Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. geannoteerde agenda voor de Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 10 december 2019
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 545
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 3 december 2019
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:
– de brief van 25 november 2019 inzake de Geannoteerde agenda voor de Raad voor de Werkgelegenheid,
Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 10 december 2019 (Kamerstuk
21 501-31, nr. 543),
– de brief van 4 november 2019 inzake het verslag van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal
Beleid (WSBVC) van 24 oktober 2019 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 541),
– de brief van 11 november 2019 met de reactie op verzoek van het lid De Jong, gedaan
tijdens de Regeling van werkzaamheden van 5 november 2019, over het bericht «Nederland
baalt: WW-export lijkt toch onontkoombaar» (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1488),
– de brief van 4 november 2019 inzake de Verordening coördinatie sociale zekerheidsstelsels
883/2004 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1487).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 november 2019 aan de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 2 december 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Rob
Adjunct-griffier van de commissie, Witzke
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
daarover de volgende vragen en opmerkingen
Verordening coördinatie sociale zekerheidsstelsels 883/2004
De leden van de VVD-fractie begrijpen uit diverse berichten dat de trilogen over de
Coördinatieverordening sociale zekerheid (Vo 883) in een impasse zijn beland. Deze
leden vragen of de Minister dit kan bevestigen. Ook vragen deze leden of de Minister
kan bevestigen dat dit dossier zowel ambtelijk als bestuurlijk hoge prioriteit heeft
voor Nederland. Kan de Minister ook bevestigen dat de Nederlandse vertegenwoordiging
er alles aan doet om dit dossier op een voor Nederland zo goed mogelijke manier te
beslechten? Deze leden willen graag weten welke alternatieve stappen verkend zijn,
mochten de onderhandelingen ondanks de Nederlandse inzet tot een ongunstige uitkomst
leiden. Specifiek vragen de leden van de VVD-fractie om een nadere toelichting in
hoeverre het op basis van het woonlandbeginsel mogelijk kan zijn de hoogte van uitkeringen
aan te passen aan de standaarden in het woonland. Tot slot vragen deze leden welke
stappen gezet zijn in de samenwerking met het Poolse Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV) en andere publieke arbeidsdiensten – al dan niet via het Network of the European Public Employment Services (PES-netwerk) – om problemen met export-WW onder de huidige regels terug te dringen
en welke resultaten op dat vlak zijn geboekt.
Geannoteerde Agenda raad werkgelegenheid en sociaal beleid (WSBVC) 10 december 2019
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat gelijkwaardigheid tussen iedereen,
mannen en vrouwen onbetwistbaar is. Deze leden vinden het van groot belang dat elk
individu, ongeacht sekse, zich maximaal kan ontplooien. Tegelijkertijd zijn deze leden
kritisch over de noodzaak om dergelijk beleid op Europees niveau te organiseren en
op specifieke EU-voorstellen die daarover in het verleden zijn gedaan. Deze leden
vragen om een nadere toelichting op het doel van de raadsessie over gendergelijkheid.
Hierbij vragen deze leden hoe dit doel zich verhoudt tot de rolverdeling tussen lidstaten
en de Europese organen in artikel 153 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie (VwEU) en het Nederlandse standpunt over de rolverdeling tussen de lidstaten
en de Europese organen. Voorts vragen deze leden welke punten Nederland voornemens
is in te brengen ten aanzien van de thematische prioriteiten, acties en maatregelen.
De leden van de VVD-fractie vragen welke prioriteiten de Minister heeft in de zevenjarenstrategie
voor gezond en veilig werken. Deze leden vragen de Minister of Nederland nog steeds
inzet op doelregelgeving en in hoeverre hiervoor steun van andere lidstaten te verwachten
is.
De leden van de VVD-fractie hebben tot slot enkele vragen over de raadsconclusies
over mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Deze leden vragen om een
toelichting welke elementen vernieuwend zijn ten opzichte van eerdere conclusies en
in hoeverre de conclusies gevolgen hebben voor het Nederlandse beleid.
Overige
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over sectorale sociale partnerakkoorden
op EU-niveau. Deze leden vragen aan de Minister wat de status is van de eerder voorgestelde
kappersrichtlijn en of er momenteel nieuwe initiatieven zijn. Daarnaast vragen deze
leden in hoeverre Nederlandse werkgevers- en werknemersverenigingen hierbij betrokken
zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
daarover de volgende vragen en opmerkingen.
Verordening coördinatie sociale zekerheidsstelsels 883/2004
De leden van de PVV-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat wordt gesproken over
de situatie rondom de export van WW-uitkeringen. De passage lijkt zeer sterk op de
brief, die in reactie op een verzoek van deze leden eerder deze maand naar de Kamer
is gestuurd (Kamerstuk 21 501, nr. 31–541). Deze leden zijn van mening dat de Minister zich er hiermee wel erg gemakkelijk
van af maakt. Zijn er de afgelopen weken geen nieuwe ontwikkelingen geweest? Op 11
en 18 november 2019 is er opnieuw gesproken tussen de Europese Commissie, het Europees
parlement en de Europese Raad van Ministers. Wat is er besproken? Welke stappen gaat
de Minister de komende weken zetten?
De leden van de PVV-fractie vinden het vreemd dat in de voortgangsrapportage niet
wordt ingegaan op fraudebestrijding. Kan de Minister uitleggen waarom niet?
Geannoteerde Agenda raad werkgelegenheid en sociaal beleid (WSBVC) 10 december 2019
De leden van de PVV-fractie constateren dat de nieuwe Europese Commissie in de eerste
plaats met nieuwe ideeën komt op het gebied van gendergelijkheid: een aparte Commissaris
voor gelijkheid en het ontwikkelen van een gendergelijkheidsstrategie. In de tweede
plaats het EU-raamwerk voor gezond en veilig werken, omdat lidstaten moeten worden
«geholpen» en dat zogenaamd niet zelf zouden kunnen. Ten derde eist de EU het promoten
van de inclusieve arbeidsmarkt, iets wat de Minister ook van harte zegt te ondersteunen.
In alle drie de gevallen is het voor de leden van de PVV-fractie zo klaar als een
klontje: de EU moet zich hier niet mee bemoeien. De Minister schrijft ergens in een
bijzin nog wel dat het kabinet moeten opletten dat de EU niet buiten haar bevoegdheden
zal treden. Terecht, maar wie neemt dat serieus? Wat deze leden betreft is er maar
één garantie om te voorkomen dat de EU buiten haar bevoegdheden zal treden, en dat
is helemaal niet het invoeren van nóg meer Brusselse regels. Ook het argument dat
lidstaten zogenaamd «geholpen» zouden moeten worden met het opstellen van beleid raakt
volgens deze leden kant nog wal.
De leden van de PVV-fractie vinden dat we heel goed zelf kunnen bepalen wat goed voor
ons is, daar hebben we Brusselse bemoeiallen echt niet voor nodig. Lidstaten moeten
zelf verantwoordelijk zijn en blijven voor hun sociaal beleid. Zowel direct, als indirect.
Ook het arbeidsmarktbeleid kunnen we in Nederland heel goed zelf vormgeven. Sterker
nog, de steeds sterker wordende Europese greep op het sociaal beleid zit ons de laatste
tijd meer en meer in de weg. Een goed voorbeeld is uiteraard de export van WW-uitkeringen
en daarbij de aanpak van fraude. Stop met het uitleveren van het sociaal beleid aan
Brussel, en laat het waar het thuishoort: in Nederland.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
daarover de volgende vragen en opmerkingen.
Geannoteerde Agenda Raad WSBVC 10 december
De leden van de CDA-fractie hebben de voortgangsrapportage over de herziening van
de coördinatieverordening sociale zekerheid gelezen. Deze leden steunen de inzet van
de Minister om op het gebied van werkloosheid een zo kort mogelijke exportduur te
bereiken, gecombineerd met maatregelen gericht op vergroting van de arbeidsparticipatie
en verbetering van de handhaving.
De leden van de CDA-fractie zijn wat betreft het beleidsdebat over gendergelijkheid
benieuwd wat de prioriteiten van andere lidstaten zijn en hoezeer die afwijken van
de Nederlandse prioriteiten. Hoe zouden de contouren van een EU-genderbeleid er volgens
de Minister moeten uitzien? Met welke thematische prioriteiten, acties en maatregelen
moet de EU, als het aan de Minister ligt, aan de slag gaan?
De leden van de CDA-fractie zien dat over de raadsconclusies over een nieuw strategisch
EU-raamwerk voor gezond en veilig werken nog wordt onderhandeld. Deze leden lezen
dat Nederland «naar verwachting» kan instemmen met de raadsconclusies. Welke punten
zijn nog onderwerp van onderhandeling?
De leden van de CDA-fractie onderschrijven aangaande de raadsconclusies inclusieve
arbeidsmarkt het belang van extra aandacht voor groepen met een grote afstand tot,
of een kwetsbare positie op, de arbeidsmarkt. Is bekend om circa hoeveel mensen dit
EU-breed gaat? Deze leden lezen dat de mogelijkheid tot «leven lang leren» wordt benadrukt.
In Nederland wordt onder de noemer «leven lang ontwikkelen» al hard nagedacht over
hoe hier invulling aan te geven. Hoe zijn andere lidstaten hier zoal mee aan de slag?
Welke interessante voorbeelden zijn er om van te leren? Hoe wil het Kroatisch voorzitterschap
invulling geven aan een «leven lang leren»?
De leden van de CDA-fractie staan achter de Nederlandse inzet ten aanzien van het
beleidsdebat over de toekomst van het EU sociaal acquis in relatie tot werkgelegenheid
en industriële relaties. Deze leden vragen of de Minister hierbij ook aansluit bij,
op dit moment, de tussenrapportage van de commissie Regulering van werk en, straks,
haar eindrapportage. Brengt hij het werk van deze commissie ook expliciet in bij zijn
collega’s?
Verslag Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) 24 oktober 2019
De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland het nationale actieprogramma tegen
discriminatie heeft toegelicht en steun heeft uitgesproken voor het doel van de conceptrichtlijn
gelijke behandeling. Moeten deze leden dit zo interpreteren dat de vorm ter discussie
kan staan? Wat zou die vorm moeten zijn om het doel van de conceptrichtlijn te bereiken?
De leden van de CDA-fractie staan achter het Nederlandse standpunt ten aanzien van
besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid. Deze leden lezen dat de meeste lidstaten
dit standpunt delen. Hoe gaat de discussie hierover de komende tijd verder?
De leden van de CDA-fractie zijn blij met de uitvoering van de motie-Asscher en de
separate verklaring voor flexibele toepassing van de reeds bestaande uitzonderingsbepaling
voor Europees Globaliseringsfonds (EGF)-aanvragen onder de drempelwaarde van 500 ontslagen
werknemers in het geval van een no deal Brexit. En dat dit artikel dus kan worden gebruikt voor aanvragen vanuit het midden-
en kleinbedrijf (mkb). Op welke wijze(n) gaat de voorlichting en ondersteuning bij
EGF-vragen richting het mkb plaatsvinden? Zijn er nog meer Europese fondsen of regelingen
waar de drempelwaarde dusdanig hoog is, dat het mkb er zonder uitzonderingsbepaling
niet voor in aanmerking kan komen? Kan de Minister eens op een rijtje laten zetten
welke huidige Europese regelingen en fondsen er specifiek voor het mkb zijn?
Reactie op verzoek van het lid De Jong, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden
van 5 november 2019, over het bericht «Nederland baalt: WW-export lijkt toch onontkoombaar»
&
Verordening coördinatie socialezekerheidsstelsels 883/2004
De leden van de CDA-fractie lezen dat het dossier weer is geopend en het bereik over
verdere onderhandelingen vastgesteld. Relevant voor Nederland is onder andere het
hoofdstuk over werkloosheid: de regels voor werklozen die in een andere lidstaat wonen
dan het werkland. Het beperkte bereik is voor Nederland nadelig, want niet alle relevante
onderwerpen uit het werkloosheidshoofdstuk worden meegenomen. Het basisartikel over
export en het artikel over de wachttermijn voorafgaand aan samentelling vallen niet
onder het bereik van de onderhandelingen. Deze leden betreuren dat, maar kunnen zich
vinden in de inzet van de Minister. Deze leden vragen hem op de ingeslagen weg door
te gaan en tegelijkertijd flankerend beleid te blijven verkennen dat het oneigenlijk
gebruik van de mogelijkheden die de Europese regels bieden om werkloosheidsuitkeringen
te exporteren moet tegengaan. Op 14 oktober 2019 ontving de Kamer een brief met in
gang gezette maatregelen. Heeft de Minister sindsdien nog stappen gezet of maatregelen
verkend? Kan hij een stand van zaken geven van de trilogen tussen de Raad, het Europees
parlement en de Commissie eerder deze maand hebben plaatsgehad? Hoe duidt hij op dit
moment de Nederlandse positie aan de onderhandelingstafel?
De leden van de CDA-fractie ontvangen signalen dat de European Exchange of Social Security Information (EESSI), het IT-systeem dat sociale zekerheidsorganen uit de hele EU helpt om sneller
en veilig informatie uit te wisselen, niet goed werkt. Klopt dat?
Overige
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd, aangaande de sectorale sociale partnerakkoorden
die in EU-wetgeving zijn omgezet, benieuwd naar de stand van zaken van de zogeheten
«kappersrichtlijn».
De leden van de CDA-fractie lezen dat de lidstaten tot een algemene oriëntatie willen
komen over voortzetting van het zogeheten PES-netwerk van publieke arbeidsdiensten
in EU-lidstaten. Kan de Minister een beoordeling geven van hoe dit netwerk in zijn
ogen functioneert?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
daarover de volgende vragen.
Gendergelijkheid
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister nader kan ingaan op de prioriteiten
die hij voor zich ziet op EU-beleid voor gendergelijkheid voor de komende vijf jaar.
Deze leden vragen hoe de Minister kijkt naar het streven van de nieuwe Eurocommissaris
Dalli om binnen honderd dagen met een wetgevend instrument gericht op loontransparantie
te komen, om de loonkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen. Is de Minister bereid
om ook bij de andere lidstaten te vragen naar recent beleid op dat gebied en ervaringen
met verschillende vormen van transparantiemaatregelen? Is de Minister bereid een overzicht
te maken van de verschillende maatregelen die worden toegepast in andere landen en
de sancties die daarbij worden gehanteerd?
Mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt
De leden van de D66-fractie vragen tot slot hoe de Minister kijkt naar de conclusies
over mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Wat ziet de Minister als
nieuwe elementen in deze tekst?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de Formele Raad
Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 10 december 2019 en hebben hierover nog enkele
vragen en opmerkingen.
Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
De leden van de SP-fractie hebben zich eerder al uitgelaten over de export-WW en dat
deze aanpassing van de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
koste wat het kost van tafel moet. Nu de trilogen tussen de Commissie, het huidige
Europees parlement en het huidige Finse Voorzitterschap hervat zijn, willen deze leden
van de Minister weten welke mogelijkheden er nu en in het vervolgtraject zijn om dit
te bewerkstelligen, bijvoorbeeld via een noodremprocedure. Deze leden vragen de Minister
te reageren op het voorbeeld in de brief van de FNV aan de commissie voor Sociale
Zaken en Werkgelegenheid d.d. 26 november 2019 waaruit blijkt dat een EU-burger die
tien jaar in het eigen land heeft gewerkt en premies heeft afgedragen en daarna in
een andere lidstaat na bijvoorbeeld twee maanden werken werkloos wordt, in die andere
lidstaat recht op een werkloosheidsuitkering alsof hij tien jaar en twee maanden in
die laatste lidstaat gewerkt heeft. Klopt dit voorbeeld? Is de Minister het met deze
leden eens dat dit volstrekt onacceptabel is en een stevige ruk aan de noodrem rechtvaardigt?
Beleidsdebat over toekomstig gendergelijkheid beleid en gendermainstreaming in de
EU
De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister merkt dat de weerstand tegen het
versterken van de rechten en de positie van vrouwen internationaal en binnen de EU
groeit. Deze leden zouden graag van de Minister vernemen van welke lidstaten die weerstand
specifiek komt en wat de achterliggende redenen hiervan zijn. Is de weerstand inhoudelijk
of mogelijk ook omdat lidstaten geen bemoeienis vanuit Europa wensen op dit gebied?
Beleidsdebat over de toekomst van het EU sociaal acquis in relatie tot werkgelegenheid
en industriële relaties
De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister ermee instemt dat daar waar
Europees optreden evident toegevoegde waarde heeft en waar dit binnen de in de EU-verdragen
opgenomen bevoegdheidsverdeling past, men met voorstellen moet komen. Wanneer vindt
de Minister Europese bemoeienis wel en wanneer niet wenselijk? Deze leden lezen vervolgens
dat de Minister de Commissie zal oproepen toe te zien op de implementatie van recent
tot stand gekomen regelgeving en waar nodig te komen met vervolgstappen voor het verder
tegengaan van oneerlijke concurrentie en voor de adequate bescherming van werknemers.
Op welke regelgeving en welke lidstaten doelt de Minister hierbij?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij
hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
Verordening coördinatie van sociale zekerheid
De leden van de PvdA-fractie constateren dat bij de herziening van de Verordening
over de coördinatie van sociale zekerheid er – terecht – veel aandacht is voor georganiseerde
fraude met WW-uitkeringen, maar deze leden zien dat fraude met sociale verzekeringsverklaringen
hierdoor onderbelicht blijft. Daarover hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister of hij het ermee eens is dat mensen
niet tussen wal en schip mogen vallen als het gaat om sociale zekerheid wanneer zij
naar een andere Europese lidstaat gedetacheerd worden. Vindt de Minister dat fraude
met A1-verklaringen, waardoor gedetacheerde werknemers niet zeker zijn van sociale
zekerheidsrechtelijke bescherming, makkelijker tegengegaan kan worden met een notificatieplicht
voorafgaand aan een detachering?
De leden van de PvdA-fractie willen weten hoe de Minister fraude en schijnconstructies
met A1-formulieren wil aanpakken en of de Minister bereid is bij zijn Europese vakcollega’s
te pleiten voor de notificatieplicht voorafgaand aan een detachering. Is de Minister
bekend hoe eenvoudig en snel het is voor een werkgever om een A1-verklaring online
in te vullen? Deelt de Minister de mening van de leden van de PvdA-fractie dat notificatie
voorafgaand aan een detachering niet tot substantiële administratieve lasten voor
het bedrijfsleven zorgt? Is de Minister verder bereid om te pleiten voor de introductie
van een Europees Sociale Zekerheidsnummer om fraude met afdrachten van sociale zekerheidspremies
in de toekomst tegen te gaan?
Implementatie herziene detacheringsrichtlijn
De leden van de PvdA-fractie maken zich grote zorgen over de Nederlandse implementatie
van de herziene detacheringsrichtlijn. Klopt het dat de Minister nalaat Europese mogelijkheden
te benutten om oneerlijke concurrentie, bijvoorbeeld in de bouw, tegen te gaan? Is
de Minister bereid om de belofte die in het Regeerakkoord gedaan is, om van het principe
van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde werkplek werkelijkheid te maken en zo
oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt tegen te gaan, met de implementatie van
de herziene detacheringsrichtlijn gestand te doen? Gaat de Minister daarom ook (nog)
niet algemeen verbindende cao’s toe passen op gedetacheerde bouwvakkers uit het buitenland?
Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie
De leden van de 50PLUS-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij
hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
Verordening coördinatie sociale zekerheidsstelsels 883/2004
De leden van de 50PLUS-fractie is het nog steeds een doorn in het oog dat het mogelijk
blijft dat WW-uitkeringen geëxporteerd worden. Dat het mogelijk is dat mensen met
een uitkering, onder meer in Polen, royaal vakantie kunnen vieren, en dat het niet
te controleren is of men daar ook echt aan de sollicitatieplicht voldoet. Dat is de
wereld op zijn kop en niet uit te leggen aan uitkeringsgerechtigden in Nederland die
netjes voldoen aan hun verplichtingen. Het is ook zeer slecht voor het draagvlak voor
onze sociale regelingen. Om dit te illustreren noemen deze leden een schrijnend voorbeeld,
genoemd in de brief van de FNV aan de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
d.d. 26-11-2019: «Een EU-burger die tien jaar in het eigen land heeft gewerkt en premies
heeft afgedragen en daarna in een andere lidstaat (bijvoorbeeld Polen) na bijvoorbeeld
twee maanden werken werkloos wordt, heeft in die andere lidstaat (bijvoorbeeld Nederland)
recht op een werkloosheidsuitkering ALSOF hij tien jaar en twee maanden in die laatste
lidstaat gewerkt heeft. Als de uitkering dan ook nog eens gebaseerd wordt op het veel
hogere salaris van die laatste twee maanden, dan is dit buitenproportioneel te noemen
en een bedreiging voor het nationale stelsel van sociale zekerheid». Is de Minister
het eens met deze constatering?
De leden van de 50PLUS-fractie vragen de Minister of hij het eens is met de stelling
dat, gegeven het feit dat UWV bij het vaststellen van de hoogte van de uitkering als
regel kijkt naar het salaris van de laatste 12 maanden, dit bij de werknemers uit
andere EU-landen eigenlijk niet anders zou moeten zijn.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de Minister bereid is zich meer in te zetten
voor een billijke, gelijke berekening van de uitkering tussen Nederlanders en EU-burgers.
Hoe gaat de Minister onrechtvaardigheden in de berekening van het recht op uitkering
tegen? Is de Minister bereid het werklandprincipe (pas) na een jaar toe te passen
zoals de FNV in de brief d.d. 26-11-2019 voorstelt: «De Pool die na twee maanden werken
in Nederland werkloos wordt, heeft dan recht op een WW-uitkering in Polen waarbij
de laatste twee maanden op de geschetste wijze uiteraard ook meetellen voor de vaststelling
van hoogte en duur van de uitkering in Polen. Werkt hij minimaal één jaar in Nederland,
dan pas ontstaat recht op de Nederlandse WW.»? Kan de Minister ook aangeven hoe hij
zogenaamde «draaideurconstructies» tegengaat? Deze leden zijn van mening dat feitelijk
de Inspectie SZW hier bovenop moet zitten. Geen ontslag en uitkeringscarrousel dus,
als het werk gewoon nog aanwezig is.
De leden van de 50PLUS-fractie blijven benadrukken dat de Coördinatieverordening Sociale
Zekerheid onder geen beding mag dwingen tot harmonisatie van sociale stelsels van
lidstaten. Daarvoor zijn de gemiddelde inkomens- en uitkeringsniveaus van de lidstaten
te verschillend. Kan die garantie gegeven worden door de Minister? Ook betreuren deze
leden het dat het unanimiteitsvereiste voor dit dossier in 2008 is losgelaten. Deze
leden zijn in dit verband bezorgd over de richting waarin de hervatte onderhandelingen
over de herziening van Verordening 883/2004 zich lijken te ontwikkelen. Ook zijn de
leden benieuwd wanneer de Minister het moment gekomen acht om de noodremprocedure
toe te passen waarmee de coördinatieverordening tegengehouden kan worden. Of is dat
voor de Minister geheel ondenkbaar in dit dossier?
De leden van de 50PLUS-fractie zijn benieuwd naar de uitkomst van de recente trilogen
tussen Europese Commissie, het huidige Europees parlement en het huidige Finse Voorzitterschap
van 11 en 18 november 2019. Zeker omdat hierbij sprake is van het optreden van (ten
dele) nieuwe onderhandelaars. Blijkt dit gunstig of ongunstig vanuit Nederlands standpunt
bezien? Wat heeft dit betekend voor de gezichtspunten op de voor Nederland belangrijke
onderwerpen? Graag krijgen deze leden een uitvoerig verslag van deze vergaderingen,
of in ieder geval een duiding van het verloop van deze overleggen.
De leden van de 50PLUS-fractie steunen het voornemen van de Minister om zich bij de
onderhandelingen niet te beperken door het gekozen beperkte bereik van de (nieuwe)
onderhandelingen. Maar hoe wil de Minister dit voornemen concretiseren? Hoe kan bereikt
worden dat er überhaupt nog invloed uitgeoefend kan worden op het basisartikel over
export en het artikel over de wachttermijn voorafgaand aan samentelling? Alle inzet
moet volgens deze leden gericht blijven op het bereiken van een zo kort mogelijke
exportduur van uitkeringen, forse verbetering van handhaving en vergroting van daadwerkelijke
arbeidsparticipatie.
De leden van de 50PLUS-fractie zijn ook van mening dat binnen Nederland en in de Europese
gremia sterke inzet van de Minister nodig blijft voor het tegengaan van slechte arbeidsomstandigheden
en uitbuiting van arbeidsmigranten binnen Nederland en daarbuiten. Zij ontvangen graag
een toelichting van deze inzet van de Minister.
Verslag Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) 24 oktober 2019
De leden van de 50PLUS-fractie willen naar aanleiding van het verslag van de Raad
Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 24 oktober 2019 graag weten welke inzet de Minister
in EU-verband pleegt en gaat plegen om het antidiscriminatiebeleid, en in het bijzonder
het beleid om leeftijdsdiscriminatie tegen te gaan, kracht bij te zetten.
De leden van de 50PLUS-fractie stemmen in met de inzet van Nederland om niet over
te stappen naar meer gekwalificeerde meerderheid, waar het sociaal EU-beleid betreft.
De leden van de 50PLUS-fractie zijn verheugd te vernemen dat komend EU-voorzitter
Kroatië «leven lang leren» een van de prioriteiten zal maken tijdens het Kroatisch
voorzitterschap. Hoe gaat de Minister zich hier de komende tijd sterk voor maken?
Gaat hij extra inzet plegen? Is de Minister het eens met deze leden dat «leven lang
leren» ook een plaats zal moeten krijgen in de Europese fondsen? Nederland heeft in
het Europees overleg als voorbeeld het STAP-budget genoemd. Welke extra inspanningen
en investeringen gaat de Minister leveren om maatschappelijke ontwikkelingsbudgetten
en leerrekeningen (fiscaal) te stimuleren?
Geannoteerde Agenda raad werkgelegenheid en sociaal beleid (WSBVC) 10 december 2019
De leden van de 50PLUS-fractie zijn voorstander van een nieuw EU strategisch raamwerk
voor gezond- en veiligheid op het werk voor de periode 2021–2027. Het ontwikkelen
van beter en effectiever beleid voor gezond en veilig werken kan alleen maar ondersteund
worden, maar deze leden benadrukken daarbij wel dat de nationale autonomie van lidstaten
hierbij gewaarborgd moet blijven. Het raamwerk mag geen blauwdruk worden. Deelt de
Minister deze visie?
De leden van de 50PLUS-fractie vragen tot slot aandacht voor het belang van aanscherping
van de toepasselijke wetgeving rondom detachering. Kan de Minister aangeven, hoe hij
zich wil gaan inzetten om schijnconstructies en schijndetacheringen te voorkomen?
Gaat de Minister zich inzetten voor strikte handhaving en controle? Zo ja, hoe?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de inzet van de Minister op de
diverse thema’s. Zij hebben enkele vragen.
Onderhandelingen sociale zekerheid
De leden van de SGP-fractie steunen de koers van de Minister om de onderhandelingen
te verbreden en ook de export van uitkeringen weer ter discussie te stellen. Deze
leden constateren dat ten aanzien van het onderwerp grensarbeiders wezenlijke verschillen
bestaan tussen diverse groepen, zoals werknemers uit buurlanden en uit Oost-Europa,
en dat generieke regelingen daaraan vaak geen recht doen. Deze leden wijzen op de
beschrijving van praktische problemen door onder anderen Essers en Pennings1. Deze leden vragen de Minister hoe rekening wordt gehouden met deze verschillen.
Is de Minister bereid om gelijktijdig aan de stringente lijn in de onderhandelingen
waar nodig ook gebruik te maken van de suggestie in artikel 8 van verordening 883/2004
om bilaterale verdragen te sluiten met buurlanden?
Beleidsdebat gendergelijkheid
De leden van de SGP-fractie constateren dat de voorlichting over alternatieven voor
abortus regelmatig gebrekkig blijkt te zijn en dat zwangere vrouwen daardoor nogal
eens worden belemmerd in het maken van een goed geïnformeerde keuze. Deze leden kunnen
zich voorstellen dat de Minister onder meer hierop doelt wanneer hij spreekt over
weerstand tegen het versterken van de positie van vrouwen. Deze leden vragen of de
Minister ook de evenwichtige voorlichting bij abortus in het Europese beleidsdebat
wil agenderen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister zich wil inzetten voor de seksuele
en reproductieve gezondheid en rechten. Deze leden merken op dat Nederland een buitenbeentje
vormt als het gaat om de termijn waarbinnen tot een abortus mag worden overgegaan.
Deze leden vragen of de Minister in het beleidsdebat ook de openheid en bereidheid
heeft om te leren van andere lidstaten en dat het uitgaande van de Europese context
dan eerder voor de hand zou liggen dat Nederland zich meer naar het Europese gemiddelde
zou bewegen. Voorts vragen deze leden waarom de Minister meent dat abortus een exportartikel
is waarvoor de EU zich zou moeten inspannen en waarom hier gelet op het Verdrag niet
veel meer de autonomie van de lidstaten gerespecteerd zou moeten worden.
II Reactie van de Minister
VVD
Coördinatieverordening sociale zekerheid
1. De leden van de VVD-fractie begrijpen uit diverse berichten dat de trilogen over
de coördinatieverordening sociale zekerheid (Vo 883) in een impasse zijn beland. Deze
leden vragen of de Minister dit kan bevestigen.
Antwoord:
Zoals in de brief aan uw Kamer van 11 november jl.2 is gemeld, vonden er op 11 en 18 november trilogen plaats. De standpunten van de
Raad en het Europees parlement bleken daarbij dusdanig uit elkaar te liggen dat het
voorzitterschap zich genoodzaakt voelde een nieuw mandaat te vragen aan de lidstaten.
Tijdens de bijeenkomst van ambassadeurs op 27 november jl. werd dit mandaat echter
niet verleend. Het voorzitterschap heeft daarop aangegeven het gesprek met het Europees
parlement en de Commissie nogmaals op basis van het oude, op 6 november verleende,
mandaat te willen aangaan. De volgende triloog zal naar verwachting op 10 of 12 december
plaatsvinden.
2. Ook vragen deze leden of de Minister kan bevestigen dat dit dossier zowel ambtelijk
als bestuurlijk hoge prioriteit heeft voor Nederland. Kan de Minister ook bevestigen
dat de Nederlandse vertegenwoordiging er alles aan doet om dit dossier op een voor
Nederland zo goed mogelijke manier te beslechten?
Antwoord:
Dit kan ik bevestigen.
3. Deze leden willen graag weten welke alternatieve stappen verkend zijn, mochten
de onderhandelingen ondanks de Nederlandse inzet tot een ongunstige uitkomst leiden.
Antwoord:
Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van de onderhandelingen. Een ongunstige
uitkomst voor Nederland zou zijn dat de exporttermijn substantieel verlengd wordt.
Met het oog op het draagvlak van de sociale zekerheid is het van groot belang om onrechtmatig
gebruik tegen te gaan. In mijn brief van 14 oktober3 heb ik uiteengezet welke maatregelen ik neem ter bevordering van het rechtmatig gebruik
van de export WW onder de huidige Verordening. Als de uitkomst definitief vaststaat
kan ik nagaan of er aanvullende maatregelen mogelijk en nodig zijn.
4. Specifiek vragen de leden van de VVD-fractie om een nadere toelichting in hoeverre
het op basis van het woonlandbeginsel mogelijk kan zijn de hoogte van uitkeringen
aan te passen aan de standaarden in het woonland.
Antwoord:
Met betrekking tot het woonlandbeginsel is van belang dat de coördinatieverordening
sociale zekerheid nr. 883/2004 (hierna: Verordening 883/2004) zich verzet tegen toepassing
van het woonlandbeginsel. Nederland heeft, zoals is opgenomen in het Regeerakkoord,
bij de herziening van deze verordening ingezet op de toepassing van het woonlandbeginsel
bij de export van kindregelingen naar de EU-landen. Zoals ik uw Kamer eerder heb laten
weten, is dit helaas niet gelukt. Naast Nederland zijn in Europa namelijk slechts
een zeer beperkt aantal andere lidstaten een voorstander van het woonlandbeginsel
bij de export van kindregelingen. Ik heb hierbij echter ook aangegeven dat Nederland,
op de lange termijn, blijft streven naar een gewijzigd exportbeleid van de kindregelingen.
5. Tot slot vragen deze leden welke stappen gezet zijn in de samenwerking met het
Poolse UWV en andere publieke arbeidsdiensten – al dan niet via het Network of the
European Public Employment Services (PES-netwerk) – om problemen met export-WW onder
de huidige regels terug te dringen en welke resultaten op dat vlak zijn geboekt.
Antwoord:
In gesprekken met andere lidstaten richt ik mij in eerste instantie op Polen, omdat
bijna 90% van de geëxporteerde werkloosheidsuitkeringen naar Polen gaat.
Bij export zijn WW-gerechtigden die in Polen naar werk zoeken onderworpen aan het
Poolse systeem van arbeidsbemiddeling en controle. Verordening 883/2004 schrijft dit
voor. Afspraken over werkhervatting moeten dus passen binnen de Poolse wetgeving en
uitvoeringspraktijk. Hier zet ik me, samen met het UWV, voor in. Belangrijk is wel
om te beseffen dat we hierbij afhankelijk zijn van de bereidheid van Polen om afspraken
te maken. Net als Nederland heeft Polen wensen. Polen maakt zich zorgen over de positie
van Poolse werknemers in Nederland en heeft aangegeven de Nederlandse wensen te willen
bespreken in een breder kader. Afspraken over verbetering van werkhervatting zijn
dan ook niet van de een op de andere dag gerealiseerd. Dit vergt tijd en investeringen
in de relatie. Daar werk ik hard aan.
In mei heeft een delegatie van SZW/UWV met het Poolse ministerie en uitvoeringsorganen
gesproken over onder meer de export WW en de situatie van Poolse arbeidskrachten in
Nederland. Met betrekking tot de export WW is toen afgesproken te bekijken hoe de
informatie-uitwisseling met het UWV kan worden verbeterd. Ook is afgesproken dat een
pilot zal worden gestart om te kijken hoe de samenwerking kan worden verbeterd.
De eerste stappen ter verbetering van de informatie-uitwisseling zijn gezet. In vervolggesprekken
tussen UWV en de Poolse uitvoeringsorganen in oktober van dit jaar hebben de Poolse
autoriteiten toegezegd om extra gegevens te verstrekken over WW-gerechtigden. Wanneer
de gerechtigde niet aan zijn of haar verplichtingen voldoet, kan het UWV een maatregel
nemen. De afspraken over het opzetten van de pilot moeten nu verder uitgewerkt worden.
Daar ga ik – samen met het UWV – de komende tijd mee verder.
Om de intentie tot verdieping van de samenwerking tussen onze landen kracht bij te
zetten ben ik tot slot met Polen in gesprek over de mogelijkheden om een Memorandum
of Understanding af te sluiten. Hierover vindt medio december nader contact plaats.
Sectorale sociale partnerakkoorden op EU-niveau
6. De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over sectorale sociale partnerakkoorden
op EU-niveau. Deze leden vragen aan de Minister wat de status is van de eerder voorgestelde
kappersrichtlijn en of er momenteel nieuwe initiatieven zijn. Daarnaast vragen deze
leden in hoeverre Nederlandse werkgevers- en werknemersverenigingen hierbij betrokken
zijn.
Antwoord:
Enkele jaren geleden hebben sociale partners de wens geuit voor een speciale richtlijn
voor kappers. Tot nu toe is er geen sprake geweest van een concreet voorstel van de
Europese Commissie voor een Kappersrichtlijn. Ik ben overigens van mening dat er geen
zwaarwegende redenen zijn om voor deze beroepsgroep specifieke regelgeving te ontwikkelen.
De huidige regelgeving volstaat.
Gendergelijkheid
7. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat gelijkwaardigheid tussen iedereen,
mannen en vrouwen onbetwistbaar is. Deze leden vinden het van groot belang dat elk
individu, ongeacht sekse, zich maximaal kan ontplooien. Tegelijkertijd zijn deze leden
kritisch over de noodzaak om dergelijk beleid op Europees niveau te organiseren en
op specifieke EU-voorstellen die daarover in het verleden zijn gedaan. Deze leden
vragen om een nadere toelichting op het doel van de raadsessie over gendergelijkheid.
Hierbij vragen deze leden hoe dit doel zich verhoudt tot de rolverdeling tussen lidstaten
en de Europese organen in artikel 153 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie (VwEU) en het Nederlandse standpunt over de rolverdeling tussen de lidstaten
en de Europese organen.
Antwoord:
In de aanstaande Raad zal een debat worden gevoerd over de toekomst van het EU-genderbeleid.
Aan lidstaten wordt gevraagd wat de huidige uitdagingen zijn en wat de EU onder verantwoordelijkheid
van de nieuwe Europese Commissie moet oppakken. Deze nog te vormen genderstrategie
valt binnen de competenties van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese
Unie, aangezien het genderbeleid een gedeelde competentie is tussen de lidstaten en
de EU. Nederland let er als vanzelfsprekend op dat de EU de kaders van haar bevoegdheden
niet overschrijdt. Wanneer de Europese Commissie in de toekomst nieuwe initiatieven
op dit terrein publiceert, dan worden deze in lijn met de Kamerbrief over de sociale
dimensie van de EU beoordeeld. Over dergelijke initiatieven ontvangt uw Kamer een
BNC-fiche, waarin ook zal worden ingegaan op de subsidiariteit en proportionaliteit
van het voorstel.
8. Voorts vragen deze leden welke punten Nederland voornemens is in te brengen ten
aanzien van de thematische prioriteiten, acties en maatregelen.
Antwoord:
Voor Nederland geldt dat de focus moet liggen op economische zelfstandigheid van vrouwen.
Dat is de basis van gendergelijkheid. Daarnaast zijn seksuele en reproductieve gezondheid
en rechten voor vrouwen een belangrijk punt voor Nederland, alsook holistisch beleid.
Dit zal ik dan ook inbrengen in het beleidsdebat. Mijn verwachting is dat het merendeel
van de lidstaten het belang van gendergelijkheid zal onderschrijven. We zien echter
ook dat rechten van vrouwen in bepaalde lidstaten onder druk staan en dat gendergelijkheid
niet als prioriteit wordt gezien. Daarom is het belangrijk dat we dit beleidsdebat
voeren en Nederland hier stelling inneemt voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen.
Gezond en veilig werken
9. De leden van de VVD-fractie vragen welke prioriteiten de Minister heeft in de zevenjarenstrategie
voor gezond en veilig werken. Deze leden vragen de Minister of Nederland nog steeds
inzet op doelregelgeving en in hoeverre hiervoor steun van andere lidstaten te verwachten
is.
Antwoord:
Op dit moment oriënteert de Europese Commissie zich op de wenselijkheid van een meerjarenstrategie
voor gezond en veilig werken. Op dit moment is er geen concreet voorstel van de Europese
Commissie. Zoals aangegeven in mijn brief van 24 mei jl. over de toekomst van de sociale
dimensie (Kamerstuk 21 501-31, nr. 527) heeft het voor mij prioriteit dat de EU de bescherming van werknemers tegen kankerverwekkende
stoffen op het werk blijft verbeteren. Voor het creëren van een goede bescherming
en een gelijk speelveld is het nodig om tenminste voor de 50 meest voorkomende kankerverwekkende
stoffen beschermende grenswaarden tegen blootstelling vast te stellen. Onder de vorige
Commissie zijn al grote stappen gezet. Ik zal de nieuwe Commissie oproepen dit werk
voort te zetten. Indien de Europese Commissie met een meerjarenstrategie komt verwacht
ik dat dit onderwerp een prominente plaats zal hebben. Er is in algemene zin een brede
steun bij lidstaten voor aanpassing van deze richtlijn en de uitbreiding van het aantal
grenswaarden. Het opnemen van grenswaarden sluit aan bij de inzet van Nederland zoals
uiteengezet in de Kamerbrief over de toekomst van de sociale dimensie dat Europees
sociaal beleid zich primair zal moeten richten op het stellen van gemeenschappelijke
doelen. Met de vaststelling van grenswaarden wordt ruimte aan individuele lidstaten
gelaten over hoe deze grenswaarden in de praktijk worden gerealiseerd.
Inclusieve arbeidsmarkt
10. De leden van de VVD-fractie hebben tot slot enkele vragen over de raadsconclusies
over mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Deze leden vragen om een
toelichting welke elementen vernieuwend zijn ten opzichte van eerdere conclusies en
in hoeverre de conclusies gevolgen hebben voor het Nederlandse beleid.
Antwoord:
De Raadsconclusies over mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt zijn in
lijn met eerdere conclusies over dit onderwerp en met het Nederlands beleid. Nieuw
element in de Raadsconclusies in vergelijking met eerdere conclusies is dat meer nadruk
gelegd wordt op personen met een handicap binnen de EU. De conclusies respecteren
nationale competenties.
PVV
Coördinatieverordening sociale zekerheid
11. De leden van de PVV-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat wordt gesproken
over de situatie rondom de export van WW-uitkeringen. De passage lijkt zeer sterk
op de brief, die in reactie op een verzoek van deze leden eerder deze maand naar de
Kamer is gestuurd (Kamerstuk 21 501-31, nr. 541). Deze leden zijn van mening dat de Minister zich er hiermee wel erg gemakkelijk
van af maakt. Zijn er de afgelopen weken geen nieuwe ontwikkelingen geweest?
Antwoord:
Zoals in de brief aan uw Kamer van 11 november jl.4 is gemeld, vonden er op 11 en 18 november trilogen plaats. De standpunten van de
Raad en het Europees parlement bleken daarbij dusdanig uit elkaar te liggen dat het
voorzitterschap zich genoodzaakt voelde een nieuw mandaat te vragen aan de lidstaten.
Tijdens de bijeenkomst van ambassadeurs op 27 november jl. werd dit mandaat echter
niet verleend. Het voorzitterschap heeft daarop aangegeven het gesprek met het Europees
parlement en de Commissie nogmaals op basis van het oude, op 6 november verleende,
mandaat te willen aangaan. De volgende triloog zal naar verwachting op 10 of 12 december
plaatsvinden.
12. Op 11 en 18 november 2019 is er opnieuw gesproken tussen de Europese Commissie,
het Europees parlement en de Europese Raad van Ministers. Wat is er besproken? Welke
stappen gaat de Minister de komende weken zetten?
Antwoord:
In de trilogen van 11 en 18 november vond een eerste uitwisseling van standpunten
plaats ten aanzien van de volgende thema’s:
– In het hoofdstuk toepasselijke wetgeving: de verplichting tot voorafgaande notificatie
bij detachering en de criteria voor de bepaling van de zetel van een onderneming in
het geval van activiteiten in twee of meer lidstaten;
– In het werkloosheidshoofdstuk: de regels voor werklozen die in een andere lidstaat
wonen dan het werkland. Onder deze groep vallen bijvoorbeeld grensarbeiders, seizoenarbeiders
en andere personen die tijdelijk in een andere lidstaat werken dan de lidstaat waar
zij wonen. Deze regels wijzen de lidstaat aan die verantwoordelijk is voor de betaling
van de uitkering aan de betreffende groep. Daarnaast bepalen deze regels de lengte
van de exporttermijn als de werkloze terugkeert naar het woonland.
Ook de komende weken blijf ik mij op verschillende fronten inzetten voor een beter
resultaat voor Nederland. Uiteraard neemt Nederland stelling tijdens de formele onderhandelingsmomenten
met het voorzitterschap, zoals tijdens bijeenkomsten van de ambassadeurs. Daarnaast
blijf ik met de gelijkgezinde lidstaten op het werkloosheidshoofdstuk optrekken en
voorstellen doen die alle relevante onderdelen van het werkloosheidshoofdstuk betreffen.
Ik beperk me voor steun en samenwerking niet tot de groep gebruikelijke gelijkgezinde
lidstaten, maar probeer met een zo ruim mogelijke groep samen te werken, teneinde
blokkerende minderheden te bewerkstelligen of gekwalificeerde meerderheden te bereiken.
Daarnaast zijn er uiteraard ook regelmatig contacten over de herziening van de Verordening
met vertegenwoordigers van Nederland in het EP, met de Europese Commissie en andere
stakeholders. Ook de komende weken zal ik die contacten hebben.
13. De leden van de PVV-fractie vinden het vreemd dat in de voortgangsrapportage niet
wordt ingegaan op fraudebestrijding. Kan de Minister uitleggen waarom niet?
Antwoord:
Met uw Kamer zijn afspraken gemaakt over de informatievoorziening over de herziening
van de Verordening (brief van de Tweede Kamer van 23 februari 2017, Kamerstukken II
2016/17, 34 655, nr.4). Op grond daarvan informeer ik uw Kamer periodiek, in ieder geval in aanvulling
op de geannoteerde agenda van de Raad, over de voortgang van de onderhandelingen.
Omdat het onderwerp fraudebestrijding op dit moment geen onderdeel uitmaakt van de
onderhandelingen, is hierop niet ingegaan in de geannoteerde agenda.
Uw Kamer is geïnformeerd over de voortgang van de fraudebestrijding in de brief aan
uw Kamer van 28 juni jl.5 Ik zal uw Kamer verder informeren in de Stand van de uitvoering in december aanstaande.
Bevoegdheden
14. De leden van de PVV-fractie constateren dat de nieuwe Europese Commissie in de
eerste plaats met nieuwe ideeën komt op het gebied van gendergelijkheid: een aparte
Commissaris voor gelijkheid en het ontwikkelen van een gendergelijkheidsstrategie.
In de tweede plaats het EU-raamwerk voor gezond en veilig werken, omdat lidstaten
moeten worden «geholpen» en dat zogenaamd niet zelf zouden kunnen. Ten derde eist
de EU het promoten van de inclusieve arbeidsmarkt, iets wat de Minister ook van harte
zegt te ondersteunen. In alle drie de gevallen is het voor de leden van de PVV-fractie
zo klaar als een klontje: de EU moet zich hier niet mee bemoeien. De Minister schrijft
ergens in een bijzin nog wel dat het kabinet moeten opletten dat de EU niet buiten
haar bevoegdheden zal treden. Terecht, maar wie neemt dat serieus? Wat deze leden
betreft is er maar één garantie om te voorkomen dat de EU buiten haar bevoegdheden
zal treden, en dat is helemaal niet het invoeren van nóg meer Brusselse regels. Ook
het argument dat lidstaten zogenaamd «geholpen» zouden moeten worden met het opstellen
van beleid raakt volgens deze leden kant nog wal. De leden van de PVV-fractie vinden
dat we heel goed zelf kunnen bepalen wat goed voor ons is, daar hebben we Brusselse
bemoeiallen echt niet voor nodig. Lidstaten moeten zelf verantwoordelijk zijn en blijven
voor hun sociaal beleid. Zowel direct, als indirect. Ook het arbeidsmarktbeleid kunnen
we in Nederland heel goed zelf vormgeven. Sterker nog, de steeds sterker wordende
Europese greep op het sociaal beleid zit ons de laatste tijd meer en meer in de weg.
Een goed voorbeeld is uiteraard de export van WW-uitkeringen en daarbij de aanpak
van fraude. Stop met het uitleveren van het sociaal beleid aan Brussel, en laat het
waar het thuishoort: in Nederland.
Antwoord:
In de structuur van de Europese regelgeving zijn vormgeving en inhoud van het terrein
van arbeid, sociale zekerheid en zorg een nationale bevoegdheid, en dat blijft ook
zo. Tegelijkertijd zijn er aan al deze regelingen ook grensoverschrijdende aspecten,
die Europese afspraken nodig maken. Ook bredere algemene principes als gelijke behandeling
en eerlijke concurrentie op de interne markt kunnen van invloed zijn op de vormgeving
van de nationale regels. Bij iedere regelgeving op dit gebied houdt het kabinet de
competentieverdeling scherp in het oog, en zetten wij in op het voorkomen van het
tot stand komen van maatregelen die in strijd zijn met de uitgangspunten van de sociale
bescherming in Nederland.
CDA
Gendergelijkheid
15. De leden van de CDA-fractie zijn wat betreft het beleidsdebat over gendergelijkheid
benieuwd wat de prioriteiten van andere lidstaten zijn en hoezeer die afwijken van
de Nederlandse prioriteiten. Hoe zouden de contouren van een EU-genderbeleid er volgens
de Minister moeten uitzien? Met welke thematische prioriteiten, acties en maatregelen
moet de EU, als het aan de Minister ligt, aan de slag gaan?
Antwoord:
Voor Nederland geldt dat de focus moet liggen op economische zelfstandigheid van vrouwen.
Dat is de basis van gendergelijkheid. Daarnaast zijn seksuele en reproductieve gezondheid
en rechten voor vrouwen een belangrijk punt voor Nederland, alsook holistisch beleid.
Dit zal ik dan ook inbrengen in het beleidsdebat. Mijn verwachting is dat het merendeel
van de lidstaten het belang van gendergelijkheid zal onderschrijven. We zien echter
ook dat rechten van vrouwen in bepaalde lidstaten onder druk staan en dat gendergelijkheid
niet als prioriteit wordt gezien. Daarom is het belangrijk dat we dit beleidsdebat
voeren en Nederland hier stelling inneemt voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen.
Gezond en veilig werken
16. De leden van de CDA-fractie zien dat over de raadsconclusies over een nieuw strategisch
EU-raamwerk voor gezond en veilig werken nog wordt onderhandeld. Deze leden lezen
dat Nederland «naar verwachting» kan instemmen met de raadsconclusies. Welke punten
zijn nog onderwerp van onderhandeling?
Antwoord:
Ten tijde van het opstellen van de Geannoteerde Agenda vond de onderhandeling over
de Raadsconclusies over een nieuw strategisch EU raamwerk voor gezond en veilig werken
nog plaats. Op dit moment worden de Raadsconclusies definitief gemaakt en zijn er
geen openstaande punten meer. De tekst wordt enkel op een aantal redactionele punten
nog aangescherpt. Nederland kan instemmen met de Raadsconclusies. Nederland is van
mening dat de EU zich moeten blijven inzetten voor de bescherming van de gezondheid
en veiligheid van werknemers op het werk. Deze ambitie wordt goed gereflecteerd in
de voorliggende Raadsconclusies.
Inclusieve arbeidsmarkt
17. De leden van de CDA-fractie onderschrijven aangaande de raadsconclusies inclusieve
arbeidsmarkt het belang van extra aandacht voor groepen met een grote afstand tot,
of een kwetsbare positie op, de arbeidsmarkt. Is bekend om circa hoeveel mensen dit
EU-breed gaat?
Antwoord:
De Europese Commissie beschikt over een Europa-breed databestand over armoede en sociale
inclusie in Europa6. Echter, een eenduidige Europese definitie voor «kwetsbare groepen» ontbreekt. Hierdoor
is het lastig om een accurate inschatting te maken van deze groep in Europa. Lidstaten
beschikken vaak zelf wel over data over specifieke groepen.
18. Deze leden lezen dat de mogelijkheid tot «leven lang leren» wordt benadrukt. In
Nederland wordt onder de noemer «leven lang ontwikkelen» al hard nagedacht over hoe
hier invulling aan te geven. Hoe zijn andere lidstaten hier zoal mee aan de slag?
Welke interessante voorbeelden zijn er om van te leren? Hoe wil het Kroatisch voorzitterschap
invulling geven aan een «leven lang leren»?
Antwoord:
De OESO heeft kortgeleden een rapport uitgebracht over individuele leerrekeningen
genaamd «Policy Brief on the future of work – Individual Learning Accounts: Design
is key for success». In dit rapport worden verschillende vormen van individuele leerbudgetten
beschreven, waaronder ook Europese voorbeelden. De Franse leerrekening, Compte Personnel
de Formation, wordt bijvoorbeeld veel genoemd als concreet voorbeeld van een individueel
leerbudget. Juist omdat veel lidstaten met dit onderwerp bezig zijn, is het interessant
om ervaringen met elkaar te delen. Met het oog op een succesvolle invoering van het
STAP-budget sta ik open om meer te leren van andere voorbeelden m.b.t. «leven lang
ontwikkelen».
Het inkomend Kroatische voorzitterschap zal begin januari haar prioriteiten presenteren
en ik kijk met interesse uit naar hun plannen op het gebied van «leven lang leren».
De toekomst van het EU sociaal acquis
19. De leden van de CDA-fractie staan achter de Nederlandse inzet ten aanzien van
het beleidsdebat over de toekomst van het EU sociaal acquis in relatie tot werkgelegenheid
en industriële relaties. Deze leden vragen of de Minister hierbij ook aansluit bij,
op dit moment, de tussenrapportage van de commissie Regulering van werk en, straks,
haar eindrapportage. Brengt hij het werk van deze commissie ook expliciet in bij zijn
collega’s?
Antwoord:
Het kabinet heeft de Commissie Regulering van werk onder leiding van Hans Borstlap
gevraagd te adviseren over de vraag hoe werk er in de toekomst uit gaat zien en met
wat voor wetten en regelgeving de overheid daar het beste bij kan aansluiten. De toekomst
van werk is een thema dat relevant is voor alle lidstaten. Als het eindrapport gereed
is ben ik voornemens om van gedachten te wisselen met andere lidstaten over de bevindingen
van de Commissie Borstlap.
Conceptrichtlijn gelijke behandeling
20. De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland het nationale actieprogramma tegen
discriminatie heeft toegelicht en steun heeft uitgesproken voor het doel van de conceptrichtlijn
gelijke behandeling. Moeten deze leden dit zo interpreteren dat de vorm ter discussie
kan staan? Wat zou die vorm moeten zijn om het doel van de conceptrichtlijn te bereiken?
Antwoord:
Sinds de ratificatie van het VN-verdrag Handicap (UNCRPD) in 2016 en de daarmee samenhangende
aanvulling van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte
heeft Nederland op nationaal niveau al vrijwel alle aspecten van de concept-richtlijn
in nationale wetgeving geregeld. Het kabinet hecht grote waarde aan de bescherming
van fundamentele rechten, waaronder het recht op gelijke behandeling, in de gehele
EU. Derhalve dient uitvoering gegeven te worden aan de verplichtingen van de lidstaten
en de EU om discriminatie te bestrijden en gelijke behandeling te bevorderen, waaraan
het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Verdrag van de Europese
Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie refereren.
Het kabinet ondersteunt daarom de totstandkoming van een richtlijn op het gebied van
gelijke behandeling buiten arbeid, waarin een kader is opgenomen voor gelijke behandeling
van personen ongeacht godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele
gerichtheid buiten het terrein van de arbeid. Deze richtlijn zou het langverwachte
sluitstuk vormen van de EU-gelijkebehandelingswetgeving. Helaas verlopen de onderhandelingen
over de concept-richtlijn bijzonder moeizaam. Lidstaten die de totstandkoming ervan
blokkeren, zijn – anders dan het Nederlandse kabinet – van mening dat dit onderwerp
voor wat betreft de inhoud en de vorm beter op nationaal niveau geregeld zou kunnen
worden.
Gekwalificeerde meerderheid
21. De leden van de CDA-fractie staan achter het Nederlandse standpunt ten aanzien
van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid. Deze leden lezen dat de meeste
lidstaten dit standpunt delen. Hoe gaat de discussie hierover de komende tijd verder?
Antwoord:
Tijdens de EPSCO-Raad van oktober 2019 is inderdaad duidelijk geworden dat uitbreiding
van de besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid binnen het sociale domein op
weinig politiek draagvlak in de lidstaten kan rekenen.
Of en, zo ja, hoe het per 1 januari 2020 startende Kroatisch voorzitterschap dit thema
op de Raadsagenda wil houden zal de komende periode duidelijk worden.
Europees Globaliseringsfonds
22. De leden van de CDA-fractie zijn blij met de uitvoering van de motie van het lid
Asscher (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1481) en de separate verklaring voor flexibele toepassing van de reeds bestaande uitzonderingsbepaling
voor Europees Globaliseringsfonds (EGF)-aanvragen onder de drempelwaarde van 500 ontslagen
werknemers in het geval van een no deal Brexit. En dat dit artikel dus kan worden
gebruikt voor aanvragen vanuit het midden- en kleinbedrijf (mkb). Op welke wijze(n)
gaat de voorlichting en ondersteuning bij EGF-vragen richting het mkb plaatsvinden?
Zijn er nog meer Europese fondsen of regelingen waar de drempelwaarde dusdanig hoog
is, dat het mkb er zonder uitzonderingsbepaling niet voor in aanmerking kan komen?
Kan de Minister eens op een rijtje laten zetten welke huidige Europese regelingen
en fondsen er specifiek voor het mkb zijn?
Antwoord:
Het kabinet zet zich in, zoals aangegeven in reactie op de Kamervragen van het lid
Verhoeven7, om in goede samenwerking met mede-overheden en bedrijfsleven, EGF-aanvragen tot
stand te laten komen met een zo’n groot mogelijke kans van slagen. Uitvoering van
Beleid SZW beschikt over de kennis om over een eventuele steunaanvraag te adviseren
en te beoordelen hoe deze aanvraag het beste kan worden ingediend bij de Europese
Commissie. Op de website8 van Uitvoering van Beleid SZW staat informatie over de aanvraagcriteria. Deze aanvraagcriteria
en interne procedures worden in het geval van een no deal Brexit waar nodig geactualiseerd zodat deze overeenkomen met de nieuwe situatie. Bedrijven
die vragen hebben over de aanvraagcriteria of willen weten of ze in aanmerking komen
voor steun uit het EGF, kunnen contact opnemen met Uitvoering van Beleid SZW.
Zoals aangekondigd in een mededeling van de Europese Commissie over een no deal Brexit9, zijn overige huidige Europese regelingen en fondsen voor het MKB het programma voor
Concurrentievermogen voor Midden- en Kleinbedrijf (COSME) en het Europees Fonds voor
Strategische Investeringen (EFSI). Voor COSME en EFSI gelden geen drempelwaarden.
Coördinatieverordening sociale zekerheid
23. De leden van de CDA-fractie lezen dat het dossier weer is geopend en het bereik
over verdere onderhandelingen vastgesteld. Relevant voor Nederland is onder andere
het hoofdstuk over werkloosheid: de regels voor werklozen die in een andere lidstaat
wonen dan het werkland. Het beperkte bereik is voor Nederland nadelig, want niet alle
relevante onderwerpen uit het werkloosheidshoofdstuk worden meegenomen. Het basisartikel
over export en het artikel over de wachttermijn voorafgaand aan samentelling vallen
niet onder het bereik van de onderhandelingen. Deze leden betreuren dat, maar kunnen
zich vinden in de inzet van de Minister. Deze leden vragen hem op de ingeslagen weg
door te gaan en tegelijkertijd flankerend beleid te blijven verkennen dat het oneigenlijk
gebruik van de mogelijkheden die de Europese regels bieden om werkloosheidsuitkeringen
te exporteren moet tegengaan. Op 14 oktober 2019 ontving de Kamer een brief met in
gang gezette maatregelen. Heeft de Minister sindsdien nog stappen gezet of maatregelen
verkend? Kan hij een stand van zaken geven van de trilogen tussen de Raad, het Europees
parlement en de Commissie eerder deze maand hebben plaatsgehad? Hoe duidt hij op dit
moment de Nederlandse positie aan de onderhandelingstafel?
Antwoord:
In mijn brief van 14 oktober10 heb ik aangegeven dat ik al de ruimte gebruik die de bestaande juridische kaders
mij bieden om ervoor te zorgen dat de exportregeling gebruikt wordt waarvoor deze
bedoeld is. Ik zet deze inzet de komende periode onverminderd voort, bijvoorbeeld
via maatregelen om verwijtbare werkloosheid aan te pakken. Aanvullend hierop heb ik
aangegeven dat ik de vakantieregeling zal aanscherpen, de voorlichting aan arbeidsmigranten
zal verbeteren over de regels rond vakantie en inkomstenverrekening en in de gesprekken
met Polen aandacht zal blijven vragen voor mogelijke verbeteringen in de informatie-uitwisseling
en samenwerking tussen uitvoeringsorganisaties.
Voor wat betreft de vakantieregeling kan ik uw Kamer melden dat ik met UWV in gesprek
ben over de vormgeving van de wijziging van de regeling. De wijziging zal in het voorjaar
van 2020 ingaan.
Op het terrein van de voorlichting zijn de eerste stappen gezet. In januari komt de
informatie over de rechten en plichten van de WW-uitkering in meerdere talen op de
website van uwv.nl beschikbaar. Het gaat hierbij om informatie over het recht op vakantiedagen
en de plicht om dit bij UWV te melden. Ook wordt hierbij aandacht besteed aan het
onderwerp werk zoeken in het buitenland, inclusief de mogelijkheid tot en de regelgeving
omtrent inkomstenverrekening.
Het aantal landen dat eenzelfde visie als Nederland heeft op het hoofdstuk toepasselijke
wetgeving en het werkloosheidshoofdstuk is te klein om besluitvorming te kunnen tegenhouden.
Het voorlopig akkoord strandde eerder door een blokkerende minderheid van landen die
dit akkoord om heel uiteenlopende redenen niet konden steunen. Ook tijdens de bijeenkomst
van 27 november verleenden de ambassadeurs om verschillende redenen geen nieuw mandaat
aan het voorzitterschap. Daarom probeer ik met een zo ruim mogelijke groep samen te
werken en voorstellen te doen, teneinde blokkerende minderheden te bewerkstelligen
of gekwalificeerde meerderheden te bereiken.
Voor een stand van zaken met betrekking tot de inzet op mogelijke verbeteringen in
de informatie-uitwisseling en samenwerking met Polen wordt opgemerkt dat in mei een
delegatie van SZW/UWV met het Poolse ministerie en uitvoeringsorganen heeft gesproken
over onder meer de export WW en de situatie van Poolse arbeidskrachten in Nederland.
Met betrekking tot de export WW is toen afgesproken te bekijken hoe de informatie-uitwisseling
met het UWV kan worden verbeterd. Ook is afgesproken dat een pilot zal worden gestart
om te kijken hoe de samenwerking kan worden verbeterd.
De eerste stappen ter verbetering van de informatie-uitwisseling zijn gezet. In vervolggesprekken
tussen UWV en de Poolse uitvoeringsorganen in oktober van dit jaar hebben de Poolse
autoriteiten toegezegd om extra gegevens te verstrekken over WW-gerechtigden. Wanneer
de gerechtigde niet aan zijn of haar verplichtingen voldoet, kan het UWV een maatregel
nemen. De afspraken over het opzetten van de pilot moeten nu verder uitgewerkt worden.
Daar ga ik – samen met het UWV – de komende tijd mee verder.
Om de intentie tot verdieping van de samenwerking tussen onze landen kracht bij te
zetten ben ik tot slot met Polen in gesprek over de mogelijkheden om een Memorandum
of Understanding af te sluiten. Hierover vindt medio december nader contact plaats.
EESSI
24. De leden van de CDA-fractie ontvangen signalen dat de European Exchange of Social
Security Information (EESSI), het IT-systeem dat sociale zekerheidsorganen uit de
hele EU helpt om sneller en veilig informatie uit te wisselen, niet goed werkt. Klopt
dat?
Antwoord:
EESSI (Electronic Exchange of Social Security Information) is een verplichting uit
coördinatieverordening 883/2004 en de daarbij horende toepassingsverordening 987/2009.
Hierin is bepaald dat instituten in de EU sociale zekerheidsinformatie elektronisch
moeten gaan uitwisselen. Ik ben hier voorstander van. De burger zal hierbij gebaat
zijn, omdat informatie sneller en efficiënter zal worden uitgewisseld, en dus eerder
duidelijkheid krijgt over zijn of haar rechten. In Nederland sluiten de Belastingdienst,
SVB, UWV en CAK aan op EESSI, of hebben dit al gedaan. Er wordt op dit moment succesvol
informatie uitgewisseld via EESSI.
EESSI is een complex ICT-project. In de EU sluiten meer dan 10.000 instituten hierop
aan. De initiële deadline voor aansluiten was 3 juli 2019. Om verschillende redenen
was het voor de lidstaten, en dus de uitvoeringsinstituten, niet mogelijk om deze
deadline te halen en is besloten tot een verlenging van de deadline. Het aansluiten
op EESSI vraagt veel van de betrokken organisaties. Zo moeten medewerkers worden opgeleid,
moeten processen worden aangepast en ICT passend worden gemaakt.
Voor een succesvolle implementatie van EESSI zijn lidstaten afhankelijk van elkaar
en de Europese Commissie en vice versa. De Europese Commissie is leverancier van verschillende
ICT-componenten. Deze componenten functioneren, maar werken nog niet optimaal. Samen
met andere lidstaten ben ik hierover in gesprek met de Europese Commissie. De verwachting
is dat het systeem in het voorjaar van 2020 naar behoren functioneert.
Kappersrichtlijn
25. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd, aangaande de sectorale sociale partnerakkoorden
die in EU-wetgeving zijn omgezet, benieuwd naar de stand van zaken van de zogeheten
«kappersrichtlijn».
Antwoord:
Enkele jaren geleden hebben sociale partners de wens geuit voor een speciale richtlijn
voor kappers. Tot nu toe is er geen sprake geweest van een concreet voorstel van de
Europese Commissie voor een Kappersrichtlijn. Ik ben overigens van mening dat er geen
zwaarwegende redenen zijn om voor deze beroepsgroep specifieke regelgeving te ontwikkelen.
De huidige regelgeving volstaat.
PES-netwerk
26. De leden van de CDA-fractie lezen dat de lidstaten tot een algemene oriëntatie
willen komen over voortzetting van het zogeheten PES-netwerk van publieke arbeidsdiensten
in EU-lidstaten. Kan de Minister een beoordeling geven van hoe dit netwerk in zijn
ogen functioneert?
Antwoord:
Het ODA-netwerk11 biedt een platform waar UWV ervaringen kan delen met andere arbeidsvoorzieningsdiensten
in Europa. Er kan binnen het ODA-netwerk van elkaar geleerd worden en het ODA-netwerk
heeft haar meerwaarde in de afgelopen jaren aangetoond door het aanleveren van gestructureerde
assessments, waaraan UWV haar beleid kan toetsen en vergelijken met anderen. Het kabinet
steunt daarmee het verlengen van het mandaat van dit netwerk.
D66
Gendergelijkheid
27. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister nader kan ingaan op de prioriteiten
die hij voor zich ziet op EU-beleid voor gendergelijkheid voor de komende vijf jaar.
Antwoord:
Voor Nederland geldt dat de focus moet liggen op economische zelfstandigheid van vrouwen.
Dat is de basis van gendergelijkheid. Daarnaast zijn seksuele en reproductieve gezondheid
en rechten voor vrouwen een belangrijk punt voor Nederland, alsook holistisch beleid.
Dit zal ik dan ook inbrengen in het beleidsdebat. Mijn verwachting is dat het merendeel
van de lidstaten het belang van gendergelijkheid zal onderschrijven. We zien echter
ook dat rechten van vrouwen in bepaalde lidstaten onder druk staan en dat gendergelijkheid
niet als prioriteit wordt gezien. Daarom is het belangrijk dat we dit beleidsdebat
voeren en Nederland hier stelling inneemt voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen.
28. Deze leden vragen hoe de Minister kijkt naar het streven van de nieuwe Eurocommissaris
Dalli om binnen honderd dagen met een wetgevend instrument gericht op loontransparantie
te komen, om de loonkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen.
Is de Minister bereid om ook bij de andere lidstaten te vragen naar recent beleid
op dat gebied en ervaringen met verschillende vormen van transparantiemaatregelen?
Is de Minister bereid een overzicht te maken van de verschillende maatregelen die
worden toegepast in andere landen en de sancties die daarbij worden gehanteerd?
Antwoord:
De Staatssecretaris van SZW is samen met de Minister van OCW beleidsverantwoordelijk
voor het terugdringen van loondiscriminatie. Op het moment dat er een voorstel wordt
gepubliceerd ontvangt uw Kamer daarover een BNC-fiche. In diverse lidstaten zijn transparantiemaatregelen
ingericht. Deze richten zich vooral op het publiceren van een aantal standaardvariabelen
over de beloning van mannen en vrouwen binnen bedrijven, zoals een vergelijking van
het gemiddelde loon van mannen en vrouwen. Doel is hierbij doorgaans niet sanctioneren
van de mogelijke loonkloof, maar het probleem zichtbaar maken. De Staatssecretaris
zal uitvraag doen naar internationale voorbeelden van maatregelen en de eventuele
bijbehorende sancties en u hierover informeren in de aanloop naar de behandeling en
weging van de voorstellen van de Commissie.
Inclusieve arbeidsmarkt
29. De leden van de D66-fractie vragen tot slot hoe de Minister kijkt naar de conclusies
over mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Wat ziet de Minister als
nieuwe elementen in deze tekst?
Antwoord:
De Raadsconclusies over mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt zijn in
lijn met eerdere conclusies over dit onderwerp en met het Nederlands beleid. Nieuw
element in de Raadsconclusies in vergelijking met eerdere conclusies is dat meer nadruk
gelegd wordt op personen met een handicap binnen de EU. De conclusies respecteren
nationale competenties.
SP
Coördinatieverordening sociale zekerheid
30. De leden van de SP-fractie hebben zich eerder al uitgelaten over de export-WW
en dat deze aanpassing van de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
koste wat het kost van tafel moet. Nu de trilogen tussen de Commissie, het huidige
Europees parlement en het huidige Finse Voorzitterschap hervat zijn, willen deze leden
van de Minister weten welke mogelijkheden er nu en in het vervolgtraject zijn om dit
te bewerkstelligen, bijvoorbeeld via een noodremprocedure.
Antwoord:
Ook de komende weken blijf ik mij op verschillende fronten inzetten voor een beter
resultaat voor Nederland. Uiteraard neemt Nederland stelling tijdens de formele onderhandelingsmomenten
met het voorzitterschap, zoals tijdens bijeenkomsten van de ambassadeurs. Daarnaast
blijf ik met de gelijkgezinde lidstaten op het werkloosheidshoofdstuk optrekken en
voorstellen doen die alle relevante onderdelen van het werkloosheidshoofdstuk betreffen.
Ik beperk me voor steun en samenwerking niet tot de groep gebruikelijke gelijkgezinde
lidstaten, maar probeer met een zo ruim mogelijke groep samen te werken, teneinde
blokkerende minderheden te bewerkstelligen of gekwalificeerde meerderheden te bereiken.
Het standpunt van het kabinet over de noodremprocedure is niet gewijzigd. Ik heb uw
Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 25 maart 201912.
31. Deze leden vragen de Minister te reageren op het voorbeeld in de brief van de
FNV aan de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 26 november 2019 waaruit
blijkt dat een EU-burger die tien jaar in het eigen land heeft gewerkt en premies
heeft afgedragen en daarna in een andere lidstaat na bijvoorbeeld twee maanden werken
werkloos wordt, in die andere lidstaat recht op een werkloosheidsuitkering alsof hij
tien jaar en twee maanden in die laatste lidstaat gewerkt heeft. Klopt dit voorbeeld?
Is de Minister het met deze leden eens dat dit volstrekt onacceptabel is en een stevige
ruk aan de noodrem rechtvaardigt?
Antwoord:
Dit voorbeeld klopt. Verordening 883/2004 coördineert de socialezekerheidsstelsels
van de lidstaten. Een van de coördinatie-instrumenten is de samentelregel. Op basis
van deze regel moet het werkloosheidsorgaan tijdvakken die in een andere lidstaat
zijn gewerkt meetellen bij de beoordeling van het recht op uitkering. Deze samentelregel
speelt een rol bij de wekeneis en bij de arbeidsverledeneis. Dit is overigens geen
nieuwe regel. De regel geldt al sinds de eerste coördinatieverordening sociale zekerheid
van kracht is. De samentelregel vindt zijn oorsprong in het EU-Verdrag en is bedoeld
om belemmeringen weg te nemen als mensen in een andere EU-lidstaat gaan werken.
Ik vind het belangrijk dat mensen die gebruik maken van hun recht op vrij verkeer
geen belemmeringen ondervinden. Tegelijkertijd is het van belang dat het systeem waarborgen
bevat die de toegang tot de sociale stelsels voorbehouden aan mensen die een band
hebben met de lidstaat die de uitkering verstrekt. In de onderhandelingen over de
herziening van Verordening 883/2004 zet ik mij daarom in voor het principe dat pas
recht op uitkering in het werkland ontstaat nadat iemand daar een substantiële periode
heeft gewerkt. Over het standpunt van het kabinet over de noodremprocedure heb ik
uw Kamer uitgebreid geïnformeerd in mijn brief van 25 maart 201913.
Gendergelijkheid
32. De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister merkt dat de weerstand tegen
het versterken van de rechten en de positie van vrouwen internationaal en binnen de
EU groeit. Deze leden zouden graag van de Minister vernemen van welke lidstaten die
weerstand specifiek komt en wat de achterliggende redenen hiervan zijn. Is de weerstand
inhoudelijk of mogelijk ook omdat lidstaten geen bemoeienis vanuit Europa wensen op
dit gebied?
Antwoord:
Mensenrechten, waaronder de rechten van vrouwen en van LHBTI personen, staan onder
druk in verschillende landen. Op 26 november debatteerde het Europees parlement bijvoorbeeld
nog over de verslechterende situatie voor LHBTI-personen in Polen. De zogenoemde «backlash»
zien we tijdens onderhandelingen binnen de EU, de Raad van Europa en de Verenigde
Naties. Voor Nederland zijn de gelijkheid tussen vrouwen en mannen en de bescherming
van mensenrechten fundamentele waarden. Nederland staat voor deze waarden, in Europa
en daarbuiten, ongeacht de achterliggende redenen van de weerstand.
De toekomst van het EU sociaal acquis
33. De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister ermee instemt dat daar
waar Europees optreden evident toegevoegde waarde heeft en waar dit binnen de in de
EU-verdragen opgenomen bevoegdheidsverdeling past, men met voorstellen moet komen.
Wanneer vindt de Minister Europese bemoeienis wel en wanneer niet wenselijk?
Antwoord:
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 24 mei jl. over de toekomst van de sociale
dimensie vind ik het gewenst dat de Commissie de komende jaren de snelle ontwikkelingen
op de arbeidsmarkt (zoals die ten aanzien platformwerk) goed monitort en, daar waar
Europees optreden evident toegevoegde waarde heeft en binnen de in de EU-verdragen
opgenomen bevoegdheidsverdeling past, met voorstellen komt. Als Europees optreden
wenselijk is, zal regelgeving niet in alle gevallen de eerste keuze moeten zijn. De
EU kan de uitwisseling van oplossingen en onderzoek tussen lidstaten bevorderen.
Daarbij moet de prioriteit uitgaan naar uitdagingen waarvoor de EU als geheel staat
en waar Europese samenwerking of coördinatie een meerwaarde heeft. Gedacht kan worden
aan terreinen als opwaartse sociaaleconomische convergentie, de toekomst van werk,
fatsoenlijke arbeidsmobiliteit, de coördinatie van sociale zekerheid en gezonde en
veilige arbeidsomstandigheden, met bijzondere aandacht voor bedrijven die opereren
in meerdere lidstaten. Gezamenlijk optreden is op deze terreinen noodzakelijk om de
gewenste effecten te sorteren.
34. Deze leden lezen vervolgens dat de Minister de Commissie zal oproepen toe te zien
op de implementatie van recent tot stand gekomen regelgeving en waar nodig te komen
met vervolgstappen voor het verder tegengaan van oneerlijke concurrentie en voor de
adequate bescherming van werknemers. Op welke regelgeving en welke lidstaten doelt
de Minister hierbij?
Antwoord:
Onder de vorige Europese Commissie zijn goede stappen gezet met regels rond grensoverschrijdende
arbeid, zoals de handhavingsrichtlijn, de herziene detacheringsrichtlijn en de oprichting
van het Platform Zwartwerk. Nederland heeft gepleit voor deze voorstellen en ook actief
initiatieven ondersteund gericht op de bescherming van werknemers tegen kankerverwekkende
en mutagene stoffen en de oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit.
Het is van belang dat de Europese Commissie toeziet op implementatie van deze en andere
onder de vorige Commissie tot stand gekomen wetgeving. Bij vervolgstappen voor het
verder tegengaan van oneerlijke concurrentie en voor de adequate bescherming van werknemers
zet ik bijvoorbeeld in op het scheppen van duidelijkheid over de toepasselijke arbeidswetgeving
bij grensoverschrijdend vervoer om ongeoorloofde situaties tegen te gaan.
PvdA
Coördinatieverordening sociale zekerheid
35. De leden van de PvdA-fractie constateren dat bij de herziening van de Verordening
over de coördinatie van sociale zekerheid er – terecht – veel aandacht is voor georganiseerde
fraude met WW-uitkeringen, maar deze leden zien dat fraude met sociale verzekeringsverklaringen
hierdoor onderbelicht blijft. Daarover hebben deze leden nog enkele vragen. De leden
van de PvdA-fractie vragen de Minister of hij het ermee eens is dat mensen niet tussen
wal en schip mogen vallen als het gaat om sociale zekerheid wanneer zij naar een andere
Europese lidstaat gedetacheerd worden. Vindt de Minister dat fraude met A1-verklaringen,
waardoor gedetacheerde werknemers niet zeker zijn van sociale zekerheidsrechtelijke
bescherming, makkelijker tegengegaan kan worden met een notificatieplicht voorafgaand
aan een detachering?
Antwoord:
Ja, daar ben ik het mee eens. Verordening 883/2004 regelt dat iemand die gebruik maakt
van het vrij verkeer van werknemers altijd onderworpen is aan de socialezekerheidswetgeving
van één lidstaat. Deze lidstaat is verplicht zijn socialezekerheidswetgeving toe te
passen. Het ontbreken van een A1-verklaring zou daarom nooit mogen leiden tot het
verlies van sociale zekerheidsrechtelijke bescherming.
Bij de herziening van deze coördinatieverordening heeft Nederland zich ervoor ingezet
om het hoofdstuk dat ziet op de bepaling van de toepasselijke wetgeving (met daarin
de regels over o.a. detacheringen en A1-verklaringen) te verbeteren en de fraude en
misbruik met A1-verklaringen en schijnconstructies te bestrijden. Op dit front zijn
al belangrijke maatregelen (voorlopig) overeengekomen. Zowel in de Raad als in het
Europees parlement was voldoende steun voor de volgende wijzigingen:
– Een aanscherping van de bemiddelingsprocedure bij geschillen over bijvoorbeeld de
A1-verklaring
– De verplichting voor de uitgevende instelling om een A1-verklaring met terugwerkende
kracht in te trekken bij fraude
– De mogelijkheid voor het werkland tot weigering van een A1-verklaring als die niet
helemaal is ingevuld
– De verlenging en codificatie van de termijn van voorafgaande verzekering (drie maanden)
voor detachering en de codificatie van de onderbrekingsperiode (twee maanden) tussen
twee detacheringen.
Dat er – zoals het er nu uitziet – al substantiële stappen worden gezet om misbruik
tegen te gaan wil niet zeggen dat ik verdergaande maatregelen niet zal ondersteunen.
Een verplichte voorafgaande aanmelding van detacheringen zou hier een voorbeeld van
kunnen zijn.
36. De leden van de PvdA-fractie willen weten hoe de Minister fraude en schijnconstructies
met A1-formulieren wil aanpakken en of de Minister bereid is bij zijn Europese vakcollega’s
te pleiten voor de notificatieplicht voorafgaand aan een detachering. Is de Minister
bekend hoe eenvoudig en snel het is voor een werkgever om een A1-verklaring online
in te vullen? Deelt de Minister de mening van de leden van de PvdA-fractie dat notificatie
voorafgaand aan een detachering niet tot substantiële administratieve lasten voor
het bedrijfsleven zorgt?
Antwoord:
Ik heb mij tijdens de huidige herziening van de Coördinatieverordening ingezet voor
een aanscherping van de regels en ik zal dit blijven doen. Zoals aangegeven in de
beantwoording op vraag 35 is er in het kader van de herziening al overeenstemming
bereikt over belangrijke maatregelen om bijvoorbeeld de fraude met A1-verklaringen
en schijnconstructies in de toekomst beter te kunnen bestrijden. Binnen Nederland
werken o.a. de SVB en de Belastingdienst samen om fraude met A1-verklaringen en schijnconstructies
tegen te gaan. Een andere positieve ontwikkeling is de oprichting van de Europese
Arbeidsautoriteit.
Dat er in het kader van de herziening van de verordening al substantiële stappen zijn
gezet om misbruik tegen te gaan wil niet zeggen dat ik verdergaande maatregelen niet
zal ondersteunen. Een verplichte voorafgaande aanmelding van detacheringen zou hier
een voorbeeld van kunnen zijn. Hierbij zijn de vormgeving van de notificatieplicht
en eventuele uitzonderingen hierop echter wel van belang. Deze zouden zo moeten zijn
vormgegeven dat de regelgeving beter handhaafbaar wordt, zonder dat de administratieve
lasten voor burgers, ondernemingen en overheidsinstellingen disproportioneel toenemen.
Daarnaast is het belangrijk om te onderstrepen dat mijn prioriteit op dit moment bij
het werkloosheidshoofdstuk ligt en het voorkomen van een voor Nederland onwenselijke
uitkomst op dit terrein.
Ik ben beter bekend met de aanvraagprocedure van een A1-verklaring in Nederland bij
de SVB, dan met de aanvraagprocedures in andere lidstaten. Voor een volledig antwoord
moet ik daarom verwijzen naar een vergelijking van de aanvraagprocedures in verschillende
lidstaten in een rapport dat hierover is gemaakt in opdracht van de Europese Commissie14. Hieruit blijkt dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen de aanvraagprocedures
in verschillende lidstaten. Ook blijkt dat niet in alle lidstaten A1-verklaringen
online zijn aan te vragen.
37. Is de Minister verder bereid om te pleiten voor de introductie van een Europees
Sociale Zekerheidsnummer om fraude met afdrachten van sociale zekerheidspremies in
de toekomst tegen te gaan?
Antwoord:
Hoewel dit onderwerp onder de Commissie Juncker al in 2017 geagendeerd werd, liggen
op dit moment geen concrete plannen voor om te komen tot een Europees Sociaal Zekerheidsnummer.
Het kabinet staat ervoor open, onder andere in het kader van de grensoverschrijdende
fraudebestrijding, om de mogelijkheden Europees Sociaal Zekerheidsnummer te verkennen.15 Het is nu allereerst aan de nieuwe Commissie om te besluiten of deze ideeën verder
worden uitgewerkt. In hoeverre een Europees nummer inderdaad een effectieve bijdrage
kan leveren aan de bestrijding van fraude zal sterk afhangen van de eventuele vorm.
Implementatie herziene detacheringsrichtlijn
38. De leden van de PvdA-fractie maken zich grote zorgen over de Nederlandse implementatie
van de herziene detacheringsrichtlijn. Klopt het dat de Minister nalaat Europese mogelijkheden
te benutten om oneerlijke concurrentie, bijvoorbeeld in de bouw, tegen te gaan? Is
de Minister bereid om de belofte die in het Regeerakkoord gedaan is, om van het principe
van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde werkplek werkelijkheid te maken en zo
oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt tegen te gaan, met de implementatie van
de herziene detacheringsrichtlijn gestand te doen? Gaat de Minister daarom ook (nog)
niet algemeen verbindende cao’s toe passen op gedetacheerde bouwvakkers uit het buitenland?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 24 mei jl. over de toekomst van de sociale
dimensie16 is het streven van het kabinet het bereiken van een Europese economie waarin wordt
geconcurreerd op innovatie en kwaliteit in plaats van op arbeidsvoorwaarden. Uitgangspunten
bij deze inzet zijn gelijk loon voor gelijke arbeid op dezelfde plaats, eerlijke concurrentie
en goede arbeidsomstandigheden. Ik ben van opvatting dat met de herziening van de
detacheringsrichtlijn, waarvoor ook Nederland zich heeft ingespannen, een stap is
gezet in de goede richting. De herziene detacheringsrichtlijn dient op 30 juli 2020
geïmplementeerd te zijn. Het wetsvoorstel voor de implementatie van deze richtlijn
wordt voor het eind van dit jaar naar de Tweede Kamer verstuurd. Tegelijk met het
wetsvoorstel zal ik in een brief aan de Kamer nader ingaan op de mogelijke uitbreiding
naar niet algemeen verbindend verklaarde cao’s binnen de kaders van de richtlijn.
50PLUS
Coördinatieverordening sociale zekerheid
39. De leden van de 50PLUS-fractie is het nog steeds een doorn in het oog dat het
mogelijk blijft dat WW-uitkeringen geëxporteerd worden. Dat het mogelijk is dat mensen
met een uitkering, onder meer in Polen, royaal vakantie kunnen vieren, en dat het
niet te controleren is of men daar ook echt aan de sollicitatieplicht voldoet. Dat
is de wereld op zijn kop en niet uit te leggen aan uitkeringsgerechtigden in Nederland
die netjes voldoen aan hun verplichtingen. Het is ook zeer slecht voor het draagvlak
voor onze sociale regelingen. Om dit te illustreren noemen deze leden een schrijnend
voorbeeld, genoemd in de brief van de FNV aan de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
d.d. 26-11-2019: «Een EU-burger die tien jaar in het eigen land heeft gewerkt en premies
heeft afgedragen en daarna in een andere lidstaat (bijvoorbeeld Polen) na bijvoorbeeld
twee maanden werken werkloos wordt, heeft in die andere lidstaat (bijvoorbeeld Nederland)
recht op een werkloosheidsuitkering ALSOF hij tien jaar en twee maanden in die laatste
lidstaat gewerkt heeft. Als de uitkering dan ook nog eens gebaseerd wordt op het veel
hogere salaris van die laatste twee maanden, dan is dit buitenproportioneel te noemen
en een bedreiging voor het nationale stelsel van sociale zekerheid». Is de Minister
het eens met deze constatering?
Antwoord:
Op basis van de samentelregel van Verordening 883/2004 tellen gewerkte tijdvakken
in een andere lidstaat mee bij de beoordeling van het recht op WW (samentelregel).
Dit is relevant voor de wekeneis en de arbeidsverledeneis. Daarnaast schrijft deze
Verordening voor hoe lidstaten de uitkering moeten berekenen (berekeningsregels).
De lidstaat die de werkloosheidsuitkering betaalt mag alleen rekening houden met het
inkomen dat is verdiend in het laatste werkland.
Ik vind het belangrijk dat de socialezekerheidsstelsels worden gecoördineerd. Dit
is een belangrijke randvoorwaarde voor een goede werking van de interne markt. Het
samentelprincipe zorgt ervoor dat mensen hun opgebouwde socialezekerheidsrechten niet verliezen als
zij in een andere lidstaat gaan werken. Ook Nederlanders die in een andere lidstaat
gaan werken hebben hier belang bij. Het is wel van belang dat het systeem waarborgen
bevat die de toegang tot de sociale stelsels voorbehouden aan mensen die een band
hebben met de lidstaat die de uitkering verstrekt. In de onderhandelingen over de
herziening van Verordening 883/2004 zet ik mij er daarom voor in dat pas recht op
uitkering in het werkland ontstaat nadat iemand daar een substantiële periode heeft
gewerkt.
Wat betreft de berekeningsregels ben ik het met de leden van de fractie van 50-plus eens dat het UWV ook het inkomen
dat in een andere lidstaat is verdiend mee moet kunnen nemen als dat binnen de zogenaamde
dagloonreferteperiode van de WW valt.
Een wijziging van deze berekeningsregels was geen onderdeel van het Commissievoorstel
tot wijziging van Verordening 883/2004 en maakt ook geen onderdeel van de reikwijdte
van de onderhandelingen, waarover ik u in mijn brief van 4 november17 heb geïnformeerd. Dat neemt niet weg dat ik mij in de onderhandelingen tot nu toe
heb ingezet voor aanpassing van deze regeling en dit ook blijf doen. Ik doe dit door
hierop aan te dringen in mijn gesprekken met andere lidstaten en met leden van het
Europees parlement.
40. De leden van de 50PLUS-fractie vragen de Minister of hij het eens is met de stelling
dat, gegeven het feit dat UWV bij het vaststellen van de hoogte van de uitkering als
regel kijkt naar het salaris van de laatste 12 maanden, dit bij de werknemers uit
andere EU-landen eigenlijk niet anders zou moeten zijn.
Antwoord:
Ik ben het hier mee eens.
41. De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de Minister bereid is zich meer in te
zetten voor een billijke, gelijke berekening van de uitkering tussen Nederlanders
en EU-burgers. Hoe gaat de Minister onrechtvaardigheden in de berekening van het recht
op uitkering tegen?
Antwoord:
Een wijziging van deze berekeningsregels was geen onderdeel van het Commissievoorstel
tot wijziging van Verordening 883/2004 en maakt ook geen onderdeel van de reikwijdte
van de onderhandelingen, waarover ik u in mijn brief van 4 november18 heb geïnformeerd. Dat neemt niet weg dat ik mij in de onderhandelingen tot nu toe
heb ingezet voor aanpassing van deze regeling en dit ook blijf doen. Ik doe dit door
hierop aan te dringen in mijn gesprekken met andere lidstaten en met leden van het
Europees parlement.
Ik blijf mij inzetten voor wijziging van de berekeningsregels van de werkloosheidsuitkeringen.
Ik doe dit door hierop aan te dringen in mijn gesprekken met andere lidstaten en met
leden van het Europees parlement.
42. Is de Minister bereid het werklandprincipe (pas) na een jaar toe te passen zoals
de FNV in de brief d.d. 26-11-2019 voorstelt: «De Pool die na twee maanden werken
in Nederland werkloos wordt, heeft dan recht op een WW-uitkering in Polen waarbij
de laatste twee maanden op de geschetste wijze uiteraard ook meetellen voor de vaststelling
van hoogte en duur van de uitkering in Polen. Werkt hij minimaal één jaar in Nederland,
dan pas ontstaat recht op de Nederlandse WW.»?
Antwoord:
Op dit moment bevat Verordening 883/200 verschillende regels voor mensen die in een
andere lidstaat wonen dan waar zij werken. Grensarbeiders die volledig werkloos zijn hebben recht op uitkering in het woonland. Andere arbeidsmigranten (bijvoorbeeld mensen die op tijdelijke contracten in Nederland werken, maar hun woonplaats
in een andere lidstaat aanhouden) die volledig werkloos zijn hebben recht op uitkering
in het werkland, mits zij daar hun verblijf aanhouden. Keren zij terug naar hun woonland
dan hebben deze arbeidsmigranten eerst recht op drie maanden export WW. Als er dan
nog een resterend recht op uitkering is volgens de wetgeving van het woonland, neemt
het woonland de betaling van de werkloosheidsuitkering over.
De Europese Commissie en een meerderheid van de lidstaten wil dit onderscheid tussen
grensarbeiders en andere arbeidsmigranten opheffen. Zodat beide groepen in aanmerking
komen voor een uitkering uit het werkland, nadat zij daar een bepaalde periode hebben
gewerkt. Over de duur van deze minimale verzekeringsperiode wordt nog onderhandeld.
In het politiek akkoord dat de onderhandelende partijen in maart van dit jaar hebben
bereikt lag deze periode op zes maanden. In de onderhandelingen heb ik mij steeds
ingezet voor een minimale verzekeringsperiode van 12 maanden voor beide groepen. Maar
hier was geen draagvlak voor onder de andere lidstaten. Ik blijf mij inzetten voor
een substantiële periode.
43. Kan de Minister ook aangeven hoe hij zogenaamde «draaideurconstructies» tegengaat?
Deze leden zijn van mening dat feitelijk de Inspectie SZW hier bovenop moet zitten.
Geen ontslag en uitkeringscarrousel dus, als het werk gewoon nog aanwezig is.
Antwoord:
Onder draaideurconstructies versta ik constructies waarbij werkloze werknemers hun
WW-uitkering exporteren en vervolgens naar Nederland terugkeren om dezelfde of een
vrijwel vergelijkbare baan te vervullen.
Zoals ik Uw Kamer in mijn brief van 14 oktober jl.19 heb gemeld, ontmoedig ik draaideurconstructies door strenger toe te zien op misbruik
van de WW en in het bijzonder op verwijtbare werkloosheid. Hier wordt strenger op
gehandhaafd, waardoor een onterechte uitkering en daarmee ook export wordt voorkomen.
Daarnaast zijn werkgevers vanaf 1 januari 2020 verplicht om de reden van het einde
van het dienstverband in de loonaangifte in te vullen.
Verder werkt UWV aan een model dat helpt bij het selecteren van werkloze werknemers
met een WW-uitkering die zich bewust onvoldoende inzetten om weer aan het werk te
komen. Het model wordt op beperkte schaal in de praktijk getoetst en verder doorontwikkeld.
Hierna volgt een besluit over de verdere toepassing. Ook zal ik in het voorjaar van
2020 gesprekken met werkgevers voeren over dit onderwerp. Werkgevers kunnen immers
een belangrijke rol spelen om het aantrekkelijker te maken voor arbeidsmigranten om
in Nederland werkzaam te blijven of om bij werkloosheid snel werk te hervatten. Ook
is samenwerking met werkgevers cruciaal om fraude en misbruik te signaleren en aan
te pakken.
De Inspectie SZW speelt overigens bij het tegengaan van draaideurconstructies geen
rol. Het gaat bij het tegengaan van draaideurconstructies om de beëindiging en het
aangaan van een dienstverband. Dat zijn privaatrechtelijke aangelegenheden waar de
Inspectie SZW geen toezicht op houdt. De Inspectie SZW houdt wel toezicht op publiekrechtelijk
handhaafbare arbeidswetgeving, zoals de Wet minimumloon en vakantiebijslag (Wml),
de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in
de Europese Unie (WagwEU). Ook kan de Inspectie SZW op gezag van het Openbaar Ministerie
het strafrechtelijke instrumentarium inzetten tegen situaties van arbeidsuitbuiting.
44. De leden van de 50PLUS-fractie blijven benadrukken dat de Coördinatieverordening
Sociale Zekerheid onder geen beding mag dwingen tot harmonisatie van sociale stelsels
van lidstaten. Daarvoor zijn de gemiddelde inkomens- en uitkeringsniveaus van de lidstaten
te verschillend. Kan die garantie gegeven worden door de Minister?
Antwoord:
In zijn algemeenheid zie ik het bestaan en de modernisering van de coördinatieverordeningsociale
zekerheid 883/2004 juist als een waarborg tegen Europese harmonisatie op het terrein
van de sociale zekerheid. De verordening garandeert namelijk de bescherming van socialezekerheidsrechten
van personen die gebruik maken van het vrij verkeer van werknemers/personen zonder
dat deze verordening dicteert hoe een lidstaat zijn nationale stelsel inricht. De
Verordening voorziet niet in harmonisatie, maar juist uitdrukkelijk in coördinatiemechanismen,
zoals de bepaling van de toepasselijke wetgeving, non-discriminatie, samentelling
van tijdvakken en de export van uitkeringen. Met betrekking tot dit laatste mechanisme
worden er nu weliswaar voorstellen gedaan die ik onwenselijk vind, het zijn geen voorstellen
tot harmonisatie. Nederland is nog steeds vrij om – in de woorden van het Hof van
Justitie van de EU te spreken – de aard en de omvang van het verstrekkingenpakket
van het nationale stelsel te bepalen, oftewel of er bijvoorbeeld een uitkering bij
werkloosheid is, hoe hoog die is, etcetera.
45. Ook betreuren deze leden het dat het unanimiteitsvereiste voor dit dossier in
2008 is losgelaten. Deze leden zijn in dit verband bezorgd over de richting waarin
de hervatte onderhandelingen over de herziening van Verordening 883/2004 zich lijken
te ontwikkelen.
Ook zijn de leden benieuwd wanneer de Minister het moment gekomen acht om de noodremprocedure
toe te passen waarmee de coördinatieverordening tegengehouden kan worden. Of is dat
voor de Minister geheel ondenkbaar in dit dossier?
Antwoord:
Mijn inzet is erop gericht om een voor Nederland zo gunstig mogelijke uitkomst van
de onderhandelingen te bereiken. Op verschillende fronten tracht ik dat te bereiken,
onder andere via de inbreng van Nederland op formele onderhandelingsmomenten, via
de samenwerking met gelijkgezinde lidstaten en via contacten met (Nederlandse) parlementariërs
in het Europees parlement, de Commissie en andere stakeholders. Over het standpunt
van het kabinet over de noodremprocedure heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd in
mijn brief van 25 maart 201920 Daarin heb ik toegelicht waarom het kabinet geen gebruik zal maken van de noodremprocedure.
46. De leden van de 50PLUS-fractie zijn benieuwd naar de uitkomst van de recente trilogen
tussen Europese Commissie, het huidige Europees parlement en het huidige Finse Voorzitterschap
van 11 en 18 november 2019. Zeker omdat hierbij sprake is van het optreden van (ten
dele) nieuwe onderhandelaars. Blijkt dit gunstig of ongunstig vanuit Nederlands standpunt
bezien? Wat heeft dit betekend voor de gezichtspunten op de voor Nederland belangrijke
onderwerpen? Graag krijgen deze leden een uitvoerig verslag van deze vergaderingen,
of in ieder geval een duiding van het verloop van deze overleggen.
Antwoord:
Tijdens de recente trilogen bleken de standpunten van de Raad en het Europees parlement
dusdanig uit elkaar te liggen dat het voorzitterschap zich genoodzaakt voelde een
nieuw mandaat te vragen aan de lidstaten. De discussie spitste zich daarbij met name
toe op het onderwerp toepasselijke wetgeving. Op dit moment is nog onduidelijk of
het optreden van de (ten dele) nieuwe onderhandelaars gunstig of ongunstig uitwerkt.
In verband met de strategische positie van de Raad en de afzonderlijke lidstaten is
het niet wenselijk om gedurende de onderhandeling informatie openbaar te maken over
de inzet en het verloop van de trilogen. Wel kan ik een duiding van het verloop van
deze overleggen geven. Hiervoor zij verwezen naar bovenstaande.
47. De leden van de 50PLUS-fractie steunen het voornemen van de Minister om zich bij
de onderhandelingen niet te beperken door het gekozen beperkte bereik van de (nieuwe)
onderhandelingen. Maar hoe wil de Minister dit voornemen concretiseren? Hoe kan bereikt
worden dat er überhaupt nog invloed uitgeoefend kan worden op het basisartikel over
export en het artikel over de wachttermijn voorafgaand aan samentelling? Alle inzet
moet volgens deze leden gericht blijven op het bereiken van een zo kort mogelijke
exportduur van uitkeringen, forse verbetering van handhaving en vergroting van daadwerkelijke
arbeidsparticipatie.
Antwoord:
Ik doe dit door met gelijkgestemde lidstaten en met andere stakeholders samen te werken,
voorstellen te ontwikkelen die ruimer zijn dan het gekozen beperkte bereik voor het
werkloosheidshoofdstuk en te blijven benadrukken dat deze voorstellen nodig zijn om
tot een resultaat te komen dat werkt voor een zo groot mogelijke meerderheid, waaronder
Nederland. Ik breng deze voorstellen onder de aandacht van het voorzitterschap, (Nederlandse)
parlementariërs in het Europees parlement en bij de Europese Commissie.
Arbeidsomstandigheden arbeidsmigranten
48. De leden van de 50PLUS-fractie zijn ook van mening dat binnen Nederland en in
de Europese gremia sterke inzet van de Minister nodig blijft voor het tegengaan van
slechte arbeidsomstandigheden en uitbuiting van arbeidsmigranten binnen Nederland
en daarbuiten. Zij ontvangen graag een toelichting van deze inzet van de Minister.
Antwoord:
Zoals aangegeven in de brief van 21 juni 201921 zet ik met ministeries, gemeenten, provincies, sociale partners en maatschappelijke
organisaties in op een integrale aanpak van de misstanden. Daarbij gaat het onder
meer om voorlichting aan arbeidsmigranten, registratie van arbeidsmigranten, meer
adequate huisvesting en de aanpak van malafide uitzendbureaus.
In Europees verband zijn met de handhavingsrichtlijn en de herziening van de detacheringsrichtlijn,
mede dankzij de inzet van Nederland, goede stappen gezet om de negatieve effecten
van arbeidsmigratie in te perken. Ik zal de Commissie oproepen toe te zien op de implementatie
van recent tot stand gekomen regelgeving en waar nodig te komen met vervolgstappen
voor het verder tegengaan van oneerlijke concurrentie en voor de adequate bescherming
van werknemers. Ik zet bijvoorbeeld in op het scheppen van duidelijkheid over de toepasselijke
arbeidswetgeving bij grensoverschrijdend vervoer om ongeoorloofde situaties tegen
te gaan. Ook pleit ik bij de Commissie voor een voortvarende en effectieve inzet van
de Europese Arbeidsautoriteit. Ik ben er namelijk van overtuigd dat op het terrein
van effectieve grensoverschrijdende handhaving binnen de EU nog stappen gezet kunnen
worden.
Anti-discriminatie
49. De leden van de 50PLUS-fractie willen naar aanleiding van het verslag van de Raad
Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 24 oktober 2019 graag weten welke inzet de Minister
in EU-verband pleegt en gaat plegen om het antidiscriminatiebeleid, en in het bijzonder
het beleid om leeftijdsdiscriminatie tegen te gaan, kracht bij te zetten.
Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk dat zowel de Europese Unie als de afzonderlijke lidstaten
individueel en gezamenlijk optreden tegen discriminatie, ongeacht de grond. Nederland
zet zich daarom in EU-verband op alle niveaus actief in tegen discriminatie, waaronder
leeftijdsdiscriminatie. Onderdeel van de Nederlandse activiteiten is het bevorderen
van de totstandkoming van de richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid.
Leven lang leren
50. De leden van de 50PLUS-fractie zijn verheugd te vernemen dat komend EU-voorzitter
Kroatië «leven lang leren» een van de prioriteiten zal maken tijdens het Kroatisch
voorzitterschap. Hoe gaat de Minister zich hier de komende tijd sterk voor maken?
Gaat hij extra inzet plegen?
Antwoord:
Juist omdat veel lidstaten met dit onderwerp bezig zijn, is het interessant om ervaringen
met elkaar uit te wisselen. In de Kamerbrief over de sociale dimensie van de EU heb
ik het belang van «leven lang ontwikkelen» dan ook benoemd als belangrijk element
van de discussies over de toekomst van werk. Deze brief is breed onder lidstaten gedeeld.
Ik ben verheugd dat het Kroatisch voorzitterschap dit onderwerp als prioriteit gaat
agenderen. Met het oog op een succesvolle invoering van het STAP-budget sta ik open
om meer te leren van andere voorbeelden m.b.t. «leven lang ontwikkelen».
51. Is de Minister het eens met deze leden dat «leven lang leren» ook een plaats zal
moeten krijgen in de Europese fondsen?
Antwoord:
Leven lang leren is van groot belang voor flexibele inzetbaarheid, en daarmee voor
het functioneren van arbeidsmarkten. Dit geldt niet enkel voor Nederland, maar voor
alle EU-lidstaten. Ik ben het dan ook met de leden van de 50PLUS-fractie eens dat
er ook binnen de Europese fondsen aandacht moet zijn voor «leven lang leren» en vaardigheden.
Dit is ook het geval. Het bevorderen van «leven lang leren» is een van de elf specifieke
doelstellingen van het Europees Sociaal Fonds plus (ESF+) in het thans voorliggende
voorstel voor de periode 2021–2027.
52. Nederland heeft in het Europees overleg als voorbeeld het STAP-budget genoemd.
Welke extra inspanningen en investeringen gaat de Minister leveren om maatschappelijke
ontwikkelingsbudgetten en leerrekeningen (fiscaal) te stimuleren?
Antwoord:
Het kabinet stimuleert mensen zelf regie te nemen op hun loopbaan, zodat zij zich
blijven ontwikkelen, en wendbaar en weerbaar kunnen blijven op de snel veranderende
arbeidsmarkt. Mensen komen makkelijker in beweging als zij kunnen beschikken over
middelen die zij naar eigen inzicht kunnen besteden aan opleiding en ontwikkeling.
Sociale partners zien dat ook en maken daarom afspraken in cao’s over individuele
leer- en ontwikkelbudgetten. Om die ontwikkeling aan te moedigen, werkt het kabinet
met betrokkenen aan het bieden van duidelijkheid over de fiscale behandeling van deze
private budgetten. In de brief22 van 11 november jl. is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de fiscale behandeling
van de private leer- en ontwikkelbudgetten. Dezelfde brief bevat ook de stand van
zaken van de vormgeving van het publieke leer- en ontwikkelbudget STAP.
Gezond en veilig werken
53. De leden van de 50PLUS-fractie zijn voorstander van een nieuw EU strategisch raamwerk
voor gezond- en veiligheid op het werk voor de periode 2021–2027. Het ontwikkelen
van beter en effectiever beleid voor gezond en veilig werken kan alleen maar ondersteund
worden, maar deze leden benadrukken daarbij wel dat de nationale autonomie van lidstaten
hierbij gewaarborgd moet blijven. Het raamwerk mag geen blauwdruk worden. Deelt de
Minister deze visie?
Antwoord:
Artikel 153 van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie (VWEU) geeft
de Europese Unie bevoegdheid om maatregelen te nemen om de veiligheid en gezondheid
van werknemers in de Europese Unie te beschermen. Op het gebied van gezond en veilig
werken zijn dan ook langere tijd in Europees verband minimumnormen vastgelegd in Europese
richtlijnen. Op dit moment ligt er geen concreet voorstel van de Commissie voor een
raamwerk. Als er een voorstel komt dan zal dit voorstel beoordeeld worden aan de hand
van de horizontale uitgangspunten zoals benoemd in mijn brief van 24 mei jl. over
de toekomst van de sociale dimensie.
Toepasselijke wetgeving rondom detachering
54. De leden van de 50PLUS-fractie vragen tot slot aandacht voor het belang van aanscherping
van de toepasselijke wetgeving rondom detachering. Kan de Minister aangeven, hoe hij
zich wil gaan inzetten om schijnconstructies en schijndetacheringen te voorkomen?
Gaat de Minister zich inzetten voor strikte handhaving en controle? Zo ja, hoe?
Antwoord:
Met betrekking tot de sociale zekerheid zet ik mij, tijdens de onderhandelingen over
de herziening van de Coördinatieverordening, in voor een aanscherping van de regels
in het hoofdstuk dat ziet op de bepaling van de toepasselijke wetgeving (met daarin
de regels over o.a. detacheringen en A1-verklaringen). Zoals hierboven aangegeven
in reactie op de vragen van de leden van PvdA-fractie zijn er al belangrijke stappen
gezet om bijvoorbeeld de fraude met A1-verklaringen en schijnconstructies in de toekomst
beter te kunnen bestrijden. Binnen Nederland werken o.a. de SVB en de Belastingdienst
samen om fraude met A1-verklaringen en schijnconstructies tegen te gaan. Een andere
positieve ontwikkeling is de oprichting van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA). De
ELA kan lidstaten ondersteunen bij de implementatie en handhaving van regels rondom
grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit, waaronder bij schijnconstructies en fraude
met A1-verklaringen.
Daarnaast moet de herziene detacheringsrichtlijn op 30 juli 2020 geïmplementeerd zijn,
zoals aangegeven in mijn reactie op de vraag van de leden van de PvdA-fractie. Het
wetsvoorstel voor de implementatie van deze richtlijn wordt voor het eind van dit
jaar naar de Tweede Kamer verstuurd. Tegelijk met het wetsvoorstel zal ik in een brief
aan de Kamer nader ingaan op de aanpak van schijndetacheringsconstructies.
SGP
Coördinatie sociale zekerheid
55. De leden van de SGP-fractie steunen de koers van de Minister om de onderhandelingen
te verbreden en ook de export van uitkeringen weer ter discussie te stellen. Deze
leden constateren dat ten aanzien van het onderwerp grensarbeiders wezenlijke verschillen
bestaan tussen diverse groepen, zoals werknemers uit buurlanden en uit Oost-Europa,
en dat generieke regelingen daaraan vaak geen recht doen. Deze leden wijzen op de
beschrijving van praktische problemen door onder anderen Essers en Pennings23. Deze leden vragen de Minister hoe rekening wordt gehouden met deze verschillen.
Antwoord:
De huidige Verordening 883/2004 maakt onderscheid tussen grensarbeiders en arbeidsmigranten
die in een andere lidstaat wonen dan in hun werkland maar geen grensarbeider zijn.
De Europese Commissie en een meerderheid van de lidstaten willen dit onderscheid opheffen,
zodat beide groepen in aanmerking komen voor een werkloosheidsuitkering uit het werkland
nadat zij daar een bepaalde periode hebben gewerkt. In de onderhandelingen over de
herziening heb ik oog voor de positie van grensarbeiders. Tegelijkertijd moet ik opereren
binnen dit krachtenveld.
56. Is de Minister bereid om gelijktijdig aan de stringente lijn in de onderhandelingen
waar nodig ook gebruik te maken van de suggestie in artikel 8 van verordening 883/2004
om bilaterale verdragen te sluiten met buurlanden?
Antwoord:
Het sluiten van bilaterale verdragen waarin een uitzondering wordt gemaakt voor grensarbeiders
acht ik niet mogelijk. Een bilateraal verdrag mag namelijk niet nadeliger uitpakken
voor individuen dan de afspraken uit de Verordening. Of iemand een voordeel of een
nadeel heeft van de bilaterale afspraak kan per individu verschillen. In sommige situaties
zal de bilaterale afspraak ongunstiger zijn.
Gendergelijkheid
57. De leden van de SGP-fractie constateren dat de voorlichting over alternatieven
voor abortus regelmatig gebrekkig blijkt te zijn en dat zwangere vrouwen daardoor
nogal eens worden belemmerd in het maken van een goed geïnformeerde keuze. Deze leden
kunnen zich voorstellen dat de Minister onder meer hierop doelt wanneer hij spreekt
over weerstand tegen het versterken van de positie van vrouwen. Deze leden vragen
of de Minister ook de evenwichtige voorlichting bij abortus in het Europese beleidsdebat
wil agenderen.
Antwoord:
Mensenrechten, waaronder de rechten van vrouwen en van LHBTI personen, staan onder
druk in verschillende landen. Deze zogenoemde «backlash» zien we tijdens onderhandelingen
binnen de EU, de Raad van Europa en de Verenigde Naties. Voor Nederland zijn de gelijkheid
tussen vrouwen en mannen en de bescherming van mensenrechten fundamentele waarden.
Nederland staat voor deze waarden, in Europa en daarbuiten. De keuze waar een vrouw
en haar eventuele partner voor staan bij een onbedoelde zwangerschap kan grote impact
hebben op het leven. Het is van belang dat goede ondersteuning beschikbaar is. Dat
hebben wij in Nederland dan ook goed geregeld, en ook in andere lidstaten is goede
ondersteuning uiteraard van groot belang.
58. De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister zich wil inzetten voor de seksuele
en reproductieve gezondheid en rechten. Deze leden merken op dat Nederland een buitenbeentje
vormt als het gaat om de termijn waarbinnen tot een abortus mag worden overgegaan.
Deze leden vragen of de Minister in het beleidsdebat ook de openheid en bereidheid
heeft om te leren van andere lidstaten en dat het uitgaande van de Europese context
dan eerder voor de hand zou liggen dat Nederland zich meer naar het Europese gemiddelde
zou bewegen. Voorts vragen deze leden waarom de Minister meent dat abortus een exportartikel
is waarvoor de EU zich zou moeten inspannen en waarom hier gelet op het Verdrag niet
veel meer de autonomie van de lidstaten gerespecteerd zou moeten worden.
Antwoord:
Mensenrechten, waaronder de rechten van vrouwen, staan onder druk in verschillende
landen. Deze zogenoemde «backlash» zien we tijdens onderhandelingen binnen de EU,
de Raad van Europa en de Verenigde Naties. Voor Nederland zijn de gelijkheid tussen
vrouwen en mannen en de bescherming van mensenrechten fundamentele waarden. Nederland
staat voor deze waarden, in Europa en daarbuiten. Nederland is van mening dat de EU
zich voor deze waarden moet inspannen. Dus ook voor het recht op abortus.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Witzke, adjunct-griffier