Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Lodders over artikel 13a in het ‘Besluit ter voorkoming van dubbele belasting’ (2001) en andere belastingverdragen
Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over artikel 13a in het «Besluit ter voorkoming van dubbele belasting» (2001) en andere belastingverdragen (ingezonden 16 mei 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Snel (Financiën) (ontvangen 11 juni 2019).
Vraag 1
Bent u bekend met artikel 13a in het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting
over de verrekening van buitenlandse belasting bij bemanningsleden van zee- of luchtvaartuigen
in het internationale verkeer?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u van mening dat genoemd artikel van dit besluit uit 2001 nog passend is bij
de huidige situatie waarin er meer internationaal verkeer is? Zo ja, waarom? Zo nee,
bent u voornemens om het besluit te actualiseren?
Antwoord 2
Ja, zie ook antwoord op vraag 10 voor de toelichting.
Vraag 3
Deelt u de mening dat Nederlanders die buiten Nederland werken, beschermd zouden moeten
worden tegen betaling van dubbele belasting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een
toelichting geven?
Antwoord 3
Het kabinet vindt het belangrijk om zowel de dubbele belasting te voorkomen als misbruik
tegen te gaan. Juist om te voorkomen dat inwoners van Nederland dubbele belasting
betalen over hun inkomen of vermogen heeft Nederland met een groot aantal landen belastingverdragen
afgesloten. Indien sprake is van dubbele belastingheffing voorzien belastingverdragen
in een procedure voor onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten van landen.
In dergelijke procedures wordt doorgaans een oplossing gevonden voor de dubbele belastingheffing
in strijd met het belastingverdrag. In het geval dat Nederland met het desbetreffende
land geen belastingverdrag heeft gesloten, wordt door Nederland eenzijdig het Besluit
voorkoming dubbele belasting 2001 toegepast om de dubbele belasting bij de inwoners
van Nederland te voorkomen.
Vraag 4
Bent u ervan op de hoogte dat gezinnen ontredderd zijn door de gevolgen van dubbele
belastingheffing? Kunt u reageren op het feit dat er gezinnen zijn waarbij de vader
en moeder op papier zijn gescheiden om onder de dubbele belasting uit te kunnen komen?
Wat vindt u hiervan?
Antwoord 4
Ik besef dat de dreiging van dubbele belasting tot zorgen kan leiden. Het moeten bijhouden
van het aantal verblijfdagen in de werkstaten, het doen van aangifte in twee landen
en daarbij een beroep doen op regelingen om dubbele belasting te voorkomen, zorgt
voor een administratieve last en kan complex zijn. Dit is echter onvermijdelijk ten
aanzien van grensoverschrijdende werkzaamheden in dienstbetrekking waarbij werknemers
fysiek aanwezig zijn in meerdere landen en is nodig om tot een juiste verdeling van
heffingsbevoegdheden te komen tussen de woonstaat en de werkstaat of werkstaten. De
ervaring is dat de algemene toewijzingsregels ten aanzien van grensoverschrijdend
werk in de praktijk goed werken al dan niet met behulp van een belastingadviseur,
werkgever en/of de informatie van de belastingdiensten. In het geval dat er onverhoopt
toch sprake is van dubbele belasting kan beroep worden gedaan op een onderlinge overlegprocedure
(zie ook het antwoord op vraag 10).
Daarnaast merk ik op dat de fiscale woonplaats van een natuurlijk persoon wordt bepaald
door feitelijke omstandigheden. Scheiding op papier zal daardoor geen gevolgen moeten
hebben voor het vaststellen van de fiscale woonplaats.
Vraag 5
Hoeveel belastingverdragen heeft Nederland gesloten met andere landen?
Antwoord 5
Nederland heeft meer dan 90 belastingverdragen gesloten met andere landen. Ook in
niet-verdragssituaties past Nederland eenzijdig het «Besluit voorkoming dubbele belasting
2001» toe om de dubbele belasting bij de inwoners van Nederland te voorkomen.
Vraag 6
In hoeveel van deze belastingverdragen is een extra bepaling opgenomen ter voorkoming
van dubbele belasting voor Nederlanders die werken bij een buitenlands bedrijf in
de lucht- of scheepvaartsector?
Antwoord 6
Vrijwel alle Nederlandse belastingverdragen bevatten een afzonderlijke bepaling voor
bemanningsleden die in dienstbetrekking werkzaam zijn aan boord van een zee- of luchtvaartuig
in het internationale verkeer.
Vraag 7
Kunt u toelichten wat u verstaat onder internationaal verkeer in de zin van bovengenoemd
artikel 13a?
Antwoord 7
De reikwijdte van artikel 13a van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting
2001 is beperkt tot zee- of luchtvaartuig in het internationale verkeer. In vrijwel
alle Nederlandse belastingverdragen wordt de definitie «internationaal verkeer» in
overeenstemming met de internationale regels beperkt tot internationaal vervoer met
een zee- of luchtvaartuig.
Vraag 8
Kunt u toelichten waarom deze bepaling is opgenomen in het genoemde besluit en in
verschillende belastingverdragen?
Antwoord 8
In overeenstemming met het OESO-Modelverdrag met betrekking tot scheep- en luchtvaart
is het Nederlandse verdragsbeleid erop gericht om in verdragen een afzonderlijke bepaling
op te nemen ter zake van een dienstbetrekking aan boord van een zee of luchtvaartuig
dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd.
Er zijn meerdere argumenten voor de opname van deze afzonderlijke bepaling. Het belangrijkste
argument is dat de werkdagen moeilijk toe te rekenen vallen aan een bepaald land omdat
grotendeels gewerkt wordt in het «niemandsland» van de vrije zee of het internationale
luchtruim.
Vraag 9
Deelt u de mening dat ook internationaal opererende vrachtwagenchauffeurs vallen in
de categorie internationaal verkeer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uw antwoord
toelichten?
Antwoord 9
In overeenstemming met het OESO-Modelverdrag is de bijzondere bepaling voor werknemers
in het internationale verkeer voor de toepassing van het Besluit ter voorkoming van
dubbele belasting 2001 en vrijwel alle Nederlandse verdragen beperkt tot arbeidsinkomsten
van bemanningsleden die hun dienstbetrekking uitoefenen aan boord van een zee- of
een luchtvaartuig. Arbeidsinkomsten van internationaal opererende vrachtwagenchauffeurs
vallen duidelijk niet onder de reikwijdte van deze specifieke bepaling. Voor internationale
opererende vrachtwagenchauffeurs in dienstbetrekking van een buitenlandse vervoersonderneming
geldt overeenkomstig het OESO-modelverdrag de hoofdregel dat het heffingsrecht over
de beloning toekomt aan het woonland, behalve voor zover gewerkt wordt in het land
waar de vervoersonderneming gevestigd is.2 Deze internationaal opererende vrachtwagenchauffeur zal moeten aangeven welk deel
van de in een jaar gewerkte dagen in het land van de vervoersonderneming is gewerkt.
Over dat deel van de beloning mag het land waar de onderneming is gevestigd belasting
heffen. Het woonland zal over dat deel voorkoming (vrijstelling) verlenen zodat dubbele
belasting wordt voorkomen. In de praktijk heeft deze groep, net als grenswerkers,
met twee belastingdiensten te maken. Overigens zal een internationaal opererende vrachtwagenchauffeur
die werkt voor een vervoersonderneming die is gevestigd in zijn woonland in de regel
alleen belasting betalen in zijn woonland en dus met maar één belastingdienst te maken
hebben.
Vraag 10
Bent u voornemens om internationaal opererende vrachtwagenchauffeurs onder de werking
te brengen van artikel 13a van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting en
van de desbetreffende artikelen in de verschillende belastingverdragen? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, op welke manier bent u voornemens dit te bespreken met andere landen?
Wanneer kan de Kamer de wijziging van het Besluit en de verschillende belastingverdragen
tegemoet zien?
Antwoord 10
Met betrekking tot de definitie «internationaal verkeer» wordt zowel in artikel 13a
van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting 2001 als in vrijwel alle Nederlandse
belastingverdragen aangesloten bij internationaal gebruikelijke regels die voorzien
in een bijzondere heffingsregel voor arbeidsinkomsten van bemanningsleden die hun
dienstbetrekking uitoefenen aan boord van een zee- of een luchtvaartuig dat in internationaal
verkeer wordt geëxploiteerd. In principe wordt door alle lidstaten van de OESO aanvaard
dat deze bijzondere bepaling geen betrekking heeft op internationaal wegtransport.
Het opnemen van een van het OESO-Modelverdrag afwijkende bepaling in een verdrag zal
daarom niet snel door de verdragspartner worden aanvaard. Uit de praktijk blijkt dat
de algemene regels voor de toewijzing van heffingsbevoegdheden over het algemeen ook
goed werken voor internationaal opererende vrachtwagenchauffeurs. In het algemeen
heeft de belastingplichtige met de belastingdiensten van twee landen (het woonland
en het land waar de vervoersonderneming is gevestigd) te maken. Bovendien zal de uitbreiding
van de definitie van «internationaal verkeer» leiden tot lastige afbakeningsproblemen
en onnodige complexiteit. Ik ben daarom niet voornemens om op dit punt af te wijken
van internationaal gebruikelijke regels zoals vervat in het OESO-Modelverdrag.
Wel is het van belang dat als er in een concreet geval toch sprake is van dubbele
belastingheffing, de betrokken landen tijdig een oplossing bieden in het kader van
een onderlinge overlegprocedure. In dat geval zal meestal nog steeds belasting moeten
worden betaald in twee landen, maar wordt geregeld dat de landen de belastingheffing
verdelen conform de afspraken in het verdrag zodat er geen sprake meer zal zijn van
dubbele belasting. In het debat van 5 juni 2019 over de Wet Fiscale Arbitrage heeft
het lid Lodders gewezen op de problematiek van langdurig onopgeloste dubbele belasting
voor een aantal Nederlandse vrachtwagenchauffeurs in dienst van Noorse vervoersbedrijven.
Mij is bekend dat een aantal onderlinge overlegprocedures hierover met Noorwegen loopt
waarbij de behandeltermijnen helaas zijn opgelopen. Dat is een onwenselijke situatie
voor deze Nederlandse vrachtwagenchauffeurs. Ik zeg daarom toe dat de gemandateerde
behandelaars van deze dossiers zich zullen inzetten om op korte termijn met hun Noorse
collega’s een overleg te voeren. Doel is om dan in lijn met het belastingverdrag tussen
Nederland en Noorwegen een oplossing voor het verleden en de toekomst aan deze vrachtwagenchauffeurs
te kunnen bieden. Verder zal de betrokken vrachtwagenchauffeurs en hun vertegenwoordigers
worden aangeboden, voorafgaand aan dat overleg hun problematiek te bespreken op het
Ministerie van Financiën.
Vraag 11
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden?
Antwoord 11
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Snel, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.