Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over onderzoeken 'Bestuurlijke evaluatie van de Onderwijscoöperatie' en 'Onderzoeksrapport Doorlichting subsidiestromen Onderwijscoöperatie'
27 923 Werken in het onderwijs
Nr. 361
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 8 maart 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 7 december
2018 inzake de onderzoeken «Bestuurlijke evaluatie van de Onderwijscoöperatie» en
«Onderzoeksrapport Doorlichting subsidiestromen Onderwijscoöperatie» (Kamerstuk 27 923, nr. 343).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 7 maart 2019. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
1
Wilt u de opeenvolgende begrotingen van de Onderwijscoöperatie naar de Kamer sturen?
Bijgevoegd vindt u de opeenvolgende begrotingen van de Onderwijscoöperatie (hierna
OC)1.
2
Kunt u een tijdlijn geven met belangrijke momenten en beslissingen omtrent de Onderwijscoöperatie
en hoe en wanneer de Kamer hierover is geïnformeerd?
Hieronder vindt u kort een tijdlijn met belangrijke momenten aangaande de OC, en de
wijze waarop uw Kamer daarover is geïnformeerd.
Oprichting. De oprichting van de OC komt voort uit het actieplan Leerkracht! uit 2008. De OC is ontstaan uit de omvorming van de Stichting Beroepskwaliteit Leraren
(SBL). Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de brief van 19 juli 20102, een schriftelijk overleg van 11 november 20103 en tijdens het AO Actieplan Leerkracht op 17 februari 2011 (Kamerstuk 27 923, nr. 109). Op 1 oktober 2011 was de oprichting van de Onderwijscoöperatie een feit.
Bestuursakkoord en uitbreiding taken. De belangrijkste ambities van de OC en de overheid zijn beschreven in het Bestuursakkoord
Beroepsgroep Leraren 2012 – 20154: inzetten op kwaliteitsverbetering van het onderwijs door verdere professionele ontwikkeling
van leraren. De Tweede Kamer heeft een exemplaar van dit akkoord ontvangen. In de
jaren na de start van de OC zijn nieuwe taken aan de OC toebedeeld, waaronder taken aangaande het register. Uw Kamer is hiervan
op de hoogte gesteld. Zie bijvoorbeeld de Kamerbrief5 Voortgang Lerarenregister van 15 februari 2012.
OC-statuten en representatie. De wijze waarop de leraar gepresenteerd wordt door de OC blijkt een punt van aandacht.
Dit wordt geconstateerd in de bestuurlijke evaluatie van de OC, en ook uit de diverse
Kamerstukken komt dit beeld naar voren. Zo bleek in 20146 dat de statuten van de OC de deelname van kleinere belangenorganisaties tegenhielden.
In oktober 2014 kwam het rapport «Samen Leren: aanbevelingen uit het onderwijs» uit,
met het advies de OC te transformeren tot een onafhankelijke vereniging van leraren.
Onderwijs2032. In 2016 is de Kamer geïnformeerd7 over de uitwerking van de vervolgfase van Onderwijs 2032. Kamerleden Van Meenen en
Rog dienden een motie8 in om de rol van leraren hierin te versterken. Ter uitvoering van deze motie, en
de motie van het Kamerlid Grashoff9 werd aan de OC extra budget beschikbaar gesteld voor een verdiepingsfase waarin de
OC in gesprek zou gaan met leraren10.
Oprichting Deelnemersvergadering en verkiezing nieuwe OC-bestuurder. Om te borgen dat alle leraren invloed konden uitoefenen op het beleid ten aanzien
van het lerarenregister, en niet alleen de georganiseerden, is eind 2015 de Deelnemersvergadering
ingericht. Deze bestond uit alle leraren die al ingeschreven stonden in het vrijwillige
register. De Kamer is hierover geïnformeerd op 4 november 201511. In oktober 2017 is, na een verkiezing van vertegenwoordigers uit deze groep leraren,
de Afvaardiging van de Deelnemersvergadering geïnstalleerd. De Afvaardiging van de
Deelnemersvergadering, later omgedoopt tot het Lerarenparlement, zou het beleid ten
aanzien van het register gaan bepalen. Een andere belangrijke kwestie die in dit jaar
speelde, betrof de opvolging van de onafhankelijke OC-voorzitter. Dit is onder andere
aan de orde gekomen in Kamervragen12 in december 2017.
2018: Reorganisatie en einde OC. In 2018 kwam het functioneren van de OC en de representatie van leraren opnieuw aan
de orde in een algemeen overleg met de Kamer. De OC gaf aan met een reorganisatie
bezig te zijn en de registertaken volledig te zullen overdragen aan de (Afvaardiging
van de) Deelnemersvergadering. De Kamerleden Van Meenen en Rog dienden opnieuw een
motie13 in om de representatie van leraren te versterken. In de motie werd gevraagd te bewerkstelligen
dat het OC-bestuur vervangen zou worden door een bestuur van leraren. De OC koos ervoor
geen gehoor te geven aan dit verzoek, en zichzelf op te heffen. In diverse Kamerbrieven
in 201814 is de Kamer geïnformeerd over deze ontwikkelingen, en de stand van zaken in de afbouw
van de subsidierelatie met de OC.
3
Klopt het dat uit de onderzoeken blijkt dat de Onderwijscoöperatie de belofte niet
heeft kunnen waar maken om door en voor alle leraren te spreken?
Ja, dat klopt. In de bestuurlijke evaluatie van de Onderwijscoöperatie wordt bijvoorbeeld
geconstateerd dat «het motto van, voor en door de leraar in de praktijk niet breed
werd gevoeld.»
4
Kunt u een overzicht geven welke acties dit kabinet onderneemt om breed gedragen input
te ontvangen voor beleid door leraren?
De vorming van beleid, wetten en regelgeving vindt plaats op een ministerie, maar
niet in isolement. Om te weten wat de relevante maatschappelijke trends en uitdagingen
zijn, welke problemen er spelen en op welke wijze de kwaliteit van, in dit geval,
onderwijs verbeterd kan worden, staan de medewerkers van mijn ministerie in continue
verbinding met de buitenwereld. Voor een deel lopen die contacten via de bestuurlijke
route en formele kanalen, denk dan aan de Onderwijsraad, de sectorraden, de onderwijsbonden.
Maar voor een groot deel komt die verbinding ook informeel tot stand. Onderwijsbeleid
in het algemeen en lerarenbeleid in het bijzonder kunnen niet gevormd worden zonder
de directe betrokkenheid van leraren zelf. Hun inbreng en betrokkenheid is niet weg
te denken uit het werk op het ministerie. Ik noem hier een aantal concrete voorbeelden:
• In 2017 is OCW gestart met de Leraren Community OCW. Dit is een besloten, online platform
waarop 250 leraren uit het po, vo en mbo met elkaar én met medewerkers van OCW het
gesprek aangaan over actuele onderwijsthema’s. In het eerste jaar zijn er 20 onderzoeken
uitgevoerd op de Leraren Community OCW. De resultaten werden gebruikt bij de ontwikkeling
van beleidsvoorstellen, Kamerbrieven, brochures en websites. Ook wordt de community
gebruikt om snel inzichten op te halen of ideeën te toetsen. De Leraren Community
OCW is populair; voor het tweede jaar community meldden ruim 1.400 leraren zich aan.
• Een ander voorbeeld betreft de organisatie van de curriculumherziening, curriculum.nu:
125 leraren, 18 schoolleiders en ruim 80 ontwikkelscholen buigen zich op het moment
over de vraag wat leerlingen in het vo en po moeten kennen en kunnen. In dit ontwikkelproces
betrekken zij vele belanghebbenden binnen en buiten het onderwijs.
• Een succesvol initiatief binnen OCW betreft de aanstelling van leraar-ambtenaren op
het ministerie. Op het moment werken vijftien leraren en schoolleiders naast hun baan
als leraar in het po, vo, mbo of ho ook enkele dagen als ambtenaar op het ministerie.
Vanuit hun eigen ervaring in de onderwijspraktijk leveren deze leraar-ambtenaren een
bijdrage aan het werk van OCW. Zij fungeren ook als «linking pin» met andere leraren,
en organiseren regelmatig zogenoemde praktijkspiegels, ontmoetingen tussen leraren
en beleidsmedewerkers over actuele thema’s.
• Ook de ICT-ontwikkeling van de infrastructuur van het lerarenportfolio gebeurt met
directe betrokkenheid van leraren. Wekelijks zijn er workshops met leraar-ambtenaren,
elke zes weken vinden er intervisiegesprekken plaats over ontwikkelthema’s met een
brede klankbordgroep van leraren uit heel Nederland, en elke 9 weken vindt een usability
test plaats, telkens op een andere school in Nederland.
Beleid, wetten en regelgeving komen kortom altijd tot stand met betrokkenheid van
relevante partijen – in dit geval leraren. Dat wil echter niet zeggen dat alle leraren het altijd eens zijn met de gekozen oplossingsrichting; vaak zijn de meningen verdeeld, en altijd
zijn er mensen die hun zorgen uiten op social media. Dat is een gegeven, en dat snap
ik. Geen mens is onverschillig als we het hebben over onderwijs, en gelukkig maar.
Maar dat wil nog niet zeggen dat de diverse opvattingen en verschillende meningen
niet gehoord, betrokken en gewogen zijn.
5
Hoeveel middelen in euro’s heeft de Onderwijscoöperatie ontvangen sinds de oprichting,
uitgesplitst per jaar?
In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de ontvangen middelen in euro’s die
de OC sinds 2011 heeft ontvangen.
Overzicht toegekende subsidiemiddelen aan OC per jaar
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
€ 2.938.940
€ 2.912.500
€ 3.293.000
€ 4.013880
€ 4.590.777
€ 6.223.874
€ 7.545.265
De jaarrekening over 2018 ontvangt OCW in mei 2019, hierover kan ik op dit moment
dus nog geen definitieve gegevens verstrekken.
6
Heeft de conclusie van de ADR15 gevolgen voor het toezicht op huidige niet-onderwijsinstellingen die door het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden gesubsidieerd?
Binnen OCW worden de aanbevelingen van de ADR besproken. Het huidige toezichts- en
verantwoordingskader op subsidieverstrekking van OCW wordt daarbij tegen het licht
gehouden en bezien wordt in hoeverre aanpassing van de subsidievoorwaarden gewenst
is. OCW kent bovendien een expertisecentrum subsidies (ECS) dat als doel heeft de
kwaliteit en de uitvoerbaarheid van OCW-subsidieregelingen te bevorderen. Ook daarin
zal aandacht worden geschonken aan de aanbevelingen van de ADR.
7
Wat is de stand van zaken per 1 januari 2019 als het gaat om het beëindigen van de
subsidie aan de Onderwijscoöperatie, eventuele terugvordering daarvan en het personeel?
De situatie per 1 februari 2019 is als volgt:
• Al het personeel van de Onderwijscoöperatie is inmiddels uit dienst;
• Er is een Sociaal Plan overeengekomen, dat wordt uitgevoerd. De overeengekomen transitievergoedingen
worden in februari uitbetaald.
• Er is geen subsidierelatie meer tussen OCW en de Onderwijscoöperatie, in de zin dat
de OC thans nog aanspraak zou kunnen maken op enige subsidie van OCW;
• De Onderwijscoöperatie beschikt momenteel nog over € 562.000,= aan liquide middelen.
De inschatting van de vereffenaar is dat dat saldo voldoende zal zijn om alle verplichtingen
van de Onderwijscoöperatie af te wikkelen (waaronder de verplichtingen voortvloeiend
uit het Sociaal Plan).
• De jaarrekening 2018 van de OC wordt in mei 2019 naar OCW gestuurd. Op basis van deze
jaarrekening neemt OCW besluiten over het eventueel terugvorderen van subsidie als
blijkt dat de OC geld overhoudt. De verwachting is dat dit beperkt is. De OC heeft
in 2018 al geen volledige instellingssubsidie meer ontvangen.
8
Klopt het dat door het afschaffen van een bovenwettelijke regeling in de cao16 primair onderwijs, waar ook de werknemers van de Onderwijscoöperatie onder vallen,
de WW17-uitkering niet langer drie jaar maar twee jaar wordt uitgekeerd?
De medewerkers van de Onderwijscoöperatie vielen niet onder de cao Primair onderwijs,
maar onder de cao CAOP. De vereffenaar onderzoekt momenteel de kwestie rondom de WW-uitkering.
Dit is overigens een kwestie tussen werkgever en werknemers; het is niet aan mij om
hierin te treden.
9
Was de WNT18-norm door de financiering van de kwartiermaker wel overschreden als de Onderwijscoöperatie
niet opgeheven was gezien de signalen dat deze aan het einde van zijn opdracht boven
de WNT-norm zou uitkomen?
De betreffende situatie heeft zich uiteindelijk niet voorgedaan, en is daarmee hypothetisch.
Wel is duidelijk dat de financiering op het randje was van wat binnen de WNT-normen
was toegestaan. Dat was voor mij aanleiding om hier aandacht voor te vragen bij het
OC-bestuur. Het OC-bestuur is immers verantwoordelijk, en dient zich te houden aan
geldende wet- en regelgeving op dit punt.
10
Kunt u een overzicht geven van de gewerkte uren door de kwartiermaker en het salaris
dat hij daarvoor heeft ontvangen?
De OC is een private organisatie. Dat betekent dat het OC-bestuur verantwoordelijk
is voor zijn personeelsbeleid, en degene is die afspraken maakt over de hoogte van
het salaris van zijn medewerkers en de omvang van de arbeidscontracten. Het OC-bestuur
dient over de uiteindelijke gemaakte kosten in een jaar wel verantwoording af te leggen.
Dat doet het in het jaarverslag. De opdracht van de kwartiermaker startte in november
2017, en eindigde in 2018. In het jaarverslag 2017 maakt de OC inderdaad melding van
een «reservering van kosten voor de reorganisatie (ter hoogte van € 76.630), waaronder
extern advies en inzet van een kwartiermaker. Dit betreffen activiteiten 2017 welke
deels in 2017 en deels in 2018 zijn gefactureerd».
Resterende kosten dient de OC te verantwoorden in het jaarverslag 2018. Dit jaarverslag
verwacht ik in mei, conform de hiervoor gestelde termijnen voor gesubsidieerde instellingen.
11
Kunt u het onderzoek of de voorlopige bevindingen van de kwartiermaker naar de Onderwijscoöperatie
delen met de Kamer?
De eindrapportage van de kwartiermaker is in opdracht van het toenmalige bestuur van
de Onderwijscoöperatie opgesteld en op 13 juni 2018 toegestuurd. Het oud-bestuur van
de Onderwijscoöperatie heeft besloten het rapport niet openbaar te maken. Ik heb het
zelf ook niet ontvangen en kan het dus niet met u delen.
12
Wat is het gevolg van het overdragen van het LOF19 op het CAOP20, blijven bijvoorbeeld hiermee dezelfde middelen gemoeid?
Ja, de uitvoering van het LOF is aan het CAOP overgedragen met behoud van middelen.
Ook zijn de mensen die binnen de OC verantwoordelijk waren voor de uitvoering van
het LOF meegegaan naar het CAOP. De overdracht heeft in die zin geen nadelige gevolgen
voor het LOF; de uitvoering wordt ononderbroken voortgezet. Overigens start begin
2019 een kwalitatieve evaluatie van het LOF. Op basis van de uitkomsten neem ik een
besluit over de toekomst van het LOF.
13
In hoeverre kan beroepsgroepvorming in lijn met het advies van Rinnooy Kan ertoe leiden
dat er straks wèl een organisatie voor en door leraren komt die, los van bestaande
organisaties, de gehele beroepsgroep vertegenwoordigt? Doen de eisen van draagvlak
en onafhankelijkheid van bestaande organisaties geen afbreuk aan elkaar?
14
Op welke wijze(n) kan het vertrouwen in de vakinhoudelijke expertise bij een organisatie
voor de beroepsgroepvorming worden gewaarborgd, zoals de Onderwijsraad op 24 april
2015 adviseerde?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de beleidsreactie op het advies
van Alexander Rinnooy Kan, die ik samen met het antwoord op deze vragen aan uw Kamer
toegestuurd heb (Kamerstuk 27 923, nr. 360). In deze brief ga ik uitvoerig op deze en andere zaken rond beroepsgroepvorming
in.
15
Betekent de keuze om deze kabinetsperiode geen werk meer te maken van een verplicht
register en om de (her-)registratie niet te activeren, tevens dat alle technische
ontwikkelingen in dezen worden gestopt?
Ja. Alle technische ontwikkelingen voor de herregistratie-functionaliteit zijn al
in december 2017 stilgelegd. Er is toen geconstateerd dat de Afvaardiging van de Deelnemersvergadering
(daarna Lerarenparlement) meer tijd nodig had om zichzelf te organiseren. Daarmee
was er geen inhoudelijke organisatie meer om richting te geven aan de technische ontwikkeling,
en zijn we daarmee opgehouden.
16
Wat is de reden dat er gekozen werd voor een privaatrechtelijk register in plaats
van een publiekrechtelijk register? Wat zijn de verschillen?
In 2007 nam het toenmalige kabinet de aanbeveling van de Commissie Leraren om tot
een publiekrechtelijke regeling van een register te komen niet over, zo wordt gereconstrueerd
in de bestuurlijke evaluatie van de OC. Men was van mening dat deze publiekrechtelijke
registratie onvoldoende aansloot bij de eigen verantwoordelijkheid van scholen en
leraren op het gebied van bekwaamheidsonderhoud. De eventuele totstandkoming van een
register was zaak van de beroepsgroep zelf. Het Regeerakkoord van het kabinet Rutte
II uit 2012 (Kamerstuk 33 410, nr. 15) bracht hierin verandering; dit kabinet koos juist wel voor een wettelijk register.
Een privaatrechtelijke regeling verschilt van een publiekrechtelijke regeling door
de rol van de overheid. Bij een privaatrechtelijk register doet de overheid een stap
terug. Er worden vanuit de overheid geen voorwaarden verbonden aan de vormgeving en
inrichting ervan en het staat de geadresseerden vrij zich al dan niet te registreren.
Bij een publiekrechtelijk regeling is er wel een rol voor de overheid. De huidige
wettelijke regeling is tot stand gekomen vanuit de stelselverantwoordelijkheid die
de overheid heeft voor het onderwijs, waarin de leraar en de kwaliteit van leraren
een belangrijke plaats innemen. De kwaliteit van leraren en de zorg ervoor, kan geen
vrijblijvende kwestie zijn in deze filosofie, en rechtvaardigt een publiekrechtelijk
register.
17
Wat is de reden dat de Onderwijscoöperatie, ondanks een veranderde omgeving, haar
structuur en werkwijze niet heeft aangepast?
De Onderwijscoöperatie is medio 2017 gestart met een proces van verandering, om zijn
organisatie en structuur aan te passen aan de veranderende uitdagingen. Voor dit proces
heeft de OC in november 2017 de kwartiermaker aangetrokken.
Op 26 maart 2018 heeft het bestuur van de OC, na het AO Leraren op 14 maart (Kamerstuk
27 923, nr. 301) en het overleg tussen het bestuur OC en OCW op 22 maart, in een brief kenbaar gemaakt,
dat het bestuur de opdracht tot ondersteuning van de implementatie van de wet Beroep
Leraar wenst terug te geven.
Gedurende het jaar 2018 heeft de OC uiteindelijk besloten de eigen organisatie op
te heffen. Daarom is het in 2017 door de OC ingezette proces van verandering nooit
voltooid.
18
Wat doet u met de aanbevelingen gedaan in de bestuurlijke evaluatie van de Onderwijscoöperatie?
In de bestuurlijke evaluatie van de OC wordt een aantal lessen getrokken die belangrijk
zijn bij de ontwikkeling van een nieuwe beroepsgroeporganisatie, en de wijze waarop
de overheid zich daartoe dient te verhouden. Graag verwijs ik u verder naar de beleidsreactie
op het advies van Alexander Rinnooy Kan, die ik samen met het antwoord op deze vragen
aan uw Kamer toegestuurd heb (Kamerstuk 27 923, nr. 360). Hierin ga ik uitvoerig op deze en andere zaken rond beroepsgroepvorming in.
19
Welke waarborgen bestaan er dat de DUS-I21 van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voldoende voeling heeft
met het onderwijsveld, mocht deze dienst (uitvoerende) activiteiten van de Onderwijscoöperatie
voor het LOF gaan overnemen?
De Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen voert in opdracht van OCW subsidies
uit op het gebied van diverse beleidsthema's (o.a. laaggeletterdheid, kansengelijkheid,
opleiden en professionaliseren van leraren, et cetera). In opdracht van het Ministerie
OCW voert DUS-i al vanaf het eerste moment de subsidieregeling LOF uit: DUS-I behandelt
de aanvragen, verstuurt de goedkeuring en afwijzingsbeschikkingen, en voert de (financiële)
administratie rondom de uitvoering en afronding van de LOF-projecten. De rol van DUS-I
in de uitvoering van het LOF verandert niet. Daar was initieel sprake van, maar op
een later moment is besloten de overige taken in de uitvoering van het LOF over te
dragen aan het CAOP.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier