande indicaties voor verpleging en verzorging toegenomen van
ruim 162.000 op 1 januari 2019 naar bijna 170.000 op 1 januari 2020. Tevens is er
in 2020 sprake van meerkosten in verband met de coronacrisis in de Wlz en het persoonsgebonden
budget. Voor 2021 wordt er nog geen rekening gehouden met meerkosten, maar is er sprake
van een stijging van de kosten in de Wlz vanwege de gewijzigde ggz-aanspraken (verruiming).
Vanaf 2022 is de stijging van de zorguitgaven lager, voornamelijk vanwege de nieuwe
MLT-raming van het CPB. Voor een uitgebreide toelichting op deze en overige mutaties
verwijs ik u naar tabel 7 van de VWS-begroting.
Vraag 173
Welke strategie of scenario’s zijn er voor het in de toekomst weer afbouwen van alle
garanties?
Antwoord op vraag 173
Door de coronacrisis is het volume van garantieregelingen aanzienlijk toegenomen.
Om de risico’s voor de overheidsfinanciën te beheersen, en een goede afweging tussen
verschillende beleidsinstrumenten te bevorderen, hanteert het kabinet een «nee-tenzij»-beleid
ten aanzien van risicoregelingen. Door het tijdelijke karakter van een aantal garanties
en het consequent blijven toepassen van het «nee-tenzij»-beleid wil het kabinet de
garanties in de toekomst weer afbouwen.
Vraag 174
Wat doet de regering om ervoor te zorgen dat zij niet in het scenario terechtkomt
van een «Europese Schuldencrisis, waarin de staatsschuld enorm toeneemt?
Antwoord op vraag 174
De staatsschuld neemt in alle Europese lidstaten significant toe n.a.v. de Corona-crisis.
Het is van belang dat lidstaten, inclusief Nederland, ten alle tijden de houdbaarheid
van de overheidsfinanciën waarborgen. Op dit moment lijkt het – gelet op de economische
situatie in de Europa – wenselijk dat lidstaten via de begroting de economie stimuleren.
Zodra economisch herstel robuust is, is het van belang dat lidstaten kijken naar de
noodzaak van mogelijke consolidatie ten behoeve van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.
Vraag 175
Voor welke garanties is de gevraagde premie niet kostendekkend? Voor welke garanties
wordt er geen enkele premie gevraagd?
Antwoord op vraag 175
Een belangrijk element van het risicobeleid is het principe van de kostendekkende
premie, waarmee het Rijk de risico’s van de garantie afdekt. Ontvangen premies worden
afgestort in een risicovoorziening. Daarmee wordt een buffer aangehouden, die kan
worden aangesproken om eventuele schades op te vangen.
Voor internationale garanties – zoals IMF, WB, EFSF, ESM – is het niet gebruikelijk
om premie te ontvangen als aandeelhouder.
Vraag 176
Hoe hoog zijn de internationaal uitstaande risicogaranties in 2008 en in 2020?
Antwoord op vraag 176
Uitstaande internationale garanties waren ultimo 2008 gelijk aan 22,5 miljard euro.
Door de financiële crisis zijn bestaande internationale garanties (zoals EIB en IMF)
in de periode na 2008 toegenomen en zijn er nieuwe internationale garanties bijgekomen
(zoals Europese noodfondsen EFSF, EFSM en ESM). Hierdoor is eind 2012 een hoogtepunt
van 136 miljard euro aan internationale garanties bereikt en daarna weer gedaald tot
72 miljard euro eind 2018.
In 2020 zijn internationale garanties door coronacrisis fors toegenomen en is een
hoogtepunt van circa 187 miljard euro bereikt.
Vraag 177
Is er een onderscheid te maken tussen garanties met een hoog en een laag risico? Zo
ja, wordt er binnen de begroting in geval van een hoog risico gerekend met een hogere
reservering/afschrijving?
Antwoord op vraag 177
Er zijn grote verschillen tussen garanties, zowel wat betreft risico als risicobeheersing.
Per garantie wordt er gekeken naar de risico’s voor het Rijk. Als uitgangspunt wordt
altijd een risicovoorziening gevormd indien sprake is van betaalde premie of als het
departement een budget toevoegt aan de risicovoorziening. De premie vormt in principe
een reële weergave van het risico en verschilt per garantie.
Vraag 178
Wat is de reden dat na 2016 de uitstaande risicogaranties weer zijn opgelopen?
Antwoord op vraag 178
De toename in 2017 is met name door de verhoging van de garantie aan het IMF en de
forse toename in 2020 ten opzichte van 2019 is door de coronacrisis.
Vraag 179
Waarom zijn er aan de steun aan medeoverheden in het kader van de coronacrisis geen
voorwaarden gesteld, bijvoorbeeld aan de stijging van de lokale lasten en/of aan ondersteunend
beleid voor ondernemers?
Antwoord op vraag 179
Burgers, ondernemers en overheden passen zich allemaal aan, aan de nieuwe realiteit.
Dit vergt inspanningen van de medeoverheden. Het is dan ook reëel dat de medeoverheden
duidelijkheid hebben over wat ze mogen verwachten aan compensatie ten aanzien van
de gevolgen van de corona-maatregelen. Zij maken immers extra kosten en lopen geraamde
inkomsten mis, zowel op korte als op langere termijn. Daarom hebben Rijk en medeoverheden
afspraken gemaakt over reële compensatie voor de door hen gemaakte kosten en de door
hen gederfde inkomsten. Hierbij nemen alle overheden samen hun verantwoordelijkheid
om hun inkomsten en uitgaven zoveel mogelijk beheersbaar te houden in de nieuwe situatie.
Daarbij hebben medeoverheden net zoals in gewone tijden een eigen verantwoordelijkheid
in de keuzes die zij maken op lokaal niveau waarbij de gemeenteraad die keuzes controleert
Vraag 180
Wat is de verwachting van de inkomsten van het Rijk door de opschalingskorting tussen
2022–2025?
Antwoord op vraag 180
In relatie tot de opschalingskorting kan niet gesproken worden over «inkomsten van
het Rijk» het betreft namelijk een korting op de apparaatskosten als onderdeel van
het gemeente- en het provinciefonds waardoor gemeenten en provincies minder te besteden
hebben. Dit heeft gevolgen voor de «uitgaven van het Rijk», die worden namelijk lager.
Onderstaand overzicht geeft inzicht in de oploop van de opschalingskorting voor gemeenten
en provincies gedurende de gehele looptijd.
Opschalingskorting gemeenten (in mln. euro)
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Struc. in 2025
Per jaar
60
60
60
60
60
70
90
110
130
135
140
Totale korting
60
120
180
240
300
370
460
570
700
835
975
Totale korting incl. bevriezing 2020/2021
60
120
180
240
300
300
300
570
700
835
975
Opschalingskorting provincies (in mln. euro)
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Struc. in 2025
Per jaar
5
5
5
5
5
5
5
10
10
10
10
Totale korting
5
10
15
20
25
30
35
45
55
65
75
Vraag 181
Beïnvloedt de tijdelijke ondersteuning van gemeenten (reële compensatie en incidenteel
schrappen van de oploop van de opschalingskorting) ook de structurele tekorten bij
gemeenten?
Antwoord op vraag 181
Gezien de toegenomen financiële druk bij gemeenten door corona heeft het kabinet besloten
de oploop in de opschalingskorting voor gemeenten in de jaren 2020 en 2021 incidenteel
te schrappen. Dit leidt tot een verhoging van de algemene uitkering van het gemeentefonds
van € 70 miljoen in 2020 en € 160 miljoen in 2021. Deze middelen kunnen gemeenten
naar eigen inzicht inzetten en daarmee een bijdrage leveren aan de tekorten bij gemeenten.
Rijk en medeoverheden hebben afspraken gemaakt over reële compensatie van medeoverheden
voor hun gederfde inkomsten en de door hen gemaakte kosten. Dit komt ten goede van
extra kosten en het mislopen van geraamde inkomsten vanwege het coronavirus, hetgeen
gevolgen heeft voor de financiële positie van de medeoverheden.
Vraag 182
Hoe stelt u zich er zeker van dat het budget voor de BIK (2 miljard euro) niet wordt
overschreden?
Antwoord op vraag 182
Zie antwoord op vraag 1.
Vraag 183
Kunt u garanderen dat de BIK het bedrag van 2 miljard euro niet overschrijdt?
Antwoord op vraag 183
Zie antwoord op vraag 1.
Vraag 184
Kunt u een vergelijkend overzicht van de BIK en de WIR verstrekken?
Antwoord op vraag 184
Zie antwoord op vraag 7.
Vraag 185
In hoeverre bent u met de BIK beter in staat oneigenlijk gebruik tegen te gaan, hetgeen
bij de WIR niet is gelukt?
Antwoord 185
Zie antwoord op vraag 7.
Vraag 186
Kunt u het budgettaire beslag van de WIR in de loop der jaren schetsen?
Antwoord op vraag 186
Volgens het CPB-rapport «De Nederlandse collectieve uitgaven in historisch perspectief»
uit 2006 was het beslag op het BBP in de periode 1980–1988 meer dan 1% per jaar. In
1987 betrof het bijna 2% BBP.
Vraag 187
Welk percentage van de uitgaven aan de WIR is te wijten aan oneigenlijk gebruik?
Antwoord op vraag 187
Dat percentage kan ik u nu niet direct noemen, maar in lijn met mijn antwoord op vraag
7 heeft de omvang van oneigenlijk gebruik van de WIR geen relevantie voor de introductie
van de BIK.
Vraag 188
Klopt het dat structureel 2 miljard euro per jaar wordt ingeboekt voor de BIK-regeling,
terwijl deze een looptijd van twee jaar heeft? Zo ja, waarvoor worden de middelen
na twee jaar ingezet?
Antwoord op vraag 188
Het kabinet heeft gedurende de kabinetsperiode diverse fiscale maatregelen in de winstsfeer
genomen die per saldo leiden tot hogere lasten – van circa 7 miljard – voor bedrijven.
Het kabinet heeft besloten om 2 miljard euro terug te sluizen richting het bedrijfsleven
waardoor de lastenverzwaring voor het bedrijfsleven circa 5 miljard wordt. In de huidige
crisissituatie acht het kabinet een gerichte stimulans op de investeringen van bedrijven
middels de BIK de meest wenselijke inzet van dit bedrag. Het kabinet vindt het belangrijk
dat het budget na de crisis beschikbaar blijft voor een vergelijkbaar doel. Op welke
manier dit het beste vorm kan krijgen, wordt op een later moment besloten.
Vraag 189
Leidt de BIK per definitie tot meer werkgelegenheid als deze niet wordt gekoppeld
aan het aannemen van werknemers?
Antwoord op vraag 189
De BIK heeft als directe doel om tijdens de crisis de investeringen van bedrijven
te stimuleren en geplande investeringen naar voren te halen. Voor het uitvoeren van
investeringen is ook personeel nodig. Machines kunnen bijvoorbeeld niet geïnstalleerd
worden zonder gekwalificeerd personeel. Daarnaast geldt dat de regeling bijdraagt
aan het dempen van de laagconjunctuur: ondernemers zullen door de regeling ook investeringen
naar voren gaan halen. Via dit effect op de conjunctuur zal de regeling baanverlies
verkleinen. Daarnaast is het belangrijk om investeringen op peil te houden voor de
groeikracht op lange termijn. Zo draagt de regeling – via het stimuleren van de groei
– ook op langere termijn bij aan banen.
Vraag 190
Zijn ten aanzien van de BIK de effecten van de verlaging van de loonheffing op de
belastbare winst in de vennootschapsbelasting meegenomen in de budgettering?
Antwoord op vraag 190
In de ramingsregels is opgenomen dat alleen eerste orde effecten worden meegenomen
in de bepaling van het budgettaire effect van maatregelen. Het positieve effect dat
het verlagen van de loonheffing heeft op de opbrengst van de vennootschapsbelasting,
is een tweede orde effect en wordt daarom niet meegenomen in de raming van het budgettaire
effect, maar komt terug als inverdieneffect bij de macro doorrekening. Het CPB volgt
eveneens deze werkwijze.
Vraag 191 en 244
Vraag 191
Kunt u een kwantitatieve inschatting maken van de economische effecten van de BIK
in termen van economische groei, investeringen en werkgelegenheid, absoluut en relatief
aan de vpb-tariefsverlaging?
Vraag 244
Hoeveel economische groei en banen levert de BIK op?
Antwoord op vraag 191 en 244
Het kabinet vindt het onwenselijk dat de investeringen conform de huidige verwachting
dalen, omdat dit uiteindelijk ten koste gaat van banen en economische groei. De directe
doelstelling van de BIK is daarom het stimuleren en naar voren halen van investeringen
van bedrijven tijdens de economische crisis, zodat de investeringen zoveel mogelijk
op peil blijven. De precieze vormgeving en de te verwachten effecten worden toegelicht
in de nota van wijziging op het Belastingplan 2021 die op 5 oktober naar de Tweede
Kamer wordt gestuurd.
Vraag 192
Waarom zijn er niet meer investeringen naar voren gehaald bij de Ministeries van I&W,
BZK en Defensie? Waarom was dit niet mogelijk? Kan een overzicht worden gegeven van
de investeringen die naar voren gehaald worden?
Antwoord op vraag 192
Het kabinet heeft breed geïnventariseerd wat de mogelijkheden zijn om bestaande investeringen
te versnellen ter ondersteuning van de economie. Bij het naar voren halen van investeringsprojecten
is onder meer rekening gehouden met de (lange) doorlooptijden van investeringsprojecten
en de capaciteit van uitvoeringsorganisaties en marktpartijen om projecten versneld
te kunnen realiseren. Op basis van deze inventarisatie ziet het kabinet voor 1,5 miljard
euro aan investeringen die versneld uitgevoerd kunnen worden, bovenop de 465 miljoen
euro die in een eerder stadium reeds is versneld. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing
weer van de 1,5 miljard euro aan investeringen die naar voren zijn gehaald.
In mln. euro
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Versnellen Woningbouwimpuls
100
– 50
– 50
MOOI-regeling
5
9
8
9
Strategisch plan verkeersveiligheid
100
– 50
– 50
RWS: versnellen beheer en onderhoud
108
108
108
108
Smart Mobility: maatregelen voor digitalisering in mobiliteitssector
35
45
75
ProRail: versnellen beheer onderhoud en vervangen spoorwegen
39
270
396
Totaal
279
382
536
67
58
Vraag 193
Hoe is het verschil te verklaren tussen het staafdiagram over de noodpakketten in
verschillende landen als percentage van het bbp op deze pagina en die op pagina 10
van de MEV? Waarom is Griekenland weggelaten op pagina 36? Hoe kan het dat Griekenland
zo’n enorm steunpakket heeft neergezet?
Antwoord op vraag 193
Deze figuren verschillen doordat deze andere cut-off data voor de noodmaatregelen
hanteren. Het figuur in de Miljoenennota is (met uitzondering van Nederland) gebaseerd
op de IMF Fiscal Monitor Database11 die in juni voor het laatst is geüpdatet. Het figuur in de MEV is gebaseerd op de
IMF Policy Tracker12 stand eind juli. Deze laatste cijfers geven dus een actueler beeld van de steunmaatregelen.
Griekenland is niet opgenomen in het Miljoenennotafiguur omdat de IMF Fiscal Monitor
Database geen data voor Griekenland bevat. Voor meer informatie over de het steunpakket
van Griekenland wordt verwezen naar de Policy Tracker van het IMF.
Vraag 194
Hoe verhouden de cijfers in figuur 2.1.2 zich tot het gegeven dat ruim 30 miljard
euro is uitgegeven aan noodmaatregelen tijdens de kredietcrisis?
Antwoord op vraag 194
Figuur 2.1.2 heeft betrekking op de saldorelevante uitgaven. Een groot deel van de
noodmaatregelen gericht op interventies in de financiële sector tijdens de financiële
crisis worden gerekend tot financiële transacties en hebben daarmee geen effect op
het EMU-saldo, maar wel op de schuld.
Vraag 195
Welke landen hebben als onderdeel van hun noodpakket de btw (tijdelijk) verlaagd?
Antwoord op vraag 195
Er zijn binnen de Europese Unie verschillende manieren waarop het btw-tarief is verlaagd.
Ierland heeft als enige het algehele btw-tarief tijdelijk verlaagd van 23 naar 21
procent. Landen zoals Oostenrijk, Roemenië, Cyprus en Griekenland hebben de btw voor
bepaalde sectoren verlaagd, voornamelijk sectoren die aan het toerisme zijn gerelateerd.
Tot slot heeft een groot aantal landen het btw-tarief voor medische en/of beschermende
goederen verlaagd. Tot deze groep landen behoren Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië,
Letland, Slowakije en ook Nederland.
Vraag 196
Wat zou de budgettaire invloed zijn van een tijdelijke verlaging van de btw zoals
in Duitsland, bijvoorbeeld met 2 procent? Wat zou de invloed zijn van een tijdelijke
verlaging van de btw met 2 procent op de koopkracht?
Antwoord op vraag 196
De budgettaire kosten van het verlagen van zowel het algemene als het verlaagde btw-tarief
met 2 procentpunt, bedragen in totaal € 6,5 miljard per jaar. In theorie biedt een
btw-verlaging een algemene stimulans aan de koopkracht. Het is echter onbekend in
hoeverre de tariefsverlaging zou worden doorberekend in de prijzen en wie hiervan
profiteert. Diverse onderzoeken van het IMF, CPB, de EC en PBL wijzen erop dat verlaagde
btw-tarieven vaak niet een geschikt instrument zijn om prijzen te corrigeren. Als
de tariefsverlaging niet of in beperkte mate wordt doorberekend dan is geen sprake
van een effect op de koopkracht maar van een hogere opbrengst voor de verkopende partij.
Een btw-verlaging begunstigt dan voornamelijk de sectoren met veel omzet, terwijl
een crisismaatregel juist gericht zou moeten zijn op sectoren met omzetverlies, die
de stimulans nodig hebben. In de vrijetijdssector lijkt de stimulering van de afzet
überhaupt niet aan de orde, gelet op de beperkte capaciteit door de regels omtrent
afstand houden. Een tijdelijke verlaging zou bovendien leiden tot hoge administratieve
kosten voor bedrijvendoor aanpassing van prijzen in de winkels en ict-systemen.
Vraag 197
Welke landen hebben als onderdeel van het noodpakket incidentele maatregelen genomen
waardoor huishoudens direct meer te besteden hebben?
Antwoord op vraag 197
De maatregelen die binnen Europa worden genomen hebben tot doel om de gevolgen van
de coronacrisis voor bedrijven en huishoudens zoveel mogelijk te beperken. Daartoe
hebben landen een grote variëteit aan maatregelen genomen. Zo heeft Ierland bijvoorbeeld
de btw verlaagd, wat koopkracht van huishoudens ten goede komt. Daarnaast heeft Ierland
de periode waarin mensen een brandstoftoelage kunnen ontvangen verlengd met vier weken.
Verder hebben bijvoorbeeld België en Bulgarije uitstel van belastingbetaling gegeven
en heft Tsjechië geen boete indien de belastingaangifte niet tijdig is gedaan. Tot
slot heeft Slovenië tijdelijk de prijzen van elektriciteit voor huishoudens en het
MKB verlaagd.
Vraag 198
Zijn er landen die als onderdeel van het noodpakket directe inkomensondersteuning
hebben gegeven aan gezinnen? Zo ja, welke landen?
Antwoord op vraag 198
Er zijn enkele landen die eenmalig inkomensondersteuning hebben geboden aan gezinnen
met kinderen. Dit zijn Oostenrijk en Slovenië, en Malta (onder voorwaarden). Vaker
komt het voor dat landen de ondersteuning die al aan gezinnen werd geboden verder
uitbreiden. Dit wordt in verschillende vormen gedaan door Duitsland, Zweden, Letland
en Litouwen
Vraag 199
Hoe ziet het aflossingsschema van het Europese coronaherstelfonds eruit? Dus van het
giftendeel (390 miljard euro), het leningendeel (360 miljard euro) en het SURE-instrument
(100 miljard euro)? Hoe hoog is de rente? Welk deel wordt betaald uit de plastictaks
en/of andere taksen (nieuwe eigen middelen)?
Antwoord op vraag 199
Het aflossingsschema van de leningen voor NGEU is nog niet bekend en zal afhangen
van de looptijd van de leningen die de Commissie zal aangaan op het moment dat er
geld uit het herstelfonds zal moeten worden verstrekt. De hoogte van de rente zal
afhankelijk zijn van de marktrente in de komende jaren wanneer de leningen worden
aangegaan. De Europese Commissie heeft toegezegd hierin regelmatig inzicht te verschaffen.
Aangezien leningen onder SURE nu al verstrekt kunnen worden (alle lidstaten hebben
de bilaterale garantieovereenkomst ondertekend waardoor SURE is werking is getreden)
en er meerdere aanvragen binnen zijn (zie ook vraag 26), zal de rente en looptijd
van de leningen onder SURE grotendeels op korte termijn bekend zijn.
Het leningendeel van NGEU van 360 miljard zal niet uit de Europese begroting worden
terugbetaald, de rente en aflossing daarvan zal worden betaald door de lidstaten die
deze leningen gaan ontvangen. Voor het giftendeel van 390 mrd. (prijzen 2018) kan
op dit moment niet worden aangegeven welke financieringsbronnen precies en/of in welke
mate worden gebruikt voor de aflossing, daar zullen nog nadere afspraken over gemaakt
moeten worden, mogelijk bij de onderhandelingen over het MFK 2028–2034.
Vraag 200
Kunt een overzicht geven van hoeveel de lidstaten uit het giftendeel (390 miljard
euro), het leningendeel (360 miljard euro) en SURE (100 miljard euro) kunnen ontvangen?
Kunt u dit per onderdeel uitsplitsen? Indien het nog niet mogelijk is om deze uitsplitsing
te geven, kunt u dan een indicatie geven?
Antwoord op vraag 200
Onderstaande tabel geeft de verdeling weer van het giftendeel van het RRF van 312,5
mrd. euro waarop elk land aanspraak kan maken als het aan de voorwaarden voldoet.
Voor het overige deel van de 390 mld. aan giften (77,5 mld.) worden de bedragen toegevoegd
aan bestaande programma’s in de Europese begroting.
Voor het leningendeel is nog geen verdeling te geven, dit is afhankelijk van hoeveel
geld lidstaten zullen aanvragen. In de conclusies van de Europese Raad is daarover
vastgelegd dat «In de regel zal het maximumvolume van de leningen voor elke lidstaat niet meer bedragen
dan 6,8% van zijn bni.»
Giftendeel RRF, bedragen in EUR mrd
BE
5,1
BG
6,0
CZ
6,7
DK
1,6
DE
22,7
EE
1,0
IE
1,3
EL
16,2
ES
59,2
FR
37,4
HR
6,0
IT
65,5
CY
1,0
LV
1,9
LT
2,4
LU
0,1
HU
6,3
MT
0,2
NL
5,6
AT
3,0
PL
23,1
PT
13,2
RO
13,8
SI
1,6
SK
5,8
FI
2,3
SE
3,7
De verdeling aan leningen binnen SURE zijn afhankelijk van de aanvragen die lidstaten
doen. Het totaal aan leningen aan drie lidstaten mag niet meer zijn dan 60% van het
totale maximale uitleenbedrag van SURE. 17 lidstaten hebben op dit moment een verzoek
ingediend. Hierover bent u op 3 september jl. over geïnformeerd13.
Vraag 201
Kunt u per lidstaat aangeven wat de bijdrage is aan het nieuwe meerjarig financieel
kader (MFK) 2021–2027 en wat het aandeel is (percentage) hierin? Kunt u dit per onderdeel
uitsplitsen? Indien het nog niet mogelijk is om deze uitsplitsing te geven, kunt u
dan een indicatie geven?
Antwoord op vraag 201
De bijdrage van de lidstaten is voor de hele periode niet precies op voorhand te geven,
omdat deze afhankelijk is van een aantal economische factoren en met de introductie
van de nationale bijdrage op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsmateriaal
ook op een niet economische factor. Belangrijkste component in de nationale bijdragen
is de BNI-afdracht. Onderstaande tabel geeft het geraamde BNI aandeel weer van de
lidstaten voor 2021, als indicatie voor wat het aandeel is van elke individuele lidstaat
bij de financiering van de EU. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een aantal lidstaten
(NL, DUI, OOS, ZWE, DEN) een korting heeft op de BNI-afdracht waardoor de bijdrage
lager wordt. Voor Nederland is dat een bruto korting van 1.921 mln euro (prijzen 2020),
die op de jaarlijkse BNI-afdracht in mindering wordt gebracht. Deze korting voor NL
en de andere kortingslanden zit niet in onderstaande verdeling verwerkt.
BNI-aandeel
BE
3,5%
BG
0,4%
CZ
1,4%
DK
2,3%
DE
25,9%
EE
0,2%
IE
1,9%
EL
1,3%
ES
8,8%
FR
17,9%
HR
0,4%
IT
12,6%
CY
0,2%
LV
0,2%
LT
0,3%
LU
0,3%
HU
1,0%
MT
0,1%
NL
5,7%
AT
2,9%
PL
3,5%
PT
1,5%
RO
1,6%
SI
0,3%
SK
0,7%
FI
1,7%
SE
3,4%
Vraag 202
Klopt het dat Nederland gedurende 30 jaar ongeveer een miljard euro per jaar extra
moet afdragen aan de EU als gevolg van het Europese coronaherstelfonds? Zo ja, welke
berekening hierbij is gemaakt om op dit bedrag uit te komen? Zo nee, hoeveel gaat
het Europese coronaherstelfonds Nederland dan kosten?
Antwoord op vraag 202
De aflossing van de leningen die worden aangegaan ten behoeve van de 390 mrd euro
(prijzen 2018) aan giften zullen vanaf 2028 opgenomen moeten worden in de EU-begroting.
Tenzij hiervoor middels besparingen ruimte wordt gevonden in deze toekomstige begrotingen,
zal dit leiden tot hogere afdrachten van de lidstaten.
Voor Nederland betekent dit, bij geen besparingen, een potentiële additionele afdracht
van circa 1 miljard in 2028 die naar verwachting afneemt tot circa 0,8 miljard in
2058, omdat met het aflossen van de leningen ook de rentebetalingen zullen dalen.
Dit betreft alleen de leningen die worden aangegaan voor giften.
De aflossing en rentebetalingen op de leningen die worden gebruikt voor het verstrekken
van leningen worden vanzelfsprekend afgelost met de rente en aflossing die de Unie
zal ontvangen van de lidstaten die deze leningen bij de Unie zijn aangegaan.
De berekening die hieraan ten grondslag ligt is de raming van het Nederlandse BNI-aandeel
in het EU-BNI, vermenigvuldigd met de som van de omvang van de schenkingen en (een
raming van) de te betalen rente in die periode. De aflossing van jaar tot jaar kan
fluctueren, het bedrag van 1 miljard is een gemiddelde per jaar over de hele periode.
Deze berekening houdt geen rekening met mogelijke besparingen in toekomstige, zoals
hierboven aangegeven.
Vraag 203
Welke onderzoeken, met welke onderzoeksvraag en welke onderzoeksopzet heeft het kabinet
uitgezet m.b.t. de vormgeving van een verdere beperking van de renteaftrek in de vpb?
Antwoord op vraag 203
In de aanbiedingsbrief bij het pakket Belastingplan 2021 heeft het kabinet aangekondigd
om in het kader van een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd
vermogen een onderzoek te doen naar een budgettair neutrale invoering van een vermogensaftrek,
waarbij het verder beperken van de earningsstrippingmaategel zal worden meegenomen.
Aangezien dit een ingrijpende wijziging betreft, moet de wenselijkheid en vormgeving
van deze optie verder worden onderzocht. De precieze onderzoeksvraag en de onderzoeksopzet
worden nog uitgewerkt. Hierbij zullen in ieder geval budgettaire effecten en economische
effecten worden meegenomen.
Vraag 204
Zijn er EU-lidstaten die de lasten voor bedrijven gaan verhogen per 1 januari 2021?
Antwoord op vraag 204
Het kabinet is niet op de hoogte van eventuele verhogingen van belastingen voor bedrijven
per 1 januari 2021.
Vraag 205
Kennen landen als Duitsland, België, Frankrijk en Denemarken vrijstellingen van belastingheffing
op vermogen? Zo ja, hoe zien die eruit?
Antwoord op vraag 205
Het was niet mogelijk om deze vraag op dergelijke korte termijn te beantwoorden.
Vraag 206
Wat zijn de effecten op zelfstandigen van het verlagen van de zelfstandigenaftrek
in samenhang met verlaging van het percentage waartegen dit bedrag kan worden afgetrokken?
Worden deze effecten volledig gecompenseerd door de aanpassing van de arbeidskorting?
Antwoord op vraag 206
Zelfstandigen met een winst lager dan € 68.507 ondervinden alleen nadeel van de verlaging
van de zelfstandigenaftrek. Dat nadeel wordt in 2021 ruimschoots gecompenseerd door
de wijzigingen in het basistarief van de inkomstenbelasting en de heffingskortingen.
Veel zelfstandigen in deze groep gaan er in 2021 door alle wijzigingen in de inkomstenbelasting
tussen de € 400 en € 500 op vooruit ten opzichte van 2020.
Voor zelfstandigen met een winst hoger dan € 68.507 geldt daarnaast dat in 2021 de
zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling tegen een lager percentage kunnen
worden afgetrokken dan in 2020. Dit wordt niet voor alle zelfstandigen volledig gecompenseerd
door de verhoging van de arbeidskorting en de verlaging van het basistarief in de
inkomstenbelasting. Het omslagpunt ligt bij een winst van circa € 85.000: daarboven
gaan zelfstandigen erop achteruit. Een zelfstandige met een winst van € 90.000 gaat
er circa € 100 op achteruit ten opzichte van 2020. Voor hogere winsten loopt dit nadeel
op, vooral doordat inkomens boven circa € 105.000 geen recht meer hebben op arbeidskorting.
Vraag 207
Wat zijn de effecten voor het mkb en voor grotere ondernemingen van het verlengen
van de eerste schijf in de Vennootschapsbelasting? En hoe beïnvloedt dit werkgelegenheid?
Antwoord op vraag 207:
Van het belastbare bedrag tussen € 200.000 en € 400.000 behoort 84% tot het MKB en
16% behoort tot het grootbedrijf. Een tariefsverlaging bevordert de rentabiliteit
van investeringen en bevordert daardoor ook de werkgelegenheid.
Vraag 208
Kan er een overzicht gemaakt worden met alle maatregelen die dit kabinet neemt die
direct of indirect de hoogte van de verhuurderheffing raken met bijbehorend budgettair
effect en of ze structureel worden doorgevoerd?
Antwoord op vraag 208
Dit kabinet heeft sinds 2019 verschillende maatregelen genomen die de hoogte van de
verhuurderheffing heeft aangepast:
Maatregel
Invoerjaar
Bedrag
Structureel
Heffingsvermindering verduurzaming
2019
€ 104 miljoen (oplopend budget van € 26 miljoen in 2019 naar € 104 miljoen per jaar
vanaf 2022)
Ja
Verlaging tarief
2019
€ 100 miljoen
Ja
Heffingsvermindering nieuwbouw
2020
€ 1,9 miljard
Nee
Verlaging tarief
2021
€ 138 miljoen
Ja
Extra budget heffingsvermindering verduurzaming
2021
€ 150 miljoen
Nee
Verlenging termijnen heffingsverminderingen 2020, 2021 en 2022
2020/2021
€ 39 miljoen
Nee
Vraag 209
Wat is de netto korting op de verhuurderheffing die woningcorporaties komend jaar
tegemoet zien?
Antwoord vraag 209
Komend jaar daalt het tarief van de verhuurderheffing structureel met € 138 miljoen.
Woningcorporaties betalen circa 95% van de verhuurderheffing. De korting op de verhuurderheffing
die corporaties tegemoet zien is daarmee € 131 miljoen. Daarnaast heeft de verwerking
van de heffingsvermindering in de aangifte van de verhuurderheffing een verlagend
effect. De totale verwachte opbrengst van de verhuurderheffing daalt hiermee naar
1.468 miljoen in 2021.
Vraag 210
Hoe wordt de kaspositie van woningcorporaties beïnvloed door de maatregelen die dit
kabinet neemt? Kan er een overzicht gemaakt worden welke woningcorporaties een positief
en negatief effect verwachten op hun kaspositie door de voorgestelde maatregelen?
Antwoord vraag 210
Het maatregelenpakket voor corporaties resulteert in een positief effect op de investeringscapaciteit
van corporaties op sectorniveau. Zodoende heeft dit in algemeenheid een positief effect
op de kaspositie van corporaties
• Op basis van een quickscan zijn geen aanwijzingen dat corporaties door de huurmaatregel
in combinatie met de verlaging van de verhuurderheffing in financiële moeilijkheden
terecht komen.
• Dat neemt niet weg dat er zeer beperkt aantal corporaties kunnen zijn die andere keuzes
moeten maken in hun geplande werkzaamheden. Dit houden wij in de gaten. Een overzicht
van exacte effecten per woningcorporaties kan ik niet geven, omdat de daarvoor benodigde
koppeling tussen corporatie, huishouden en huishoudinkomen niet beschikbaar is.
Vraag 211
Hoeveel gaan woningcorporaties er netto op vooruit door de voorgestelde maatregelen
(inclusief veranderingen verhuurderheffing, verplichte huurverlaging en compenserende
maatregelen)?
Antwoord vraag 211
Zie antwoord 210, de voorgestelde maatregelen resulteren in een positief effect van
circa 1–1,5 mld voor de investeringscapaciteit van corporaties.
Vraag 212
Waarom loopt het budgettair beslag van de verhuurderheffing voor komend jaar terug
om in 2022 weer op te lopen? Is dit het gevolg van tijdelijke maatregelen? Zo ja,
welke zijn dat en wat is hun budgettair beslag?
Antwoord op vraag 212
Onderliggend neemt in 2021 en 2022 de opbrengst van de verhuurderheffing toe door
een door het CPB geraamde stijging van de WOZ-waarden. In 2021 is deze toename minder
dan de daling van de verhuurderheffingontvangsten door beleidsmaatregelen. Zo daalt
de opbrengst van de verhuurderheffing in 2021 met 138 miljoen euro als gevolg van
een structurele tariefsverlaging. In 2022 stijgt de opbrengst van de verhuurderheffing
weer door de geraamde stijging van de woz-waardes, maar bereikt niet het geraamde
niveau van 2020, mede als gevolg van de eerdergenoemde verlaging van de verhuurderheffing.
Vraag 213
Heeft de verruiming van de koppeling gewerkte uren in de kinderopvangtoeslag een arbeidsaanbodversterkend
of -verkrappend effect?
Antwoord op vraag 213
Door de verruiming van de koppeling gewerkte uren (KGU) voor de buitenschoolse opvang
kunnen ouders, met een ongewijzigde deeltijdfactor, voor meer uren aanspraak maken
op de kinderopvangtoeslag. Dit heeft een arbeidsaanbodversterkend effect omdat het
een knelpunt wegneemt voor sommige ouders in de combinatie van arbeid en zorg. Ouders
hebben voor de buitenschoolse opvang momenteel recht op kinderopvangtoeslag voor maximaal
70% van het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. Dit percentage is
lager dan voor de dagopvang (140%), omdat ervan uitgegaan wordt dat de gewerkte uren
deels samenvallen met de schooluren. Door de veranderende arbeidsmarkt en werktijden
is dat echter lang niet altijd meer het geval, bijvoorbeeld bij ouders die in de avond/nacht
of het weekend werken. Door dit knelpunt weg te nemen, worden ook de ouders die werken
buiten schooltijden gestimuleerd in hun arbeidsparticipatie. Aan de andere kant kan
de verruiming ook een drukkend effect op het arbeidsaanbod hebben, omdat ouders niet
meer hun deeltijdfactor hoeven te verhogen om meer gebruik te kunnen maken van Rijksgefinancierde
kinderopvang. Het arbeidsaanbodversterkende effect van de maatregel is naar verwachting
echter vele malen groter.
Vraag 214
Wat is het effect op de last voor woningcorporaties als gevolg van de verlaging van
de verhuurderheffing in combinatie met de verlaging van de huurprijzen voor huurders?
Antwoord op vraag 214
PM
Vraag 215
Wat is het effect van het verhogen van de 8 procent overdrachtsbelasting voor beleggers
en de ontwikkeling van nieuwbouw?
Antwoord op vraag 215
Een hoger tarief van de overdrachtsbelasting voor beleggers maakt het kopen van een
woning om te verhuren minder aantrekkelijk, hun aankoopkosten nemen immers toe. Voor
zover zij deze hogere kosten kunnen doorberekenen in hogere huren, beperkt dit de
daling van hun rendement. Ook kiest mogelijk een deel van de beleggers voor andere
beleggingsvormen.
Het wetsvoorstel voor differentiatie in de overdrachtsbelasting leidt mogelijk tot
een verschuiving binnen de woningvoorraad van huur- naar koopwoningen, maar het effect
op het totale aanbod (nieuwbouw) van koop- en huurwoningen is naar verwachting beperkt.
Waar de vraag naar (koop)woningen vanuit de ene groep (starters) mogelijk toeneemt,
neemt de vraag vanuit beleggers waarschijnlijk af.
Vraag 216
Kunt u aangeven hoeveel het kabinet in de periode 2020 t/m 2025 uitgeeft aan klimaat
en de energietransitie? Kunt u dit per jaar en per bedrag uitsplitsen?
Antwoord op vraag 216
Klimaatmiddelen (mln)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Energie (besparing, hernieuwbaar en innovatie)
3.938
3.480
3.997
4.521
4.527
4.369
Overig (o.a. mobiliteit, landbouw en Urgenda)
679
569
297
277
269
252
Totaal
4.617
4.049
4.294
4.797
4.796
4.621
Zie voor een verdere uitsplitsing en toelichting tabel 36 van de begroting van EZK.
Vraag 217
Waarom moeten de tegenvallers op de OCW-begroting niet conform de begrotingsregels
binnen het ministerie zelf opgelost worden?
Antwoord op vraag 217
Specifieke tegenvallers op de departementale begrotingen moeten volgens de begrotingsregels
specifiek worden gecompenseerd met meevallers en / of ombuigingen. Dit jaar heeft
het kabinet gekozen om de tegenvaller op de referentieraming en studiefinancieringsraming
(structureel 510 miljoen euro) grotendeels generaal te dekken binnen het uitgavenplafond.
Conform de begrotingsregels is dit een optie die het kabinet heeft als onderdeel van
de integrale afweging die tijdens het hoofdbesluitvormingsmoment plaatsvindt. Dit
laat onverlet dat de standaardsituatie is dat specifieke tegenvallers binnen de departementale
begrotingen gedekt moeten worden.
Vraag 218
Wat is de ontwikkeling van de gasbaten voor de Nederlandse overheid sinds 2021?
Antwoord op vraag 218
De gasbaten (niet-belastingmiddelen) worden in het jaarverslag van EZK verantwoord
en hebben zich sinds 2012 als volgt ontwikkeld:
In euro’s x mln.
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
11.840
13.250
10.505
6.425
1.927
2.374
1.461
578
Vraag 219
Hoeveel jongeren onder de 18 jaar kent Nederland sinds 2015?
Antwoord op vraag 219
Het aantal jongeren onder de 18 jaar daalt licht van 3,4 miljoen op 1 januari 2015
naar 3,3 miljoen op 1 januari 2020.
Vraag 220
Hoeveel jongeren doen een beroep op de Jeugdzorg sinds 2015?
Antwoord op vraag 220
Het aantal jongeren (0–22 jaar) in jeugdhulp stijgt jaarlijks met ongeveer 3,3%, van
363.000 in 2015 naar 430.000 in 2019.
Vraag 221
Hoe hoog waren de uitgaven macro aan de Jeugdzorg in 2012, 2013 en 2014?
Antwoord op vraag 221
Doordat de uitgaven in deze jaren vanuit verschillende wettelijke kaders werden gemaakt,
en in de registratie de uitgaven niet aan kinderen toegeschreven kunnen worden, is
het niet mogelijk om vast te stellen wat de totale uitgaven zijn voor jeugdzorg in
deze jaren.
Wel is het mogelijk om het overgehevelde macrobudget voor de Jeugdwet als benadering
te hanteren voor het niveau van de uitgaven op macroniveau. Dit betrof in 2015 € 3,76
miljard.
Hier dienen nog een aantal correcties op doorgevoerd te worden (taakstelling, correctie
AWBZ-realisatiecijfers en volumegroei 2015). Na deze correcties zijn de uitgaven in
2014 € 3,74 miljard. Door het ontbreken van data is het niet mogelijk een betrouwbare
inschatting te geven van het budget in eerdere jaren.
Vraag 222
Kunt u nader verduidelijken waar het Bedrijvenpakket uit bestaat?
Antwoord op vraag 222
Het kabinet heeft € 255 mln. vrijgemaakt voor cofinanciering van deze Europese programma’s,
gericht op regionale ontwikkeling, onderzoek en innovatie, duurzaamheid en digitalisering.
Om de groei van startups en scale-ups te stimuleren werkt het kabinet aan het inrichten
van een nationale scale-up faciliteit met Europese en nationale middelen en bijdragen
van private investeerders, waarvoor € 150 mln. beschikbaar wordt gesteld vanuit het
Rijk. Daarnaast is € 100 mln. een bijdrage waarmee gemeenten bedrijventerreinen en
winkelcentra kunnen ondersteunen in herstructureringstrajecten en is er € 100 mln.
waarmee een plan wordt uitgewerkt voor regionale steun voor start- en scale-ups.
Vraag 223
Kunt u de bedragen die voor de periode 2020–2025 gereserveerd zijn voor «capaciteit
justitiële en asielketen» uitsplitsen in capaciteit asielketen? Hoeveel geeft het
kabinet dus per jaar uit aan capaciteit asielketen in de periode 2020–2025?
Antwoord op vraag 223
Voor de periode 2020–2025 zijn extra middelen uitgetrokken voor de asielketen.
(in miljoenen euro)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Asielketen
143
173
57
51
22
24
De totaal geraamde uitgaven op artikel 37 (migratie) op de JenV begroting zien er
na deze mutatie als volgt uit:
(in miljoenen euro)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Artikel 37: migratie
1.567
1.404
1.212
1.171
1.135
1.145
Vraag 224
Hoeveel geeft het kabinet in 2020 en 2021 uit aan asiel? Kunt u dit per departement
uitsplitsen?
Antwoord op vraag 224
De ministeries houden de uitgaven aan asiel niet bij als aparte categorie. Er bestaat
wel een overzicht van de beschikbare budgetten voor het toelaten en de opvang van
vreemdelingen, waaronder asielzoekers. Dit overzicht staat op artikel 37 van de begroting
van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV). Voor 2020 worden de totale uitgaven
op artikel 37 geraamd op 1.567 miljoen euro. Voor 2021 is dit 1.404 miljoen euro.
Hieronder vallen onder andere de uitgaven van het COA voor de opvang van asielzoekers
en de kosten van de IND. In de begroting van de IND zijn ook kosten opgenomen die
niet gerelateerd zijn aan asiel, zoals verblijfsvergunningen voor studenten of tijdelijke
werkvergunningen. Een deel van de kosten voor de opvang van eerstejaars asielzoekers
uit bepaalde landen (DAC-landen) mogen aan ODA (official development assistance) worden
toegeschreven. Voor 2020 wordt deze toerekening geraamd op 521 miljoen euro, zie HGIS
nota. Voor 2021 is dit 504 miljoen euro. Dit is inclusief de onderwijskosten voor
asielzoekers in primair en voortgezet onderwijs uit DAC-landen die in de begroting
van OCW zijn verantwoord. In 2020 gaat het om 46 miljoen euro en in 2021 is dit 41 miljoen
euro.
Vraag 225 en 228
Vraag 225
Wat zijn de rentelasten van het Nationaal Groeifonds? Hoe wordt dit geld «aangetrokken»
c.q. geleend? Gaat dit op basis van de prognose van de daadwerkelijke verplichtingen
en/of uitgaven, of op een ander manier? Hoe is het kastritme van het Nationaal Groeifonds
bepaald?
Vraag 228
Kan het verschil tussen de kasreeks en de verplichtingen reeks uitgelegd worden?
Antwoord op vraag 225 en 228
Geld voor het NGF wordt pas geleend als het wordt uitgegeven. Om die reden zijn de
rentelasten nu niet precies te voorspellen. Omdat het de nodige tijd kost voordat
investeringen van de grond komen is voor de kas een oplopende reeks in de begroting
opgenomen, die over een langere periode doorloopt. Er is in 2021 wel al meteen de
mogelijkheid om voor 4 miljard euro aan verplichtingen aan te gaan.
Vraag 226
Kunt u de bedragen voor «Toeslagen (compensatie ouders)» uit tabel 2.2.1 voor elk
jaar uitsplitsen naar uitvoeringskosten (totaal 110 miljoen) en compensatie ouders
(390 miljoen)?
Antwoord op vraag 226
De in tabel 2.2.1 opgenomen bedragen zijn gebaseerd op een eerdere planning voor het
Toeslagenherstel. Ik heb de Kamer op 18 augustus14 reeds geïnformeerd dat het behandelen van grote aantallen ouders langer op zich laat
wachten dan oorspronkelijk ingeschat. In de derde Voortgangsrapportage KOT, die de
Kamer eind september zal ontvangen, wordt de Kamer nader geïnformeerd over de meest
recente inzichten over de planning van het herstel.
Vraag 227
Kunt u aangeven hoeveel ouders het kabinet verwacht te compenseren in 2020, 2021 en
in 2022 met deze bedragen.
Antwoord op vraag 227
Uw Kamer is op 18 augustus15 reeds geïnformeerd dat het behandelen van grote aantallen ouders langer op zich laat
wachten dan oorspronkelijk ingeschat. De meerjarige planning van het Toeslagenherstel
wordt op dit moment herzien. Hierover wordt uw Kamer eind september nader geïnformeerd
middels de derde Voortgangsrapportage KOT.
Vraag 228
Kan het verschil tussen de kasreeks en de verplichtingen reeks uitgelegd worden?
Antwoord op vraag 228
Zie antwoord op vraag 225.
Vraag 229
Wat betekent een stijging van de bijstand met 10% in 2020 voor de uitgaven van het
Rijk in 2020?
Antwoord op vraag 229
Indien de bijstandsuitgaven bij gemeenten hoger uitvallen dan het macrobudget 2020
dat op 1 oktober 2020 definitief wordt vastgesteld, heeft dat geen gevolgen voor de
Rijksuitgaven in 2020. Realisaties 2020 worden wel meegenomen in het macrobudget 2021.
Indien het geraamde bijstandsvolume 10% hoger zou zijn geweest dan de huidige verwachting
voor 2020, zou dat € 635 miljoen extra Rijksuitgaven in 2020 hebben betekend (circa
€ 600 miljoen voor bijstand en circa € 35 miljoen voor de AIO). Voor de bijstand zou
dat betekenen dat de raming met circa 38.000 uitkeringen hoger ligt, voor de AIO gaat
het om circa 5.000 uitkeringen. In deze berekening is geen rekening gehouden met een
stijging van de IAOW, IAOZ of het Bbz.
Vraag 230
Betekent voor een kleine gemeente waarvan het geld voor de bijstand verdeeld wordt
op basis van historie dat ze twee jaar lang moeten interen op reserves om de bijstandsuitgaven
te betalen?
Antwoord op vraag 230
Om tot een toereikend macrobudget te komen is in de omvang van het macrobudget is
rekening gehouden met de laatste conjunctuurramingen en de gevolgen van corona, het
macrobudget valt daardoor hoger uit. De verdeling van het macrobudget is voor gemeenten
met minder dan 40.000 inwoners (gedeeltelijk) op basis van hun historische uitgaven.
Dat betekent dat voor de verdeling van het macrobudget wordt gekeken naar hun aandeel
in de bijstandsuitgaven van 2 jaar geleden. Hun aandeel staat vast, maar doordat de
omvang van het totale macrobudget stijgt, stijgt het bijstandsbudget ook voor kleinere
gemeenten.
Vraag 231
Wat zou ervoor nodig zijn om de systematiek van de automatische stijging van de zorgkosten
te vervangen door de systematiek die op andere beleidsterreinen wordt toegepast?
Antwoord op vraag 231
Dit vraagt in enige vorm om een wijziging van het zorgstelsel, omdat in de wet de
mogelijkheden voor de zorgsector om zelf de kwaliteit vast te stellen dan ingeperkt
moeten worden. Op dit punt wijkt de zorg fundamenteel af van andere publieke sectoren.
Vraag 232
Hoeveel financiële middelen hebben gemeenten in totaal erbij gekregen gedurende deze
kabinetsperiode? Wat is het totaal van structurele middelen (bijvoorbeeld volgend
uit trap-op-trap-af) en incidentele middelen (zoals de steunpakketten) (pag. 48)?
Antwoord op vraag 232
Gemeenten ontvangen via het gemeentefonds in 2021 € 5 miljard meer dan zij in 2017
hebben ontvangen. Het betreft hier deels incidentele en deels structurele middelen.
In 2020 is daarnaast € 1,5 miljard incidenteel beschikbaar gesteld als compensatie
voor de kosten als gevolg van de coronacrisis. De belangrijkste verklaringen voor
de toename van € 5 miljard zijn dat:
• Als gevolg van de normeringssystematiek (de «samen-trap-op-trap-af» systematiek) gemeenten
deze kabinetsperiode cumulatief in 2021 € 4,2 miljard extra aan accres ontvangen.
Dit werkt structureel door in de bijdragen aan gemeenten. Deze toename wordt veroorzaakt
doordat de accresrelevante overheidsuitgaven (aru) deze kabinetsperiode zijn toegenomen
ten opzichte van de Startnota.
• Gemeenten deze kabinetsperiode in totaal ruim € 1 miljard aan extra incidentele middelen
ontvangen om de tekorten in de Jeugdzorg op te vangen. In de Miljoenennota is daarnaast
door dit kabinet nogmaals incidenteel € 300 miljoen voor 2022 beschikbaar gesteld.
• Er zijn door diverse ontwikkelingen per saldo extra incidentele en structurele middelen
beschikbaar gekomen voor gemeenten. Deze gelden komen veelal beschikbaar als gevolg
van diverse taakmutaties en decentralisaties. Deze worden in de diverse circulaires
nader toegelicht. Een aantal voorbeelden zijn:
– Voor de Wmo is in 2019 € 95 miljoen structureel beschikbaar gesteld in het kader van
het hoofdlijnenakkoord GGZ. Dit voorjaar is nog eens in totaal voor 2020 € 130 miljoen,
waarvan € 55 miljoen structureel, beschikbaar gesteld voor Veilig Thuis, Vrouwenopvang
en Dak- en Thuislozen.
– Ook is in 2020 incidenteel € 40 miljoen en in 2021 incidenteel € 90 miljoen beschikbaar
gesteld voor de dienstverlening aan bijstandsgerechtigden door gemeenten, en is er
in 2020 incidenteel € 15 miljoen en in 2021 incidenteel € 30 miljoen beschikbaar gesteld
voor het gemeentelijk schuldenbeleid.
– Verder is voor het Klimaatakkoord in 2019 incidenteel € 150 miljoen ter beschikking
gesteld voor het realiseren van de Regionale Energie Strategieën en voor de ondersteuning
van gemeenten bij de Transitievisies Warmte.
• Daartegenover staat een korting op de apparaatskosten, de zogenaamde opschalingskorting,
oplopend tot € 460 miljoen in 2021.Deze zogenaamde opschalingskorting is ingevoerd
tegen de achtergrond van de financiële crisis door Rutte-II. Deze korting is voor
de jaren 2020 en 2021 incidenteel geschrapt ter verlichting van de financiële druk
als gevolg van de coronacrisis. Dit levert de gemeenten incidenteel in 2020 € 70 miljoen
en incidenteel in 2021 € 160 miljoen op. Hierbij is de € 70 miljoen onderdeel van
de eerdergenoemde € 1,5 miljard die incidenteel beschikbaar is gesteld in het kader
van de reële compensatie van gemeenten voor de door hun gederfde inkomsten en de door
hen gemaakte kosten vanwege het coronavirus.
Vraag 233 MLN
Wat zijn de kosten van het traject Werk aan Uitvoering (graag uitgesplitst)? Op welke
wijze zijn burgers en ondernemers die gebruikmaken van de dienstverlening van de overheid
betrokken bij het traject?
Antwoord op vraag 233
Onlangs is het rapport «Werk aan Uitvoering: handelingsperspectieven voor het versterken
van de dienstverlening en een toekomstbestendige en wendbare uitvoering» naar de Kamer
gestuurd16. In het rapport is geen budgettair kader opgenomen. Daardoor kan op dit moment geen
(uitgesplitst) inzicht worden gegeven in de kosten. Bij het nader uitwerken van de
handelingsperspectieven worden de eventuele financiële consequenties meegenomen. Het
streven is om de uitwerking voor de kabinetsformatie af te ronden, zodat het volgende
kabinet eventueel extra stappen en de eventueel daarvoor benodigde financiële middelen
kan afspreken.
Bij het tot stand komen van het rapport zijn in vele verkennende en verdiepende gesprekken
de handelingsperspectieven op bruikbaarheid getoetst: met burgerpanels, maatschappelijk
middenveld, gemeenten, uitvoerders, beleidsmakers, wetgevers, toezichthouders en diverse
deskundigen. Ook is gesproken met het Netwerk van Publieke Dienstverleners en de Hoge
Colleges van Staat. Bij de verdere uitwerking wordt bezien hoe burgers en ondernemers
verder betrokken kunnen worden bij dit traject. Daarnaast heeft dit kabinet zoals
ook in de brief bij het rapport is vermeld al extra geïnvesteerd in de uitvoering.
Voor nadere toelichting hierop verwijs ik u naar de desbetreffende begrotingen.
NB: we hebben de vraag gelezen als wat gaat de verdere uitwerking van het rapport kosten
en niet wat heeft het schrijven van het rapport gekost. Indien dit laatste wel gevraagd werd
zullen we alvast bij FEZ uitvragen of zij dat kunnen beantwoorden.
Vraag 234
Hoe is de 9,8 miljard euro aan misgelopen inkomsten vanwege een economische terugval
opgebouwd? Kunt u dit toelichten/uitsplitsen?
Antwoord op vraag 234
In 2020 zijn de belasting- en premieontvangsten 9,8 miljard lager dan in 2019 vanwege
de economische terugval. Vooral de bijdrage van de vennootschapsbelasting met – 5,5
miljard euro en van de omzetbelasting (btw) met – 3,6 miljard euro leveren een grote
bijdrage aan de totale afname. De reden is dat bedrijfswinsten in laagconjunctuur
snel afnemen, zeker op de korte termijn als de omzet snel terugloopt terwijl bedrijfskosten
doorlopen. Ook de consumptie van huishoudens kan relatief omslaan, als huishoudens
snel de «hand op de knip» gaan houden.
Vraag 235
Hoeveel loopt het kabinet in 2020 en 2021 mis aan inkomsten en wat zijn de oorzaken
hiervan? Kunt u dit per jaar, per oorzaak en per bijbehorend bedrag uitsplitsen?
Antwoord op vraag 235
Hoeveel het kabinet in 2020 en 2021 «misloopt» aan inkomsten hangt af van het pad,
waartegen je afzet. Als de coronacrisis niet was uitgebroken, weten we niet hoe de
economie zich zou hebben ontwikkeld. Als we als veronderstelling gebruiken, dat de
economie zich had ontwikkeld zoals geraamd werd in de Miljoenennota 2020 en er geen
Coronabeleid had plaatsgevonden, dan zien we dat de belasting- en premieontvangsten
ten opzichte van de Miljoenennota 2020 met ca 22,5 miljard zijn afgenomen. Hiervan
hangt ongeveer 4 miljard euro samen met fiscale maatregelen vanwege corona. Dan blijft
ongeveer 18,5 miljard euro vanwege de negatieve economische ontwikkeling ten gevolge
van corona.
Voor 2021 schetsen we de orde van grootte als volgt. De CEP-raming van het CPB van
afgelopen maart (het CEP 2021; net voor de coronacrisis) raamde een toename van de
belasting- en premieontvangsten met ongeveer 8 miljard euro in 2021 ten opzichte van
2020.17 In de Miljoenennota 2021 nemen de geraamde belasting- en premieontvangsten met 3
miljard euro toe (als gecorrigeerd wordt voor de omvorming van Prorail; zie ook vraag
236). Dan gaat het voor 2021 dus om 17,5 miljard euro aan «misgelopen» belasting-
en premieontvangsten. Deze berekeningen zijn zeer onzeker. We weten immers niet hoe
de wereld er zonder een grootschalige coronacrisis zou hebben uitgezien.
Vraag 236
Hoe kan het dat in tijden van economische recessie de belasting- en premieontvangsten
in 2021 toenemen met ongeveer 10,1 miljard euro? Welk deel daarvan heeft betrekking
op terugbetaling van belastinguitstel 2020? In hoeverre is het mogelijk om ook in
2021 nog een coronareserve te vormen ten laste van 2020?
Antwoord op vraag 236
De belasting- en premieontvangsten nemen in 2021 met 10,1 miljard euro ten opzichte
van 2020. Onderliggend is dat een combinatie van hogere ontvangsten door beleid (11,7
miljard euro) en lagere ontvangsten door economische factoren (– 1,7 miljard euro).
De hogere ontvangsten door beleid domineren de neergang van de belasting- en premieontvangsten
vanwege de economische ontwikkelingen. Die hogere ontvangsten door beleid worden vertekend
voor ongeveer 7 miljard euro betaling van belasting door de omvorming van Prorail,
die saldoneutraal omdat daar navenante overheidsuitgaven tegenover staan. Tevens lopen
fiscale maatregelen in 2021 af. Die zorgden voor lagere ontvangsten in 2020.
De 12,2 miljard euro aan terugbetaling van belastinguitstel in 2021 en 2022 is een
kasschuif en niet relevant voor het EMU-saldo. De eerdergenoemde 10,1 miljard mutatie
is de mutatie, die relevant is voor het EMU-saldo.
Het is niet mogelijk om in 2021 een coronareserve te vormen. Eventuele verliezen in
2021 kunnen via achterwaartse verliesverrekening ten laste gebracht worden van 2020.
Vraag 237
Kan een totaaloverzicht worden gegeven van de kosten (uitgaven) en opbrengsten (inkomsten)
van de omvorming van ProRail tot een zelfstandig bestuursorgaan? Hoe is de 7,1 miljard
euro opgebouwd? Waarom zijn er enkel incidentele gevolgen? Wat zijn de structurele
gevolgen? Kan gegarandeerd worden dat het budgettair neutraal is? Hoe wordt daarover
aan de Tweede Kamer gerapporteerd?
Antwoord op vraag 237
Fiscale effecten
Omschrijving
Artikel
2021
2022
2023
2024
2025
struc.
Incidenteel
w.v. vpb
IF 13.07
4.458
0
0
0
0
0
w.v. dividend
IF 13.07
1.975
0
0
0
0
0
w.v. btw
IF 13.07
714
0
0
0
0
0
Structureel
w.v. btw apparaat
IF 13.02
– 31
– 67
– 67
– 67
– 67
– 67
w.v. btw derden
IF 13.02
13
23
23
23
23
0
w.v. energiebelasting
IF 13.02
2
3
3
3
3
3
w.v. vpb
IF 13.02
1
1
1
1
1
1
Totaal
IF 13
7.132
– 40
– 40
– 40
– 40
– 63
In bovenstaande tabel zijn de uitgaven weergegeven die samenhangen met de fiscale
omvorming van ProRail. In 2021 zijn incidentele uitgaven geraamd die optellen tot
7,1 miljard. Het gaat om de afrekening van de vennootschapsbelasting (vpb), dividendbelasting
en incidentele BTW. Mocht de daadwerkelijke afrekening van deze incidentele uitgaven
(bijvoorbeeld door veranderde balansposities van ProRail) uiteindelijk hoger of lager
uitvallen, dan wordt het verschil gecorrigeerd. Een wijziging in uitgaven aan deze
posten hangt samen met een even grote wijziging in belastinginkomsten. Uw Kamer wordt
daarover geïnformeerd via de begrotingsstukken.
Er zijn ook structurele fiscale effecten als gevolg van de omvorming. Per saldo hoeft
ProRail na de omvorming minder belasting te betalen. Dit leidt ook tot minder inkomsten
bij de belastingdienst. Deze effecten worden nu eenmalig en op basis van een ex ante
raming structureel in de begroting van IenW verwerkt. Eventuele mee- of tegenvallers
worden binnen de begroting van IenW opgevangen.
Transitiekosten
Naast fiscale effecten zijn er ook transitiekosten. Het gaat o.a. om incidentele kosten
die worden gemaakt voor de totstandkoming van de instellingswet, de lagere regelgeving,
en de planning en control cyclus. De totale incidentele transitiekosten worden geraamd
op 8 mln euro. Ook leidt de omvorming tot structurele kosten en besparingen. Per saldo
worden deze op 1–4 mln. euro per jaar geraamd. Deze kosten worden opgevangen in de
jaarlijkse bijdragen voor exploitatie, onderhoud en vernieuwing.
Vraag 238
Kunnen de maatregelen die onderliggend zijn aan het basispad (de 10 miljard euro)
gegeven worden?
Antwoord op vraag 238
Onderstaande tabel laat de uitsplitsing zien van het basispad in de periode 2018–2021.
€ 6,4 miljard van de lastenstijging wordt veroorzaakt door hogere zorgpremies, € 1,6
mld door de oploop van de ODE. Daarnaast is er voor € 1 mld sprake van een stijging
van de inkomensheffing, onder meer door het geleidelijk afschaffen van de overdraagbare
heffingskorting en de versobering van de hypotheekrenteaftrek. Daarnaast is er nog
voor € 0,7 mld sprake van overige maatregelen en leiden de zorgpremies en compensatie
bij Regeerakkoord 2017 nog tot een stijging van € 0,7 miljard. In totaal leidde het
basispad daardoor tot € 10,5 miljard lastenstijging over de periode 2018–2021.
In €mld, in mutaties, – is lastenverlichting
cum 2018–2021
Stijging zorgpremies
6,4
Opslag Duurzame Energie (ODE)
1,6
Inkomensheffing
1,0
Overig
0,7
Zorgpremies en compensatie RA
0,7
Totaal basispad (inclusief zorgpremies en compensatie RA)
10,5
Vraag 239
Hoe ontwikkelt zich de collectieve lastendruk bij ongewijzigd beleid tussen 2022–2025?
Antwoord op vraag 239
Zie antwoord op vraag 165.
Vraag 240
Wat is de oorzaak van een eventuele stijging van de collectieve lastendruk na 2022?
Antwoord op vraag 240
Zie antwoord op vraag 165.
Vraag 241
Hoe en op welke basis is de belastingaftrek van 2 miljard euro op de loonsom bepaald
dan wel vastgesteld (BIK)?
Antwoord op vraag 241
Zie vraag 1.
Vraag 242 en 243
Vraag 242
In hoeverre wordt bij de BIK getoetst of een bepaalde investering rechtstreeks gekoppeld
is aan het behoud dan wel creatie van banen?
Vraag 243
Hoe wordt concreet getoetst welke samenhang er bestaat tussen banen en investeringen?
Antwoord op vraag 242 en 243
De BIK zal geëvalueerd worden in het kader van de Strategische Evaluatie Agenda. Hierin
is opgenomen dat de coronacrisismaatregelen worden gemonitord en geëvalueerd. Hierbij
zal worden gekeken naar de doeltreffendheid, doelmatigheid en de uitvoerbaarheid van
de BIK-regeling.
Voor de doeltreffendheid zal onder meer worden onderzocht wat het effect is van de
maatregel op additionele en naar voren gehaalde investeringen. Dit effect zal worden
afgezet tegen de kosten van de maatregel – het budget van in totaal € 4 miljard, plus
de uitvoeringskosten – en de uitvoerbaarheid van de maatregel. De BIK-regeling loopt
tot en met 31 december 2022. In de planning is beoogd om in 2023 de effecten van deze
maatregel te evalueren. Een concrete doorvertaling of toetsing op het effect op banen
zal niet plaatsvinden. Dat laat onverlet dat macro-economisch geldt dat een stimulering
van de vraag in de economie bijdraagt aan behoud en creatie van banen. Daar draagt
deze maatregel aan bij.
Vraag 244
Hoeveel economische groei en banen levert de BIK op?
Antwoord op vraag 244
Zie het antwoord op vraag 191.
Vraag 245 en 246
Vraag 245
Waarom staan er voor de CO2-heffing geen bedragen gereserveerd, terwijl de beoogde ingangsdatum 1 januari 2021
is? Vanaf welke ingangsdatum gaat de CO2-heffing wel belastinginkomsten genereren en hoeveel bedragen deze belastingopbrengsten
dan?
Vraag 246
Hoeveel gaat de CO2-heffing de schatkist opleveren?
Antwoord op vraag 245 en 246
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat er per 2021 een CO2-heffing voor de industrie komt die enerzijds borgt dat de industrie de reductieopgave
uit het Klimaatakkoord realiseert en anderzijds voorkomt dat productie naar het buitenland
wordt verplaatst. De heffing is niet bedoeld om opbrengsten te generen. Dit is dan
ook de reden dat er geen opbrengsten zijn ingeboekt.
Dat de heffing naar verwachting niet tot opbrengsten voor de overheid zal leiden,
betekent echter niet dat er geen kosten voor de bedrijven gepaard gaan met verduurzamen.
Om richting 2030 geen heffing te hoeven betalen, moeten bedrijven investeren in CO2-reductie. De SDE++-subsidie moet het aantrekkelijk maken om in Nederland die verduurzaming
in te zetten. Echter zal de verduurzaming voor de industrie gepaard blijven gaan met
kosten.
Vraag 247
Is de verwachting om op 1 januari 2021 de vliegbelasting in te voeren, gezien de grote
impact van corona op de vliegsector, nog wel reëel te noemen? Zo ja, waarom wel? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 247
In het regeerakkoord kiest het kabinet ervoor om milieuvervuilend gedrag te beprijzen,
voor luchtvaart door middel van een vliegbelasting. Het is logisch om belasting te
heffen op vliegen, omdat we dat ook doen (met accijns en btw) op andere vervoermiddelen.
De vliegbelasting is een structurele maatregel ter bevordering van de internalisering
van maatschappelijke kosten die los staat van de ontwikkelingen in de luchtvaart als
gevolg van COVID-19. Ik zie dat andere Europese landen hier op gelijke wijze naar
kijken. Zo heeft Duitsland per 1 april jl. de tarieven van de vliegbelasting bijna
verdubbeld en heeft Oostenrijk een geplande verhoging van de vliegbelasting naar voren
gehaald.
Met betrekking tot de inwerkingtreding merk ik op dat het wetsvoorstel voorziet in
inwerkingtreding van de vliegbelasting op een bij koninklijk besluit vast te stellen
tijdstip. Het is daarmee mogelijk om de wet op 1 januari 2021 of later in werking
te laten treden. Het kabinet houdt de gevolgen van de coronacrisis goed in de gaten.
Vraag 248
Kan naast de staafdiagram van de private schulden een staafdiagram worden opgenomen
voor het privaat vermogen (bijvoorbeeld in huis of pensioen)?
Antwoord op vraag 248
Vraag 249
Wanneer komt de Studiegroep Begrotingsruimte met het eindadvies en kan de studiegroep
ook ingaan op mogelijke begrotingsregels ten aanzien van het Nationaal Groeifonds?
Antwoord op 249
De Studiegroep heeft aangekondigd in dit najaar met haar eindadvies te komen. De Studiegroep
is gevraagd advies te geven over de begrotingsdoelstelling en de begrotingssystematiek
voor de komende kabinetsperiode. De Studiegroep bepaalt zelf de inhoud van haar advies.
Maar gezien de actualiteit verwacht ik niet dat ze dit onderwerp onbesproken zullen
laten.
Vraag 250
Op welke manier houdt het kabinet bij het beter in evenwicht brengen van vreemd en
eigen vermogen ook de huidige liquide positie van ondernemingen na de zware coronaklap
in overweging?
Antwoord op vraag 250
Het kabinet houdt bij het onderzoek naar de wenselijkheid en vormgeving van een vermogensaftrek
in combinatie met het beperken van de earningsstrippingmaatregel rekening met de economische
gevolgen. Daarbij zijn bijvoorbeeld de gevolgen voor investeringen en de solvabiliteits-
en liquiditeitspositie van bedrijven van belang. De precieze onderzoeksvraag en de
onderzoeksopzet worden nog uitgewerkt.
Vraag 251
Welke van de door het CPB genoemde vormen van ongelijkheid die volgens het CPB worden
verergerd gaat u aanpakken? Hoe gaat u dat doen?
Antwoord op vraag 251
Het CPB geeft aan dat de coronacrisis groepen zeer verschillend raakt. Zo zien vooral
flexwerkers of zelfstandigen hun besteedbaar inkomen waarschijnlijk afnemen. Daarnaast
is er in Nederland een sterke samenhang tussen gezondheid en sociaaleconomische positie,
en hebben mensen met een slechtere gezondheid een hoger risico om ernstig ziek te
worden en om te overlijden. Verder geeft het CPB aan dat vooral studenten, jongeren,
migranten, alleenstaanden en mensen met een relatief laag inkomen tot de risicogroepen
op de arbeidsmarkt vallen. Tot slot waarschuwt het CPB ook voor de ongelijkheid die
voortvloeit uit het sluiten van scholen.
Allereerst probeert het kabinet door middel van de coronamaatregelen de effecten op
de gezondheid zoveel mogelijk te beperken. Ook zijn inmiddels de scholen weer open.
Daarnaast heeft het kabinet drie steunpakketten gelanceerd om de gevolgen van corona
zoveel mogelijk te mitigeren. De Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)
draagt bij aan het behoud van werkgelegenheid. Regelingen als de Tijdelijke overbruggingsregeling
zelfstandig ondernemers (Tozo) en de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele
arbeidskrachten (Tofa) zorgen voor inkomensondersteuning voor zelfstandigen en flexwerkers.
Hiermee probeert het kabinet de gevolgen van de coronacrisis voor verschillende groepen
in de samenleving zoveel mogelijk te beperken.
Tot slot heeft het kabinet stappen gezet door de Wet Arbeidsmarkt in Balans die een
betere balans tussen vast en flexibel werk moet bewerkstelligen, maar ook door de
verschillen in de (fiscale) behandeling tussen werkenden te verkleinen. Daarnaast
via een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en met afspraken over
loondoorbetaling bij ziekte die de administratieve lasten in het vaste contract beperken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Judith Tielen, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier