Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 703 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis (Wet invoering tweestatusstelsel)
Nr. 24
                   NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
            
Ontvangen 3 juni 2025
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie
                     voor Asiel en Migratie. Ik dank de leden van de verschillende fracties voor hun inbreng.
                     De gestelde vragen worden hierna beantwoord. Bij de beantwoording is de volgorde van
                     het verslag aangehouden. De vragen en opmerkingen uit het verslag zijn integraal opgenomen
                     in cursieve tekst en de beantwoording daarvan in gewone typografie.
                  
Samen met deze nota naar aanleiding van het verslag wordt ook een nota van wijziging
                     ingediend. Deze nota van wijziging bevat een tweetal technische, niet-inhoudelijke
                     wijzigingen.
                  
Algemeen deel
De leden van de PVV-fractie zijn verheugd dat er met de Wijziging van de Vreemdelingenwet
                     2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van
                     de vereisten bij nareis (hierna: het wetsvoorstel) striktere voorwaarden worden gesteld
                     aan het nareizen van familieleden van subsidiair beschermden. Met een instroompercentage
                     van 42% aan nareizigers is het noodzakelijk dat dit aan banden wordt gelegd. Nederland
                     kan het namelijk niet meer aan. De asielopvang zit propvol. Er is een tekort aan woningen,
                     geld en zorg. De asielinstroom brengt daarnaast ook een golf van overlast en criminaliteit
                     met zich mee. Het is daarom belangrijk dat we snel maatregelen nemen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren allereerst dat in de gehele asielketen
                     grote zorgen zijn over de gevolgen voor de uitvoering van het onderhavig wetsvoorstel.
                     De asielketen, die momenteel al onder grote druk staat, wordt naast de invoering van
                     dit wetsvoorstel ook geconfronteerd met de invoering van het asielnoodmaatregelenwetsvoorstel,
                     de invoering van het asiel- en migratiepact in 2026 en de aangekondigde bezuinigingen
                     vanaf 2027 bij onder meer de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
En dat terwijl, zo constateren de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, de oplossingen
                     voor de vastgelopen asielketen sinds jaar en dag bekend zijn: snellere procedures,
                     asielzoekers met kans op inwilliging eerder aan het werk, investeren in integratie
                     en inburgering van nieuwkomers, en kleinschaligere opvangvoorzieningen die eerlijk
                     verspreid zijn over het land. Met onderhavig wetsvoorstel kiest de regering hier bewust
                     niet voor. De Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Afdeling bestuursrechtspraak van
                     de Raad van State en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) adviseerden zelfs het
                     wetsvoorstel niet in te dienen onder meer vanwege het verwachte contraproductieve
                     effect van de maatregelen. Aanvullend stellen deze leden dat de regering op geen enkele
                     wijze heeft onderzocht wat de maatregelen inzake gezinshereniging doen voor de integratie
                     van nieuwkomers. Deze leden vinden het onverantwoord om de ingrijpende maatregelen
                     omtrent gezinshereniging te nemen, zonder eerst te onderzoeken wat de effecten als
                     het gaat om de integratie van deze mensen in Nederland.
Gelet op het feit dat nagenoeg alle organisaties in de asielketen, waaronder het Ministerie
                     van Asiel en Migratie zelf, grote vraagtekens en bezwaren hebben gezet bij de effectiviteit
                     van de maatregelen in het onderhavig wetsvoorstel en de beperkte beantwoording van
                     de regering op deze zorgen, stellen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat de
                     regering willens en wetens de asielketen verder laat vastlopen en de integratie van
                     mensen in Nederland belemmert.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering op basis van onderzoeken
                     de effectiviteit van de maatregelen in het onderhavig wetsvoorstel kan aantonen. Kan
                     de regering afzonderlijk per maatregel en voor het onderhavige wetsvoorstel in z’n
                     geheel aangeven wat het effect daarvan is op de aantallen asielzoekers?
In het nader rapport bij dit wetsvoorstel is uitvoerig ingegaan op de vraag naar de
                  onderbouwing van de verwachte effecten van het wetsvoorstel. De instroom van asielzoekers
                  is afhankelijk van een groot aantal interne en externe op elkaar inwerkende factoren.
                  Naast nationale maatregelen en EU-maatregelen is de instroom in belangrijke mate afhankelijk
                  van internationale en geopolitieke ontwikkelingen. In het bijzonder is dat het geval
                  als wordt gekeken naar de redenen van asielmigranten om te vertrekken. Deze complexiteit
                  betekent niet dat sturen op asielmigratie onmogelijk is, maar wel dat sturing niet
                  alleen moet plaatsvinden met enkele afzonderlijke maatregelen en met een samenhangend
                  pakket aan maatregelen op het brede terrein van migratie en asiel, zowel nationaal
                  als in EU-verband. De voorgestelde maatregelen maken deel uit van dat bredere pakket,
                  dat onder andere ook het gewijzigde beoordelingskader van de asielaanvraag en het
                  te voeren asiellandenbeleid omvat. In het nader rapport is voorts het volgende opgenomen:
               
«Eerder hebben andere lidstaten laten zien dat van nationale maatregelen een sterk
                  effect uit kan gaan. Denemarken vormt een vaak genoemd voorbeeld, maar kan vanwege
                  de Deense opt-out op het terrein van asiel atypisch worden genoemd. Een ander voorbeeld
                  is Zweden. In de periode 2010–2015 nam Zweden jaarlijks 14% op van het totale aantal
                  asielzoekers in de EU. In 2015 kwamen zelfs rond de 160 duizend asielzoekers naar
                  Zweden. Na 2015 greep de Zweedse regering fors in met een serie samenhangende maatregelen.
                  In 2016 kwam nog maar 2% van het totale aantal asielzoekers in de EU naar Zweden en
                  in 2023 ging het om minder dan 9 duizend eerste asielaanvragen (1%). De Zweedse regering
                  benut binnen de internationale verdragen alle juridische ruimte om de nationale regelgeving
                  zo streng mogelijk te maken.
               
Zonder de cijfers van dit Zweedse voorbeeld al te eenvoudig naar de Nederlandse situatie
                  te willen extrapoleren, maakt het voorbeeld wel duidelijk dat het met een krachtige
                  inzet mogelijk is om een groot verschil te maken als het gaat om de asielinstroom.
                  Ook laat het voorbeeld zien dat het mogelijk is die kanteling in relatief korte tijd
                  te maken. De uiteindelijke effecten zijn echter niet met wetenschappelijke zekerheid
                  te voorspellen. Ook met meer tijd en aanvullend onderzoek zou dat niet het geval zijn.
                  Het aantal op elkaar inwerkende en elkaar soms versterkende factoren is daarvoor te
                  groot en deels te onvoorspelbaar. Naast nationale wettelijke en beleidsmatige maatregelen
                  spelen geopolitieke ontwikkelingen een essentiële rol, alsmede ontwikkelingen in andere
                  potentiële bestemmingslanden. En hoewel veruit de belangrijkste factor voor asielmigranten
                  om hun land van herkomst te verlaten (on)veiligheid is, is eenmaal in de EU aangekomen
                  het gevoerde asielbeleid wel degelijk mede van belang voor de bestemmingskeuze.»
               
Dit verband tussen het gevoerde asielbeleid en het aantal asielaanvragen komt naar
                  voren uit verschillende kwantitatieve studies. De meeste invloed lijken de kans op
                  toekenning van een asielaanvraag en de mogelijkheden voor gezinshereniging te hebben.
               
Dat het niet mogelijk is om tot een cijfermatige doorrekening te komen van de effecten
                  van de voorgestelde maatregelen, neemt dan ook niet weg dat op basis van het bovenstaande
                  een belangrijk instroomeffect mag worden verwacht. Een verminderde instroom zal vervolgens
                  helpen om de druk op de daarmee samenhangende sociale voorzieningen te verlichten
                  en geeft ruimte voor het op orde brengen van de asielketen.
               
Kan de regering per maatregel en voor het onderhavige wetsvoorstel in zijn geheel
                     aangeven wat het betekent voor de werkvoorraad en de werkdruk van de IND?
Voor het wetsvoorstel is een vroegtijdige verkenning geweest op basis van de toen
                  bekende informatie. Daarin is berekend dat er 120–279 fte nodig zijn voor de uitvoering
                  van het tweestatusstelsel. Bij deze berekening is geen rekening gehouden met de daadwerkelijke
                  invulling van het tweestatusstelsel en hoe de verschillende maatregelen op elkaar
                  doorwerken wat uiteindelijk ook van invloed kan zijn op de daadwerkelijke benodigde
                  capaciteit. Er zal in 2025 nog een EAUT worden uitgevoerd op het tweestatusstelsel
                  om beter in beeld te krijgen hoe de IND zich hierop goed kan voorbereiden en wat daar
                  voor nodig is, waarmee beter inzicht gegeven kan worden in de benodigde capaciteit.
                  Op basis van een eerste vroegtijdige verkenning van de IND zal de toetsing aan de
                  extra nareisvoorwaarden en de ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM extra tijd
                  gaan kosten. Berekend op basis van de extra tijd die dit naar verwachting per zaak
                  zal kosten, laat dit zich omzetten naar ongeveer 200 fte. Er is wel sprake van veel
                  afhankelijkheden, zoals de instroom van nieuwe zaken, de verdere uitwerking van het
                  wetsvoorstel in lagere regelgeving en de overige maatregelen die op de IND afkomen.
                  Dit betekent overigens niet dat de IND daadwerkelijk 200 fte zal gaan werven. Er worden
                  er op dit moment reeds extra fte’s voor nareis geworven en de IND zet ook in op het
                  verhogen van de productie door slimmer te werken. Daarnaast is het de inzet van dit
                  kabinet om de instroom te beperken. Gelet daarop kan het totaalbeeld anders uitvallen.
                  Ook hier volgt in 2025 nog een EAUT op.
               
Voornoemde leden zien ook graag dat de regering spoedig onderzoekt wat de effecten
                     zijn van de maatregelen op de integratie van nieuwkomers. Kan de regering dat toezeggen?
Het kabinet onderkent het belang van goede integratie en zal dat ook zo veel mogelijk
                  faciliteren, maar ziet geen aanleiding om een dergelijk onderzoek vanwege het onderhavige
                  wetsvoorstel te starten.
               
Kan de regering aangeven waarom er nog geen interdepartementale afstemming heeft plaatsgevonden,
                     waardoor het wetsvoorstel bijvoorbeeld nog niet voorziet in de aanpassing van wetten
                     die onder andere ministeries vallen? Wanneer is de regering voornemens deze afstemming
                     alsnog te doen? Tot welke problemen zou dit vooruitschuiven kunnen leiden?
Het wetsvoorstel is vanwege de urgentie rechtstreeks geagendeerd voor de Raad Asiel
                  en Migratie. Vervolgens is het wetsvoorstel door de ministerraad behandeld. Aanpassingen
                  in wetgeving van andere departementen zijn niet noodzakelijk; het wetsvoorstel is
                  zo opgesteld dat bestaande verwijzingen in stand kunnen blijven.
               
Voorts ontvangen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie graag alle documenten en
                     bijlagen waarnaar wordt verwezen in de beslisnota’s van het wetsvoorstel. Kan de regering
                     deze documenten aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Documenten en bijlagen waarnaar wordt verwezen in de bedoelde beslisnota’s die
                  nog niet eerder zijn gedeeld met uw Kamer, treft u aan als bijlage bij deze nota naar
                  aanleiding van het verslag. In een enkel geval wordt volstaan met overleggen van het
                  gedeelte dat voor dit wetsvoorstel relevant is.
               
De leden van de VVD-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de stukken
                     omtrent het wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het
                     wetsvoorstel. Deze leden steunen het voorstel om nader onderscheid te maken tussen
                     asielzoekers die vallen onder de definitie van het VN-vluchtelingenverdrag en asielzoekers
                     die subsidiaire bescherming ontvangen en om nadere voorwaarden te stellen aan nareis.
                     Wel constateren voornoemde leden dat het voorstel op een aantal punten aanleiding
                     geeft tot vragen over de uitvoerbaarheid en de gevolgen.
De leden van de NSC-fractie vragen de regering om in de beantwoording helder uiteen
                     te zetten op welke wijze de uitvoeringsrisico’s, juridische knelpunten en kwetsbaarheid
                     voor procedures worden ondervangen en gemitigeerd, ook in het licht van de implementatie
                     van het EU asiel- en migratiepact. Deze leden willen wetgeving die bijdraagt aan het
                     verminderen van de instroom en zijn van oordeel dat dit aandacht vereist voor de uitvoerbaarheid
                     en het beschermen van fundamentele rechten.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en de uitgebrachte
                     adviezen en maken zich grote zorgen over de gevolgen voor de uitvoering en de rechtszekerheid.
                     Hoewel zij niet ten principale tegen de invoering van een tweestatusstelsel zijn,
                     zien zij vooral een groot risico op langere procedures, meer rechtszaken en daarmee
                     ook meer kosten voor (nood)opvang vanwege langer verblijf in de asielopvang. In het
                     wetsvoorstel lezen zij geen voornemen om de effectiviteit van de wet na de eventuele
                     invoering ervan te evalueren. Deze leden vragen de regering een evaluatiebepaling
                     op te nemen om de wet na drie jaar te evalueren.
Ik onderken de meerwaarde van een evaluatie en staat welwillend tegenover dit voorstel.
                  Bij een dergelijke evaluatie moet in ogenschouw genomen worden dat deze wet niet op
                  zichzelf staat en onderdeel uitmaakt van een breed pakket aan maatregelen om het beoogde
                  doel, grip krijgen op migratie, te realiseren. Om die reden kan ik me vinden in een
                  brede evaluatie ten aanzien van de in samenhang genomen maatregelen. Een evaluatie
                  drie jaar na de datum van inwerkingtreding is een goed moment om de effecten op de
                  instroom en de gevolgen voor de uitvoering te evalueren.
               
Daarnaast blijft het in de ogen van deze leden volstrekt onduidelijk hoe de Minister
                     omgaat met de ex ante uitvoeringstoetsen. Zij vragen de regering om een duidelijk
                     tijdschema met wanneer welke toets wordt verwacht en ze vragen om te verduidelijken
                     op welke wijze de Kamer wordt betrokken bij het meenemen van deze uitvoeringstoetsen
                     in eventuele aanpassingen van de wet.
Bij de totstandkoming van het onderhavige wetsvoorstel zijn uitvoeringstoetsen uitgevoerd
                  voorafgaand en gedurende de consultatiefase, en gedurende de periode dat het wetsvoorstel
                  voorlag bij de Afdeling advisering van de Raad van State. De uitkomsten van deze toetsen
                  en ook nagekomen adviezen zijn betrokken. De door de IND uitgevoerde toetsen zijn
                  gedaan in een vroeg stadium op basis van op dat moment bekende informatie en geven
                  een eerste beeld wat het betekent als de maatregelen worden ingevoerd. Om die reden
                  en in het bijzonder om beter in beeld te krijgen hoe de IND zich hierop kan voorbereiden,
                  zal de IND in 2025 nog een ex-ante uitvoeringstoets (hierna: EAUT) uitvoeren, gericht
                  op de maatregelen tot inperking van het kerngezin. In deze EAUT worden ook de aanvullende
                  nareisvoorwaarden meegenomen. De definitieve rapportage wordt gedeeld met de Tweede
                  Kamer.
               
De aan het woord zijnde leden zien deze betrokkenheid van de Kamer als essentieel,
                     omdat deze niet bij de reguliere behandeling van de wet kan plaatsvinden. De leden
                     van de D66-fractie hebben begrepen dat de regering een zo restrictief mogelijk asielbeleid
                     wil invoeren, naar eigen zeggen omdat Nederland de druk op de woningmarkt, onderwijs,
                     zorg, asielketen en asielopvang niet meer aan kan. Kan de regering, zo vragen deze
                     leden, cijfermatig onderbouwen in hoeverre en wanneer de Wet invoering tweestatusstelsel
                     bijdraagt aan vermindering van de druk op deze sociale voorzieningen en het op orde
                     brengen van de asielketen? Zo nee, op welke aannames berusten deze beleidsvoornemens
                     dan?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het uitgebreide antwoord hierboven
                  op de vraag van de leden van de fractie GroenLinks-PvdA.
               
Voorts vragen de leden van de D66-fractie welke aspecten van het wetsvoorstel in lagere
                     wetgeving worden belegd en of de regering bereid is deze lagere wetgeving via voorhang
                     aan deze Kamer voor te leggen.
Er zijn mogelijk technische wijzigingen nodig in het Vreemdelingenbesluit 2000. Ook
                  wordt bezien of artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000 moet worden gewijzigd,
                  om het mogelijk te maken dat de maatregelen ook van toepassing worden op lopende aanvragen
                  tot verlening of verlenging van een vergunning waarop nog geen beslissing is genomen.
                  Deze wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt via de gebruikelijke procedure
                  voorbereid en zal alle reguliere stappen doorlopen. Een voorhang is daar geen onderdeel
                  van.
               
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het voorgenomen wetsvoorstel.
                     Hier zijn nog een aantal vragen over.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben de wetgeving omtrent het tweestatusstelsel gelezen.
                     Deze leden willen allereerst aangeven dat zij niet te spreken zijn over het feit dat
                     de consultatiefase zo kort heeft gelopen. Het is juist belangrijk om goed naar de
                     uitvoering te luisteren en tegenspraak te organiseren. Daar worden voorstellen beter
                     van. Deelt de regering deze mening?
Zoals ook is aangegeven in het nader rapport1 onderschrijf ik het belang van zorgvuldige consultatie, maar moest dit in overeenstemming
                  worden gebracht met het belang om met spoed te komen tot een breed pakket aan maatregelen
                  om de asielketen te ontlasten en de instroom van asielzoekers te verminderen. Om die
                  reden was, en is mijn doel nog steeds om het wetgevingsproces zoveel mogelijk versneld
                  doorlopen. In de consultatiefase is ervoor gekozen de wetsvoorstellen alleen voor
                  te leggen aan de organisaties die in hun uitvoering direct door de voorgestelde maatregelen
                  worden geraakt. Daarnaast is bij gelegenheid van het nader rapport een aantal nagekomen
                  reacties beknopt geadresseerd in de memorie van toelichting. Wat betreft de effectiviteit
                  van de maatregelen geldt dat ik gegronde redenen ziet om een belangrijk instroomeffect
                  van de maatregelen te verwachten. De reacties op het wetsvoorstel hebben in dat opzicht
                  niet tot andere inzichten geleid. Het is niet waarschijnlijk dat aanvullend onderzoek
                  of een langere consultatietermijn daartoe wel zouden leiden. Voorts meen ik dat er
                  voldoende informatie beschikbaar is om een oordeel te vellen over de uitvoerbaarheid
                  van de voorstellen.
               
Kan de regering een onderbouwing geven van het precieze effect op de migratie per
                     maatregel die wordt genomen in dit voorstel?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het uitgebreide antwoord hierboven
                  op de vergelijkbare vraag van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie.
               
Kan de regering voor de leden van de SP-fractie een inschatting geven van de totale
                     kosten die incidenteel en structureel gepaard gaan met dit voorstel? Kan dit ook per
                     maatregel worden gedaan? Zo nee, wat is dan het precieze doel per maatregel ten aanzien
                     van het terugdringen van de aantallen migranten?
Dit wetsvoorstel is onderdeel van een breder pakket aan structurele maatregelen en
                  wetsvoorstellen, met als doel om meer bevoegdheden en maatregelen in te zetten om
                  de asielinstroom te beperken en zo de druk op de asielketen, opvang en voorzieningen
                  te verlichten. Met dit pakket beoogt het kabinet een substantieel effect te sorteren
                  op basis van een samenhangend pakket. Zoals hiervoor verwoord kan sturing niet enkel
                  plaatsvinden met afzonderlijke maatregelen en kan niet per maatregel een afgebakend
                  effect worden vastgesteld.
               
Is het belang van het kind in deze wetgeving meegewogen? En zo ja, op welke manier
                     is deze afweging gemaakt, hoe heeft die belangafweging eruit gezien?
Zoals in de memorie van toelichting is opgenomen moeten de genomen maatregelen verenigbaar
                  zijn met de Grondwet, de grondrechten, het Europese en internationale recht en de
                  algemene rechtsbeginselen. Hieronder valt ook het belang van het kind. Twee van de
                  drie voorwaarden die worden gesteld bij de nareis van gezinsleden van subsidiair beschermden
                  gelden niet voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. De regering houdt zo rekening
                  met de belangen van het kind. De aanvullende voorwaarden voor nareis laten bovendien
                  onverlet dat er een beroep op artikel 8 van het EVRM kan worden gedaan waarbij in
                  de belangenafweging de belangen van het kind ook meegewogen worden.
               
De leden van de DENK-fractie hebben met ontsteltenis en zorgen kennisgenomen van het
                     wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
                     Zij benadrukken dat Nederland de achterliggende jaren steevast een netto-instroom
                     van meer dan 100.000 personen per jaar kent. Dat gaat de draagkracht van ons land
                     ver te boven. Om die reden is het niet meer dan logisch dat werk wordt gemaakt van
                     daadkrachtig asiel- en migratiebeleid, waarbij de asielinstroom wordt beperkt. Nederland
                     is voor asielzoekers aantrekkelijker gebleken dan ons omringende landen, en het is
                     tijd die prikkel weg te nemen om een aanzuigende werking naar Nederland tegen te gaan.
De leden van de SGP-fractie constateren dat sprake is van samenhang tussen dit wetsvoorstel
                     en het Europese asiel- en migratiepact, dat op 12 juni 2026 van kracht wordt. In de
                     memorie van toelichting komt dit echter nauwelijks aan bod. Deze leden vragen de regering
                     hierop alsnog uitgebreid in te gaan. Kan de regering daarnaast per onderdeel van het
                     wetsvoorstel ingaan op de samenhang tussen deze wetstrajecten, en wat dat betekent
                     voor de uitvoering?
Het onderhavige tweestatusstelsel is ingericht op de huidige wet- en regelgeving.
                  Die wet- en regelgeving wordt met de invoering van het Asiel- en Migratiepact gewijzigd.
                  Het onderhavige voorstel van wet heeft dus uiterlijk werking tot het moment van invoering
                  van het Asiel- en Migratiepact, op 12 juni 2026. Daarna is de wet- en regelgeving
                  van het Asiel- en Migratiepact van toepassing, met inbegrip van het daarin opgenomen
                  tweestatusstelsel. Dat wetsvoorstel voorziet ook in het nodige overgangsrecht. Materieel
                  zijn er geen verschillen, zodat harmonisatie niet nodig is: in beide tweestatusstelsels
                  wordt onderscheid gemaakt tussen vluchtelingen en subsidiaire statushouders, en in
                  beide stelsels worden striktere voorwaarden gesteld aan de nareis van (familieleden
                  van) subsidiair beschermden, en wordt voorzien in een beperking van het kerngezin.
               
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de IND knelpunten ziet bij inwerkingtreding
                     van het tweestatusstelsel voordat implementatie van het EU asiel- en migratiepact
                     heeft plaatsgevonden. Om welke knelpunten gaat het dan specifiek, en welke mogelijkheden
                     zijn er deze knelpunten zoveel mogelijk te verhelpen?
Het knelpunt is volgens de IND tweeledig. De stelselwijziging kost de IND verandercapaciteit
                  die de IND juist nodig heeft om de veranderingen die voorvloeien uit het migratiepact
                  door te voeren. Daarnaast kost het tweestatusstelsel extra tijd én extra capaciteit,
                  terwijl de IND die capaciteit juist in wil zetten om voor inwerkingtreding van het
                  Asiel- en Migratiepact zoveel mogelijk zaken weg te werken.
               
In hoeverre zijn de voorgestelde maatregelen met het EU asiel- en migratiepact reeds
                     geharmoniseerd, en hoe zou verdere harmonisatie in aanloop naar inwerkingtreding van
                     het pact mogelijk zijn?
Zoals hierboven is opgemerkt zijn er materieel geen verschillen tussen het tweestatusstelsel
                  zoals dat voortvloeit uit het onderhavige voorstel van wet, en het tweestatusstelsel
                  dat is opgenomen in de implementatiewetgeving bij het Asiel- en Migratiepact. Het
                  implementatievoorstel voorziet ook in het nodige overgangsrecht. Een verdere harmonisatie
                  is daarom niet nodig.
               
De leden van de SGP-fractie lezen dat bij het bepalen van het precieze tijdstip van
                     invoering zoveel mogelijk rekening zal worden gehouden met de (on)mogelijkheden van
                     de relevante uitvoeringsorganisaties en de Rechtspraak. Deze leden vinden dat een
                     waardevolle toezegging. Hoe wil de regering hieraan invulling geven, en wat betekent
                     dit concreet voor de inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel?
                     Op welk moment kunnen welke onderdelen in werking treden naar het oordeel van regering,
                     gelet op de (on)mogelijkheden van de uitvoering?
Artikel III van het wetsvoorstel laat het toe dat verschillende artikelen of onderdelen
                  daarvan op verschillende momenten in werking treden. Het moment van daadwerkelijke
                  inwerkingtreding zal op een later moment worden bepaald. Daarbij is van belang dat
                  bij het vaststellen van de inwerkingtreding rekening wordt gehouden met de (on)mogelijkheden
                  van de relevante uitvoeringsorganisaties. Dat laat onverlet dat het streven is dat
                  dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking treedt.
               
De leden van de SGP-fractie verzoeken alle beschikbare uitvoeringstoetsen van de betrokken
                     instanties op de afzonderlijke maatregelen in onderhavig wetsvoorstel aan de Kamer
                     toe te sturen.
In aanvulling op de reeds gedeelde uitvoeringstoetsen en adviezen worden hierbij de
                  relevante impactanalyses toezonden die de IND heeft uitgevoerd. Daarnaast zal de IND
                  op korte termijn starten met een EAUT ten aanzien van het inperken van het kerngezin,
                  waarbij tevens de aanvullende nareisvoorwaarden zal worden meegenomen uit het wetsvoorstel
                  tweestatusstelsel.
               
De leden van de SGP-fractie constateren dat in de Asielnoodmaatregelenwet en in onderhavig
                     wetsvoorstel maatregelen worden genomen om nareis te beperken tot het kerngezin. Zij
                     vragen de regering nader in te gaan op de vraag hoe deze maatregelen in beide wetsvoorstellen
                     zich tot elkaar verhouden. Waarom is ervoor gekozen deze in beide wetsvoorstellen
                     een plaats te geven?
Deze leden constateren terecht dat zowel het onderhavige voorstel van wet als het
                  voorstel voor een Asielnoodmaatregelenwet bepalingen bevat waarmee de nareismogelijkheden
                  worden beperkt tot het kerngezin. Door deze maatregelen in beide wetsvoorstellen op
                  te nemen, wordt uitvoering gegeven aan het regeerprogramma2 (dat deze maatregelen in het onderhavige voorstel van wet plaatst) en de brief van
                  25 oktober 20243 (die deze maatregelen in de Asielnoodmaatregelenwet plaatst). Er is voorzien in een
                  samenloopbepaling zodat, als beide wetsvoorstellen in werking treden, slechts één
                  van deze regelingen effect heeft.
               
Met betrekking tot nareismogelijkheden voor meerderjarige kinderen. Kan worden aangegeven
                     hoe deze maatregel zich verhoudt tot de voorgestelde maatregelen?
In de Kamerbrief4 van 26 juni 2024 is uw Kamer is geïnformeerd over de aanscherping van het beleid
                  ten aanzien van meerderjarige kinderen binnen nareis. In die brief is aangegeven dat
                  voor afschaffing van de mogelijkheid tot nareis door meerderjarige kinderen een wetswijziging
                  nodig is. De keuze daartoe is destijds door de toenmalig (demissionair) Staatssecretaris
                  aan een volgend kabinet gelaten. Wel is toen een aanscherping gemaakt in het beleid.
                  Met het onderhavige wetsvoorstel wordt het kerngezin nauwer gedefinieerd Dit betekent
                  dat de mogelijkheid voor meerderjarige kinderen om als nareizend gezinslid in aanmerking
                  te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wordt geschrapt. Dit
                  laat onverlet dat deze meerderjarige kinderen een beroep kunnen doen op artikel 8
                  van het EVRM.
               
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat lidstaten als gevolg van het asiel-
                     en migratiepact reeds verplicht worden onderscheid te maken tussen een vluchteling
                     en een subsidiair beschermde. Klopt dit, en kan dit worden toegelicht?
Dit is juist. In het wetsvoorstel tot implementatie van het Asiel- en Migratiepact
                  wordt daarom onderscheid gemaakt tussen de verlening van de verblijfsvergunning asiel
                  aan de vreemdeling die in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus en de vreemdeling
                  die in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming. Het onderscheid tussen beide
                  statussen vloeit voort uit de aankomende Kwalificatieverordening, die rechtstreeks
                  werkt. Daarom wordt met het wetsvoorstel tot implementatie van het Asiel- en Migratiepact
                  eveneens een tweestatusstelsel geïntroduceerd. Het hieraan koppelen van nareisvoorwaarden
                  is geen automatisch onderdeel van het Asiel- en Migratiepact, maar een nationale maatregel.
               
De leden van de SGP-fractie vragen de regering nader toe te lichten wat ambtshalve
                     toetsing aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
                     in de praktijk betekent voor de uitvoering. Hoe gaat deze toetsing in zijn werk? Hoeveel
                     extra tijd is de IND naar verwachting hiermee kwijt?
Als niet aan de aanvullende voorwaarden voor nareis bij subsidiair beschermden wordt
                     voldaan, wordt ambtshalve doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM. Dat geldt ook voor
                     lopende aanvragen van gezinsleden die door de onderhavige wetswijziging buiten het
                     kerngezin vallen. Gezinsleden die na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel niet meer
                     tot het kerngezin behoren, kunnen na inwerkingtreding geen nareisaanvraag meer indienen.
                     Hiervoor kan een losse 8 EVRM aanvraag worden ingediend.
                  
Bij de ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM wordt beoordeeld of een afwijzing
                     van de nareisaanvraag tot een schending van artikel 8 van het EVRM leidt. In dat verband
                     wordt een belangenafweging verricht tussen het belang van de vreemdeling tot gezinshereniging
                     en het belang van de Nederlandse staat. Deze ambtshalve toets kost de IND extra tijd
                     en capaciteit, zoals opgenomen in de memorie van toelichting. Momenteel is de capaciteit
                     bij de IND (nog) niet toereikend. De IND is al extra capaciteit aan het werven en
                     zet daarnaast in op slimmer werken. Het effect op de capaciteit zal ook afhangen van
                     de instroom.
                  
De IND geeft aan een waterbedeffect te verwachten. Hoe groot is dit verwachte effect,
                     en welke consequenties heeft dat voor de uitvoering?
In brede zin wordt een waterbedeffect verwacht van nareisaanvragen naar het reguliere
                  kader en artikel 8 van het EVRM. Op dit moment wordt er in kaart gebracht hoe het
                  onderhavige voorstel van wet met de daarin opgenomen nareisvoorwaarden doorwerken
                  binnen het reguliere gezinsmigratiebeleid. Er wordt bezien of, en zo ja welke maatregelen
                  getroffen moeten worden binnen dit beleidsterrein om de effectiviteit van het onderhavige
                  voorstel van wet te waarborgen en om de verschuiving naar andere toelatingsroutes
                  voor verblijf te voorkomen.
               
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat bij de introductie van de Vreemdelingenwet
                     2000 bewust is gekozen voor een eenstatusstelsel, onder andere om doorprocederen en
                     overbelasting van uitvoeringsorganisaties en Rechtspraak tegen te gaan. Hoe beoordeelt
                     de regering dit risico, en hoe is hier in het huidige wetsvoorstel aan tegemoet gekomen?
De regering ziet deze maatregel als een noodzakelijk onderdeel van het voorgestane
                  restrictieve migratiebeleid, waarmee de asielinstroom wordt gereguleerd en de situatie
                  in de migratieketen weer beheersbaar wordt gemaakt. De regering onderkent het risico
                  dat een tweestatusstelsel ook gevolgen heeft voor de uitvoering en de rechtspraak,
                  zoals de mogelijkheid dat vreemdelingen doorprocederen voor een sterkere status en
                  een toename van het aantal beroepen op artikel 8 van het EVRM. Om die gevolgen te
                  ondervangen worden maatregelen genomen om tot een efficiëntere asielprocedure te komen,
                  zoals het schrappen van de voornemenprocedure middels het voorstel tot een Asielnoodmaatregelenwet,
                  en zijn er door het kabinet extra financiële middelen vrijgemaakt voor de uitvoering.
               
De leden van de SGP-fractie vernemen graag hoeveel mensen op dit moment onder een
                     status van subsidiair beschermde en van vluchteling zouden vallen, en in hoeveel gevallen
                     onmiddellijke invoering van de aangescherpte nareisvoorwaarden leidt tot herbeoordeling.
– in 2023 zijn, inclusief herhaalde aanvragen en hervestiging, 4.050 asielaanvragen
                           ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, en 11.960 asielaanvragen
                           ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b.
                        
– in 2024 zijn, inclusief herhaalde aanvragen en hervestiging, 6.220 asielaanvragen
                           ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, en 11.990 asielaanvragen
                           ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b.
                        
– in 2025 zijn, inclusief herhaalde aanvragen en hervestiging, tot en met maart 740 asielaanvragen
                           ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, en 1.000 asielaanvragen
                           ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b.
                        
Ingeschat wordt dat 90% van de vreemdelingen met de subsidiairebeschermingsstatus
                  in beroep zal gaan tegen de inwilligende beschikking.
               
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag gegevens over het aantal lopende aanvragen
                     waarvan de beslistermijn reeds is verstreken.
Eind maart 2025 moest in 51.770 ingediende aanvragen om een verblijfsvergunning asiel
                  nog een beslissing worden genomen. In 16.670 aanvragen daarvan was de wettelijke beslistermijn inmiddels overschreden. Voor verzoeken
                  tot nareis moesten eind maart 2025 in 40.930 ingediende zaken nog worden beslist.
                  In 34.230 van deze zaken was de wettelijke beslistermijn verstreken.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met ernstige zorgen kennisgenomen van
                     het wetsvoorstel. Deze leden hebben meerdere vragen over dit wetsvoorstel.
De leden van de Volt-fractie hebben met zorgen kennisgenomen van het wetsvoorstel.
                     Met betrekking tot deze zorgen hebben deze leden nog enkele vragen.
1. Inleiding
               
De leden van de NSC-fractie vragen een toelichting op de vraag hoe het relevante onderscheid
                     tussen artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag en artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn
                     in de praktijk wordt gemaakt. In hoeverre zijn de twee statussen sterk van elkaar
                     te onderscheiden, en/of zijn er ook veel «twijfelgevallen»?
Een vluchteling is volgens artikel 2 van de Kwalificatierichtlijn een onderdaan van
                  een derde land of een staatloze die wegens een gegronde vrees voor vervolging om redenen
                  van ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde
                  sociale groep gevlucht is uit het eigen land. Het gaat dus om een vreemdeling die
                  wordt beschermd omdat hij individueel of als lid van een groep doelwit is van vervolging
                  om één van deze vervolgingsgronden. Deze definitie is ontleend aan het Vluchtelingenverdrag.
                  Een persoon die voor de subsidiairebeschermingsstatus in aanmerking komt, is een onderdaan
                  van een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking
                  komt, doch ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat,
                  wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het
                  land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen
                  op ernstige schade als omschreven in artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. Uit
                  deze beschrijvingen volgt dat het onderscheid scherp te maken is, maar wel in elke
                  zaak individueel zal moeten worden beoordeeld. Zoals hierna wordt toegelicht wordt
                  deze beoordeling in de huidige praktijk ook al gemaakt.
               
Bij de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 is juist gekozen voor een generieke
                     benadering, zo constateren de leden van de NSC-fractie. De regering stelt dat dit
                     wetsvoorstel bijdraagt aan een consistentere toepassing van het onderscheid. Kan de
                     regering toelichten op welke wijze de IND dat gaat doen, mede in het licht van de
                     huidige motiveringspraktijk waarin de vluchtelingenstatus en subsidiaire bescherming
                     soms zonder expliciete onderbouwing worden toegekend?
Indien aan de vreemdeling geen vluchtelingenstatus wordt verleend volstaat de IND
                  thans in het inwilligende besluit met de overweging dat de aangevoerde reden voor
                  een vluchtelingenstatus niet geloofwaardig is, de vrees niet aannemelijk is of de
                  vrees niet te herleiden is tot één van de gronden van het vluchtelingenverdrag, en
                  daarom de subsidiairebeschermingsstatus wordt toegekend. Hoe de IND tot die beoordeling
                  is gekomen wordt niet kenbaar gemotiveerd in de inwilligende beschikking. Met de invoering
                  van het tweestatusstelsel zal de IND diezelfde toets uitvoeren, maar in het besluit
                  wel kenbaar moeten motiveren waarom de vluchtelingenstatus niet wordt verleend. De
                  IND verwacht dan ook dat in die gevallen de motivering van het besluit meer tijd kost.
               
Het ligt in de verwachting dat veel asielzoekers die een subsidiaire status ontvangen
                     in beroep zullen gaan om alsnog een vluchtelingenstatus te krijgen, zo constateren
                     de leden van de NSC-fractie. Hoeveel tijd zal een dergelijk beroep gemiddeld in beslag
                     nemen? Op welke manier kan de extra belasting die dit legt op het apparaat en op de
                     rechtspraak worden beperkt? Zijn er manieren om deze procedures op een zo efficiënt
                     en snel mogelijke manier af te handelen?
De doorlooptijden bij de rechtbanken hangen af van verschillende factoren, waaronder
                  ook de vraag hoe hoog de instroom is en hoeveel zaken er binnen de termijn van vier
                  weken moeten worden afgedaan (en waar door de rechtbanken meer prioriteit aan gegeven
                  wordt). In 2023 was de gemiddelde doorlooptijd in beroep voor zaken in de verlengde
                  asielprocedure 35 weken. Binnen de IND bestaan verschillende initiatieven om voorafgaand
                  aan een zitting al te bezien of de besluitvorming juist en voldoende gemotiveerd is.
                  Indien in een vroeg stadium door de IND geconstateerd wordt dat besluit nader gemotiveerd
                  moet worden of onjuist is, dan wordt dit voorafgaande aan de zitting (al dan met een
                  nieuw besluit) gecorrigeerd. Daardoor vraagt dit minder vragen van de rechtbanken,
                  omdat zij of niet langer op het beroep hoeven te beslissen of dit mogelijk sneller
                  kunnen doen.
               
Vanuit de rechtspraak zijn er zijn op dit moment nog geen uitgewerkte of gedeelde
                  uitgangspunten over hoe procedures in het kader van het voorgestelde tweestatusstelsel
                  sneller en efficiënter kunnen worden afgehandeld. Daarbij komt dat de besluitvorming
                  complexer zal worden, omdat bij een inwilliging zorgvuldig gemotiveerd moet worden
                  of de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus wordt verleend. Daarbij
                  zal een groot deel van de vreemdelingen die de subsidiairebeschermingsstatus krijgt
                  doorprocederen voor de (sterkere) vluchtelingenstatus. Deze toegenomen complexiteit
                  zal naar verwachting leiden tot een zwaardere werklast voor de rechtspraak. De rechtspraak
                  besteedt bij de voorbereiding op de implementatie van het Europese Asiel- en Migratiepact,
                  waarmee eveneens een tweestatusstelsel wordt ingevoerd, aandacht aan de vraag op welke
                  wijze deze procedures zo efficiënt en voortvarend mogelijk kunnen worden ingericht
                  en afgehandeld.
               
Op welke wijze wordt rekening gehouden met de pleidooien van uitvoeringsorganisaties
                     (IND, Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en Rvdr) dat de inwerkingtreding van
                     deze wet samenvalt met het van kracht gaan van het EU asiel- en migratiepact? In hoeverre
                     is de regering bereid aan dit verzoek tegemoet te komen dan wel een alternatieve oplossing
                     te vinden?
Deze samenloop is onderkend. Vanwege de noodzaak om direct en met urgentie in te zetten
                  op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten,
                  is ervoor gekozen om de inwerkingtreding van het Migratiepact niet af te wachten.
                  De regering vindt het niet verantwoord om tot juni 2026 te wachten met het treffen
                  van maatregelen. Bij het bepalen van het precieze tijdstip van invoering zal zoveel
                  mogelijk rekening worden gehouden met de (on)mogelijkheden van de relevante uitvoeringsorganisaties
                  en de rechtspraak.
               
De leden van de NSC-fractie vragen of voor dit wetsvoorstel een constitutionele toets
                     is uitgevoerd. Zo ja, vragen zij of de resultaten van deze toets met de Kamer kunnen
                     worden gedeeld. Is tevens een formele wettelijke toets op mensenrechten of verdragsconformiteit
                     uitgevoerd door een onafhankelijke instantie? Indien dit het geval is, vernemen de
                     leden van de NSC-fractie graag of deze toets beschikbaar is voor de Kamer.
Voor dit wetsvoorstel is een constitutionele toets uitgevoerd. Met deze nota naar
                  aanleiding van het verslag worden alle documenten en bijlagen waarnaar wordt verwezen
                  in de beslisnota’s van het wetsvoorstel die niet eerder aan de Kamer zijn gezonden
                  alsnog overgelegd. De constitutionele toets is één van deze documenten. Bovendien
                  heeft, zoals is beschreven in paragraaf 5 van de memorie van toelichting, het College
                  voor de Rechten van de Mens advies uitgebracht over het voorstel. Dit advies is met
                  de indiening van het wetsvoorstel, toegezonden aan uw Kamer. Tot slot heeft, zoals
                  gebruikelijk en vereist, de Afdeling advisering van de Raad van State advies uitgebracht
                  over het voorstel.
               
De asielinstroom in Nederland is hoger dan de migratieketen aankan, zo constateren
                     de leden van de BBB-fractie. De asielopvang is vol en de IND kampt met voorraden bij
                     de behandeling van asiel- en nareisaanvragen. Daarnaast legt de toestroom van hoge
                     aantallen asielzoekers en specifiek nareizende gezinsleden een te grote druk op de
                     voorzieningen, waaronder de woningmarkt, het onderwijs en de zorg. De regering streeft
                     naar een meer beheersbare situatie en treft daarom maatregelen om de asielinstroom
                     en het aantal nareizigers in Nederland te verlagen. Een van de maatregelen is de invoering
                     van het tweestatusstelsel.
Met dit stelsel wordt in de toekomst onderscheid gemaakt tussen de verlening van de
                     verblijfsvergunning aan de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag
                     (vluchteling, A-status) en de vreemdeling die in aanmerking komt voor subsidiaire
                     bescherming (subsidiair beschermde, B-status). Grondslag hiervoor volgt uit de Europese
                     Kwalificatierichtlijn.
Asielzoekers die vallen onder de vluchtelingendefinitie (A-status) hebben gegronde
                     vrees om te worden vervolgd wegens hun ras, religie of nationaliteit, of het behoren
                     tot een bepaalde sociale groep of hebben van een bepaalde politieke overtuiging. Te
                     denken valt aan vervolging van etnische groepen, politieke dissidenten of mensen die
                     vanwege hun seksuele voorkeur risico lopen op de doodstraf. Ontvangers van subsidiaire
                     bescherming, daarentegen, ontvluchten een bedreiging van hun leven of persoon als
                     gevolg van willekeurig oorlogsgeweld, de doodstraf of onmenselijke handelingen.
Deze verschillende statussen maken het mogelijk dat er aanvullende en stikte mogelijkheden
                        worden geïntroduceerd voor de nareis van subsidiair beschermden. De voorwaarden hierbij
                        zijn, zo constateren de leden van de BBB-fractie:
− een wachttijd van twee jaar tussen de inwilliging van de asielaanvraag en de verstrekking
                              van de afgeleide asielvergunning aan de nareiziger;
− de subsidiair beschermde beschikt zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen
                              van bestaan;
− de subsidiair beschermde beschikt over huisvesting;
− enkel het kerngezin komt in aanmerking voor nareis.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken met welke onderbouwing
                        het Ministerie van Asiel en Migratie het afgelopen jaar, in de vorm van memo’s en/of
                        nota’s ten aanzien van de effectiviteit van maatregelen en de uitvoerbaarheid door
                        de IND en de Rechtspraak van de in de wetsvoorstel voorliggende voorstellen, op de
                        hierna genoemde momenten derden heeft geïnformeerd:
− De coalitiepartijen ten tijde van de formatie ten dienste van de totstandkoming van
                              het coalitieakkoord
− De ministerraad bij de besluitvorming ten aanzien van het regeerakkoord
− De partijleiders en/of coalitiepartijen van de coalitiepartijen en daarnaast de ministerraad
                              bij de besluitvorming aangaande nadere afspraken over de uitvoering van hoofdstuk
                              2 van het hoofdlijnenakkoord en het regeerakkoord waarover de Tweede Kamer bij brief
                              van 25 oktober 20224 is geïnformeerd
− De ministerraad bij de besluitvorming over onderhavig wetsvoorstel alvorens aan de
                              Raad van State te sturen
− De ministerraad bij de besluitvorming over het nader rapport en het ongewijzigd doorsturen
                              van het wetsvoorstel
De leden van de CDA-fractie hechten eraan dat over al deze momenten apart aan de Kamer
                        wordt aangegeven welke informatie daarbij is verstrekt zodat duidelijk is op basis
                        van welke informatie tot besluitvorming is gekomen.
Het Ministerie van Asiel en Migratie heeft geen overzicht van de informatie die de
                  formerende partijen hebben gebruikt bij de totstandkoming van het hoofdlijnenakkoord.
                  Datzelfde geldt voor de informatie die is gebruikt door de partijleiders of de huidige
                  coalitiepartijen bij de besluitvorming aangaande nadere afspraken over de uitvoering
                  van hoofdstuk 2 van het hoofdlijnenakkoord en het regeerakkoord, waarover de Kamer
                  bij de brief van 25 oktober 20245 is geïnformeerd. Wel kan worden aangegeven dat op 10 juli 2023, bij brief aan uw
                  Kamer van de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid, de stukken openbaar zijn
                  gemaakt die ambtelijk zijn ingebracht ten behoeve van verschillende bewindspersonenoverleggen
                  over migratie.6 In deze stukken was een omvangrijke hoeveelheid informatie beschikbaar en het is
                  waarschijnlijk dat (een deel van) die informatie voor de formerende partijen relevant
                  is geweest. Zoals uw Kamer bekend is, is hetgeen wordt gewisseld in de ministerraad
                  niet openbaar.
               
2. Aanleiding en hoofdlijnen
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat in de memorie van toelichting
                     wordt verondersteld dat het Nederlandse asielbeleid met deze wijzigingen meer in lijn
                     zou zijn met dat van andere lidstaten. Welke lidstaten worden hiermee bedoeld?
Voor zover bij het Ministerie van asiel en migratie bekend zijn er geen andere lidstaten
                  bekend die eenzelfde éénstatusstelsel hanteren zoals thans in Nederland wordt gehanteerd.
                  Daarnaast zal Nederland met de aanvullende voorwaarden op nareis meer in de pas lopen
                  met meerdere geconsulteerde lidstaten. Voor een overzicht van het in dit kader gevoerde
                  beleid in meerdere lidstaten wordt verwezen naar voormelde brief van 10 juli 2023.
               
Welke onderzoeken gebruikt de regering om te onderbouwen dat we op dit moment aantrekkelijker
                     zijn dan de landen om ons heen?
De regering heeft vastgesteld dat het Nederlandse asielbeleid op onderdelen verder
                  gaat dan strikt noodzakelijk op basis van het Unierecht, en daarmee afwijkt van het
                  beleid van andere lidstaten, zoals het huidige éénstatusstelsel. De inzet van het
                  kabinet is erop gericht om met het pakket aan maatregelen, waaronder het voorliggende
                  wetsvoorstel, het Nederlandse nareisbeleid terug te brengen tot het Europese minimum.
               
Klopt het dat Nederland een gemiddeld aantal asielverzoeken krijgt als gekeken wordt
                     naar andere EU-lidstaten? Voornoemde leden constateren dat we bijvoorbeeld in 2022
                     twee asielverzoeken per 1.000 inwoners hadden en dat dat aantal precies op het Europees
                     gemiddelde zit. Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een reflectie op dit
                     punt.
In 2024 ontving de Europese Unie gemiddeld 2,0 asielaanvragen per 1.000 inwoners.
                  Nederland ontving in hetzelfde jaar gemiddeld 1,8 asielaanvragen per 1.000 inwoners.
                  Op basis van de definitie waarbij wordt gekeken naar de instroom afgezet tegen het
                  aantal inwoners klopt de stelling dat Nederland om en nabij het gemiddelde van de
                  EU zit.
               
Aanvullend stelt de regering meermaals dat met deze wetswijziging Nederland een minder
                     aantrekkelijk land zou zijn, en dat daardoor het aantal asielverzoeken zou dalen.7 De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden dat een stevige stelling die tot op
                     heden niet is onderbouwd. Op basis van welke onderzoeken doet de regering de aanname
                     dat een wijziging van het asielbeleid een significante verandering zou betekenen in
                     de aantallen asielverzoeken? Is er wetenschappelijk bewijs voor deze verwachting?
                     Kan de regering in de beantwoording reflecteren op de resultaten van eerder onderzoek
                     van het WODC, waarbij is aangetoond dat er geen bewijs is voor een «aanzuigende werking»
                     van het asielbeleid?8 Heeft de invoering van het tweestatusstelsel in omringende landen ook geleid tot
                     een substantiële beperking van het aantal asielverzoeken? Klopt het dat in Duitsland
                     de invoering van een tweestatusstelsel niet heeft geleid tot minder asielverzoeken,
                     maar wel tot meer procedures?
Voor het antwoord op deze vraag wordt ten eerste verwezen naar het uitgebreide antwoord
                  hierboven op de eerdere vraag van de aan het woord zijnde leden over de verwachte
                  effecten van het wetsvoorstel. In aanvulling daarop geldt dat het verband tussen het
                  gevoerde asielbeleid en het aantal asielaanvragen naar voren komt uit verschillende
                  kwantitatieve studies.9 Hoewel veruit de belangrijkste factor voor asielmigranten om hun land van herkomst
                  te verlaten (on)veiligheid is, is eenmaal in de EU aangekomen het gevoerde asielbeleid
                  wel degelijk mede van belang voor de bestemmingskeuze. De titel van het, door de GroenLinks-PvdA-fractie
                  aangehaalde, nieuwsbericht dekt dan ook niet de lading van het onderliggende onderzoek.
                  De meeste invloed lijken de kans op toekenning van een asielaanvraag en de mogelijkheden
                  voor gezinshereniging te hebben. Daarmee wordt ook inzichtelijk dat het aantal asielaanvragen
                  in een bepaald EU-land niet alleen afhangt van het beleid in dat land, maar ook van
                  het beleid in vergelijkbare EU-landen. Strenger toelatingsbeleid in het ene EU-land
                  leidt dan tot meer asielmigranten in andere EU-landen. Voor een breed en duurzaam
                  effect op het aantal asielaanvragen in de EU is het dus nodig om naast dit pakket
                  nationale maatregelen ook volop te blijven inzetten op tijdige implementatie van het
                  Asiel- en Migratiepact door Nederland en andere EU-lidstaten. Ook dat blijft een prioriteit
                  van het kabinet. Zover bekend heeft de overgang van een éénstatusstelsel naar een
                  tweestatusstelsel in Duitsland niet geleid tot extra procedures.
               
De leden van de NSC-fractie begrijpen dat de regering beoogt via deze wet het stelsel
                     van internationale bescherming aan te passen om asielmigratie te beheersen en beperken.
                     De regering wijst op praktijkervaringen in andere lidstaten, zoals Zweden. Welke gegevens
                     heeft de regering tot haar beschikking over de gevolgen van de implementatie van het
                     tweestatusstelsel en het stellen van aanvullende voorwaarden aan nareis in andere
                     lidstaten? Hoe verhouden de nieuwe Nederlandse voorwaarden zich tot het (recent aangekondigde
                     en voorgenomen) beleid voor nareis in landen als België, Duitsland, Zweden, Oostenrijk
                     en het Verenigd Koninkrijk?
Het kabinet heeft vastgesteld dat het Nederlandse asielbeleid op een aantal onderdelen
                  afwijkt van het beleid van de ons omringende lidstaten en op onderdelen ook verder
                  gaat dan strikt noodzakelijk is op basis van het Unierecht. Het kabinet zet daarom
                  primair in op het in lijn brengen van het Nederlandse beleid met dat van andere Europese
                  lidstaten en daarbij aan de minimale Europeesrechtelijke normen te voldoen. Daarmee
                  wordt bewerkstelligd dat Nederland gaat behoren tot de categorie lidstaten met de
                  strengste toelatingsregels van de EU. Met de voorgenomen maatregelen op nareis wordt
                  aangesloten bij de minimale voorwaarden die volgen uit het Unierecht en het EVRM,
                  en loopt Nederland meer in de pas met ons omringende lidstaten.
               
Voor een overzicht van het gevoerde beleid in meerdere lidstaten wordt verwezen naar
                  de stukken die ambtelijk zijn ingebracht voor de bewindspersonenoverleggen over migratie,
                  die op 10 juli 2023 naar de Tweede Kamer zijn verstuurd.10 Voor veel van deze landen geldt dat er stappen worden gezet, die in gevallen ook
                  leiden tot concrete voorstellen, overigens vaak nog zonder implementatie. Vanzelfsprekend
                  volg ik de ontwikkelingen nauwgezet.
               
Welke neveneffecten verwacht de regering in de zin van een verschuiving naar andere
                     toelatingsroutes voor verblijf, en in hoeverre zijn de effecten daarvan betrokken
                     bij de uitwerking, en is daarmee rekening gehouden, zo vragen de leden van de NSC-fractie.
In brede zin wordt een waterbedeffect verwacht van nareisaanvragen naar het reguliere
                  kader van gezinshereniging en naar beroepen op artikel 8 van het EVRM. Op dit moment
                  wordt in kaart gebracht hoe het onderhavige voorstel van wet met de daarin opgenomen
                  nareisvoorwaarden doorwerken binnen het reguliere gezinsmigratiebeleid. Er wordt bezien
                  of, en zo ja welke maatregelen getroffen moeten worden binnen dit beleidsterrein om
                  de effectiviteit van het onderhavige voorstel van wet te waarborgen en om de verschuiving
                  naar andere toelatingsroutes voor verblijf te voorkomen.
               
De regering geeft aan dat in januari 2025 42% van de asielinstroom uit nareizende
                     gezinsleden van statushouders bestond, zo constateren de leden van de NSC-fractie.
                     Om hoeveel gevallen ging het daarbij om aanvragen van statushouders met subsidiaire
                     bescherming?
In januari 2025 had 79% van de statushouders wier nareizende gezinsleden in de asielinstroom
                  zat een subsidiaire beschermingsstatus. Dit percentage kan maandelijks fluctueren.
                  Van alle openstaande mvv-nareisaanvragen op 14 april 2025, had de referent in circa
                  71% een subsidiaire beschermingsstatus.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering met dit wetsvoorstel beoogt
                     om de asielinstroom te beperken en dat een belangrijk onderdeel daarvan de nareis
                     is. De verwachting van de regering is dat de voorgestelde maatregelen tot gevolg hebben
                     dat het aantal nareizigers beter beheersbaar wordt. Deze leden vragen op welke cijfers
                     de regering baseert dat een belangrijk onderdeel van de instroom nareis is. Bovendien
                     vragen deze leden welke onderzoeken uitwijzen dat het invoeren van een tweestatusstelsel
                     eraan bijdraagt dat het aantal nareizigers beter beheersbaar wordt.
De afgelopen 12 maanden (maart 2024–maart 2025) bestond gemiddeld 30% van de asielinstroom
                  uit nareizende gezinsleden. De voorgestelde maatregelen zullen naar verwachting tot
                  gevolg hebben dat het aantal nareizigers beter beheersbaar wordt. Enerzijds wordt
                  de nareis in tijd meer gereguleerd en anderzijds worden voorwaarden gesteld zodat
                  minder mensen naar Nederland komen op grond van nareis. Bovendien zijn de mensen die
                  komen meer zelfredzaam, door de voorwaarden die aan hun komst gesteld worden. Hiermee
                  zal de druk op de IND en de asielopvang afnemen, en daarmee ook de druk op de huisvesting,
                  de zorg en het onderwijs.
               
Ook vragen voornoemde leden naar de wetenschappelijke bewijzen en inzichten die de
                     noodzaak van het tweestatusstelsel onderbouwen.
Met het tweestatusstelsel komt er een duidelijker onderscheid tussen de status van
                  vluchtelingen en subsidiair beschermden, waardoor er striktere nareisvoorwaarden gesteld
                  kunnen worden aan deze laatste groep. Voorts beperkt dit wetsvoorstel de gezinsleden
                  die in aanmerking kunnen komen voor nareis, zowel voor personen met de vluchtelingenstatus
                  als voor vreemdelingen met de subsidiairebeschermingsstatus. Hieruit volgt dat de
                  doelgroep die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het huidige
                  nareisbeleid, verkleind. In reactie op de vraag naar wetenschappelijk inzichten wordt
                  verwezen naar het eerder genoemde onderzoek van Kahmann, A. Hamdi, en M. Verstappen,
                  Invloed van het asielbeleid op migratie naar Nederland. Wetenschappelijke inzichten
                  in migratiedrivers, Verwey Jonker Instituut 2023. Hieruit volgt onder meer de invloed
                  die de kans op toekenning van een asielaanvraag en de mogelijkheden voor gezinshereniging
                  lijken te hebben voor de keuze van het bestemmingsland. Wellicht ten overvloede wordt
                  herhaald dat met de inwerkingtreding van het migratiepact in juni 2026 (ook) een tweestatusstelsel
                  zal worden ingevoerd.
               
De leden van de VOLT-fractie vragen in hoeverre er ander onderzoek is gedaan naar
                     andere voorgedragen maatregelen zoals die volgen uit het rapport «Goed geregeld. Asielopvang
                     als maatschappelijke opgave» van de Adviesraad Migratie en de Raad voor het Openbaar
                     Bestuur (ROB). Is wat dit betreft een gedegen afweging gemaakt? Zo ja, kan de regering
                     over deze inhoudelijke afweging uitweiden?
Ik zal dit rapport bestuderen en bekijken of en hoe de aanbevelingen betrokken kunnen
                  worden in de verdere beleidsvorming.
               
De regering benoemt de cijfers over instroom en nareizigers, zo constateren de leden
                     van de VOLT-fractie. Omdat de procedures momenteel twee jaar vertraagd zijn, betreft
                     de nareisinstroom van nu aanvragen van twee jaar geleden. Aangezien de totale instroom
                     inmiddels is afgenomen, zal de nareisinstroom over twee jaar naar verwachting ook
                     lager zijn. Kan de regering toelichten hoe dit wetsvoorstel in dat licht alsnog een
                     significante invloed heeft op de instroom op korte termijn?
In het wetsvoorstel is geen overgangsrecht opgenomen. Dat betekent dat de maatregelen
                  in dit wetsvoorstel onmiddellijke werking hebben vanaf het tijdstip van inwerkingtreding.
                  Dit is noodzakelijk, gelet op de noodzaak om op korte termijn nuttig effect te sorteren.
                  De verwachting is dat het effect van het pakket aan maatregelen – in het bijzonder
                  de aanvullende nareisvoorwaarden – onacceptabel vertraagd zou worden wanneer de maatregelen
                  niet onmiddellijk in werking zouden treden, mede gelet op de bestaande voorraden en
                  doorlooptijden. Ik verwacht daarom dat de maatregelen ook over twee jaar nog effectief
                  zullen zijn.
               
Kan de regering reflecteren op het standpunt van de Adviesraad Migratie dat gezinshereniging
                     juist zou leiden tot betere leefomstandigheden waardoor er minder overlast ontstaat?
De belangrijkste inzet van de regering met dit wetsvoorstel is het beperken van de
                  asielinstroom en het beheersbaar maken van de migratie naar Nederland. De regering
                  is van mening dat het stellen van aanvullende voorwaarden aan de nareis van kerngezinsleden
                  van subsidiair beschermden juist zal zorgen voor betere leefomstandigheden aangezien
                  zij pas naar Nederland kunnen komen als de referent voldoende inkomsten en huisvesting
                  heeft.
               
Deelt de regering de mening dat het verstandiger is om die volgens de oude regels
                     te behandelen om overlast te voorkomen, vooral met betrekking tot de lopende zaken,
                     zo vragen de leden van de VOLT-fractie.
Nee, de regering ziet het juist als noodzakelijk dat de voorgestelde gestelde maatregelen
                  onmiddellijke werking hebben, om zo op korte termijn nuttig effect te sorteren. De
                  gestelde maatregelen zullen zorgen voor minder druk op de asielketen en de sociale
                  voorzieningen.
               
2.1 Tweestatusstelsel
               
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat het belangrijk is dat Nederland niet
                     aantrekkelijker is voor asielzoekers en hun gezinsleden dan de landen om ons heen.
                     Deze leden vragen de regering welke andere Europese landen een tweestatusstelsel kennen.
Nederland kent als enige lidstaat een éénstatusstelsel waarbij geen onderscheid wordt
                  gemaakt tussen de vluchtelingenstatus en de subsidiairebeschermingsstatus. Meerdere
                  lidstaten hebben een tweestatusstelsel, waarbij striktere nareisvoorwaarden worden
                  gesteld aan vreemdelingen met de subsidiairebeschermingsstatus.
               
Klopt het dat dankzij de invoering van het tweetstatusstelsel in Zweden de asielinstroom
                     omlaag ging?
De Zweedse regering heeft met een serie samenhangende maatregelen ingezet op strenge
                  nationale regelgeving binnen de kaders van het internationaal recht. Deze krachtige
                  inzet heeft geleid tot een forse daling van de asielinstroom sinds 2016 tot op de
                  dag van vandaag in dat land.
               
De leden van de PVV-fractie vragen hoe in andere landen met een tweestatusstelsel
                     voorkomen wordt dat asielzoekers doorprocederen voor een betere status, de vluchtelingenstatus.
Doorprocederen kan ingevolge het Unierecht niet worden voorkomen. Uit artikel 46 van
                  de Procedurerichtlijn11 volgt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat personen die de subsidiairebeschermingstatus
                  hebben verkregen, het recht hebben om op te komen tegen de beslissing om hen niet
                  de vluchtelingenstatus toe te kennen. Dit recht blijft onder het komende Migratiepact
                  behouden.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien graag een opsomming van de argumentatie
                     voor het afschaffen van het tweestatusstel zoals die bekend was in 2001.
In de kern lag de argumentatie destijds bij een vereenvoudiging en daarmee een mogelijke
                  verkorting van de periode die IND nodig heeft om te beoordelen of de aanvraag kan
                  worden ingewilligd, en het voorkomen van het zogenaamde doorprocederen. Voor een nadere
                  uiteenzetting wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het voorstel van
                  wet tot een Algehele herziening van de Vreemdelingenwet.12
Kan de regering per bezwaar aangeven hoe zij van plan is dat weg te nemen bij de herinvoering
                     van het tweestatusstelsel? Kan de regering aangeven waarom in 2001 het eenstatusstelsel
                     is ingevoerd, en waarom deze redenen nu niet meer van toepassing zouden zijn?
De regering onderkent dat een tweestatusstelsel kan leiden tot doorprocederen en dat
                     bij toekenning van de subsidiairebeschermingsstatus ook moet worden gemotiveerd waarom
                     niet de vluchtelingenstatus is toegekend. De regering ziet deze maatregel echter als
                     een noodzakelijk onderdeel van het voorgestane restrictieve migratiebeleid, waarmee
                     de asielinstroom wordt gereguleerd en de situatie in de migratieketen weer beheersbaar
                     wordt gemaakt. Om de uitvoeringsgevolgen te ondervangen worden maatregelen genomen
                     om tot een efficiëntere asielprocedure te komen, zoals het schrappen van de voornemenprocedure
                     met de Asielnoodmaatregelenwet. Ook zijn extra financiële middelen vrijgemaakt voor
                     de uitvoering.
                  
Overigens wordt er op gewezen dat onder het komend Asiel- en Migratiepact, dat op
                     12 juni 2026 deels van kracht wordt, eveneens wordt voorzien in de invoering van een
                     tweestatusstelsel.
                  
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat het met de inwerkingtreding
                     van het asiel- en migratiepact in juli 2026 mogelijk wordt om door te produceren bij
                     het verkrijgen van een zogenaamde B-status, voor subsidiair beschermden. Klopt dat?
                     Erkent de regering dat indien er geen (grote) verschillen bestaan tussen de zogenaamde
                     A-status en B-status, de prikkel tot doorprocederen niet of nauwelijks aanwezig is?
                     Zo nee, waarom niet?
Ook indien er geen (grote) verschillen zijn tussen de vluchtelingenstatus en de subsidairebeschermingsstatus
                     blijft het met de inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact mogelijk om beroep
                     in te stellen tegen de toekenning van de subsidiairebeschermingsstatus.
                  
Of de prikkel tot doorprocederen in de praktijk niet of nauwelijks aanwezig zal zijn
                     als de verschillen tussen deze statussen klein zijn, is niet te voorspellen. De regering
                     vindt het echter van belang om strengere voorwaarden te verbinden aan de nareis van
                     gezinsleden van subsidiair beschermden.
                  
Erkent de regering dat hoe groter het verschil is in rechten tussen de twee statussen,
                     des te meer mensen door zullen produceren?
Bij grote verschillen zal het belang evident zijn, maar daarmee is niet gesteld dat
                  ook als de materiele verschillen klein worden gehouden de vreemdeling geen aanleiding
                  ziet om door te procederen voor de zogeheten vluchtelingenstatus. Volledigheidshalve
                  wordt opgemerkt dat de inhoud van de beide statussen (deels) uit het Unierecht volgt,
                  zodat het niet mogelijk is om deze (geheel) op eigen wijze vorm te geven.
               
Kan de regering een overzicht geven van het verschil in de rechten die andere EU-landen
                     met een tweestatusstel hanteren voor mensen met een subsidiaire beschermingsstatus
                     en mensen met een vluchtelingenstatus?
Voor zover bij het Ministerie van Asiel en Migratie bekend, zijn er geen andere lidstaten
                  die een zelfde éénstatusstelsel hanteren zoals thans in Nederland wordt gehanteerd.
                  Voor een overzicht van het in dit kader gevoerde beleid in meerdere lidstaten wordt
                  verwezen naar de eerder genoemde stukken die ambtelijk zijn ingebracht voor de bewindspersonenoverleggen
                  over migratie, die op 10 juli 2023 aan de Tweede Kamer zijn verstuurd.
               
De leden van de VVD-fractie steunen het wetsvoorstel om afscheid te nemen van het
                     éénstatusstelsel en onderschrijven het belang van een duidelijke scheiding tussen
                     vluchtelingen in de zin van het Vluchtelingenverdrag en personen die subsidiaire bescherming
                     genieten, voor een beter beheersbare asielketen en het minder aantrekkelijk maken
                     van Nederland ten opzichte van andere landen.
Hierbij zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar op welke manier de regering
                     ervaringen van andere landen, zoals Zweden en Oostenrijk, die een tweestatusstelsel
                     hebben of hadden, gebruikt om dit stelsel zo effectief en efficiënt mogelijk in te
                     voeren zodat dit het meest werkbaar is voor uitvoeringsorganisaties en waarbij Nederland
                     als minder aantrekkelijk wordt gezien. Graag ontvangen deze leden hier een reactie
                     op.
De regering heeft vastgesteld dat het Nederlandse asielbeleid op een aantal onderdelen
                  afwijkt van het beleid van de ons omringende lidstaten en op onderdelen ook verder
                  gaat dan strikt noodzakelijk op basis van het Unierecht. De regering zet primair in
                  op het in lijn brengen van het Nederlandse beleid met dat van andere lidstaten, terwijl
                  aan de minimale Europeesrechtelijke normen wordt voldaan. Dit, om te bewerkstelligen
                  dat Nederland zal gaan behoren tot de categorie lidstaten met de strengste toelatingsregels
                  van de EU. Daarbij betrekt de regering de ervaringen van andere lidstaten bij de inzet
                  op asiel en migratie. Een voorbeeld is Zweden. Na 2015 greep de Zweedse regering fors
                  in met een serie samenhangende maatregelen. De Zweedse regering benut binnen de internationale
                  verdragen alle juridische ruimte om de nationale regelgeving zo streng mogelijk te
                  maken. Dat had een zichtbaar effect op de instroom. Voor veel andere lidstaten geldt
                  dat er stappen worden gezet, die in gevallen ook leiden tot concrete voorstellen,
                  overigens vaak nog zonder implementatie. Vanzelfsprekend volg ik de ontwikkelingen
                  nauwgezet.
               
De leden van de VVD-fractie zijn tevens benieuwd of er op dit moment andere EU-lidstaten
                     zijn die nog geen tweestatusstelsel hebben, maar waar in het maatschappelijke of politieke
                     debat de discussie rond het invoeren van het tweestatusstelsel speelt.
Er zijn geen andere lidstaten bekend met een éénstatusstelsel.
De leden van de NSC-fractie vragen de regering hoe wordt geborgd dat het onderscheid
                     tussen vluchtelingenstatus en subsidiaire bescherming consistent wordt toegepast in
                     de uitvoeringspraktijk. De regering stelt dat het IND-beleid en werkinstructies zullen
                     worden aangepast, zo constateren de leden van de NSC-fractie. Kan de regering toelichten
                     welke beleidsmatige en organisatorische voorbereiding inmiddels is getroffen? Op welk
                     moment worden de instructies gepubliceerd?
De IND maakt ook nu in de beoordeling van een asielaanvraag – zowel bij een inwilliging
                  als een afwijzing – onderscheid tussen een vluchtelingenstatus en subsidiaire bescherming.
                  Dit verandert niet door het onderhavige wetsvoorstel. De IND medewerkers weten daarom
                  ook al wanneer zij een vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus moeten
                  toekennen en is er is geen aanleiding om aan te nemen dat dit niet consistent wordt
                  toegepast. Het verschil zit er in dat in die gevallen waarin de subsidiairebeschermingsstatus
                  wordt toegekend, en dus niet de vluchtelingenstatus, niet hoeft te worden gemotiveerd
                  waarom dat niet gebeurt. Door invoering van het tweestatusstelsel verandert dit, en
                  moet een dergelijke afwijzing van de vluchtelingenstatus wel uitgebreid worden gemotiveerd.
                  De IND brengt in kaart wat er bij de implementatie van deze wijziging aangepast moet
                  worden. Een wijziging van de Vreemdelingencirculaire of de werkinstructies volgt op
                  een later moment, zodra meer bekend wordt over de inwerkingtreding van het onderhavige
                  voorstel van wet.
               
De IND wijst erop dat het motiveren van het onderscheid tussen vluchteling en subsidiair
                     beschermde een aanzienlijke belasting vormt voor de werkvoorraad. Kan de regering
                     aan de leden van de NSC-fractie aangeven hoeveel extra capaciteit (in fte en middelen)
                     nodig is binnen de asielbesluitvorming?
Voor het wetsvoorstel is een vroegtijdige verkenning geweest op basis van de toen
                  bekende informatie. Daarin is berekend dat er 120–279 fte nodig zijn voor de uitvoering
                  van het tweestatusstelsel. Bij deze berekening is geen rekening gehouden met de daadwerkelijke
                  invulling van het tweestatusstelsel en hoe de verschillende maatregelen op elkaar
                  doorwerken, wat uiteindelijk van invloed kan zijn op de daadwerkelijke benodigde capaciteit.
                  Er zal in 2025 nog een EAUT worden uitgevoerd om beter in beeld te krijgen hoe de
                  IND zich hierop goed kan voorbereiden en wat daar voor nodig is, waarmee beter inzicht
                  gegeven kan worden in de benodigde capaciteit. Op basis van een eerste vroegtijdige
                  verkenning van de IND zal de toetsing aan de extra nareisvoorwaarden en de ambtshalve
                  toets aan artikel 8 van het EVRM extra tijd gaan kosten. Berekend op basis van de
                  extra tijd die dit naar verwachting per zaak zal kosten, laat dit zich omzetten naar
                  ongeveer 200 fte. Er is wel sprake van veel afhankelijkheden, zoals de instroom van
                  nieuwe zaken, de verdere uitwerking van het wetsvoorstel en de overige maatregelen
                  die op de IND afkomen. Dit betekent overigens niet dat de IND daadwerkelijk 200 fte
                  zal gaan werven. Het kabinet verwacht dat de instroom zal dalen. Het kabinet heeft
                  middelen beschikbaar gesteld om de kosten voor de uitvoering van deze wet te dekken.
               
De leden van de NSC-fractie vragen op welke wijze de bewijslast verschilt voor het
                     verlenen van subsidiaire bescherming enerzijds en anderzijds een vluchtelingenstatus.
                     Hoeveel verschillende juridische regimes zijn van toepassing en op welke groepen vreemdelingen
                     na aanneming van dit wetsvoorstel, en vervolgens na aanneming van het EU asiel- en
                     migratiepact, zowel in het geval dat er overgangsrecht wordt gerealiseerd als wanneer
                     dat niet het geval is, en hoe lang zou de situatie van verschillende juridische regimes
                     (wegens wachtlijsten) naar verwachting voortduren?
De wijze waarop het risico op vervolging of ernstige schade aannemelijk moet worden
                  gemaakt (voor vluchtelingschap respectievelijk de subsidiairebeschermingsstatus) verschilt
                  op zichzelf niet van elkaar. De IND beoordeelt altijd eerst de geloofwaardigheid van
                  het asielmotief. Indien de redenen geloofwaardig zijn, toetst de IND de zwaarwegendheid
                  van de vrees van de vreemdeling. Daarbij wordt eerst beoordeeld of de vrees van de
                  vreemdeling te herleiden is tot één van de gronden van het vluchtelingenverdrag (vervolging
                  wegens ras, godsdienst, geloof, politieke overtuiging of nationaliteit). Indien dat
                  het geval is en de vreemdeling geen bescherming kan inroepen en er geen beschermingsalternatief
                  voorhanden is, kan een vluchtelingenstatus verleend worden. Indien de vreemdeling
                  niet in aanmerking komt voor een vluchtelingenstatus omdat aan een van de voornoemde
                  voorwaarde niet voldaan wordt, wordt vervolgens getoetst of de vreemdeling alsnog
                  in het bezit gesteld moet worden van een vergunning op subsidiaire gronden, bijvoorbeeld
                  omdat de situatie in het land van herkomst in het algemeen onveilig is en iemand om
                  die reden niet kan terugkeren.
               
Het tweestatusstelsel gaat direct gelden voor alle lopende asielaanvragen. Om die
                  reden zal er geen verschil optreden tussen aanvragen die voor of na inwerkingtreding
                  van het onderhavige voorstel van wet zijn ingediend.
               
Het onderhavige tweestatusstelsel is ingericht op de huidige wet- en regelgeving.
                  Die wet- en regelgeving wordt met de invoering van het Asiel- en Migratiepact gewijzigd.
                  Het onderhavige voorstel van wet heeft dus uiterlijk werking tot het moment van invoering
                  van het Asiel- en Migratiepact, op 12 juni 2026. Daarna is de wet- en regelgeving
                  van het Asiel- en Migratiepact van toepassing, met inbegrip van het daarin opgenomen
                  tweestatusstelsel en de daaraan gekoppelde nationaal bepaalde nareisvoorwaarden.
               
De leden van de D66-fractie vragen de regering te reflecteren op de verandering van
                     de Vreemdelingenwet in 2001 en de keuzes die destijds werden gemaakt om de druk op
                     de asielketen te verminderen. Deze leden zien dat de wet die nu voorligt hetzelfde
                     doel dient, maar de maatregelen van toen (de Wet invoering tweestatusstelsel) terugdraait
                     en vragen de regering duidelijk te maken wat er van de eerdere wijziging is geleerd.
In 2001 is met de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 in het kader van een bredere
                  stelselwijziging de keuze gemaakt om een eenstatusstelsel in te voeren. De voornaamste
                  reden was om te komen tot een vereenvoudiging en daarmee een mogelijke verkorting
                  van de periode die IND nodig heeft om te beoordelen of de aanvraag kan worden ingewilligd,
                  en het voorkomen van het zogenaamde doorprocederen. Het is relevant te noemen dat
                  de situatie van 2001 niet goed is te vergelijken met de huidige situatie in 2025.
                  Zo was er in 2001 nog geen gemeenschappelijk Europees asielsysteem met verregaande
                  harmonisatie, en waren de aard en omvang van de asiel- en nareisinstroom verschillend
                  van nu. In dat kader ook van belang dat onder het komende Asiel- en Migratiepact een
                  tweestatusstelsel een gegeven zal zijn. De regering wil echter vooruitlopend op het
                  Asiel- en Migratiepact overgaan tot de invoering van een tweestatusstelsel om reeds
                  nu al striktere nareisvoorwaarden te kunnen stellen aan de nareis van familieleden
                  van statushouders.
               
Kan de regering de leden van de CDA-fractie toezeggen dat bij de aanbieding van de
                     nota naar aanleiding van het verslag ook de meerjaren productie prognose (MPP) zal
                     worden meegestuurd en dat dan ook direct de ingeschatte effecten van beide wetsvoorstellen
                     in deze cijfers onderbouwd zijn terug te vinden? Daarnaast ontvangen deze leden graag
                     de door de regering toegezegde financiële doorvertaling van de MPP zodat duidelijk
                     is hoe uitvoeringsorganisaties de komende jaren werk kunnen maken van een effectief
                     asielbeleid.
De raming van de kosten voor de migratieketen is mede gebaseerd op de Meerjaren Productie
                  Prognose (MPP). Uw Kamer is op 5 november jl. geïnformeerd over de meest recente raming
                  (MPP 2024-II). In deze ramingen zijn de voorziene wijzigingen vanuit het regeerprogramma
                  of het Asiel- en Migratiepact nog niet opgenomen. Beleids- of uitvoeringswijzigingen
                  die daarmee samenhangen worden meegenomen zodra deze voldoende concreet en vastgesteld
                  zijn.
               
De mogelijkheid tot nareizen van vluchtelingen in de A-status blijft met deze wet
                     onveranderd, zo constateren de leden van de BBB-fractie. De IND schat dat 75% van
                     de vluchtelingen met een de B-status in beroep zal gaan tegen de status waarin zij
                     geplaatst worden. Voornoemde leden vragen of de regering er ook naar heeft gekeken
                     om dit beroep moeilijker te maken. Zo ja, waarom is dat niet verder uitgewerkt in
                     de wet? Zo nee, is de regering bereid dit alsnog te doen? Ook zal de IND beter moeten
                     motiveren wat de reden is voor een vergunningverlening in de B-status. Kan de regering
                     aangeven wat er aanvullend moet worden gemotiveerd, naast de gronden die opgenomen
                     zijn in de wet?
Met de introductie van het tweestatusstelsel wordt bij de verlening van een verblijfsvergunning
                     asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, voortaan onderscheid
                     gemaakt tussen de verlening van de verblijfsvergunning aan de vreemdeling die vluchteling
                     is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en de vreemdeling die in aanmerking komt
                     voor subsidiaire bescherming.
                  
Aan een verdragsvluchteling wordt een verblijfsvergunning asiel met andere rechtsgevolgen
                     verleend dan aan een vreemdeling met de subsidiairebeschermingsstatus. Een vreemdeling
                     die de subsidiairebeschermingsstatus verkrijgt, heeft er daarom belang bij te betogen
                     dat ten onrechte niet de vluchtelingenstatus was verleend en daarom beroep in te stellen
                     tegen een inwilligende asielbeschikking.
                  
De IND zal dus niet alleen moeten motiveren waarom iemand een subsidiairebeschermingsstatus
                  heeft verkregen, maar ook en juist waarom niet de vluchtelingenstatus is toegekend.
                  Concreet betekent dit dat de IND moet motiveren dat de vreemdeling niet aannemelijk
                  heeft gemaakt dat zijn vrees te herleiden is tot een van de vervolgingsgronden van
                  het Vluchtelingenverdrag. Voortaan zal de IND deze motivering ook moeten geven wanneer
                  er inwilligend wordt beslist op de asielaanvraag en niet de vluchtelingenstatus, maar
                  een subsidiaire beschermingsstatus wordt toegekend. De regering ziet, mede gelet op
                  het Unierecht en de toepasselijke grondrechten, geen mogelijkheid om in deze gevallen
                  het recht op toegang tot de rechter te beperken.
               
De leden van de BBB-fractie constateren dat in alle adviezen die zijn binnengekomen
                     het bezwaar klinkt dat bij de invoering van een tweestatusstelsel een deel van de
                     statushouders met subsidiaire bescherming zal doorprocederen tegen een weigering om
                     de vluchtelingenstatus te verlenen, en dat dit grote uitvoeringsgevolgen heeft voor
                     de keten. Echter verwacht de regering dat de invoering van een tweestatusstelsel,
                     samen met het bredere pakket aan maatregelen, leidt tot een substantiële beperking
                     van de asielinstroom en de nareis van gezinsleden. Als gevolg daarvan nemen naar verwachting
                     de kosten en de benodigde capaciteit in de gehele migratieketen uiteindelijk af en
                     is het totaaleffect op de keten positief. Deze leden vragen waar de regering dit op
                     baseert. Zijn er onderzoeken gedaan naar andere landen met een tweestatusstelsel?
                     Zo ja, wat zijn daar de bevindingen?
Verwezen wordt naar het antwoord in reactie op de vergelijkbare vraag van de leden
                  van de GroenLinks-PvdA-fractie inzake de ervaring van andere lidstaten, zoals Zweden
                  dat een pakket aan strenge maatregelen met succes heeft doorgevoerd. Voorts wordt
                  verwezen naar het wetenschappelijk inzicht dat is verworven in het hiervoor genoemde
                  onderzoek van het Verwey Jonker Instituut 2023. Hoewel veruit de belangrijkste factor
                  voor asielmigranten om hun land van herkomst te verlaten (on)veiligheid is, is eenmaal
                  in de EU aangekomen het gevoerde asielbeleid wel degelijk mede van belang voor de
                  bestemmingskeuze. De meeste invloed lijken de kans op toekenning van een asielaanvraag
                  en de mogelijkheden voor gezinshereniging te hebben. Daarmee wordt ook inzichtelijk
                  dat het aantal asielaanvragen in een bepaalde lidstaat niet alleen afhangt van het
                  beleid in dat land, maar ook van het beleid in vergelijkbare lidstaten. Strenger toelatingsbeleid
                  in de ene lidstaat leidt tot meer asielmigranten in andere lidstaten.
               
Het wetsvoorstel bevat geen overgangsrecht, zo constateren de leden van de BBB-fractie.
                     Volgens de regering heeft dit tot gevolg dat de maatregelen onmiddellijke werking
                     hebben vanaf het tijdstip van inwerkingtreding. Dit betekent dat zij van toepassing
                     zullen zijn op lopende aanvragen of de verlenging van vergunningen waarop nog geen
                     beslissing is genomen. In de praktijk kan dit tot resultaten leiden die op gespannen
                     voet staan met de beginselen van rechtszekerheid en gelijke behandeling. Wat is het
                     verwachte effect van deze maatregel voor de juridische keten? En kan de regering ook
                     hier verzekeren dat dit niet vernietigd wordt door een rechter, al dan niet in individuele
                     gevallen?
Indien een vreemdeling van mening is dat een beschikking niet rechtmatig is, kan hij
                  beroep instellen bij de bestuursrechter. Voor de juridische keten zal dit mogelijk
                  (tijdelijk) tot meer belasting leiden. Vanzelfsprekend kan de regering niet uitsluiten
                  dat een rechter op individuele gronden een beroep gegrond verklaart en een asielbeschikking
                  vernietigt. De regering heeft er echter vertrouwen in dat beschikkingen in de regel
                  deugdelijk en dragend zijn gemotiveerd, en daarom stand zullen houden.
               
Voor de leden van de SP-fractie rijst de vraag waar de wachttermijn toe dient als
                     een vreemdeling aan de overige voorwaarden voldoet. In dat geval doet hij immers geen
                     beroep op de algemene middelen, terwijl hij wel een legitieme aanspraak heeft op gezinshereniging.
                     Kan de regering dit toelichten?
De regering verwacht dat de wachttermijn zorgt voor een verminderde druk op de asielprocedure
                  en de asielopvang. De maatregel reguleert hiermee de nareis en stelt voorwaarden aan
                  de gezinshereniging.
               
Waarom vangt de wachttermijn pas aan op het moment van verkrijgen van een verblijfsvergunning?
                     Dit rijmt niet met de Gezinsherenigingsrichtlijn, waaruit volgt dat de termijn aanvangt
                     vanaf het verkrijgen van legaal verblijf. Klopt dit? Is de regering bereid om de wachttermijn
                     te laten vervallen voor asielzoekers die aan de huisvesting en voldoende duurzame
                     middelen vereiste voldoen?
De Gezinsherenigingsrichtlijn is volgens artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c,
                  daarvan niet van toepassing op subsidiair beschermden. Tot op heden heeft Nederland
                  er voor gekozen de Gezinsherenigingsrichtlijn niet alleen op vluchtelingen toe te
                  passen, maar ook op subsidiair beschermden. Met de introductie van een tweestatusstelsel
                  kiest de regering ervoor om de Gezinsherenigingsrichtlijn niet langer analoog toe
                  te passen op subsidiair beschermden.
               
De regering is niet bereid om de wachttermijn te laten vervallen voor vreemdelingen
                  die aan het huisvestingsvereiste en het inkomensvereiste voldoen. Aan elke voorwaarde
                  dient (cumulatief) te worden voldaan om de aanvraag in te kunnen willigen.
               
Is de regering ook bereid dit te doen voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen
                     omdat deze niet aan de voorwaarden voor huisvesting en duurzame middelen hoeft te
                     voldoen?
Van een alleenstaande minderjarige vreemdeling met een (subsidiaire beschermings-)status
                  wordt niet verwacht dat aan het inkomens- en huisvestingsvereiste wordt voldaan. De
                  regering is niet bereid om ook de wachttermijn voor deze groep te schrappen. Het handhaven
                  van dit vereiste is van belang zodat het niet aantrekkelijker wordt om alleenstaande
                  minderjarige vreemdeling vooruit te laten reizen.
               
Kan gemotiveerd worden waarom geen sprake is van ongerechtvaardigde behandeling van
                     vluchtelingen die hun ongehuwde partner niet mogen laten overkomen terwijl reguliere
                     migranten dat wel mogen terwijl bovendien in Nederland op alle rechtsgebieden de positie
                     van ongehuwde partners gelijk zijn gesteld met gehuwde partners, zo vragen de leden
                     van de SP-fractie.
Het Unierecht, in het bijzonder de Gezinsherenigingsrichtlijn, verplicht tot de mogelijkheid
                  van nareis van gehuwde partners en minderjarige kinderen. De mogelijkheid om in aanvulling
                  daarop ook gezinshereniging toe te staan aan de niet-gehuwde partner is uitdrukkelijk
                  facultatief en derhalve geen verplichting. Dat de positie van een rechtmatig in Nederland
                  verblijvende ongehuwde partner in een aantal andere rechtsgebieden wel (grotendeels)
                  gelijk wordt gesteld met die van de gehuwde partner, dwingt er niet toe dat nareis
                  voor een ongehuwde partner ook mogelijk moet worden gemaakt. Reeds het verschil in
                  verblijfsstatus maakt dat er geen sprake is van gelijke gevallen. De regering wijst
                  er bovendien op dat het voor ongehuwde partners die feitelijk tot het gezin van de
                  vergunninghouder behoren nog steeds mogelijk blijft zich te beroepen op het recht
                  op eerbiediging van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM.
               
De leden van de DENK-fractie lezen in de memorie van toelichting dat dit wetsvoorstel
                     een centraal onderdeel vormt om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten.
                     Uit onderzoek blijkt dat migranten, voor zover zij hun reisroute al zelf kunnen kiezen,
                     die niet mede laten afhangen van het asielbeleid in verschillende bestemmingslanden.13 Kan de regering aangeven waarop zij haar bewering baseert dat haar asielbeleid ervoor
                     zal zorgen dat minder asielzoekers naar Nederland zullen komen? Kan de regering specificeren
                     op welk wetenschappelijk onderzoek zij zich baseert dat migranten hun reisroute laten
                     afhangen van het asielbeleid in hun land van bestemming?
Zoals hiervoor is toegelicht, is het verband tussen het gevoerde asielbeleid en het
                  aantal asielaanvragen zichtbaar in verschillende kwantitatieve studies. Hoewel veruit
                  de belangrijkste factor voor asielmigranten om hun land van herkomst te verlaten (on)veiligheid
                  is, is eenmaal in de EU aangekomen het gevoerde asielbeleid wel degelijk mede van
                  belang voor de bestemmingskeuze.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering vindt dat het tweestatusstelsel
                     op zichzelf effect heeft op de regulering van de asielinstroom of dat dit alleen een
                     vehikel is om aanvullende voorwaarden te stellen voor de nareis van gezinsleden van
                     subsidiair beschermden.
De regering zet primair in op het in lijn brengen van het Nederlandse beleid met dat
                  van andere lidstaten, waarbij vanzelfsprekend aan de minimale Europeesrechtelijke
                  normen wordt voldaan. Daarmee zal Nederland gaan behoren tot de categorie lidstaten
                  met de strengste toelatingsregels van de EU. Het voorgestelde tweestatusstelsel met
                  nareisbeperkingen is onderdeel van dit pakket, en zorgt ervoor dat het Nederlandse
                  asielbeleid in lijn loopt met dat van andere lidstaten, en Nederland niet aantrekkelijker
                  is dan de lidstaten om ons heen. Met het onderscheid tussen de status van vluchtelingen
                  en subsidiair beschermden kunnen er striktere nareisvoorwaarden gesteld worden voor
                  de laatste groep en kan de instroom van nareis beter worden gereguleerd.
               
Vindt de regering het proportioneel om daarvoor het tweestatusstelsel op te zetten,
                     met alle administratieve gevolgen die dit heeft?
De regering is voorstander van het invoering van deze maatregelen, waarbij de gevolgen
                  voor de uitvoering worden onderkend en ondersteund. Dit wetsvoorstel is onderdeel
                  van een breder pakket aan structurele maatregelen en wetsvoorstellen, met als doel
                  om meer bevoegdheden en maatregelen in te zetten om de asielinstroom te beperken en
                  zo de asiel- en opvangcrisis te bestrijden. De invoering van het tweestatusstelsel
                  (met de nareisvoorwaarden die daarin zijn opgenomen) vormt een verzwaring voor de
                  uitvoeringspraktijk en rechtspraak. De regering meent echter dat de maatregelen in
                  sterke mate kunnen bijdragen aan de verlaging van de instroom. Hoewel de werklast
                  per ingediende aanvraag op onderdelen zwaarder wordt, zal de totale werklast daardoor
                  kunnen afnemen omdat er minder aanvragen worden gedaan. Gezien de reeds bestaande
                  voorraden bij de IND, zal deze verlichting niet onmiddellijk ontstaan. De regering
                  benadrukt verder dat de wetsvoorstellen, zoals de Asielnoodmaatregelenwet, niet alleen
                  maatregelen bevatten die leiden tot een verzwaring van de werklast, maar ook maatregelen
                  die de IND kunnen ontlasten, bijvoorbeeld door opvolgende aanvragen efficiënter af
                  te kunnen doen of het voornemen te schrappen.
               
Zijn er wat de regering betreft andere maatregelen te bedenken die de instroom kunnen
                     beperken? Zet de regering daar ook op in, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De regering zet in op een pakket aan stevige maatregelen op asiel binnen de kaders
                  van het internationaal recht met als doel grip de op migratiestroom te bewerkstelligen.
                  Onderhavig voorstel en de maatregelen zoals aangekondigd in de Asielnoodmaatregelwet
                  zijn daar onderdeel van.
               
Kan de regering aan de leden van de VOLT-fractie toelichten hoe de situatie wat betreft
                     overbelasting van de asielketen anders is ten opzichte van het instellen van een «eenstatusstelsel»
                     in 2001, die werd ingesteld om het asielstelsel te vereenvoudigen en procedures te
                     versnellen?
In 2001 is met de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 in het kader van een bredere
                  stelselwijziging de keuze gemaakt om een eenstatusstelsel in te voeren. Voornaamste
                  reden hiervoor was om te komen tot een vereenvoudiging en daarmee een mogelijke verkorting
                  van de periode die IND nodig heeft om te beoordelen of de aanvraag kan worden ingewilligd,
                  en het voorkomen van het zogenaamde doorprocederen. Het is relevant te noemen dat
                  de situatie van 2001 niet goed is te vergelijken met de huidige situatie in 2025.
                  Zo was er in 2001 nog geen gemeenschappelijk Europees asielsysteem met verregaande
                  harmonisatie, en waren de aard en omvang van de asiel- en nareisinstroom verschillend
                  van nu. In dat kader ook van belang dat onder het komende Asiel- en Migratiepact een
                  tweestatusstelsel een gegeven zal zijn. De regering wil echter vooruitlopend op het
                  Asiel- en Migratiepact overgaan tot de invoering van een tweestatusstelsel om reeds
                  nu al striktere nareisvoorwaarden te kunnen stellen aan de nareis van familieleden
                  van statushouders.
               
Is er, zo vragen de leden van de VOLT-fractie, naast de reden dat het tweestatusstelsel
                     meer in overeenkomst is met het beleid in andere lidstaten, aanvullend bewijs of motivatie
                     dat de redenen van het invoeren van het «eenstatussstelsel», zoals het «voorkomen
                     van doorprocederen», of het «vereenvoudigen van de periode die de IND nodig heeft
                     om te beoordelen of de aanvraag kan worden ingewilligd» niet meer van toepassing zijn?14 Zo nee, hoe kan de voorgestelde wetgeving hier nu wel aan bijdragen, terwijl dit
                     in 1999 reden was tot afschaffing van het tweestatusstelsel?
De hier genoemde uitvoeringsgevolgen kunnen nog steeds van toepassing zijn. De regering
                  heeft echter de afweging gemaakt om een tweestatusstelsel in te voeren omdat de situatie
                  in de huidige praktijk onhoudbaar is, en de voordelen opwegen tegen de nadelen.
               
De leden van de VOLT-fractie vragen voorts of het huisvestingsvereiste geen onoverkomelijke
                     belemmering voor gezinshereniging is nu de regering voornemens is statushouders langdurig
                     in sobere voorzieningen te plaatsen en zowel voorrangsmogelijkheden als de huisvestingstaakstelling
                     wil laten vervallen. Kan de regering onderbouwen waarom zij dit geen onoverkomelijke
                     belemmering vindt?
De regering erkent dat het vinden van huisvesting in de huidige situatie moeilijk
                  is. Dat geldt ook voor de huisvesting van statushouders en hun nareizende gezinsleden,
                  zodat zij langer moeten verblijven in de asielopvang van het COA. Met de invoering
                  van het huisvestingsvereiste voor vreemdelingen met subsidiaire bescherming heeft de regering als doel dat een vreemdeling met subsidiaire bescherming en
                  diens gezinsleden minder afhankelijk worden van de Nederlandse verzorgingsstaat. Daarnaast
                  verlicht dit de druk op de opvang van het COA.
               
2.2 Aanvullende voorwaarden nareis subsidiair beschermden
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de individuele aanvullende
                     voorwaarden in het wetsvoorstel op zichzelf al streng zijn, maar dat door de combinatie
                     van deze voorwaarden en de cumulatieve gevolgen daarvan het voor veel subsidiair beschermden
                     nagenoeg onmogelijk lijkt te maken om gebruik te maken van het nareisrecht. Elders
                     in de memorie van toelichting stelt de regering zelfs dat de verwachting is dat boven
                     de 90% van de aanvragen door de combinatie van voorwaarden afgewezen zullen worden.15 Deelt de regering deze constatering? Zo nee, waarom niet?
De regering heeft als doel om de instroom te beperken en daartoe een strenger asiel-
                  en migratiebeleid te voeren. Het invoeren van een tweestatusstelsel met aanvullende
                  voorwaarden voor gezinshereniging zal naar verwachting inderdaad leiden tot minder
                  (ingewilligde) nareisverzoeken.
               
Is de verwachting van de regering dat de combinatie van de aanvullende voorwaarden
                     wat betreft de nareis van subsidiair beschermden juridisch standhoudt? Zo ja, op basis
                     waarvan?
De regering is van mening dat de voorgestelde maatregelen rechtmatig zijn.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het inkomens- en het huisvestingvereiste
                     ertoe kan leiden dat een subsidiair beschermde ook na de wachttijd van twee jaar voor
                     een in de tijd onbegrensd aantal jaren van gezingshereniging wordt uitgesloten en
                     hoe een dergelijke uitsluiting van personen met internationale bescherming die niet
                     elders met hun gezinsleden kunnen samenwonen te rijmen is met artikel 8 EVRM.
De statushouder met subsidiaire bescherming kan pas na twee jaar wachttermijn een
                  verzoek tot nareis indienen. Ook dan moet aan de aanvullende voorwaarden, het inkomensvereiste
                  en het huisvestingsvereiste, worden voldaan. Als niet wordt voldaan aan deze aanvullende
                  voorwaarden zal de IND de nareisaanvraag afwijzen en ambtshalve toetsen aan artikel
                  8 van het EVRM, om te beoordelen of de gezinsleden op grond daarvan wel in aanmerking
                  komen voor gezinshereniging.
               
De voorgestelde maatregelen voor de behandeling van gezinsherenigingsverzoeken van
                     subsidiair beschermden roepen verder de vraag op bij de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
                     of deze ongerechtvaardigd onderscheid opleveren met reguliere migranten die gezinshereniging
                     beogen. Zo is de wachtperiode bij reguliere gezinsmigratie slechts één jaar en is
                     er geen huisvestingsvereiste bij reguliere gezinsmigratie. Voornoemde leden wijzen
                     daarbij op een uitspraak waar ook een tijdelijk nadeliger behandeling in een nareiszaak
                     aan de orde was ten opzichte van de behandeling van reguliere migratie en dit niet
                     in overeenstemming met artikel 14 EVRM werd geacht.16 Graag horen deze leden op basis van welke argumenten de regering dit onderscheid
                     rechtvaardigt. Is de regering van mening dat het aannemelijk is dit onderscheid juridisch
                     standhoudt?
De uitspraak van de rechtbank waar de aan het woord zijnde leden naar verwijzen ziet
                  op een andere situatie. Enerzijds betrof het daar een andere maatregel, en anderzijds
                  is in die zaak geoordeeld dat voor die maatregel geen wettelijke grondslag was. De
                  Afdeling bestuursrechtspraak heeft dat oordeel bevestigd. De maatregelen in het onderhavige
                  voorstel van wet verschillen inhoudelijk van de maatregel in de aangehaalde uitspraak,
                  en bovendien wordt voorzien een wettelijke grondslag met het onderhavige voorstel
                  van wet.
               
Kan de regering aangeven of met een doorstroomlocatie wordt voldaan aan het huisvestingsvereiste,
                     zo vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie. Zo nee, waarom niet?
Het huisvestingsvereiste kent meerdere doelen. Zo heeft de invoering van het huisvestingsvereiste
                  voor vreemdelingen met subsidiaire bescherming tot doel dat de vreemdeling met subsidiaire
                  bescherming en diens gezinsleden minder afhankelijk worden van de Nederlandse verzorgingsstaat.
                  En doordat de vreemdeling met subsidiaire bescherming zelf moet voorzien in huisvesting
                  voordat gezinshereniging mogelijk is met gezinsleden, wordt de druk op asielketen
                  en bijbehorende voorzieningen verlicht. Voorkomen moet ook worden dat met nareizende
                  gezinsleden de uitstroom van statushouders naar de doorstroomlocaties wordt belemmerd.
                  De door de overheid verstrekte en in omvang relatief beperkte voorziening in de zin
                  van een doorstroomlocatie volstaat niet als huisvesting in de zin van het bedoelde
                  nareisbeleid.
               
En zo nee, vindt de regering het proportioneel om, gezien de woningschaarste, en specifiek
                        de schaarste bij sociale huurwoningen, mensen gemiddeld zeven jaar te laten wachten
                        voordat zij kunnen voldoen aan het huisvestingsvereiste en dus in aanmerking komen
                        voor gezinshereniging?
Voor het antwoord op uw vraag verwijs ik graag naar het vorige antwoord van de regering.
Kan de regering aangeven welke regels in het Vreemdelingenbesluit zullen worden opgesteld
                        over het voorgestelde huisvestingsvereiste van artikel 29a, lid 2 onder c Vreemdelingenwet
                        2000?
De leden van de VVD-fractie lezen met interesse over de aanvullende voorwaarden om
                        afgeleide asielvergunningen te verstrekken, zoals het beschikken over huisvesting
                        door de vreemdeling van subsidiaire bescherming. Eerder adviseerde de landsadvocaat
                        om hier een redelijke termijn aan te verbinden vanwege de krapte op de woningmarkt.
                        Op welke manier gaat de regering ervoor zorgen dat dit vereiste stand houdt bij de
                        rechter?
De regering is van mening dat de voorgestelde maatregelen, waaronder het huisvestingsvereiste,
                  rechtmatig zijn. Als niet wordt voldaan aan deze aanvullende voorwaarden zal de IND
                  de nareisaanvraag afwijzen en ambtshalve toetsen aan artikel 8 van het EVRM, om te
                  beoordelen of de gezinsleden op grond daarvan wel in aanmerking komen voor gezinshereniging.
               
In het Vreemdelingenbesluit 2000 zijn op dit moment geen aanvullende regels voorzien
                  over het huisvestingsvereiste.
               
Hoe gaat de regering er voorts voor zorgen dat het cumulatieve karakter van de voorwaarden
                     voor nareis voor subsidiair beschermden standhoudt bij de rechter?
Zoals hiervoor is toegelicht is de regering van mening dat de voorgestelde maatregelen,
                  ook cumulatief bezien, rechtmatig zijn. Als niet wordt voldaan aan één of meerdere
                  van deze aanvullende voorwaarden en de aanvraag daarom moet worden afgewezen, zal
                  de IND ambtshalve toetsen aan artikel 8 van het EVRM om te beoordelen of de gezinsleden
                  op grond daarvan wel in aanmerking komen voor gezinshereniging.
               
In 2024 zijn er in het vreemdelingenrecht 68.000 gerechtelijke procedures geweest.
                     In 87% van de gevallen bleef de beslissing van de IND in stand. De leden van de VVD-fractie
                     vragen wat de verwachting is omtrent het beroep dat subsidiair beschermden in zouden
                     kunnen stellen tegen afwijzingen van nareisverzoeken en hoe zich dit verhoudt tot
                     andere landen in Europa die een andere juridische cultuur hebben in combinatie met
                     een dalende asielinstroom, zoals Noorwegen.
Er kan geen inschatting gegeven worden over de uitkomst van beroepszaken waarbij een
                     subsidiair beschermde tegen een afwijzing van een nareisaanvraag beroept instelt.
                     Overigens staat in alle gevallen eerst nog bezwaar open tegen deze afwijzing, en wordt
                     hetgeen door de vreemdeling tegen de afwijzende beschikking wordt aangevoerd, beoordeeld.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het beginsel in het bestuursrecht dat er
                     beroep mogelijk moet zijn op ieder besluit van de overheid. Tegelijkertijd zien deze
                     leden dat er in het vreemdelingenrecht dusdanig veel wordt doorgeprocedeerd, vaak
                     zonder succes, dat dit de problemen in de vastgelopen asielketen niet oplost en asielzoekers
                     langer in onduidelijkheid verblijven. Kan de regering hierover in gesprek gaan met
                     de NOvA en de Vereniging Asieladvocaten en -Juristen Nederland?
De regering erkent dat de maatregelen in dit wetsvoorstel op korte termijn kunnen
                  leiden tot een toename van de werklast binnen de rechtspraak en advocatuur, maar verwacht
                  dat op langere dat de invoering van een tweestatusstelsel, samen met het bredere pakket
                  aan andere maatregelen, leidt tot een substantiële beperking van de asielinstroom
                  en de nareis van gezinsleden. Als gevolg daarvan nemen naar verwachting de kosten
                  en de benodigde capaciteit in de gehele migratieketen uiteindelijk af en is het totaaleffect
                  op de keten positief.
               
De leden van de NSC-fractie constateren dat de regering in het wetsvoorstel de Gezinsherenigingsrichtlijn
                        niet langer analoog toegepast op subsidiair beschermden, waardoor drie aanvullende
                        voorwaarden kunnen worden gesteld, namelijk dat twee jaar zijn verstreken vanaf de
                        datum van de inwilliging van de asielaanvraag, een huisvestings- en een inkomensvereiste.
                        Doel daarvan is dat de vreemdelingen minder afhankelijk worden van de Nederlandse
                        verzorgingsstaat.
De leden van de NSC-fractie zien de noodzaak van het stellen van deze voorwaarden.
                        Tegelijkertijd lijkt er een spanning te zitten tussen het feit dat subsidiair beschermden
                        bescherming wordt verleend omdat naar de mening van de IND is aangetoond dat zij gevaar
                        liepen in het land van herkomst, maar dat zij vervolgens nog minimaal twee jaar moeten
                        wachten om gezinsleden over te brengen. Hoe duidt de regering die spanning?
In de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn is expliciet opgenomen dat deze niet geldt
                  voor subsidiair beschermden. Overigens laat de mogelijkheid tot nareis onverlet dat
                  elke vreemdeling, ook als deze een gezinslid is van een statushouder, een eigen asielaanvraag
                  kan indienen.
               
Welke mate van gevaar en welke vormen van gevaar lopen personen die subsidiaire bescherming
                     ontvangen in de praktijk op de plaats waar zij vandaan komen, en zijn daarbij grote
                     verschillen van geval tot geval? Op welke manier worden die verschillen meegewogen?
                     Is bekend in hoeverre de vreemdelingen die subsidiaire bescherming ontvangen uit buurlanden
                     van hun land van herkomst waar zij al langere tijd verbleven?
Subsidiaire bescherming wordt verleend aan vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt
                  dat zij te vrezen hebben voor ernstige schade zoals bedoeld in artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn.
                  Bepalend is of er sprake is van een reëel risico op ernstige schade. Of dit het geval
                  is wordt beoordeeld aan de hand van het relaas van de vreemdeling afgezet tegen de
                  achtergrond van de situatie in het land van herkomst. Omdat er sprake is van een individuele
                  beoordeling kunnen de verschillende gevallen niet met elkaar worden vergeleken.17 Het is dezerzijds niet bekend in hoeverre vreemdelingen reeds (langdurig) hebben
                  verbleven in buurlanden van hun landen van herkomst, nu dit niet in de systemen geregistreerd
                  wordt. Indien bij een individuele beoordeling van de zaak blijkt dat de asielzoeker
                  lange tijd heeft verbleven en/of bescherming heeft genoten in een ander (buur)land
                  zal IND bezien of dat land als veilig derde land, in de zin van artikel 38, lid 2,
                  van de Procedurerichtlijn, kan worden tegengeworpen. Waar dat zo is, zal asielbescherming
                  in Nederland worden onthouden.
               
De leden van de NSC-fractie constateren dat de regering stelt dat volgens algemene
                     maatregel van bestuur nadere invulling wordt gegeven over wat wordt verstaan onder
                     het zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan, waarbij
                     aansluiting wordt gezocht in reguliere zaken. Gelden daarvoor dan dezelfde eisen of
                     kan daartussen wel onderscheid worden gemaakt? De regering stelt dat sprake moet zijn
                     van een bedrag ter hoogte van het minimumloon. Gaat het dan om een fulltime minimumloon?
Er wordt aansluiting gezocht bij het middelenvereiste in reguliere zaken. In deze
                  zaken wordt gebruik gemaakt van normbedragen. Hierbij wordt gerekend met een vast
                  maandbedrag en een uurloon dat wordt omgerekend naar maandloon. De IND deelt de normbedragen
                  op haar website.
               
Gedurende welke periode moet een vreemdeling over dit inkomen hebben beschikt om aan
                     deze voorwaarde te voldoen? Hoe wordt omgegaan met flexibele contracten en/of seizoensarbeid?
                     En in hoeverre wordt daarbij onderscheid gemaakt op basis van de gezinssamenstelling,
                     of andere factoren die grote invloed hebben op de beschikbaarheid van voldoende besteedbaar
                     inkomen?
Van de statushouder met subsidiaire bescherming wordt verwacht dat diegene zelfstandig
                  voldoende en duurzaam inkomen heeft. De IND beoordeelt op individuele basis of de
                  statushouder hieraan voldoet. Per type inkomensbron, waaronder ook flexibele contracten
                  en/of seizoensarbeid, wordt beoordeeld of het inkomen als duurzaam kan worden beschouwd.
               
Welk percentage van de statushouders die de afgelopen vijf jaar arriveerden voldeed
                     na twee, drie, vier en vijf jaar aan het inkomensvereiste, zo vragen de leden van
                     de NSC-fractie.
Voor beschikbare cijfers over onder meer over werk en inkomen wordt verwezen naar
                  de publicatie Asiel en integratie 2025 van het CBS.18
Is overwogen om een tijdslimiet in te stellen voor het hanteren van het inkomens-
                     en/of huisvestingsvereiste, waarbij die vereiste na het verstrijken van een bepaalde
                     termijn van bijvoorbeeld vijf jaar vervalt, om te voorkomen dat mensen die afhankelijk
                     blijven van een uitkering mogelijk permanent niet in aanmerking komen voor gezinshereniging,
                     en om de juridische houdbaarheid te verbeteren?
Er is niet voor gekozen een tijdslimiet in te stellen voor het hanteren van een inkomens-
                  en huisvestingsvereiste omdat deze aanvullende voorwaarden ertoe dienen om nareis
                  te beperken en gezinsleden van statushouders met subsidiaire bescherming die wel naar
                  Nederland mogen komen minder afhankelijk te laten zijn van de Nederlandse verzorgingsstaat.
                  Dit laat onverlet dat in het geval de statushouder met subsidiaire bescherming niet
                  voldoet aan de aanvullende voorwaarden, of daar niet aan kan voldoen, de mogelijkheid
                  behouden blijft om een beroep te doen op artikel 8 van het EVRM. Bij een dergelijke
                  beoordeling wordt – indien sprake is van gezinsleven – een belangenafweging verricht
                  waarbij de individuele feiten en omstandigheden centraal staan. Hoe zwaar die belangen
                  wegen wordt per concreet geval bepaald. Wel geldt hiervoor in beginsel een restrictief
                  toelatingskader, gelet op de context van het onderhavige wetsvoorstel waarbij bewust
                  voor de aanvullende nareisvoorwaarden voor subsidiair beschermden wordt gekozen.
               
Kan de regering aan de leden van de NSC-fractie toelichten welke precieze voorwaarden
                     zij bij de huisvestingsnorm voor ogen heeft, voor verschillende gezinsvormen?
De regering heeft ervoor gekozen om het huisvestingsvereiste zo simpel mogelijk in
                  te kleden zodat het beoordelen van deze aanvullende voorwaarden tot minimale uitvoeringslasten
                  leidt. De IND zal dan ook niet beoordelen of er sprake is van passende huisvesting,
                  enkel of er huisvesting aanwezig is. De IND zal dit beoordelen aan de hand van een
                  overgelegde huurovereenkomst of eigendomsakte van de koopwoning.
               
Zouden de beoogde doorstroomlocaties volstaan, of zou dat alleen gelden voor een zelfstandige
                     koop of (sociale) huurwoning?
Het huisvestingsvereiste kent meerdere doelen. Zo heeft de invoering van het huisvestingsvereiste
                  voor vreemdelingen met subsidiaire bescherming tot doel dat de vreemdeling met subsidiaire
                  bescherming en diens gezinsleden minder afhankelijk worden van de Nederlandse verzorgingsstaat.
                  En doordat de vreemdeling met subsidiaire bescherming zelf moet voorzien in huisvesting
                  voordat gezinshereniging mogelijk is met gezinsleden, wordt de druk op asielketen
                  en bijbehorende voorzieningen verlicht. Voorkomen moet ook worden dat met nareizende
                  gezinsleden de uitstroom van statushouders naar de doorstroomlocaties wordt belemmerd.
                  De door de overheid verstrekte en in omvang relatief beperkte voorziening in de zin
                  van een doorstroomlocatie volstaat niet als huisvesting in de zin van het bedoelde
                  nareisbeleid.
               
Is overwogen om voor deze voorwaarden een tijdsbeperking in te stellen?
Zoals hierboven is toegelicht is hier niet voor gekozen.
In Duitsland is gekozen om een jaarlijks quotum te hanteren van personen die wel in
                     aanmerking komen voor gezinshereniging, waarbij een selectie wordt gemaakt op basis
                     van schrijnende omstandigheden zoals de duur waarop gezinsleden al van elkaar gescheiden
                     zijn, de mate van gevaar waarin ze zich bevinden, en bijvoorbeeld ziekte of handicaps.
                     De leden van de NSC-fractie willen dat het in bepaalde gevallen mogelijk wordt om
                     af te wijken van de voorwaarden, als sprake is van zwaarwegende andere redenen. Hoe
                     staat de regering daar tegenover?
Er is niet voor gekozen om een uitzondering voor de aanvullende nareisvoorwaarden
                  bij subsidiair beschermden te maken in gevallen van schrijnende omstandigheden. Wel
                  wordt in gevallen waarin niet wordt voldaan aan de aanvullende voorwaarden ambtshalve
                  getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Aangedragen schrijnende omstandigheden kunnen
                  in dat kader worden betrokken bij de individuele belangenafweging.
               
Het wetsvoorstel voorziet niet in overgangsrecht. Hoeveel mensen hebben op dit moment
                     een lopende aanvraag voor nareis, en welk deel daarvan betreft mensen van wie op dit
                     moment is vastgesteld dat zij een subsidiaire beschermings-status hebben?
Op 14 april 2025 waren er 40.120 lopende mvv-nareisaanvragen. In circa 71% van de
                  lopende mvv nareisaanvragen heeft de statushouder subsidiaire bescherming.
               
Kan de regering aan de leden van de NSC-fractie toelichten hoe het proces vervolgens
                     zou werken, dat deze groep vanaf inwerkingtreding wel aan voorwaarden moet voldoen
                     die niet golden op het moment van de aanvraag?
In het wetsvoorstel is geen overgangsrecht opgenomen. Dat betekent dat de maatregelen
                  in dit wetsvoorstel onmiddellijke werking hebben vanaf de datum van inwerkingtreding.
                  De IND zal de aanvragers met lopende nareisaanvragen zo spoedig mogelijk informeren
                  over de voorwaarden. Een statushouder met subsidiaire bescherming kan vervolgens in
                  de lopende nareisaanvraag aanvullende informatie aanleveren waaruit volgt dat aan
                  de aanvullende voorwaarden wordt voldaan. In gevallen waarin niet wordt voldaan aan
                  de aanvullende voorwaarden wordt ambtshalve getoetst aan artikel 8 van het EVRM.
               
Als een gezinslid op het moment van inwerkingtreding niet langer behoort tot een van
                  de categorieën gezinsleden die tot het kerngezin behoren, dan zal de nareisaanvraag
                  worden afgewezen. In lopende nareisaanvragen voor gezinsleden die door de wetswijziging
                  buiten het kerngezin vallen zal de IND een ambtshalve artikel 8 van het EVRM beoordeling
                  als resttoets doen. Bij nieuwe nareisaanvragen voor gezinsleden buiten het kerngezin
                  zal de IND die aanvragen afwijzen en toetst de IND niet ambtshalve door aan artikel
                  8 van het EVRM. De vreemdeling kan daarvoor een reguliere artikel 8 EVRM aanvraag
                  indienen.
               
Moeten zij zichzelf opnieuw melden over hun lopende aanvraag of worden ze daartoe
                     actief benaderd, en zo ja, door wie?
De IND zal de aanvragers met lopende nareisaanvragen die aan de extra voorwaarden
                  moeten voldoen na inwerkingtreding van het onderhavige voorstel van wet informeren
                  over de aanvullende voorwaarden waar zij aan moeten voldoen. Tevens zullen zij in
                  de gelegenheid worden gesteld aan te tonen dat zij aan deze aanvullende voorwaarden
                  voldoen.
               
Moeten zij dan een nieuwe aanvraag indienen of geldt de oude aanvraag nog steeds en
                     worden de voorwaarden daaraan toegevoegd? Is voorzien in een hardheidsclausule?
In het wetsvoorstel is geen overgangsrecht opgenomen. Dat betekent dat de maatregelen
                  onmiddellijke werking hebben vanaf de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel,
                  en vanaf dat moment ook gelden bij de beoordeling van nareisaanvragen waarop nog niet
                  is beslist. Er is niet voorzien in een hardheidsclausule. De IND toetst, zoals eerder
                  benoemd, ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM als niet aan de voorwaarden wordt voldaan.
               
De leden van de D66-fractie verzoeken de regering aan te geven welk percentage van
                     de personen met een subsidiaire beschermingsstatus naar verwachting binnen twee jaar
                     en binnen vijf jaar zijn of haar gezin zal kunnen laten overkomen, uitgaande van de
                     voorwaarden zoals geschetst in het wetsvoorstel.
De regering kan hier geen inschatting van geven, omdat op dit moment geen aanvullende
                  voorwaarden worden gesteld en hier daarom ook geen gegevens over zijn.
               
Tevens vragen deze leden de regering in te schatten hoeveel mensen er extra voor zullen
                     kiezen hun kinderen op de gevaarlijke vlucht mee te nemen in plaats van jarenlang
                     gescheiden te zijn.
Het doel van deze maatregelen is het verminderen van de asielinstroom. Het is niet
                  mogelijk om in te schatten of en in welke mate de maatregelen ertoe leiden dat asielzoekers
                  hun kinderen bij hun vlucht zullen meenemen.
               
Voorts vragen de leden van de D66-fractie de regering om een inhoudelijke toelichting
                     op het onderscheid dat in het voorstel wordt gemaakt tussen personen met een vluchtelingenstatus
                     en personen met subsidiaire bescherming, specifiek ten aanzien van gezinshereniging.
De Gezinsherenigingrichtlijn kent gunstiger voorwaarden toe aan vluchtelingen om gezinsleden
                  spoedig over te laten komen, dan aan andere onderdanen van derde landen die wettig
                  op het grondgebied van de lidstaten verblijven en die hun gezinsleden willen laten
                  overkomen. Zo mogen de in die richtlijn opgenomen mogelijke voorwaarden voor de uitoefening
                  van het recht op gezinshereniging, zoals het beschikken over huisvesting of stabiele
                  inkomsten, niet worden gesteld aan een vluchteling mits het verzoek om gezinshereniging
                  wordt ingediend binnen een termijn van drie maanden na de toekenning van de vluchtelingenstatus.
                  Ook is het niet mogelijk een wachttermijn te hanteren.
               
De Gezinsherenigingsrichtlijn is volgens artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c,
                  daarvan echter niet van toepassing op subsidiair beschermden. Tot op heden heeft Nederland
                  er voor gekozen de Gezinsherenigingsrichtlijn niet alleen op vluchtelingen toe te
                  passen, maar ook op subsidiair beschermden. Met de introductie van een tweestatusstelsel
                  kiest de regering ervoor om de Gezinsherenigingsrichtlijn niet langer analoog toe
                  te passen op subsidiair beschermden. Hiermee is het mogelijk om de in dit wetsvoorstel
                  opgenomen striktere voorwaarden te stellen aan de nareis van gezinsleden van subsidiair
                  beschermden.
               
Zij vernemen graag op welke gronden wordt aangenomen dat gezinsleden van subsidiair
                     beschermden minder behoefte zouden hebben aan bescherming dan de gezinsleden van vluchtelingen.
Zoals eerder uiteen is gezet heeft de regering er voor gekozen om binnen de kaders
                  van het internationaal recht striktere voorwaarden te stellen aan de nareis van gezinsleden
                  van subsidiair beschermden. De regering ziet deze maatregel als een noodzakelijk onderdeel
                  van het voorgestane restrictieve migratiebeleid, waarmee de asielinstroom wordt gereguleerd
                  en de situatie in de migratieketen weer beheersbaar wordt gemaakt.
               
De leden van de D66-fractie vragen hoe subsidiair beschermden in de praktijk geacht
                     worden te voldoen aan het vereiste voor passende huisvesting.
Iedere vorm van huisvesting is in principe voldoende, mits een gezinshereniger met
                  subsidiaire bescherming hier zelfstandig in voorziet. Ten behoeve van de beoordeling
                  zal een huurovereenkomst of een eigendomsakte van een koopwoning moeten worden overgelegd.
               
Zij vernemen graag wat volgens de regering een realistische termijn is waarin men
                     aan deze eis kan voldoen, gegeven de huidige krapte op de woningmarkt en de plannen
                     van de regering voor het schrappen van de urgentieverklaring en taakstelling van gemeenten.
Zoals eerder uiteengezet zal er in de beoordeling van de IND of een statushouder met
                  subsidiaire bescherming voldoet aan het huisvestingsvereiste enkel gekeken worden
                  of er sprake is van huisvesting. Als niet wordt voldaan aan één of meer van de voorwaarden
                  in het voorgestelde artikel 29a, derde lid, wordt aanvullend en ambtshalve getoetst
                  aan artikel 8 van het EVRM.
               
Voorts verzoeken de leden van de D66-fractie om een toelichting op de wijze waarop
                     de IND zal beoordelen of een woning geschikt is voor gezinshereniging. Wordt hierbij
                     uitsluitend gekeken naar het huurcontract of vindt er ook een feitelijke toets of
                     inspectie plaats? En hoeveel tijd vraagt deze beoordeling per aanvraag?
De IND zal niet beoordelen of er sprake is van passende huisvesting. Iedere vorm van
                  huisvesting is voldoende. Naar verwachting zal deze beoordeling op zichzelf weinig
                  tijd in beslag nemen voor de IND.
               
Ook verzoeken de leden van de D66-fractie de regering te reflecteren op de samenhang
                     tussen de in deze wet gestelde inkomensvereiste en de inburgeringsplicht. Deelt de
                     regering de mening dat het huidige stelsel niet is ingericht om inburgeraars tijdens
                     hun inburgeringstraject een minimumloon te laten verdienen?
Het uitgangspunt van de Wet Inburgering 2021 is dat inburgeraars zo snel mogelijk
                  participeren in de Nederlandse samenleving, het liefst via betaald werk. De regering
                  erkent dat dit uitdagingen met zich mee brengt en ondersteunt daarom waar mogelijk
                  gemeenten, bijvoorbeeld via de Subsidieregeling Ondersteuning Werkgevers Inzet Statushouders,
                  met het aantrekkelijker maken voor werkgevers om statushouders aan te nemen naast
                  hun inburgeringstraject.
               
Kan de regering aangeven welk percentage van de statushouders in het huidige systeem
                     na twee, vijf en tien jaar zelfstandig en duurzaam het minimumloon verdient? Ziet
                     de regering mogelijkheden om het doen van betaald werk binnen het inburgeringstraject
                     beter te faciliteren?
Zoals toegelicht kent de Wet Inburgering 2021 als uitgangspunt dat inburgeraars zo
                  snel mogelijk participeren in de Nederlandse samenleving. De regering ondersteunt
                  daarom waar mogelijk gemeenten met het aantrekkelijker maken voor werkgevers om statushouders
                  aan te nemen naast hun inburgeringstraject. Voor beschikbare cijfers over onder meer
                  over werk en inkomen wordt uw Kamer verwezen naar de publicatie Asiel en integratie
                  2025 van het CBS.
               
Verder vragen de leden van de D66-fractie de regering uit te leggen hoe de het cumulatieve
                     effect van de nareismaatregelen juridisch nog gezien kan worden als evenredig («het
                     evenredigheidsbeginsel»). Deelt de regering de mening dat het cumulatieve effect ertoe
                     kan leiden dat voor sommige gezinnen kan gelden dat zij elkaar meer dan zeven jaar
                     niet zien?
Het doel van de voorgestelde maatregelen in dit wetsvoorstel is het beperken van de
                  instroom door een strenger asiel- en migratiebeleid te voeren. Dit kan betekenen dat
                  sommige gezinnen langer gescheiden zullen zijn dan onder het bestaande asiel- en migratiebeleid
                  of dat het voor bepaalde gezinnen helemaal niet mogelijk is om te herenigen. Dit laat
                  onverlet dat in alle gevallen waarin geen afgeleide verblijfsvergunning asiel wordt
                  verleend ambtshalve wordt doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM. In dat verband
                  wordt een belangenafweging verricht tussen het belang van de vreemdeling tot gezinshereniging
                  en het belang van de Nederlandse staat.
               
De leden van de D66-fractie zien dat ook op dit moment de wachttijd tot gezinshereniging
                     reeds stress veroorzaakt voor nareizende gezinsleden. Ook na gezinshereniging kunnen
                     spanningen in het gezin ontstaan, met negatieve gevolgen voor gezondheid, integratie
                     en gezinsdynamiek. Kan de regering uiteenzetten, zo vragen deze leden, wat een langere
                     wachttijd naar verwachting betekent voor de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning,
                     jeugdhulp en andere voorzieningen? Is de regering bereid gemeenten hiervoor financieel
                     tegemoet te komen?
Het is op voorhand niet mogelijk om te bepalen of en in welke mate de wachttermijn
                  negatieve gevolgen heeft, zoals door de aan het woord zijnde leden wordt gesteld.
                  De regering heeft daarom geen extra financiële middelen vrijgemaakt om gemeenten financieel
                  tegemoet te komen.
               
Verder vragen de leden van de D66-fractie de regering uit te leggen hoe wordt omgegaan
                     met schrijnende gevallen in het geval van nareis, aangezien de wet zelf hiervoor geen
                     mogelijkheden biedt. Wil dit zeggen, zo vragen deze leden, dat deze mensen zich moeten
                     wenden tot een EVRM 8-procedure? Welke gevolgen heeft dit voor de wachttijd van gezinnen
                     die om welke reden dan ook in een benarde situatie zitten? En welke gevolgen heeft
                     dit voor de extra tijd die de IND hieraan moet besteden?
Zoals hiervoor is toegelicht wordt als niet aan de aanvullende nareisvoorwaarden wordt
                  voldaan ambtshalve doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM. Daarvoor is geen nieuwe
                  aanvraag vereist. In de individuele belangenafweging worden vervolgens alle aangedragen
                  relevante omstandigheden betrokken. Ook als een vreemdeling met subsidiaire bescherming
                  verzoekt om gezinshereniging krachtens artikel 8 van het EVRM zal – indien de vreemdeling
                  onder de reikwijdte van het nareiskader valt – alsnog eerst aan het kader voor nareis
                  uit de Vreemdelingenwet 2000 worden getoetst. Vervolgens wordt, als niet aan de nareisvereisten
                  uit dat kader wordt voldaan, ambtshalve doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM. Deze
                  ambtshalve toetst kost weliswaar extra tijd en capaciteit, maar is minder arbeidsintensief
                  dan het beoordelen van een afzonderlijk beroep op artikel 8 van het EVRM, omdat er
                  reeds is getoetst aan de nareisvereisten.
               
Bij de leden van de BBB-fractie rijst de vraag hoe wordt omgegaan met aanvragen om
                     nareis waarin al een besluit is genomen, maar nog geen besluit op bezwaar. Strikt
                     genomen krijgt de vreemdeling in zulke gevallen één keer te horen hoe de Minister
                     de aanvraag op basis van het aangepaste recht beoordeelt. Dat doet afbreuk aan de
                     gedachte dat een vreemdeling daar nog een keer op moet kunnen reageren, namelijk door
                     middel van het bezwaar. Juist om dit te vermijden, worden aanvragen om een machtiging
                     tot voorlopig verblijf op dit moment getoetst aan het recht zoals dat gold op het
                     tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen. In de praktijk betekent dit dat bezwaarprocedures
                     gebaseerd zullen zijn op nieuwe wetgeving, terwijl de machtiging tot voorlopig verblijf
                     gebaseerd is op oude wetgeving. Kan de regering toelichten waarom hiervoor gekozen
                     is? En kan de regering aangeven wat het bezwaar is om voor bezwaarprocedures overgangsrecht
                     in te stellen?
De keuze voor onmiddellijke werking is noodzakelijk gelet op de noodzaak om op korte
                  termijn nuttig effect te sorteren. De verwachting is dat het effect van het pakket
                  aan maatregelen – in het bijzonder de aanvullende nareisvoorwaarden – onacceptabel
                  vertraagd zou worden wanneer de maatregelen niet onmiddellijk in werking zouden treden,
                  mede gelet op de bestaande voorraden en doorlooptijden. De regering hecht, met andere
                  woorden, aan onmiddellijke werking juist omdat deze maatregelen ook effect zullen
                  hebben in lopende procedures.
               
De regering erkent dat onmiddellijke werking consequenties kan hebben voor het precieze
                  moment waarop asielzoekers of aanvragers van nareis een besluit op hun aanvraag ontvangen,
                  en voor het recht dat op de beoordeling van die aanvraag van toepassing is. De maatregelen
                  moeten echter op korte termijn nuttig effect sorteren. Dit is niet alleen van belang
                  voor het reguleren van de asielinstroom maar ook om de druk op de asielketen te verlichten.
                  De werkvoorraden in nareis- en asielzaken zijn momenteel dermate groot dat het niet
                  realistisch is om te verwachten dat de IND al deze zaken vóór inwerkingtreding van
                  de nieuwe maatregelen kan afhandelen. Dat betekent dat met elke vorm van eerbiedigende
                  werking de wet gedurende langere tijd geen meerwaarde zou hebben. Dat is een belangrijk
                  argument om niet te voorzien in eerbiedigende werking. Uiteraard mag dit geen onaanvaardbare
                  consequenties hebben voor het grondrecht op gezinsleven. Dat is ook niet zo. Vreemdelingen
                  die onder de nieuwe voorwaarden vallen, kunnen zich nog steeds beroepen op het recht
                  op eerbiediging van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM. De
                  regering heeft op deze wijze de belangen gewogen.
               
En kan de regering ook hier verzekeren dat dit niet vernietigd wordt door een rechter,
                     al dan niet in individuele gevallen?
Zoals hiervoor is toegelicht heeft de regering er vertrouwen in dat beschikkingen
                  in de regel deugdelijk en dragend worden gemotiveerd, en daarom bij de rechter stand
                  zullen houden.
               
Met deze voorgenomen wetswijziging wordt de beperking van nareis fors aangescherpt
                     tot enkel het kerngezin. De leden van de fractie-BBB maken zich, net als veel uitvoeringsinstanties,
                     zorgen over de situatie van vreemdelingen voor wie het (feitelijk) onmogelijk of zeer
                     gevaarlijk is om in het land van herkomst te huwen. Het gaat dan bijvoorbeeld om landen
                     waarin homoseksuele relaties niet alleen niet erkend worden, maar zelfs strafbaar
                     zijn. De regering stelt dat een situatie zoals deze geen zelfstandige afwijzingsgrond
                     betreft voor nareis. De leden van de fractie-BBB vragen of een inwilliging van een
                     nareis in bovengenoemde situatie anders gemotiveerd moet gaan worden door de IND.
                     Zo ja, op welke manier?
Met dit wetsvoorstel houdt de regering zich aan de voorwaarden en kaders die op Europees
                  niveau worden gesteld voor gezinshereniging.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering uiteen te zetten wat de noodzaak was
                     om de gezinsherenigingsrichtlijn niet meer van toepassing te verklaren op de subsidiair
                     beschermden.
Dit kabinet wil het strengste asielbeleid ooit voeren. Daarbij past het niet om de
                  Gezinsherenigingsrichtlijn analoog toe te blijven passen op een groep die niet binnen
                  het toepassingsbereik van die richtlijn valt. De Gezinsherenigingsrichtlijn is volgens
                  artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, daarvan immers niet van toepassing op subsidiair
                  beschermden. Een analoge toepassing van die richtlijn op deze groep heeft gevolgen
                  voor de mate waarin aanvullende voorwaarden kunnen worden gesteld, zoals het moment
                  waarop de wachttermijn aanvangt.
               
De leden wijzen erop dat door verschillende experts wordt aangegeven dat hierdoor
                     nu geen kader bestaat waarbinnen de IND tot een oordeel dient te komen en dat daarvoor
                     een nationale gezinsherenigingsrichtlijn noodzakelijk is. Graag ontvangen voornoemde
                     leden hierop de zienswijze van de regering ook vanuit juridisch oogpunt.
Een nationale gezinsherenigingsrichtlijn is niet noodzakelijk. Met onderhavig wetsvoorstel
                  wordt op nationaal niveau het kader voor de gezinshereniging van subsidiair beschermden
                  in Nederland geregeld. Middels beleidsregels kan hier nader invulling aan worden gegeven.
               
De leden van de CDA-fractie achten het noodzakelijk voor de beoordeling van deze wetgeving
                     dat de genoemde algemene maatregel van bestuur (AMvB), waarin de nadere regels worden
                     gesteld over wat er wordt verstaan onder het zelfstandig en duurzaam beschikken over
                     voldoende middelen van bestaan, voorafgaand aan de plenaire behandeling van deze wet
                     bekend is. Is de regering hiertoe bereid? De leden van de CDA-fractie vragen de regering
                     duidelijk te maken of er voor het huisvestingsvereiste ook een AMvB noodzakelijk is.
                     Zo ja, is de regering dan net als bij bovenstaande vraag voornemens deze voorafgaand
                     aan de wetsbehandeling aan de Tweede Kamer te doen toekomen? De leden van de CDA-fractie
                     verzoeken de regering dringend dat, indien de AmvB bij de beantwoording van dit verslag
                     nog niet gereed is, tenminste de eerste contouren van inhoudelijke eisen zoals de
                     regering die voor zich ziet ten aanzien van het middelen- en huisvestingsvereiste
                     uiteen te zetten.
De voorgenomen wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 zal niet tijdig in concept
                  gereed zijn voor de plenaire behandeling van het onderhavige voorstel van wet. Ik
                  ben echter wel bereid om alvast enig inzicht te geven in de beoogde inhoud van deze
                  algemene maatregel van bestuur. Op dit moment wordt gedacht aan regels ter nadere
                  invulling van (in elk geval) het middelenvereiste. Daarbij wordt aansluiting gezocht
                  bij het middelenvereiste zoals dat thans ook geldt in reguliere zaken tot gezinshereniging.
                  Voorts wordt bezien of artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit wordt gewijzigd,
                  om te bewerkstelligen dat de voorgestelde nareismaatregelen ook van toepassing zijn
                  op lopende aanvragen tot verlening of verlenging van een vergunning waarop nog geen
                  beslissing is genomen, conform de beoogde onmiddellijke werking van het wetsvoorstel
                  Ten slotte worden de huidige verwijzingen in het Vreemdelingenbesluit 2000 op de nieuwe
                  systematiek in de Vreemdelingenwet 2000 aangepast. Het voorgestelde artikel 29a, vijfde
                  lid, maakt het mogelijk om ook over het huisvestingsvereiste nader regels te stellen.
                  Op dit moment is er geen voornemen dat te doen.
               
Deze wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt via de gebruikelijke procedure
                  voorbereid en zal alle reguliere stappen doorlopen. Een voorhangprocedure is daar
                  geen onderdeel van.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering toe te lichten of het vereiste te beschikken
                     over huisvesting letterlijk gaat over een zelfstandige woonruimte.
Dat wordt niet gevergd. De IND zal bovendien niet beoordelen of er sprake is van passende
                  huisvesting. Iedere vorm van huisvesting is voldoende, mits de vreemdeling hier zelf
                  in heeft voorzien en een huurovereenkomst of een eigendomsakte van een koopwoning
                  wordt overgelegd.
               
Voorts vragen deze leden de regering hoe dit vereiste zich rijmt met de lange wachttijden
                     voor het in aanmerking komen van zelfstandige woonruimte.
De regering erkent dat het vinden van huisvesting in de huidige situatie moeilijk
                  is. In de huidige situatie is het ook moeilijk om statushouders en hun nareizende
                  gezinsleden te huisvesten, met als gevolgd dat zij langer moeten verblijven in de
                  asielopvang van het COA. Met de invoering van het huisvestingsvereiste voor (gezinsleden
                  van) vreemdelingen met subsidiaire bescherming heeft de regering daarom als doel dat
                  de vreemdeling met subsidiaire bescherming en diens gezinsleden minder afhankelijk
                  worden van de Nederlandse verzorgingsstaat. Ook verlicht dit de druk op de opvang
                  van het COA.
               
Wat is in de ogen van de regering de betekenis van zelfstandige woonruimte?
Zoals eerder uiteen is gezet zal de IND enkel beoordelen of wordt beschikt over huisvesting,
                  ongeacht of deze zelfstandig is. De vreemdeling kan dit onder meer aantonen door het
                  overleggen van een huurovereenkomst of een eigendomsakte van een woning.
               
Betekent het voornemen van deze regering om de mogelijkheid voorrang aan statushouders
                     te geven te schrappen de facto niet dat het huisvestingvereiste voor de nareis van
                     gezinsleden nagenoeg onmogelijk wordt?
Indien een statushouder met subsidiaire bescherming niet voldoet aan de aanvullende
                  voorwaarden zal de IND een ambtshalve toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Middels
                  een belangenafweging wordt beoordeeld of de gezinsleden op grond van dat artikel in
                  aanmerking komen om zich te voegen bij de statushouder met subsidiaire bescherming
                  in Nederland.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering een juridische uiteenzetting te geven
                     van de in artikel 8 EVRM opgenomen rechten en via jurisprudentie tot uitdrukking gebrachte
                     toepassing van het recht op gezins- en familieleven in de in de wetsvoorstel gestelde
                     eisen. Is de regering bekend met jurisprudentie die ziet op de toepassing van een
                     wachttermijn en/of daarnaast een middelen- en huisvestingsvereiste?
Bij een toets aan artikel 8 van het EVRM wordt eerst beoordeeld of er sprake is van
                  gezinsleven in de zin van deze bepaling. Hierbij worden allerlei individuele aspecten
                  meegewogen, maar dit is niet vastomlijnd. Als is vastgesteld dat sprake is van gezinsleven,
                  wordt een individuele belangenafweging gemaakt waarbij de belangen van de vreemdeling
                  worden afgezet tegen de belangen van de Staat. Het komt hierbij aan op individuele
                  aspecten die zwaarder moeten wegen dan de belangen van de Staat bij het voeren van
                  een restrictief toelatingsbeleid en daardoor nopen tot verblijf op grond van 8 van
                  het EVRM. Omdat deze belangenafweging op individuele gronden gebeurt, waarbij alle
                  relevante omstandigheden worden meegewogen, is het niet mogelijk om op voorhand en
                  in abstracto een overzicht te geven in welke situaties een vergunning op grond van
                  artikel 8 van het EVRM moet worden verleend.
               
Ten aanzien van de wachttermijn is er beperkte rechtspraak beschikbaar van het EHRM.
                  Gewezen wordt op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in
                  de zaak B.F. t. Zwitserland.19 In die uitspraak herhaalt het EHRM zijn vaste rechtspraak dat een wachttermijn van
                  twee jaar niet zonder meer in strijd is met artikel 8 van het EVRM, en dat de vraag
                  of krachtens artikel 8 van het EVRM alsnog gezinshereniging moet worden toegestaan,
                  afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het individuele geval.20 In dat verband wordt ook gewezen op de zaak M.A. t. Denemarken.21 Het EHRM wijst er bovendien op dat een onderscheid in de voorwaarden voor gezinshereniging
                  tussen vreemdelingen met de vluchtelingenstatus en vreemdelingen met de subsidiairebeschermingsstatus
                  voortvloeit uit het Unierecht en gerechtvaardigd kan zijn, mits er ruimte blijft voor
                  een individuele beoordeling.22
De leden van de CDA-fractie vragen de regering uiteen te zetten of het enkel en alleen
                     afwijzen van een aanvraag tot gezinshereniging kan worden getoetst op de in deze wet
                     opgenomen criteria of dat er ook in de situatie dat aanvrager niet voldoet aan gestelde
                     criteria er ook altijd nog aan artikel 8 EVRM getoetst dient te worden. Indien dit
                     het geval is, kan de regering dan toelichten wat de voorbeelden zijn dat vanuit artikel
                     8 EVRM en/of jurisprudentie alsnog tot toelating besloten dient te worden?
Indien de aanvrager behoort tot de kring van gerechtigden van het nareisbeleid, zal,
                  indien niet wordt voldaan aan de aanvullende nareisvoorwaarden voor subsidiair beschermden,
                  ambtshalve worden doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM. Bij die toets zal steeds
                  een individuele belangenafweging worden gemaakt. Omdat het om een individuele belangenafweging
                  gaat, kan op voorhand niet gezegd worden of en in welk mate dit alsnog tot verblijf
                  kan leiden.
               
Deelt de regering de door de IND in het rondetafelgesprek van 24 maart 2025 uitgesproken
                     zorg dat met name het huisvestingsvereiste strijdig gaat zijn met artikel 8 EVRM gelet
                     op de erbarmelijke staat van de toegang tot sociale huurwoningen of particuliere huurwoningen?
                     Zo nee, waarom niet en wat is daarvan de juridische onderbouwing? In hoeverre is een,
                     zoals door de IND bepleit, nationaal beleidskader inzake artikel 8 EVRM noodzakelijk
                     in de ogen van de regering? En waarom zou dit wel of geen bijdrage leveren aan een
                     effectievere beoordeling door de IND?
De regering onderschrijft dat de uitvoeringspraktijk in het kader van artikel 8 van
                  het EVRM aanvragen en beoordelingen zeer complex is geworden, hetgeen onwenselijk
                  is voor de IND vanuit het oogpunt van efficiëntie. Artikel 8 van het EVRM bevat geen
                  besliskader met heldere voorwaarden. Er moet in iedere zaak namelijk een individuele
                  afweging worden gemaakt van de belangen van de Staat versus de belangen van de vreemdeling.
                  Deze belangenafweging is bewerkelijk en complex, omdat steeds per geval moet worden
                  bepaald welk gewicht aan iedere omstandigheid toekomt. Een duidelijk beoordelingskader
                  in de vorm van een heldere instructie voor de uitvoering helpt de IND om beroepen
                  op artikel 8 van het EVRM efficiënter te beoordelen. Een dergelijk afwegingskader
                  moet duidelijker maken welk gewicht in algemene zin toekomt aan het belang van de
                  staat en die van de vreemdeling. De IND neemt dit mee bij het actualiseren van de
                  werkinstructie over artikel 8 van het EVRM.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken welke EU-lidstaten
                     gekozen hebben voor nareiscriteria voor subsidiair beschermden en wat deze criteria
                     zijn.
Nederland zal met de aanvullende voorwaarden op nareis meer in de pas lopen met meerdere
                  geconsulteerde lidstaten. Voor een overzicht van het in dit kader gevoerde beleid
                  in meerdere lidstaten wordt verwezen naar de eerder genoemde stukken die ambtelijk
                  zijn ingebracht voor de bewindspersonenoverleggen over migratie, die op 10 juli 2023
                  aan de Tweede Kamer zijn gestuurd.
               
De leden van de SP-fractie willen de regering vragen of het inkomens- en het huisvestingsvereiste
                     ertoe leidt dat een subsidiair beschermde ook na de wachttijd van twee jaar voor een
                     in de tijd onbegrensd aantal jaren van gezinshereniging wordt uitgesloten. Kan de
                     regering hierop reflecteren?
Zoals hiervoor is opgemerkt, gelden de nareisvoorwaaden cumulatief. Dat betekent dat
                  ook als de wachttermijn van twee jaar is verstreken, moet worden voldaan aan het inkomensvereiste
                  en het huisvestingsvereiste. Dit laat onverlet dat in het geval de vreemdeling met
                  subsidiaire bescherming niet voldoet aan de aanvullende voorwaarden de mogelijkheid
                  blijft bestaan om krachtens artikel 8 van het EVRM alsnog gezinshereniging toe te
                  staan. De IND toetst hier ambtshalve aan.
               
Heeft de regering in beeld wat de effecten van deze maatregel zijn op de ontwikkeling
                     van het kind dat ten minste twee jaar zonder zijn ouders moet opgroeien, zo vragen
                     de leden van de SP-fractie.
De regering heeft niet specifiek in kaart gebracht wat de mogelijke effecten zijn
                  van de aanvullende nareisvoorwaarden op de ontwikkeling van kinderen. Dit neemt niet
                  weg dat een wachttermijn van 2 jaar in overeenstemming is met de rechtspraak van het
                  EHRM.
               
De leden van de SP-fractie vragen hoe een subsidiair beschermde toestemming kan krijgen
                     om een grotere passende woning te huren en langdurig aan te houden tot de IND heeft
                     beslist, gezien de strikte regelgeving rond passend huisvesten voor woningcorporaties.
Zoals eerder uiteengezet zal de IND niet beoordelen of de huisvesting passend is,
                  maar enkel of er huisvesting is.
               
Waarom wordt afgeweken van het EU-recht waarbij een wachttermijn alleen toelaatbaar
                     is na twee jaar rechtmatig verblijf, dus vanaf de datum asielaanvraag en niet vanaf
                     de datum statusverlening?
De bepaling waar de aan het woord zijnde leden naar verwijzen is artikel 8 van de
                  Gezinsherenigingsrichtlijn. De Gezinsherenigingsrichtlijn is niet van toepassing op
                  subsidiair beschermden. Met de introductie van een tweestatusstelsel kiest de regering
                  ervoor om de Gezinsherenigingsrichtlijn ook niet langer analoog toe te passen op subsidiair
                  beschermden.
               
De leden van de SGP-fractie verzoeken de regering in te gaan op de motivering achter
                     de invoering van een wachttermijn van twee jaar.
Met het invoeren van een wachttermijn van twee jaar krijgt Nederland meer grip op
                  migratie en wordt ruimte gecreëerd binnen de opvang van het COA en de asielprocedure
                  van de IND. Ook vindt de regering de wachttermijn een onmisbaar onderdeel van de nareismaatregelen,
                  en heeft de verwachting dat deze maatregel leidt tot minder vreemdelingen die naar
                  Nederland komen op grond van nareis.
               
En hoe wordt bij deze maatregel omgegaan met aanvragen van familieleden van subsidiair
                     beschermden die zelf in acuut gevaar verkeren?
Bij de vraag of gezinshereniging moet worden toegestaan zijn asielgerelateerde gronden
                  niet van belang. Daarvoor blijft het, net als in de huidige situatie, mogelijk om
                  in Nederland een aanvraag te doen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
                  tijd.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een onderbouwing en verantwoording
                     van de aanvullende voorwaarden voor de nareis van gezinsleden van subsidiair beschermden.
                     Welke wetenschappelijke inzichten zijn er dat deze aanvullende voorwaarden de instroom
                     doen verlagen? Kan de regering de bronnen van deze inzichten delen?
De regering verwacht dat deze strengere voorwaarden zullen leiden tot een lagere asielinstroom.
Waar is de twee jaar wachttijd op gebaseerd? Op welke manier creëert dit ruimte in
                     de opvang, als steeds vaker statushouders in de opvang verblijven omdat er geen andere
                     huisvesting voor hen beschikbaar is?
Het is de verwachting dat deze wachttermijn, samen met het inkomensvereiste en het
                  huisvestingsvereiste, de druk op de opvang vermindert omdat nareizigers nu veelal,
                  in afwachting van huisvesting, moeten worden opgevangen door het COA. Met het invoeren
                  van een wachttermijn is de verwachting dat nareizigers minder vaak opgevangen hoeven
                  te worden.
               
Hoe geeft de regering rekenschap van het recht op privéleven en family life zoals
                     verwoord in artikel 8 EVRM in relatie tot de aanvullende voorwaarden voor nareis?
De ruimte voor een individuele beoordeling en een toetsing aan het recht op privéleven
                  en familiy life blijft bestaan. In alle gevallen waarin niet wordt voldaan aan de aanvullende nareisvoorwaarden
                  voor subsidiair beschermden wordt ambtshalve doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM.
               
Daarnaast vragen deze leden om een nadere onderbouwing waarom de regering ervoor kiest
                     mensen die uit een oorlog vluchten wél twee jaar te laten wachten totdat hun gezin
                     met hen herenigd mag worden en voor vluchtelingen die moesten vluchten om bijvoorbeeld
                     hun politieke of levensbeschouwelijke opvattingen deze wachttijd niet geldt.
De Gezinsherenigingsrichtlijn staat toe dat onderscheid wordt gemaakt tussen, enerzijds,
                  de voorwaarden die gelden voor de nareis van gezinsleden van vluchtelingen, anderzijds
                  van andere vreemdelingen. Uit deze richtlijn vloeit voor dat voor de nareis van familieleden
                  van vreemdelingen met een vluchtelingenstatus andere voorwaarden worden gesteld dan
                  aan de nareis van familieleden van subsidiair beschermden.
               
Welke sociale en psychische gevolgen heeft het voor een asielzoeker om twee jaar lang
                     in onzekerheid te blijven of zijn familie kan overkomen, zo vragen de leden van de
                     ChristenUnie-fractie.
De regering erkent dat de wachttermijn voor onzekerheid kan zorgen. Echter, de crisis
                  in de asielketen heeft de regering ertoe doen besluiten om strengere voorwaarden te
                  stellen zodat de asielinstroom wordt beperkt.
               
In hoeverre is duidelijk welke impact dit heeft op de inburgering en welke extra kosten
                     zullen er nodig zijn om de vertraging op integratie te repareren?
De eventuele gevolgen voor de inburgering zijn niet specifiek in kaart gebracht. De
                  regering kan daarom niet op voorhand aangeven of deze maatregelen kosten met zich
                  mee brengen voor de inburgering.
               
De regering kiest ervoor om de twee jaar wachttijd in te laten gaan sinds de verlening
                     van de verblijfsvergunning, terwijl de gezinsherenigingsrichtlijn voorschrijft dat
                     een dergelijke termijn aanvangt vanaf het moment dat legaal verblijf is verkregen,
                     zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie.
Zoals hiervoor is toegelicht is de Gezinsherenigingsrichtlijn niet van toepassing
                  op subsidiair beschermden, en wordt deze met dit wetsvoorstel ook niet langer op deze
                  groep toegepast.
               
Erkent de regering dat het met deze keuze in de praktijk erop neerkomt dat iemand
                     al zeker drie jaar in Nederland verblijft, nu de wachttijd tussen het eerste en tweede
                     gesprek al circa 66 weken is?
Met de introductie van een tweestatusstelsel kiest de regering ervoor om de Gezinsherenigingsrichtlijn
                  niet langer analoog toe te passen op subsidiair beschermden. Daarom kan de wachttermijn
                  van twee jaar in gaan op het moment dat de verblijfsvergunning aan de statushouder
                  met subsidiaire bescherming wordt verleend.
               
Hoe rijmt de regering een opgelegde wachttijd van twee jaar met de huidige wachttijden
                     van 96 weken tot de IND begint met het in behandeling nemen van de aanvraag? Is het
                     voorstel van de regering daarmee niet vooral symbolisch?
Nee, de aanvullende voorwaarden hebben als doel om de instroom te beperken en migratie
                  naar Nederland beter beheersbaar te maken. Dit zal de uitvoeringsinstanties in de
                  migratieketen, waaronder de IND en het COA, ten goede komen.
               
Ziet de regering ook dat het vrijwel onmogelijk wordt voor gezinsleden om na te reizen
                     als de statushouder moet beschikken over huisvesting en tegelijk geen voorrang meer
                     krijgt op een woning zoals de regering voornemens is, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De regering heeft als doel om de instroom te beperken en een strenger asiel- en migratiebeleid
                  te voeren. Het invoeren van een tweestatusstelsel met aanvullende voorwaarden voor
                  de nareis van familieleden van subsidiair beschermden zal naar verwachting inderdaad
                  leiden tot minder (ingewilligde) aanvragen om nareis.
               
Waarom geldt de wachttermijn ook voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, zo
                     vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Hoe weegt de regering de noodzaak en
                     proportionaliteit van deze voorwaarde gelet op de rechten van het kind en de beginselen
                     dat gezinnen moeten worden beschermd en de belangen van kinderen de eerste overweging
                     moeten vormen, zoals deze naar voren komen uit de gezinsherenigingsrichtlijn en vaste
                     rechtspraak van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
                     (EHRM)?
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State heeft
                  de regering de wachttermijn in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen
                  opnieuw gewogen. Alles overziend hebbende, handhaaft zij dit vereiste. Het voorgestelde
                  artikel 29a voorziet er reeds in dat alleenstaande minderjarige kinderen zijn uitgezonderd
                  van het inkomens- en huisvestingsvereiste, en daarmee in belangrijke mate zijn uitgezonderd
                  van de nieuwe nareisvoorwaarden. De regering ziet geen aanleiding deze groep ook uit
                  te zonderen van de wachttermijn, omdat daarmee in feite helemaal geen aanvullende
                  voorwaarden zouden worden gesteld aan de nareis van gezinsleden van een alleenstaande
                  minderjarige vreemdeling met subsidiaire bescherming. Daarbij wijst de regering erop
                  dat het stellen van een wachttermijn kan bijdragen aan het verminderen van het vooruit
                  reizen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
               
De leden van de VOLT-fractie vragen op welk moment in de nareisprocedure en op welke
                     manier rekening wordt gehouden met de vluchtachtergrond en andere individuele omstandigheden
                     van subsidiair beschermden die afwijking van de aanvullende voorwaarden mogelijk maken.
Zoals opgemerkt spelen asielmotieven in de nareisprocedure geen rol: daarvoor staat
                  de asielprocedure open. Dit laat onverlet dat als er niet wordt voldaan aan de aanvullende
                  voorwaarden voor de nareis van (familieleden van) subsidiair beschermden, ambtshalve
                  wordt getoetst aan artikel 8 van het EVRM. In dat verband wordt een individuele belangenafweging
                  verricht tussen het belang van de vreemdeling tot gezinshereniging en het belang van
                  de Nederlandse staat. Hoe zwaar alle relevante belangen wegen wordt steeds per concreet
                  geval bepaald.
               
2.3 Beperken nareis tot kerngezin
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat in de loop van de jaren het nareisbeleid,
                     onder andere als gevolg van jurisprudentie, verbreed en complexer is geworden, wat
                     met name voor de instroom en de uitvoeringspraktijk van de IND negatieve consequenties
                     heeft. De regering stelt dat ter verbetering hiervan het nareisbeleid versimpeld en
                     beperkt moet worden. In hoeverre is dit echt mogelijk, als het beleid dat er nu is,
                     deels het resultaat is van jurisprudentie, die ook deze regering simpelweg dient uit
                     te voeren? Hoeveel van deze complexiteit denkt de regering daadwerkelijk weg te kunnen
                     nemen? De jurisprudentie zelf verandert immers niet. Graag ontvangen voornoemde leden
                     een nadere toelichting op dit punt.
Dit betreft jurisprudentie ten aanzien van groepen die uitdrukkelijk facultatief zijn
                  volgens het Unierecht en derhalve onverplicht zijn opgenomen in het huidige Nederlandse
                  beleid en de Vreemdelingenwet 2000. Het gaat dan bijvoorbeeld om de mogelijkheid van
                  nareis van meerderjarige kinderen. Hierover is bij Kamerbrief van 26 juni 202423 meer met uw Kamer gedeeld. Het schrappen van deze facultatieve categorieën uit het
                  Nederlandse nareisbeleid leidt derhalve tot de genoemde versimpeling en beperking.
               
De beperking tot het kerngezin van het wetsvoorstel tweetstatusstelsel zal ertoe leiden
                     dat het nog altijd mogelijk blijft om een reguliere verblijfsvergunning te verkrijgen
                     op grond van artikel 8 EVRM in plaats van een afgeleide asielvergunning, zo constateren
                     de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie. Wat betekent deze verplaatsing concreet voor
                     de IND, specifiek voor de werklast en de doorlooptijden?
Wanneer een gezinslid van een statushouder een aanvraag tot verblijf als familie-
                  of gezinslid op grond van 8 EVRM indient dan zal deze aanvraag worden beoordeeld door
                  de nareisteams. Dit gebeurt nu ook al. In dat aspect vindt er geen verplaatsing van
                  het werk plaats binnen de IND. Zoals eerder beantwoord vergt toets aan artikel 8 van
                  het EVRM een complexe en arbeidsintensieve beoordeling die meer tijd in beslag neemt
                  dan een beoordeling aan de hand van het nareiskader. Een toename in het aantal beroepen
                  op en toetsingen aan artikel 8 van het EVRM kan daardoor leiden tot een toename in
                  de werklast van de nareisteams.
               
Hoeveel procent van de mensen zullen naar verwachting op basis van artikel 8 EVRM
                     toch een vergunning verkrijgen?
Het is niet uitgesloten dat op basis van artikel 8 van het EVRM in individuele gevallen
                  alsnog een verblijfsvergunning wordt verleend, ook als een verzoek om nareis wordt
                  afgewezen omdat de vreemdeling niet behoort tot het kerngezin of niet is voldaan aan
                  de voorwaarden, genoemd in artikel 29a, derde lid. Het is echter niet op voorhand
                  mogelijk om te zeggen hoeveel procent van de gezinsleden op basis daarvan toch een
                  vergunning zullen krijgen. Het enkele feit dat iemand niet aan de aanvullende voorwaarden
                  voor nareis voldoet zal op zichzelf niet voldoende zijn om vast te stellen dat ook
                  het beroep op artikel 8 van het EVRM niet tot verblijf kan leiden. Het komt bij de
                  beoordeling dus echt aan op individuele aspecten die zwaarder moeten wegen dan de
                  belangen van de staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en daardoor
                  nopen tot verblijf op grond van 8 EVRM.
               
Klopt het dat de individuele belangenafweging die voortvloeit uit artikel 8 EVRM een
                     complexe toets is waardoor de werkdruk fors zal toenemen?
Een resttoets aan artikel 8 van het EVRM is bewerkelijk, maar omdat er eerst een toetsing
                  aan een bestaand kader heeft plaatsgevonden, is dit minder arbeidsintensief dan het
                  beoordelen van een afzonderlijk beroep op artikel 8 van het EVRM, omdat er reeds is
                  getoetst aan de nareisvereisten. Artikel 8 van het EVRM bevat geen helder besliskader
                  met binaire voorwaarden. In iedere zaak moet een individuele afweging worden gemaakt
                  van de belangen van de staat tegen de belangen van de vreemdeling. Deze belangenafweging
                  is bewerkelijk en complex, omdat per geval steeds moet worden bepaald welk gewicht
                  aan een omstandigheid toekomt. Dit betekent: hoe vaker men uitkomt bij artikel 8 van
                  het EVRM, hoe meer de werkdruk van de IND zal toenemen.
               
Wat is de appreciatie van de regering op de constatering van de IND dat er een waterbedeffect
                     zal optreden naar reguliere gezinsherenigingsaanvragen en dat daarmee het beoogde
                     effect van deze maatregel in het gedrang komt?
Zoals is opgemerkt in antwoord op voorgaande vragen wordt een waterbedeffect verwacht
                  van nareisaanvragen naar zowel het reguliere kader als artikel 8 van het EVRM. Op
                  dit moment wordt er in kaart gebracht of maatregelen kunnen en moeten worden getroffen
                  om deze verschuiving te beperken.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen erop dat verschillende adviesorganen,
                     waaronder de Raad van State en de IND, hebben aangegeven dat het huwelijksvereiste
                     leidt tot discriminatie, en dat de eis LHBTI+-personen, en andere asielzoekers die
                     niet met hun partner kunnen trouwen, buitenproportioneel treft. Kan de regering nader
                     toelichten waarom er niet is gekozen voor een uitzondering voor deze groep? Wat is
                     de appreciatie van de regering op de constatering dat deze maatregel mogelijk in strijd
                     is met het beginsel van non-discriminatie en gelijke behandeling?
Het Unierecht, in het bijzonder de Gezinsherenigingsrichtlijn, verplicht tot de mogelijkheid
                  van nareis van gehuwde partners en minderjarige kinderen. De mogelijkheid om in aanvulling
                  daarop ook gezinshereniging toe te staan aan onder andere ongehuwde partners, is uitdrukkelijk
                  facultatief en derhalve geen verplichting. De beperking laat bovendien onverlet dat
                  vreemdelingen die niet onder de definitie vallen van het kerngezin, maar die feitelijk
                  tot het gezin van de vergunninghouder behoren, zich nog steeds kunnen beroepen op
                  het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 van het
                  EVRM. In dat verband wordt telkens een belangenafweging verricht waarbij de individuele
                  feiten en omstandigheden centraal staan. Die afweging ziet op het belang van de vreemdeling
                  tot gezinshereniging en het belang van de Nederlandse staat. De omstandigheid dat
                  de vreemdeling een ongehuwde partner of meerderjarig kind is wordt in deze afweging
                  betrokken, maar vormt geen zelfstandige afwijzingsgrond. Dat betekent dat het mogelijk
                  blijft voor deze groepen om alsnog voor gezinshereniging in aanmerking te komen.
               
Kan de regering voor de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie toelichten hoe de noodzaak
                     en proportionaliteit van de maatregel om ook voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen
                     een wachttermijn te introduceren is gewogen? Waarom is deze doelgroep wel uitgezonderd
                     van het inkomens- en huisvestigingsvereiste maar niet van een wachttermijn van twee
                     jaar?
Twee van de drie aanvullende voorwaarden zullen niet worden gesteld aan alleenstaande
                  minderjarige vreemdelingen met subsidiaire bescherming. De regering kiest er niet
                  voor om ook de wachttermijn voor deze groep te schrappen. Dit doet de regering zodat
                  het niet aantrekkelijker wordt om alleenstaande minderjarige vreemdeling vooruit te
                  laten reizen.
               
Kan de regering voor de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie aangeven hoeveel ongehuwde
                     partners, meerderjarige kinderen en pleegkinderen, de afgelopen tien jaar, gemiddeld
                     per jaar als nareizigers een vergunning hebben gekregen?
In de afgelopen 10 jaar zijn er:
− 10.330 mvv nareisaanvragen ingediend voor meerderjarige kinderen, daarvan zijn er
                           4.310 ingewilligd. Dit komt neer op een jaarlijks gemiddelde van 431 ingewilligde
                           mvv nareisaanvragen;
                        
− 4.850 mvv nareisaanvragen ingediend voor ongehuwde partners, daarvan zijn er 1.710
                           ingewilligd. Dit komt neer op een jaarlijks gemiddelde van 171 ingewilligde mvv nareisaanvragen;
                        
− 5.240 mvv nareisaanvragen ingediend voor pleegkinderen, daarvan zijn er 540 ingewilligd.
                           Dit komt neer op een jaarlijks gemiddelde van 54 ingewilligde mvv nareisaanvragen.
                        
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de regering verwacht dat afgewezen
                     nareizigers zich zullen beroepen op artikel 8 EVRM?
Als de aanvraag wordt afgewezen omdat niet aan de nareisvoorwaarden wordt voldaan,
                  zal de IND altijd ambtshalve toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Daar hoeft de nareiziger
                  zich niet specifiek op te beroepen.
               
Is de inschatting van deze leden correct dat aanvragenzaken aanzienlijk complexer
                     zijn en dat in beginsel de IND meer tijd kwijt is met het behandelen van deze aanvragen?
Dat klopt. In alle zaken waarin de aanvraag wordt afgewezen omdat niet aan de nareisvoorwaarden
                  wordt voldaan, toetst de IND ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM. In iedere zaak
                  moet een individuele afweging worden gemaakt van de belangen van de staat versus de
                  belangen van de vreemdeling. Deze belangenafweging is bewerkelijk en complex, omdat
                  per geval steeds moet worden bepaald welk gewicht aan een omstandigheid toekomt. Dit
                  betekent: hoe vaker aan artikel 8 van het EVRM wordt getoetst, hoe hoger de werkdruk
                  van de IND wordt.
               
Hoe worden deze zaken effectief en efficiënt beoordeeld binnen de huidige capaciteit
                     van de IND, en in hoeverre kan hier nog een verbeterslag gemaakt worden?
Nagenoeg alle beslismedewerkers van de IND worden door opleiding, trainingen en actieve
                  begeleiding opgeleid voor het behandelen van artikel 8 EVRM-zaken. Artikel 8 van het
                  EVRM speelt namelijk in veel zaken een rol. Daarnaast maakt de IND instructies die
                  beslismedewerkers kunnen gebruiken bij het behandelen van zaken en vindt er regelmatig
                  interne afstemming plaats over individuele casuïstiek. Voornoemde instructies worden
                  momenteel herzien en geactualiseerd. Ook werkt de IND aan het verbeteren van de aanvraagprocedures
                  voor gezinsmigratie, onder meer door het verbeteren van de informatievoorziening,
                  zoals de herziening van de informatie op de website en aanvraagformulieren.
               
Overweegt de regering bijvoorbeeld om artikel 8 EVRM om te zetten in een nationaal
                     wettelijk kader?
De regering onderschrijft dat de uitvoeringspraktijk in het kader van artikel 8 van
                  het EVRM complex is geworden, hetgeen onwenselijk is voor de IND vanuit het oogpunt
                  van efficiëntie. Er moet in iedere zaak een individuele afweging worden gemaakt tussen
                  het belang van de vreemdeling tot gezinshereniging en het belang van de Nederlandse
                  staat. Deze belangenafweging is bewerkelijk en complex, omdat steeds per geval moet
                  worden bepaald welk gewicht aan iedere omstandigheid toekomt. Een nationaal wettelijk
                  kader ontslaat de IND niet van deze individuele toets, zodat de ontwikkeling van een
                  dergelijk nationaal kader niet aan de orde is. Wel wordt gewerkt aan het herzien van
                  de werkinstructie om de IND voldoende handvatten te bieden.
               
Verder zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar de gevolgen van deze maatregel
                     voor mensen in kwetsbare posities waarvoor ook opvang in de regio geen mogelijkheid
                     is. Op welke manier wordt er bijvoorbeeld rekening gehouden met partners die tegen
                     hun wil in ongehuwd zijn, omdat ze in land van herkomst vanwege op religie gebaseerde
                     wetgeving niet mogen trouwen? Hoe wordt geborgd dat deze gevallen op een evenwichtige
                     manier worden beoordeeld zonder de beperking van het kerngezin te ondermijnen?
Zoals hiervoor is toegelicht verplicht het Unierecht tot de mogelijkheid van nareis
                  van gehuwde partners en minderjarige kinderen. De mogelijkheid om in aanvulling daarop
                  ook gezinshereniging toe te staan aan onder andere ongehuwde partners is geen verplichting.
                  De beperking laat bovendien onverlet dat vreemdelingen die niet onder de definitie
                  vallen van het kerngezin, maar die feitelijk tot het gezin van de vergunninghouder
                  behoren, zich nog steeds kunnen beroepen op het recht op eerbiediging van het gezinsleven
                  zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM. In dat verband wordt telkens een belangenafweging
                  verricht waarbij de individuele feiten en omstandigheden centraal staan. Hoe zwaar
                  die belangen wegen wordt steeds per concreet geval bepaald. Wel hiervoor geldt in
                  beginsel een restrictief toelatingskader nu er met het onderhavige voorstel van wet
                  bewust voor wordt gekozen de mogelijkheid van nareis voor bepaalde groepen af te schaffen.
               
De leden van de NSC-fractie merken op dat de voorgestelde beperking van gezinshereniging
                     tot juridische en uitvoeringstechnische vragen leidt. Deze leden vragen de regering
                     wat de reden is dat de regering ervoor heeft gekozen geen uitzondering te maken voor
                     ongehuwde partners die feitelijk niet kunnen trouwen, zoals LHBTI-koppels of koppels
                     onderdeel van onderdrukte religieuze gemeenschappen uit landen waar dat onmogelijk
                     of levensgevaarlijk is? In hoeverre speelt de vrees voor misbruik daarbij een rol?
Zoals hiervoor is opgemerkt verplicht het Unierecht er niet toe gezinshereniging toe
                  te staan aan ongehuwde partners. De beperking laat bovendien onverlet dat vreemdelingen
                  die niet onder de definitie vallen van het kerngezin, maar die feitelijk tot het gezin
                  van de vergunninghouder behoren, zich nog steeds kunnen beroepen op het recht op eerbiediging
                  van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM.
               
Voorts vragen de leden van de NSC-fractie of de regering kan aangeven hoeveel LHBTI-stellen
                     in aanmerking kwamen voor gezinshereniging de afgelopen vijf jaar.
Het is niet mogelijk deze cijfers te verstrekken, aangezien de IND geen geaardheid
                  of genderidentiteit systematisch registreert.
               
Op welke manier kan worden vastgesteld of sprake is van een duurzame relatie? Geldt
                     daarbij een specifieke minimale duur?
Of er sprake is van een duurzame relatie wordt op individuele basis beoordeeld. Er
                  wordt hierbij gekeken naar de invulling die gegeven wordt aan de relatie. Hierin kunnen
                  onder andere aspecten zoals de duur van de relatie, eventuele samenwoning, toekomstplannen,
                  en kinderen een rol spelen. Er is geen specifieke minimale duur waaraan voldaan moet
                  worden.
               
Op welke wijze is geborgd dat deze maatregel niet leidt tot indirecte discriminatie,
                     mede gelet op artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 8 EVRM? In hoeverre wordt bij
                     de beoordeling van gezinshereniging voor het kerngezin voorzien in ruimte voor een
                     belangenafweging bij bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld langdurige samenwoning
                     of de aanwezigheid van gemeenschappelijke kinderen, zo vragen de leden van de NSC-fractie.
Zoals hiervoor is opgemerkt verplicht het Unierecht er niet toe gezinshereniging toe
                  te staan aan ongehuwde partners. Bovendien kunnen vreemdelingen die niet langer onder
                  de definitie vallen van het kerngezin, maar die feitelijk wel tot het gezin van de
                  vergunninghouder behoren, zich nog steeds beroepen op het recht op eerbiediging van
                  het gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM. Bij een toets aan artikel
                  8 van het EVRM worden – als sprake is van gezinsleven – alle relevante belangen van
                  de vreemdeling afgezet tegen de belangen van de staat. Hoe zwaar die belangen wegen
                  wordt steeds per concreet geval bepaald. Daarbij worden uiteraard alle (bijzondere)
                  omstandigheden van het individuele geval meegewogen.
               
Hoe wordt het belang van het kind meegewogen bij aanvragen waarbij een ouder of verzorger
                     niet onder het kerngezin valt, maar feitelijk een primaire zorgrol vervult?
Bij de belangenafweging binnen artikel 8 van het EVRM worden alle relevante feiten
                  en omstandigheden betrokken, waaronder omstandigheden als langdurige samenwoning en
                  de aanwezigheid van gemeenschappelijke kinderen. De belangen van minderjarige kinderen
                  zijn bijvoorbeeld zwaarwegend in de belangenafweging, maar niet per definitie doorslaggevend.
               
Heeft de regering overwogen om binnen het Vreemdelingenbesluit of de IND-beleidsregels
                     een verruiming of uitzondering op te nemen voor schrijnende of humanitair zwaarwegende
                     gevallen, zodat deze niet afhankelijk worden van artikel 8 EVRM-procedures, zo vragen
                     de leden van de NSC-fractie. Deelt de regering de mening de leden dat dit de uitvoerbaarheid
                     zou kunnen verbeteren?
Er is niet voor gekozen om een dergelijke uitzondering op te nemen. Wel is het mogelijk,
                  zoals eerder is geantwoord, ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM te toetsen. Daarbij
                  worden alle bijzondere omstandigheden van het individuele geval meegewogen.
               
De leden van de D66-fractie vernemen graag hoe lang een individuele toets op grond
                     van artikel 8 van het EVRM gemiddeld duurt ten opzichte van een reguliere beoordeling
                     op dit moment. Zij gaan ervan uit dat de regering beschikt over berekeningen of inschattingen,
                     en ontvangen deze graag.
De verwachting is dat in 90% van de gevallen niet voldaan zal worden aan de met dit
                  wetsvoorstel beoogde nareisvoorwaarden, en ambtshalve moet worden doorgetoetst aan
                  8 van het EVRM. Deze zaken zouden op basis van het thans geldende echt worden ingewilligd,
                  wat minder tijd kost dan een afwijzing. Hoeveel extra tijd de toets aan 8 van het
                  EVRM kost is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het individuele geval, omdat
                  een belangenafweging wordt verricht tussen het belang van de vreemdeling tot gezinshereniging
                  en het belang van de Nederlandse staat.
               
Het toetsen aan de extra voorwaarden, de motivering van een afwijzing van nareis en
                  de toetsing aan 8 van het EVRM, inclusief bezwaarprocedures, gaat op basis van een
                  eerdere vroegtijdige verkenning van de IND op basis van de op dat moment bekende gegevens
                  naar verwachting extra tijd kosten die zich laat omzetten in om en nabij 200 fte.
                  Hierbij is het geheel in ogenschouw genomen en niet apart berekend wat de toets aan
                  artikel 8 van het EVRM specifiek aan extra tijd kost.
               
Tevens vragen deze leden hoe vaak dergelijke individuele beoordelingen naar verwachting
                     zullen voorkomen.
Zoals in de memorie van toelichting is opgemerkt is de verwachting dat veel aanvragen
                  tot nareis door familieleden van subsidiair beschermden door de combinatie van de
                  aanvullende nareisvoorwaarden zullen worden afgewezen. De inschatting is dat meer
                  dan 90% niet aan deze voorwaarden voldoet. In deze zaken zal de IND ambtshalve aan
                  artikel 8 van het EVRM toetsen.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken hoe vaak er in
                     de afgelopen tien jaar voor pleegkinderen gezinshereniging is toegewezen.
In de afgelopen tien jaar zijn er 540 mvv nareisaanvragen voor pleegkinderen ingewilligd.
Kan de regering aangeven hoe de geloofwaardigheidstoets ten aanzien van pleegkinderen
                     nu door de IND wordt ingevuld?
Voor de huidige beoordeling van pleegkinderen in het nareiskader dient allereerst
                  de identiteit van het pleegkind, de identiteit van de pleegouder en de identiteit
                  van beide biologische ouders aannemelijk gemaakt te worden. Ook dient de familierechtelijke
                  relatie tussen het pleegkind en diens biologische ouders evenals de familierechtelijke
                  relatie tussen het pleegkind en de pleegouder aannemelijk gemaakt te worden. Na deze
                  integrale beoordeling wordt er beoordeeld of er ook een daadwerkelijke invulling is
                  gegeven aan de pleegrelatie. Dit is de feitelijke gezinsband. Bij de beoordeling of
                  er tussen het pleegkind en de pleegouder sprake is van een feitelijke gezinsband worden
                  onder andere volgende aspecten betrokken: de duur en de reden van de pleegrelatie,
                  de (financiële) afhankelijkheid, en de mate waarin de biologische ouders voor het
                  pleegkind kunnen zorgen.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om toe te lichten waarom de beperking
                  van nareis tot het kerngezin zowel in onderhavig wetsvoorstel als in het gelijktijdig
                  aangeboden wetsvoorstel Asielnoodmaatregelenwet is opgenomen en of hierin enig onderscheid
                  bestaat.
               
Deze leden constateren terecht dat zowel het onderhavige voorstel van wet als het
                  voorstel voor een Asielnoodmaatregelenwet bepalingen bevat waarmee de nareismogelijkheden
                  worden beperkt tot het kerngezin. De regelingen in beide wetsvoorstellen zijn gelijk.
                  Door deze maatregelen in beide wetsvoorstellen op te nemen, wordt uitvoering gegeven
                  aan het regeerprogramma24 en de brief van 25 oktober 2024.25 In artikel VII van het voorstel tot een Asielnoodmaatregelenwet wordt de samenloop
                  tussen dat wetsvoorstel en het onderhavige wetsvoorstel geregeld. Dit artikel voorkomt
                  dat de wijzigingsopdrachten in de beide wetsvoorstellen elkaar doorkruisen.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om te reageren op de juridische kanttekeningen
                     die geplaatst worden bij met name de categorie ongehuwden uit landen waarin een huwelijk
                     niet mogelijk is waardoor ze niet vallen onder de criteria voor gezinshereniging.
                     Leidt deze aanvraag dan alsnog, als andere omstandigheden positief beoordeeld zijn,
                     tot een afwijzing of komen deze mensen alsnog in aanmerking voor een vergunning op
                     grond van artikel 8 EVRM? En mocht de inschatting zijn dat dit zal leiden tot een
                     consequente toepassing van artikel 8 EVRM, wat belet de regering dan om deze categorie,
                     enkel voor die landen waar een huwelijk niet mogelijk is, niet alsnog toe te voegen?
Zoals hiervoor is opgemerkt verplicht het Unierecht er niet toe gezinshereniging toe
                  te staan aan ongehuwde partners. Dat laat onverlet dat deze groep zich nog steeds
                  beroepen op het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel
                  8 van het EVRM. Bij een toets aan artikel 8 van het EVRM worden – als sprake is van
                  gezinsleven – alle relevante belangen van de vreemdeling afgezet tegen de belangen
                  van de staat. Wanneer de belangenafweging de kant van de vreemdeling opvalt wordt
                  een verblijfsvergunning afgegeven. Dit wordt per individueel geval beoordeeld.
               
De leden van de SP-fractie constateren en delen de zorgen van de Adviesraad Migratie
                     over de subsidiair beschermden. Het is uit de wet niet te herleiden of en zo ja hoe
                     bij de toepassing van aanvullende voorwaarden voor nareis rekening gehouden wordt
                     met de vluchtachtergrond van subsidiair beschermden. Ook niet of de afwijking van
                     de voorwaarden mogelijk is als individuele omstandigheden daarom vragen. Kan de regering
                     hierop reflecteren? Op welke manier zijn de belangen van het kind meegewogen in het
                     tweestatusstelsel? Klopt het dat jongvolwassenen die afhankelijk zijn van hun ouders
                     alleen achter zullen blijven? Heeft de regering de rechten van het kind, met name
                     artikel 3 en 10 meegewogen in de belangafweging en hoe is de regering van mening dat
                     zij voldoet aan de plichten van de Nederlandse staat die uit deze artikelen voortvloeien?
Met de beperking van nareis tot het kerngezin en het stellen van aanvullende voorwaarden
                  voor nareis van gezinsleden van subsidiaire beschermden zoekt de regering de EU minimumnormen
                  op. Twee van de drie voorwaarden die worden gesteld bij de nareis van gezinsleden
                  van subsidiair beschermden gelden niet voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
                  De regering houdt zo rekening met de belangen van het kind. De peildatum zoals deze
                  momenteel wordt gehanteerd, te weten de leeftijd ten tijde van asielaanvraag, zal
                  worden aangehouden. In individuele gevallen zal verder, zoals gebruikelijk, in het
                  kader van artikel 8 van het EVRM eveneens met die belangen rekening worden gehouden.
                  Jongvolwassene kinderen worden in het onderhavige wetsvoorstel niet gerekend tot het
                  kerngezin en zij zullen dan ook niet onder het nareisbeleid kunnen herenigen met de
                  statushouder in Nederland. Dit laat onverlet dat zij een aanvraag op grond van artikel
                  8 van het EVRM kunnen indienen.
               
Net als LHBTIQ+ personen die in het land waaruit zij zijn gevlucht geen mogelijkheid
                     hadden om te trouwen?
Zoals hiervoor is opgemerkt in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie
                  verplicht het Unierecht er niet toe gezinshereniging toe te staan aan ongehuwde partners.
                  Dat laat onverlet dat deze groep zich nog steeds beroepen op het recht op eerbiediging
                  van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM.
               
Tot hoeveel minder instroom leidt deze maatregel volgens de regering en waar is deze
                     inschatting op gebaseerd?
De verwachting is dat de beperking van nareis tot het kerngezin zal leiden tot minder
                  instroom van nareizigers. Zoals in reactie op vragen van de fractie GroenLinks-PvdA
                  is geantwoord, zijn er in de afgelopen 10 jaar 4.850 mvv nareisaanvragen ingediend
                  voor ongehuwde partners, waarvan er 1.710 zijn ingewilligd. Dit komt neer op een jaarlijks
                  gemiddelde van 171 ingewilligde mvv nareisaanvragen voor ongehuwde partners. Dit laat
                  onverlet dat ongehuwde partners in aanmerking kunnen komen voor verblijf in Nederland
                  op basis van artikel 8 van het EVRM. Er dient dan uiteraard wel sprake te zijn van
                  gezinsleven en er dient sprake te zijn van een positieve verplichting om gezinsleven
                  in Nederland toe te staan. De IND beoordeelt elke aanvraag op de individuele omstandigheden.
               
De leden van de SP-fractie delen daarnaast de zorgen van UNICEF over het schrappen
                     van pleegkinderen uit de definitie van het kerngezin. De IND lijkt juist aan te geven
                     dat door dit te schrappen, de complexiteit eerder toeneemt dan afneemt. Dit gaat wellicht
                     om de meest kwetsbare groep: kinderen zonder ouders. Hoeveel casussen van pleegkinderen
                     behandelt de IND jaarlijks en hoeveel lastenverlichting of beperking in de nareis
                     levert het schrappen van pleegkinderen uit de definitie van het kerngezin daadwerkelijk
                     op?
Van 2020 tot en met 2024 zijn er 1.590 mvv nareisaanvragen voor pleegkinderen ingediend.
                  Dit zijn gemiddeld 318 mvv nareisaanvragen per jaar. Het is daarmee de verwachting
                  dat het schrappen van pleegkinderen uit het kerngezin jaarlijkse een lastenverlichting
                  van circa het aantal jaarlijkse nareisaanvragen van pleegkinderen betekent.
               
Hoeveel pleegkinderen zijn de afgelopen jaren nagereisd? Is dit een daadwerkelijke
                     vermindering van de druk op de opvangcapaciteit?
Van 2020 tot en met 2024 zijn er in totaal ca. 170 mvv-nareisaanvragen voor pleegkinderen
                  ingewilligd.
               
Weegt dit volgens de regering op tegen het individuele belang van het kind? In algemene
                     zin: heeft de regering de grote effecten op kinderen, hun ontwikkeling en hun mogelijkheden
                     om bij hun ouders op te groeien meegewogen?
De regering kiest ervoor om het nareisbeleid terug te brengen naar het Europese minimum.
                  De verwachting is dat het beperken van de nareismogelijkheden – in combinatie met
                  de overige maatregelen die het kabinet treft – uiteindelijk leidt een lagere instroom.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welk numeriek effect de regering verwacht
                     van het beperken van de nareismogelijkheden tot het kerngezin. Welke cijfers uit het
                     verleden gebruikt de regering als onderbouwing voor deze maatregel?
Het kabinet kiest ervoor om het nareisbeleid terug te brengen naar het Europese minimum.
                  De verwachting is dat het beperken van de nareismogelijkheden – in combinatie met
                  de overige maatregelen die het kabinet treft, uiteindelijk leidt een lagere instroom.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering het verantwoordt dat de
                     beperking tot het kerngezin en daarin tot gehuwde personen discriminatoir kan uitpakken,
                     zoals de Afdeling benoemt. Het gaat om stellen die ongehuwd zijn maar wel bestendig
                     samenleven. Voornoemde benoemen expliciet de stellen die niet kunnen trouwen voor
                     de wet, omdat er bijvoorbeeld sharia-wetgeving geldt in het land van herkomst of omdat
                     het stel alleen voor de kerk is getrouwd.
Zoals hiervoor is opgemerkt in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie
                  verplicht het Unierecht er niet toe gezinshereniging toe te staan aan ongehuwde partners.
                  Dat laat onverlet dat deze groep zich nog steeds beroepen op het recht op eerbiediging
                  van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM.
               
Kan de regering aan de leden van de VOLT-fractie aangeven hoe dit wetsvoorstel niet
                     leidt tot discriminatie (artikel 14 EVRM), wegens het ontbreken van een rechtvaardiging
                     voor het onderscheid tussen verschillende groepen bij het wel of niet verlenen van
                     een mogelijkheid tot gezinshereniging?
Het enkele feit dat nareis niet in gelijke mate mogelijk wordt gemaakt voor alle andere
                  familieleden maakt op zichzelf nog niet dat dit discriminatoir is. Met het terugbrengen
                  van de groep die in aanmerking komt voor gezinshereniging via nareis tot die gezinsleden
                  die behoren tot het kerngezin wordt aangesloten bij de minimale normen van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
               
Hoelang zijn gezinsleden door de huidige lengte van de asiel- en nareisprocedure van
                     elkaar gescheiden en hoeveel jaar komt daar nog bij als ook een wachttermijn voor
                     subsidiair beschermden wordt ingevoerd, zo vragen de leden van de VOLT-fractie.
De doorlooptijd van een asiel- en nareisprocedure is van veel verschillende factoren
                  afhankelijk. Daarom kan de regering niet aangeven hoe lang gezinnen nu gescheiden
                  van elkaar leven, door de huidige lengte van de asiel- en nareisprocedure. Ook kan
                  de regering niet precies aangeven hoeveel jaar gezinnen langer van elkaar gescheiden
                  zullen zijn omdat iedere asiel- en nareiszaak individueel beoordeeld wordt.
               
Welke effect zal dit hebben op de gezinsleden die wachten in moeilijke en gevaarlijke
                     omstandigheden in het land van herkomst?
Zoals hiervoor is opgemerkt erkent het kabinet dat de voorgestelde maatregelen ertoe
                  leiden dat gezinsleden langer moeten wachten voordat zij kunnen nareizen. De regering
                  ziet het echter als absoluut noodzakelijk om de asielinstroom zo snel mogelijk te
                  beperken zodat de druk op de asielketen afneemt.
               
Wat zal het effect zijn op de integratie van statushouders?
De regering verwacht dat de genoemde maatregelen uiteindelijk een positieve stimulans
                  zullen betekenen voor de integratie van statushouders en hun familieleden. Om in aanmerking
                  te komen voor de EU-status als langdurig ingezetene of de reguliere verblijfsvergunning
                  voor onbepaalde tijd moet immers onder meer worden voldaan het inkomensvereiste.
               
Wat is het gevolg voor de diplomakansen van vluchtelingenkinderen als zij op veel
                     latere leeftijd starten met Nederlands onderwijs?
De regering kan niet in algemene zin ingaan op de impact van deze maatregelen op de
                  mogelijke diplomakansen van nareizende kinderen.
               
3. Verhouding tot hoger recht
               
De leden van de SP-fractie constateren dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de
                     Raad van State ook voorziet dat bepaalde zaken in de wet mogelijk achteraf moeten
                     worden bijgewerkt als het EU asiel- en migratiepact wordt geïmplementeerd en dat dit
                     zal leiden tot meer kosten maar ook veel verwarring in de uitvoering. Hoe schat de
                     regering dit in? Is het mogelijk dat de IND bijvoorbeeld een korte tijd met deze nieuwe
                     wetgeving moet werken alvorens de werkinstructies opnieuw moeten worden aangepast
                     vanwege het asiel- en migratiepact? En op welke onderdelen verwacht de regering dit?
                     Is de regering bereid om in navolging van het advies van de Afdeling bestuursrechtspraak
                     van Raad van State een overzicht te geven van de meest relevante punten van het pact
                     die van invloed zijn op deze wetgeving?
Het onderhavige tweestatusstelsel is ingericht op de huidige wet- en regelgeving.
                  Die wet- en regelgeving wordt met de invoering van het Asiel- en Migratiepact gewijzigd.
                  Het onderhavige voorstel van wet heeft dus uiterlijk werking tot het moment van invoering
                  van het Asiel- en Migratiepact, op 12 juni 2026. Daarna is de wet- en regelgeving
                  van het Asiel- en Migratiepact van toepassing, met inbegrip van het daarin opgenomen
                  tweestatusstelsel. Materieel zijn er geen verschillen, zodat het niet nodig is een
                  overzicht te geven van de relevante bepalingen van het Asiel- en Migratiepact: in
                  beide tweestatusstelsels wordt onderscheid gemaakt tussen vluchtelingen en subsidiaire
                  statushouders, en in beide stelsels worden striktere voorwaarden gesteld aan de nareis
                  van (familieleden van) subsidiair beschermeden, en wordt voorzien in een beperking
                  van het kerngezin.
               
Kan de regering aan de leden van de VOLT-fractie uitleggen hoe de cumulatie van vereisten
                     voor gezinshereniging zich verhoudt tot artikel 8 EVRM en het Kinderrechtenverdrag
                     met betrekking tot het voldoen aan de eisen van hoger recht? Kan de regering daarbij
                     ook garanderen dat hiermee geen disbalans ontstaat tussen de wetgevende, uitvoerende
                     en rechtsprekende macht?
Met de maatregelen in dit wetsvoorstel wordt aangesloten bij de minimumnormen uit
                  het Unierecht. Zoals is toegelicht in antwoord op vragen van de leden van de SP-fractie
                  is de regering van mening dat deze maatregelen in lijn zijn met het EVRM en het Kinderrechtenverdrag.
                  De voorgestelde maatregelen hebben geen invloed op de verhoudingen tussen de wetgevende,
                  uitvoerende en rechtsprekende macht.
               
3.1 Gezinsherenigingsrichtlijn
               
De beoogde wachttermijn van twee jaar voor nareis van subsidiair beschermden, vangt
                     met het onderhavige wetsvoorstel aan op het moment van verkrijgen van een verblijfsvergunning.
                     Dit wijkt af van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
                     constateren dat de regering hierbij verwijst naar het feit dat dat de Gezinsherenigingrichtlijn
                     niet van toepassing hoeft te zijn op subsidiair beschermden, maar gaat totaal niet
                     op de proportionaliteit van deze maatregel in. Kan de regering aangeven wat op dit
                     moment de wachttermijn is voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel?
Afhankelijk of de aanvraag in de algemene of de verlengde asielprocedure wordt afgedaan,
                  was de gemiddelde doorlooptijd van een aanvraag in januari 2025 68 tot 90 weken.
               
En kan de regering aanvullend aangeven of het proportioneel is om dan pas de wachttermijn
                     aan te laten vangen?
De Gezinsherenigingsrichtlijn is volgens artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c,
                  daarvan niet van toepassing op subsidiair beschermden. Tot op heden heeft Nederland
                  er voor gekozen de Gezinsherenigingsrichtlijn niet alleen op vluchtelingen toe te
                  passen, maar ook op subsidiair beschermden. Met de introductie van een tweestatusstelsel
                  kiest de regering ervoor om de Gezinsherenigingsrichtlijn niet langer analoog toe
                  te passen op subsidiair beschermden. Hiermee is het mogelijk om striktere voorwaarden
                  te stellen aan de nareis van gezinsleden van subsidiair beschermden. Ook is het hierdoor
                  mogelijk om de wachttermijn pas aan te laten vangen op het moment dat de statushouder
                  een verblijfsvergunning asiel verkrijgt. De regering ziet dit als noodzakelijk om
                  de asielinstroom te beperken en een restrictief asiel- en migratiebeleid te voeren.
               
Erkent de regering dat de subsidiair beschermden niet verantwoordelijk is voor de
                     wachttermijn bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel?
De subsidiair beschermde draagt in algemene zin geen verantwoordelijkheid voor de
                  huidige doorlooptijden.
               
Kan de regering aangeven wat de te verwachten effecten zijn van deze maatregelen op
                     de integratie van nieuwkomers?
De regering erkent dat het voor mensen in het algemeen onprettig is om voor langere
                  tijd in onzekerheid te leven. Echter, de regering ziet het als noodzakelijk om de
                  asielinstroom te beperken zodat de druk op de asielketen wordt verminderd. De regering
                  heeft hiermee een afweging gemaakt die mogelijkerwijs in individuele gevallen nadelig
                  kan uitpakken. Daarbij wordt opgemerkt dat op dit moment statushouders (waaronder
                  nareizigers) langdurig in COA opvang verblijven. De inzet van de regering is dat,
                  voordat de nareis plaatsvindt, aan een aantal voorwaarden is voldaan die bijdragen
                  aan een snellere integratie en doorstroom.
               
De regering stelt dat de Gezinsherenigingsrichtlijn slechts van toepassing is op vluchtelingen,
                     zo constateren de leden van de NSC-fractie. Kan de regering bevestigen dat subsidiair
                     beschermden in de praktijk geheel buiten de werking van de Gezinsherenigingsrichtlijn
                     worden geplaatst? Moet dit nog expliciet worden vermeld in dit wetsvoorstel?
Zoals hiervoor is opgemerkt staat reeds in de Gezinsherenigingsrichtlijn zelf dat
                  deze niet van toepassing is op subsidiair beschermden. Het is niet nodig dit nogmaals
                  in dit wetsvoorstel te expliciteren. In de memorie van toelichting is dit vanzelfsprekend
                  wel opgemerkt.
               
Is onderzocht in hoeverre het arrest van het Hof van Justitie in de zaak K. & B. gevolgen
                     heeft voor het huidige voorstel, vragen de leden van de NSC-fractie. Acht de regering
                     het voorstel voldoende bestendig tegen toetsing aan dit arrest, waarin het Hof oordeelde
                     dat nationale bepalingen de toegang tot gezinshereniging niet onevenredig mogen beperken?
De regering is van mening dat de voorgestelde maatregelen in overeenstemming zijn
                  met het arrest. Daarbij wordt erop gewezen dat in de zaak die tot dat arrest leidde,
                  Nederland de Gezinsherenigingsrichtlijn nog analoog toepaste op vreemdelingen met
                  de subsidiaire beschermingsstatus. Dat is niet langer het geval. Daarmee is er in
                  Nederland niet langer een situatie waarin de bepalingen van de richtlijn op rechtstreekse
                  en onvoorwaardelijke wijze toepasselijk zijn gemaakt op subsidiair beschermden, zodat
                  de bepalingen over nareis van subsidiair beschermden voortaan buiten het toepassingsbereik
                  van het Unierecht vallen.26
Hoe waarborgt de regering dat het stelsel, zoals voorgesteld, geen systematische obstakels
                     opwerpt die zodanig afbreuk doen aan het recht op gezinsleven dat zij juridisch zeer
                     kwetsbaar worden? In hoeverre is afstemming gezocht met andere lidstaten die eerder
                     vergelijkbare regelingen hebben ingevoerd, zoals Duitsland of Zweden, en wat waren
                     de juridische lessen daaruit?
Zoals hiervoor is toegelicht is de regering van mening dat de voorgestelde maatregelen
                  passen binnen de ruimte die zowel het Unierecht als het EVRM biedt. Er is daarom geen
                  afstemming gezocht met andere lidstaten.
               
De leden van de DENK-fractie constateren met zorg dat in het wetsvoorstel en de bijbehorende
                     memorie van toelichting geen enkele aandacht wordt besteed aan de wijze waarop het
                     belang van het kind is meegewogen bij het opstellen van de voorgestelde aanvullende
                     voorwaarden voor nareis van gezinsleden van subsidiair beschermden. Deze leden wijzen
                     erop dat dit een verwijtbare nalatigheid vormt, vooral omdat bij gezinshereniging
                     in veel gevallen het minderjarige kinderen betreft die gescheiden zijn van (één van)
                     hun ouders.
Kan de regering hierop reageren? De leden van de DENK-fractie vragen de regering op
                     welke wijze bij de voorbereiding van het wetsvoorstel het belang van het kind is geïnventariseerd
                     en betrokken. Kan de regering toelichten waarom hierover niets is opgenomen in de
                     memorie van toelichting?
Acht de regering het verenigbaar met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten
                     van het Kind (IVRK), artikel 24 van het EU-Handvest van de grondrechten, en artikel
                     8 van het EVRM dat het belang van het kind niet kenbaar is meegewogen bij de totstandkoming
                     van de wet?
Twee van de drie aanvullende voorwaarden zullen niet worden gesteld bij (de nareis
                  van familieleden van) alleenstaande minderjarige vreemdelingen met subsidiaire bescherming.
                  De regering heeft naar aanleiding van het advies van de Raad van State de wachttermijn,
                  in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen met subsidiaire bescherming,
                  opnieuw gewogen. Alles overziend hebbende, handhaaft de regering dit vereiste. Het
                  voorgestelde artikel 29a voorziet er reeds in dat alleenstaande minderjarige kinderen
                  zijn uitgezonderd van het inkomens- en huisvestingsvereiste, en zijn daarmee in belangrijke
                  mate uitgezonderd van de nieuwe nareisvoorwaarden. De regering ziet geen aanleiding
                  deze groep ook uit te zonderen van de wachttermijn, omdat daarmee in feite helemaal
                  geen aanvullende voorwaarden zouden worden gesteld aan de nareis van gezinsleden van
                  een alleenstaande minderjarige vreemdeling. Daarbij wijst de regering erop dat het
                  stellen van een wachttermijn kan bijdragen aan het verminderen van het vooruit reizen
                  van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Het voormelde laat bovendien onverlet
                  dat bij de (ambtshalve) toets aan artikel 8 van het EVRM ook aandacht is voor de individuele
                  omstandigheden van het geval, waaronder de minderjarigheid van de referent.
               
Is de regering van mening, zo vragen de leden van de DENK-fractie, dat het stellen
                     van een wachttijd van twee jaar, in combinatie met inkomens- en huisvestingsvereisten,
                     gerechtvaardigd is wanneer dit leidt tot langdurige scheiding van ouders en kinderen,
                     gelet op het feit dat deze familieleden zich vaak bevinden in noodsituaties in hun
                     thuisland en er een reëel risico bestaat indien zij niet het land tijdig verlaten?
Ja, de regering is van mening dat deze aanvullende voorwaarden voor nareis van kerngezinsleden
                  van subsidiaire beschermden proportioneel zijn. Dit laat onverlet dat indien een aanvraag
                  tot nareis wordt afgewezen omdat niet aan de aanvullende voorwaarden wordt voldaan,
                  ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM wordt getoetst. Bij deze toets wordt – indien
                  sprake is van gezinsleven – een belangenafweging verricht waarbij de individuele feiten
                  en omstandigheden centraal staan. Hoe zwaar die belangen wegen wordt steeds per concreet
                  geval bepaald.
               
Hoe wordt in de uitvoeringspraktijk geborgd dat het belang van het kind in dergelijke
                     gevallen daadwerkelijk zwaar weegt, en welke ruimte is er voor individuele afweging?
Twee van de drie aanvullende voorwaarden zullen niet worden gesteld bij (de nareis
                  van familieleden van) alleenstaande minderjarige vreemdelingen met subsidiaire bescherming.
                  Bovendien wordt bij de ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM het belang van
                  het kind betrekken bij de individuele belangenafweging. Het belang van het kind is
                  een zwaarwegend belang binnen deze beoordeling, maar is niet reeds daarom doorslaggevend.
               
De leden van de SGP-fractie vragen of met invoering van deze maatregelen de maximale
                     ruimte binnen de Gezinsherenigingsrichtlijn en het te implementeren EU asiel- en migratiepact
                     wordt benut. Welke eventuele aanvullende mogelijkheden biedt de Europese wet- en regelgeving
                     op dit punt nog?
De regering is van mening dat met de voorgestelde maatregelen de maximale ruimte die
                  het Unierecht biedt, wordt benut.
               
De leden van de SGP-fractie vragen daarnaast welke voorwaarden andere lidstaten, zoals
                     België, Duitsland, Zweden en Denemarken, stellen aan gezinshereniging, bijvoorbeeld
                     ten aanzien van de wachttijd, het inkomen, huisvesting of een quotum.
Voor een overzicht van het in dit kader gevoerde beleid in andere lidstaten wordt
                  verwezen naar de stukken die ambtelijk zijn ingebracht voor de bewindspersonenoverleggen
                  over migratie, en die op 10 juli 2023 naar de Tweede Kamer zijn verstuurd.
               
De leden van de SGP-fractie lezen dat na inwerkingtreding van de wet meereizende partners
                     en meerderjarige kinderen nog altijd in aanmerking blijven komen voor een afgeleide
                     asielvergunning. Vloeit dit voort uit Europese regelgeving of is dit een keuze van
                     deze regering, en wat is daarvan dan de reden?
Op grond van artikel 23, tweede lid van de huidige Kwalificatierichtlijn komen meereizende
                  partners, anders dan meerderjarige kinderen, in Nederland reeds in aanmerking voor
                  een afgeleide vergunning indien zij zelf niet in aanmerking komen voor een asielvergunning.
                  Op grond van de Kwalificatieverordening, die op 12 juni 2026 in werking treedt, komen
                  zowel meereizende partners als meereizende meerderjarige kinderen in aanmerking voor
                  een afgeleide vergunning indien zij niet zelfstandig in aanmerking komen voor een
                  asielvergunning.
               
3.2 EVRM
               
Hoe ziet de ambtshalve toets op artikel 8 EVRM er doorgaans uit bij de IND, zo vragen
                     de leden van de ChristenUnie-fractie.
Als niet aan de aanvullende voorwaarden voor nareis bij subsidiair beschermden wordt
                  voldaan, wordt ambtshalve doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM. Dat geldt ook voor
                  lopende aanvragen waarop nog niet is beslist, bijvoorbeeld bij aanvragen van gezinsleden
                  die door de onderhavige wetswijziging buiten het kerngezin vallen. Bij nieuwe nareisaanvragen
                  voor gezinsleden die niet tot het kerngezin behoren, zal de IND niet ambtshalve toetsen
                  aan artikel 8 van het EVRM. Hiervoor kan de vreemdeling een losse 8 EVRM aanvraag
                  indienen.
               
Bij deze ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM wordt beoordeeld of een afwijzing
                  van de aanvraag een schending van artikel 8 van het EVRM (recht op privé, familie-
                  en gezinsleven) oplevert. In dat verband wordt een belangenafweging verricht tussen
                  het belang van de vreemdeling tot gezinshereniging en het belang van de Nederlandse
                  staat.
               
Dit kost de IND extra tijd en capaciteit, zoals opgenomen in de memorie van toelichting.
                  Omdat er echter reeds is getoetst aan de nareisvoorwaarden, is de daarop volgende
                  ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVR wel minder arbeidsintensief dan het beoordelen
                  van een reguliere «losse» 8 EVRM aanvraag.
               
Heeft de IND de capaciteit om deze ambtshalve toets bij mogelijk een grotere groep
                     toe te passen?
Momenteel is de capaciteit bij de IND (nog) niet toereikend. De IND is al extra capaciteit
                  aan het werven en zet daarnaast in op slimmer werken. Hoeveel extra fte er uiteindelijk
                  nodig zal zijn zal ook afhangen van de instroom.
               
Kan de regering aan de leden van de NSC-fractie toelichten hoe ambtshalve wordt getoetst
                     op het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 EVRM
                     en nader expliciteren in welke gevallen alsnog een recht op gezinshereniging wordt
                     gezien? In welke gevallen zou de belangenafweging tussen staat en vreemdeling in het
                     voordeel van de vreemdeling vallen? Graag ontvangen voornoemde leden een aantal voorbeelden
                     waar dit wel, en waar dit niet zou leiden tot een recht op nareis.
Zoals hiervoor is toegelicht in antwoord op vragen van de ChristenUnie-fractie wordt
                  bij de ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM beoordeeld of een afwijzing van
                  de aanvraag een schending van artikel 8 van het EVRM (recht op privé, familie- en
                  gezinsleven) oplevert. In dat verband wordt een belangenafweging verricht tussen het
                  belang van de vreemdeling tot gezinshereniging en het belang van de Nederlandse staat.
                  Wanneer in zulke gevallen alsnog een recht op gezinshereniging bestaat valt op voorhand
                  niet te zeggen. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het individuele geval
                  en de afweging die in dat verband wordt gemaakt.
               
Voorts vragen de leden van de NSC-fractie of uit de bestaande jurisprudentie een toetsingskader
                     is vast te stellen. Is overwogen om binnen het bestuursrecht zelf een toetsingskader
                     op te nemen voor belangen van gezinsleden die buiten het kerngezin vallen, bijvoorbeeld
                     aan de hand van criteria uit jurisprudentie van het EHRM?
Een belangenafweging krachtens artikel 8 van het EVRM vergt dat in iedere zaak een
                  individuele afweging wordt gemaakt tussen het belang van de vreemdeling tot gezinshereniging
                  en het belang van de Nederlandse staat. Deze belangenafweging is bewerkelijk en complex,
                  omdat steeds per geval moet worden bepaald welk gewicht aan iedere omstandigheid toekomt.
                  Een nationaal wettelijk kader is niet mogelijk, omdat de voorwaarden voor en het toetsingskader
                  van artikel 8 van het EVRM zijn ontleend aan het EVRM en de rechtspraak van het EHRM.
                  Wel is het mogelijk beleidsregels en werkinstructies op te stellen en daarmee handvatten
                  te bieden. Dat doet de IND ook.
               
Hoe waardeert de regering het risico dat, mede door het ontbreken van zo’n toetsingskader,
                     de uitvoeringspraktijk op gespannen voet kan komen te staan met vaste jurisprudentie
                     over de noodzakelijke belangenafweging onder artikel 8 EVRM?
Dit risico is niet aanwezig. Zoals hiervoor is toegelicht, is het niet mogelijk noch
                  zinvol om in wetgeving een toetsingskader vast te leggen voor de beoordeling die in
                  het kader van artikel 8 van het EVRM wordt verricht. Dat toetsingskader is immers
                  afkomstig uit het EVRM en is aan ontwikkelingen onderhevig door de rechtspraak van
                  het EHRM. Het ontbreken van een nationaal toetsingskader maakt echter niet dat er
                  een risico ontstaat dat de uitvoeringspraktijk in strijd komt met artikel 8 van het
                  EVRM. Die toetsing wordt al sinds jaar en dag verricht door de IND, met inachtneming
                  van de rechtspraak van het EHRM. Het is niet gebleken dat er (op grote schaal) beschikkingen
                  door de rechter worden vernietigd.
               
Verwacht de regering een stijging van het aantal verzoeken tot voorlopige voorziening
                     of spoedprocedures bij rechtbanken in verband met artikel 8-zaken, zo vragen de leden
                     van de NSC-fractie.
Nee, de regering verwacht geen stijging van het aantal voorlopige voorziening of spoedprocedures
                  naar aanleiding van het wetsvoorstel.
               
Hoeveel extra zaken worden verwacht en is hier rekening mee gehouden in de uitvoeringscapaciteit
                     van IND en Rechtspraak?
In een eerste vroegtijdige verkenning van de IND is berekend dat de toetsing aan de
                  extra nareisvoorwaarden, inclusief de bezwaarprocedures en 8 EVRM zaken, extra tijd
                  gaan kosten. Berekend op basis van de extra tijd die dit naar verwachting per zaak
                  zal kosten, laat dit zich omzetten naar ongeveer 200 fte bij de IND. Er is wel sprake
                  van veel afhankelijkheden, zoals de instroom van nieuwe zaken, de verdere uitwerking
                  van de wetsvoorstellen en de overige maatregelen die op de IND afkomen. Dit betekent
                  overigens niet dat de IND daadwerkelijk 200 fte zal gaan werven. Er worden er op dit
                  moment reeds extra fte’s voor nareis geworven en de IND zet ook in op het verhogen
                  van de productie door slimmer te werken. Gelet daarop kan het totaalplaatje anders
                  uitvallen. Hier volgt in 2025 nog een EAUT op. De kosten hiervoor zijn onderdeel van
                  de beschikbare middelen voor uitvoering van het wetsvoorstel.
               
De leden van de NSC-fractie leggen een aantal scenario’s voor aan de regering.
Scenario 1: Subsidiair beschermde met lopende nareisaanvraag vóór inwerkingtreding.
In hoeverre kan de toepassing van het nieuwe regime op reeds lopende aanvragen als
                        rechtmatig worden beschouwd, mede in het licht van het rechtszekerheidsbeginsel en
                        het vertrouwensbeginsel?
De regering meent dat de keuze voor onmiddellijke werking rechtmatig is, en eveneens
                  noodzakelijk is, gelet op de noodzaak om op korte termijn nuttig effect te sorteren.
                  De verwachting is dat het effect van het pakket aan maatregelen – in het bijzonder
                  de aanvullende nareisvoorwaarden – onacceptabel vertraagd zou worden wanneer de maatregelen
                  niet onmiddellijk in werking zouden treden, mede gelet op de bestaande voorraden en
                  doorlooptijden. De regering hecht, met andere woorden, aan onmiddellijke werking juist
                  omdat deze maatregelen ook effect zullen hebben in lopende procedures. Uiteraard mag
                  dit geen onaanvaardbare consequenties hebben voor het grondrecht op gezinsleven. Dat
                  is ook niet zo. Vreemdelingen die onder de nieuwe voorwaarden vallen, kunnen zich
                  nog steeds beroepen op het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals neergelegd
                  in artikel 8 van het EVRM.
               
Ziet de regering hierin een onderscheid tussen aanvragen waarvan de beslistermijn
                     reeds is verstreken, en aanvragen waarbij dat niet het geval is?
De regering erkent dat onmiddellijke werking consequenties kan hebben voor het precieze
                  moment waarop asielzoekers of aanvragers van nareis een besluit op hun aanvraag ontvangen,
                  en voor het recht dat op de beoordeling van die aanvraag van toepassing is. De regering
                  erkent eveneens dat het wetsvoorstel door de onmiddellijke werking ook impact zal
                  hebben op de bestaande zaken, zeker als de beslistermijn reeds is verstreken. Dat
                  is een bewuste keuze, aangezien de maatregelen als doel hebben de asielprocedure efficiënter
                  te maken en de vreemdeling sneller duidelijkheid te bieden over zijn (nareis)aanvraag.
               
In hoeveel gevallen van de lopende aanvragen voor nareis is die termijn verstreken?
In ongeveer 83% van de lopende nareisaanvragen is de wettelijke beslistermijn verstreken
                  (peildatum 14 april 2025).
               
Wordt in deze situatie ambtshalve een belangenafweging gemaakt op basis van artikel
                     8 EVRM, indien de aanvraag onder het nieuwe regime niet voldoet aan de voorwaarden
                     en op welk moment wordt deze toets gedaan?
Indien een statushouder met subsidiaire bescherming niet voldoet aan de aanvullende
                  voorwaarden zal de IND de nareisaanvraag afwijzen. De IND zal in dat geval ambtshalve
                  toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Indien gezinsleden in een lopende aanvraag niet
                  langer onder het kerngezin van nareis vallen toetst de IND in de meeste gevallen ambtshalve
                  aan artikel 8 van het EVRM.
               
Hoe is de bezwaarprocedure ingericht indien de betrokkene meent dat de nieuwe regeling
                     ten onrechte wordt toegepast op zijn lopende aanvraag? Wordt dit door een afzonderlijk
                     toetsingsmoment of standaard in bezwaar afgevangen?
Tegen een besluit dat is genomen op een aanvraag om een (mvv voor een) afgeleide verblijfsvergunning
                  asiel staat bezwaar en vervolgens beroep open. In die procedures kan ook de vraag
                  aan de orde worden gesteld of de nieuwe regels terecht op de lopende aanvraag zijn
                  toegepast (onmiddellijke werking).
               
Scenario 2: Statushouder voldoet na twee jaar niet aan inkomenseis maar wil graag
                     gezinsleden laten nareizen. Wordt de beoordeling van de nareisaanvraag in deze gevallen
                     voorafgegaan door een toets aan het recht op gezinsleven (artikel 8 EVRM), met name
                     indien sprake is van minderjarige kinderen?
Indien een statushouder met subsidiaire bescherming niet voldoet aan de aanvullende
                  voorwaarden, dan zal de IND ambtshalve toetsen aan artikel 8 van het EVRM, ook als
                  sprake is van minderjarige kinderen.
               
Hoeveel tijd neemt zo’n ambtshalve toets in beslag?
Dat is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het individuele geval, omdat een
                  belangenafweging wordt verricht tussen het belang van de vreemdeling tot gezinshereniging
                  en het belang van de Nederlandse staat.
               
Welke beleidsregels of IND-instructies zijn beschikbaar om het evenredigheidsbeginsel
                     te waarborgen bij afwijzing op formele gronden?
Hoewel er geen specifieke beleidsregels of werkinstructies over het evenredigheidsbeginsel
                  zijn, wordt hiermee in de uitvoeringspraktijk wel rekening gehouden. Indien een subsidiair
                  beschermde niet aan de aanvullende voorwaarden voor nareis voldoet, wordt ambtshalve
                  getoetst aan artikel 8 van het EVRM. In de belangenafweging die in dat verband wordt
                  gemaakt, worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken.
               
Wordt er in de beschikking expliciet gemotiveerd waarom artikel 8 EVRM niet tot een
                     andere uitkomst leidt, indien het verzoek wordt afgewezen?
Ja.
Hoe wordt in bezwaar of beroep beoordeeld of de aanvrager zich voldoende heeft ingespannen
                     om aan de voorwaarden te voldoen?
In bezwaar of beroep wordt hetzelfde beleidskader gevolgd als bij de initiële beoordeling
                  van de aanvraag.
               
Indien de afwijzing standhoudt, zijn er mogelijkheden voor hernieuwde beoordeling
                     bij gewijzigde omstandigheden (bijvoorbeeld werk of huisvesting binnen afzienbare
                     termijn)?
Het staat een gezinslid vrij op een nieuwe aanvraag in te dienen. Indien er nieuwe
                  ingebrachte feiten en omstandigheden zijn, zal er opnieuw beoordeeld worden of aan
                  de voorwaarden is voldaan.
               
Indien de achtergebleven gezinsleden, om niet te wachten tot de subsidiair beschermde
                     aan de voorwaarden heeft voldaan, zelfstandig naar Nederland proberen te reizen om
                     een zelfstandig asielverzoek te doen, maar worden aangemerkt als Dublinclaimanten
                     omdat zij in een andere EU-lidstaat op de route zijn geregistreerd, moeten zij dan
                     alsnog worden teruggestuurd naar het betreffende EU-land om de procedure daar te verlopen
                     en mogen zij niet in Nederland blijven?
Ingevolge de huidige Dublinverordening, en aankomende Asiel- en migratiebeheerverordening
                  (AMMR) is de lidstaat waar het asielverzoek voor het eerst is ingediend of geregistreerd
                  belast met bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor het inhoudelijke behandeling
                  van het asielverzoek. Die verantwoordelijkheid wordt vastgesteld aan de hand van de
                  in de verordening neergelegde criteria. Deze criteria staan in hiërarchische volgorde.
                  Het hoogste artikel in deze rangorde (art 26 van de AMMR) bepaalt dat wanneer een
                  gezinslid van een verzoeker is toegelaten om te verblijven in een lidstaat als een
                  persoon die internationale bescherming geniet, die lidstaat verantwoordelijk is voor
                  de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van het gezinslid, mits
                  de statushouder schriftelijk heeft verklaard dat hij dat wenst.
               
Scenario 3: Asielzoeker ontvangt subsidiaire status, procedeert voor vluchtelingenstatus
                        ten behoeve van nareis.
Op welke wijze borgt de regering dat de motiveringsvereisten uitvoerbaar blijven en
                        aansluiten bij de eisen van de bestuursrechter indien een vreemdeling met subsidiaire
                        bescherming in beroep gaat om een A-status te verkrijgen? Wordt dan de gehele verblijfsvergunning
                        heroverwogen of slechts het deel dat ziet op de statusgrond? Bestaat de mogelijkheid
                        dat dit leidt tot een domino-effect, waarbij betrokkene opnieuw moet worden gehoord,
                        en mogelijk opnieuw een nareisprocedure moet worden gestart? Hoe wordt dit in de uitvoeringspraktijk
                        opgevangen? Ziet de regering het risico dat de wet leidt tot een juridiseringsslag
                        waarbij inhoudelijk kansarme procedures enkel worden voortgezet met het oog op het
                        verkrijgen van betere nareisrechten?
De IND zal in gevallen waarin er geen vluchtelingenstatus wordt verleend motiveren
                  waarom de vreemdeling daarvoor niet in aanmerking komt. Dat zal de IND op dezelfde
                  wijze doen als ware het een afwijzing. De motivering dient immers deugdelijk te zijn,
                  zodat in beroep kan worden getoetst of er terecht geen vluchtelingenstatus is toegekend.
                  Dat vergt niet dat de gehele vergunning wordt heroverwogen, maar wel of de feiten
                  en omstandigheden zodanig zijn dat (alsnog) de vluchtelingenstatus had moeten worden
                  toegekend. Er valt niet te voorspellen of en in hoeveel gevallen de beroepsprocedure
                  ertoe zal leiden dat de vreemdeling opnieuw moet worden gehoord. In die gevallen waarin
                  de rechter een motiveringsgebrek constateert, wordt een nieuw besluit genomen. Daarvoor
                  is het niet altijd nodig een nieuw gehoor te doen.
               
De verwachting is dat een groot deel van de vreemdelingen die in het bezit gesteld
                  worden van de subsidiairebeschermingsstatus zal doorprocederen voor een vluchtelingenstatus.
                  De vreemdeling heeft daarbij recht op gefinancierde rechtsbijstand.
               
Welke maatregelen worden genomen om zeer kansarme procedures te ontmoedigen?
Op basis van de uitvoeringspraktijk zal moeten blijken of en in welke mate er sprake
                  is van zeer kansarme procedures, en als dat zo is, of die zaken specifieke gemeenschappelijke
                  kenmerken hebben. Indien daar sprake van is zal bekeken worden of maatregelen mogelijk
                  en wenselijk zijn om beroepsprocedures in die zaken te ontmoedigen. Het uitgangspunt
                  blijft echter een individuele beoordeling van de merites van elke zaak.
               
Welke juridische bijstand wordt verleend aan vreemdelingen die in beroep willen gaan
                     tegen een B-status, of tegen een afwijzing van het verzoek tot gezinshereniging, of
                     die een procedure willen beginnen op grond van artikel 8 EVRM? Hoe wordt deze juridische
                     bijstand gefinancierd?
Momenteel zijn de Wet op de rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand
                  van kracht. Hieruit vloeit voort dat de vreemdeling in de genoemde situaties recht
                  heeft op gefinancierde rechtsbijstand en een hem toegewezen asieladvocaat.
               
Wordt overwogen om in dergelijke gevallen bij voorbaat duidelijk te communiceren dat
                     betrokkene op grond van subsidiaire bescherming géén recht heeft op gezinshereniging,
                     tenzij aan de aanvullende voorwaarden is voldaan?
Deze aanvullende nareis voorwaarden zullen blijken uit beleid en regelgeving en waar
                  nodig ook worden gecommuniceerd met subsidiaire statushouders.
               
Hoe wordt dit momenteel in de beschikking of bij het voornemen gecommuniceerd?
In de beschikking wordt gemotiveerd waarom een nareisaanvraag wordt afgewezen. Vervolgens
                  wordt in de beschikking ook aangegeven welke mogelijkheden de vreemdeling heeft om
                  hiertegen in bezwaar of beroep te gaan.
               
De leden van de DENK-fractie constateren dat meerdere instanties waarschuwen dat dit
                     voorstel zal tornen aan fundamentele mensenrechten van asielzoekers. Zo stelde de
                     NOvA dat de beperking van nareis en langdurige scheiding van gezinsleden kan leiden
                     tot: discriminatie, zoals gesteld in artikel 14 van het EVRM wegens het ontbreken
                     van een rechtvaardiging voor het onderscheid tussen verschillende groepen bij het
                     wel of niet verlenen van een mogelijkheid tot gezinshereniging, schending van het
                     recht op gezinsleven, artikel 8 EVRM, en onvoldoende waarborging van de belangen van
                     kwetsbare mensen, waaronder kinderen. Hoe reageert de regering op deze beweringen
                     door de NOvA dat haar wetsvoorstellen indruisen tegen meerdere bepalingen uit het
                     EVRM? Op welke wijze waarborgt de regering dat de invoering van dit wetsvoorstel niet
                     zal leiden tot een feitelijke verslechtering van de bescherming en rechten van vluchtelingen
                     tot een niveau dat onder de minimumnormen van Europese en internationale verdragen
                     ligt?
De regering wil personen die vluchten voor vervolging, oorlog of anderszins een gerechtvaardigd
                  asielmotief hebben, bescherming blijven bieden overeenkomstig de verplichtingen uit
                  het zowel het Unierecht als het internationaal recht. De maatregelen in het onderhavige
                  wetsvoorstel brengen het Nederlandse asielbeleid meer in lijn met zowel de Europese
                  regelgeving als met het beleid van andere lidstaten. Vanzelfsprekend moeten die maatregelen
                  verenigbaar zijn met de grondrechten en het Europese en internationale recht en rechtsbeginselen.
                  Zoals hiervoor is toegelicht in reactie op andere vragen, is dat ook het geval.
               
Op grond van jurisprudentie van het EHRM, het arrest MA t. Denemarken, is het aannemelijk
                     dat het invoeren van twee jaar wachttijd voor gezinshereniging voor subsidiair beschermden
                     in combinatie met de lange duur van asielprocedures en een aanvullend huisvestings-
                     en middelenvereiste schending van het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld
                     in artikel 8 EVRM kan opleveren. Is de regering bekend met dit arrest, zo vragen de
                     leden van de DENK-fractie. Acht de regering, gelet op het arrest MA t. Denemarken
                     van het EHRM, het invoeren van twee jaar wachttijd voor gezinshereniging voor subsidiair
                     beschermden – zoals voorgesteld in artikel 29a, tweede lid, onderdeel a, Vreemdelingenwet
                     2000 – verenigbaar met artikel 8 van het EVRM?
Ten aanzien van de wachttermijn van twee jaar wordt gewezen op de uitspraak van het
                  Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak B.F. t. Zwitserland.27 In die uitspraak herhaalt het EHRM zijn vaste rechtspraak dat een wachttermijn van
                  twee jaar niet zonder meer in strijd is met artikel 8 van het EVRM, en dat de vraag
                  of krachtens artikel 8 van het EVRM alsnog gezinshereniging moet worden toegestaan,
                  afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het individuele geval.28 In dat verband is inderdaad ook de uitspraak in de zaak M.A. t. Denemarken van belang,
                  waar een vergelijkbare conclusie uit volgt.29
De leden van de VOLT-fractie vragen of de IND bij alle afwijzingen van een nareisaanvraag
                     een artikel 8 EVRM-afweging zal maken of dat de statushouder daarvoor een aparte aanvraag
                     moet indienen. Moeten er leges voor een dergelijke aanvraag betaald worden? Zo ja,
                     hoeveel?
De IND zal ambtshalve toetsen aan artikel 8 van het EVRM als dit noodzakelijk is.
                  Als niet aan de aanvullende voorwaarden voor nareis bij subsidiair beschermden wordt
                  voldaan, zal de IND ambtshalve toetsen aan 8 van het EVRM. Bij nieuwe nareisaanvragen
                  van gezinsleden die niet tot het kerngezin behoren, zal de IND niet aan artikel 8
                  van het EVRM toetsen. Hiervoor kan een losse 8 EVRM aanvraag worden ingediend. De
                  actuele leges van een 8 EVRM aanvraag zijn terug te vinden op de IND website.30
4. Financiële- en uitvoeringsgevolgen
               
De leden van de D66-fractie zijn verbaasd dat de regering in de memorie van toelichting
                     zo beperkt ingaat op de samenhang van deze wet tot de Uitvoerings- en implementatiewet
                     Asiel- en Migratiepact 2026. Deze leden vragen waarom de regering heeft gekozen voor
                     het behandelen van het wetsvoorstel Wet invoering tweestatusstelsel voorafgaand aan
                     de wet voor de implementatie van het asiel- en migratiepact. Kan de regering deze
                     leden verzekeren, dat de invoering van het Europees Pact er niet toe gaat leiden dat
                     de Wet invoering tweestatusstelsel vervolgens weer moet worden aangepast? Kan de regering
                     uitgebreid en per maatregel toelichten op welke onderdelen de Asielnoodmaatregelenwet,
                     de Wet invoering tweestatusstelsel en de Uitvoerings- en implementatiewet Asiel- en
                     Migratiepact 2026 elkaar aanvullen, waar het botst en hoe de regering ervoor gaat
                     zorgen dat dit elkaar in de uitvoering niet bijt, zo vragen zij.
Het onderhavige tweestatusstelsel is ingericht op de huidige wet- en regelgeving.
                  Die wet- en regelgeving wordt met de invoering van het Asiel- en Migratiepact gewijzigd.
                  Het onderhavige voorstel van wet heeft dus uiterlijk werking tot het moment van invoering
                  van het Asiel- en Migratiepact, op 12 juni 2026. Vanaf 12 juni 2026 is de wet- en
                  regelgeving van het Asiel- en Migratiepact van toepassing, met inbegrip van het daarin
                  opgenomen tweestatusstelsel. Materieel zijn er geen verschillen, zodat het niet nodig
                  is een overzicht te geven van de relevante bepalingen van het Asiel- en Migratiepact:
                  in beide tweestatusstelsels wordt onderscheid gemaakt tussen vluchtelingen en subsidiaire
                  statushouders, en in beide stelsels worden striktere voorwaarden gesteld aan de nareis
                  van (familieleden van) subsidiair beschermeden, en wordt voorzien in een beperking
                  van het kerngezin.
               
Hoe reageert deze regering, zo vragen de leden van de D66-fractie, op de herhaalde
                     oproepen vanuit experts en uitvoeringsorganisaties, dat het verstandiger is om de
                     wet voor de implementatie van het EU asiel- en migratiepact eerder dan of gelijk met
                     deze wet in te voeren.
De verzoeken hiertoe zijn bekend en meegewogen in de besluitvorming. Echter, vanwege
                  de noodzaak om direct en met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen
                  om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten, heeft de regering ervoor gekozen
                  om de inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact niet af te wachten. De regering
                  acht het Nederlandse asielsysteem in de huidige vorm onhoudbaar. De regering vindt
                  het daarom niet verantwoord om tot medio 2026 te wachten met het treffen van maatregelen.
               
De leden van de D66-fractie vragen de regering om, bij ontbreken van relevante uitvoeringstoetsen
                     per relevant uitvoeringsorgaan een inschatting te maken van de extra belasting in
                     uren en de extra besparing in uren van deze wet. Zij vragen de regering hierbij specifiek
                     ook aandacht te schenken aan de 12.000 extra beroepszaken die de Rvdr verwacht door
                     de implementatie van de Wet invoering tweestatusstelsel.
Voor het wetsvoorstel is een vroegtijdige verkenning geweest op basis van de toen
                  bekende informatie. Daarin is berekend dat er 120–279 fte bij de IND nodig zijn. Bij
                  deze berekening is geen rekening gehouden met de daadwerkelijke invulling van het
                  tweestatusstelsel en hoe de verschillende maatregelen op elkaar doorwerken wat uiteindelijk
                  ook van invloed zal zijn op de daadwerkelijke benodigde capaciteit. Er zal in 2025
                  nog een EAUT worden uitgevoerd op het tweestatusstelsel om beter in beeld te krijgen
                  hoe de IND zich hierop goed kan voorbereiden en wat daar voor nodig is, waarmee beter
                  inzicht gegeven kan worden in de benodigde capaciteit. Op basis van een eerste vroegtijdige
                  verkenning van de IND zal de toets aan de extra nareisvoorwaarden en de ambtshalve
                  toets aan artikel 8 van het EVRM extra tijd gaan kosten. Berekend op basis van de
                  extra tijd die dit naar verwachting per zaak zal kosten, laat dit zich omzetten naar
                  ongeveer 200 fte. Er is wel sprake van veel afhankelijkheden, zoals de instroom van
                  nieuwe zaken, de verdere uitwerking van het wetsvoorstel en de overige maatregelen
                  die op de IND afkomen.
               
De rechtspraak verwacht in 2026 extra belasting als het resultaat van een toename
                  van het aantal zaken in combinatie met een verandering van de behandeltijd van een
                  zaak. Zaken die in het kader van het onderhavige voorstel van wet en daarmee het aanscherpen
                  van de vereisten bij nareis aan de rechter worden voorgelegd vergen, naar verwachting
                  en inclusief de voorziene toename behandeltijd, gemiddeld ongeveer 15 uur per zaak
                  van een rechter. Dat betreft voorbereidingen, de zitting zelf en het uitwerking van
                  de uitspraak. Voor de ondersteunende gerechtsjurist is dat gemiddeld 14 uur per zaak.
                  De raming van het aantal zaken van de Rechtspraak is gebaseerd op hetgeen in de memorie
                  van toelichting bij het wetsvoorstel en een rapportage van de IND hiervoor is opgenomen.
                  Zoals ook vermeld in het wetgevingsadvies gaat de Rechtspraak hierbij uit van het
                  middenscenario. Indien het feitelijk aantal zaken dat aan de rechter wordt voorgelegd
                  zich anders ontwikkelt dan de prognoses momenteel aangeven, heeft dit invloed op de
                  raming van het aantal zaken.
               
Het kabinet heeft middelen beschikbaar gesteld om de kosten voor de uitvoering van
                  dit wetsvoorstel te dekken. De regering verwacht echter dat door de maatregelen uit
                  dit wetsvoorstel minder asielzoekers naar Nederland zullen komen, wat een besparing
                  oplevert. De instroom van asielzoekers is afhankelijk van een groot aantal interne
                  en externe op elkaar inwerkende factoren. Het is niet mogelijk om tot een cijfermatige
                  doorrekening te komen van de besparende effecten van de voorgestelde maatregelen.
               
De leden van de D66-fractie lezen bovendien dat in 2025 een evaluatie van de daadwerkelijke
                     kostenontwikkeling zal plaatsvinden en dat deze mogelijk kan leiden tot een bijstelling
                     van de gevraagde middelen. Wanneer zal deze evaluatie met de Kamer worden gedeeld,
                     zo vragen deze leden. En kan de regering toezeggen dat deze evaluatie wordt gedeeld
                     voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel?
De daadwerkelijke kostenontwikkeling wordt onderzocht in de evaluatie die is toegezegd.
                  Deze evaluatie zal in 2025 worden uitgevoerd, naar verwachting in het najaar.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waar de vijf miljoen euro bij het Ministerie
                     van Asiel en Migratie aan kosten uit bestaan.
De kosten bij het Ministerie van Asiel en Migratie bestaan uit extra personele capaciteit
                  om deze wetgeving uit te kunnen voeren. Dit bestaat deels uit juridische (wetgevings)capaciteit,
                  beleidsmedewerkers en specialisten die nodig zijn om de benodigde data voor de asielketen
                  te ontsluiten en IV-uitgaven.
               
Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de regering vanaf wanneer zij
                     verwacht dat de instroom zal afnemen en de bijbehorende kosten en benodigde capaciteit
                     zullen dalen. Deze leden denken niet dat een substantiële daling in 2026 te verwachten
                     is. Als zij gelijk hebben, is de regering dan bereid om de raming voor de begroting
                     van het Ministerie van Asiel en Migratie voor het jaar 2026 ook bij te stellen en
                     voldoende financiële middelen te reserveren?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het uitgebreide antwoord hierboven
                  op de eerdere vraag van de GroenLinks-PvdA-fractie over de verwachte effecten van
                  het wetsvoorstel. In aanvulling daarop kan worden aangegeven dat alle inzet erop is
                  gericht om te komen tot een scherpe daling van de asielinstroom. Desalniettemin wordt
                  benadrukt dat steeds mede op basis van volgende bijstellingen van de prognoses wordt
                  bezien welke middelen de komende jaren nodig zijn voor de Migratieketen. De uitvoeringsorganisaties
                  dienen over voldoende middelen te beschikken voor de uitvoering van hun wettelijke
                  taken. Bij de voorjaarsnota zijn op basis van de MPP 2024–2 middelen beschikbaar gesteld
                  voor de migratieketen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie tellen de geraamde bedragen bij elkaar op en
                     komen op structureel minstens 100 miljoen euro die nodig is voor de Rechtspraak en
                     de IND. Reserveert de regering minimaal dit bedrag structureel voor beide organen?
De inzet van het kabinet is erop gericht om met een breed pakket aan maatregelen het
                  asielstelsel te hervormen en de instroom te beperken. Voor de uitwerking van deze
                  asielmaatregelen heeft het kabinet structureel € 115 mln. beschikbaar gesteld voor
                  de implementatie en uitvoering van de wetgeving.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering te reageren op de uitspraak
                     van de IND dat de uitvoering netto meer werkdruk zal veroorzaken in plaats van minder.
                     Hoe verhoudt zich dit tot de doelstelling van de regering om de asielketen te ontlasten?
                     Erkent de regering dat de doelstelling van deze en de andere asielwet daarmee niet
                     gehaald kunnen worden?
De IND heeft aangegeven in het onderhavige voorstel van wet en het voorstel tot een
                  Asielnoodmaatregelenwet maatregelen te zien die de IND kunnen ontlasten, maar ook
                  maatregelen die de werklast per ingediende aanvraag kunnen vergroten. De invoering
                  van het tweestatusstelsel (met de nareisvoorwaarden die daarin zijn opgenomen) vormt
                  met name die verzwaring. De regering meent echter dat de maatregelen in sterke mate
                  kunnen bijdragen aan de verlaging van de instroom en daarmee het aantal aanvragen
                  sterk zal verminderen. Hoewel de werklast per ingediende aanvraag op onderdelen derhalve
                  zwaarder wordt, zal de totale werklast kunnen afnemen door de beperking van de instroom.
                  Gezien de reeds bestaande voorraden bij de IND, zal deze verlichting echter niet onmiddellijk
                  ontstaan.
               
4.1 Tweestatusstelsel
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat geschat wordt dat 75% van
                     de vreemdelingen met de subsidiairebeschermingsstatus in beroep zal gaan tegen de
                     inwilligende beschikking, indien er strengere voorwaarden gaan gelden voor de nareis
                     van gezinsleden van deze statushouders. Wat is de inschatting van de regering wat
                     betreft het percentage dat in het gelijk wordt gesteld door de rechter? Kan de regering
                     hierbij vervolgens in hoger beroep en is zij voornemens dit standaard te doen? Zo
                     ja, wat zijn de kosten hiervan en hoeveel mensen zullen dan uiteindelijk dan toch
                     een vluchtelingenstatus krijgen? Met hoeveel behandelzaken per jaar neemt de productiviteit
                     af van de IND als gevolg van het feit dat het uitgebreider moeten motiveren waarom
                     aan de vreemdeling niet de vluchtelingenstatus wordt verleend?
Met hoeveel behandelzaken de productiviteit afneemt valt niet te zeggen. Het uitgebreider
                  motiveren van een afwijzende asielbeschikking kost de IND extra tijd en capaciteit,
                  echter de maatregelen in de Asielnoodmaatregelenwet, zoals het afschaffen van het
                  voornemen, scheelt de IND weer tijd en capaciteit. In die gevallen hoeft de IND immers
                  niet eerst een voornemen over een afwijzend besluit ten aanzien van de vluchtelingstatus
                  uit de brengen, maar kan de IND dit direct in het besluit motiveren.
               
De regering stelt dat er 120 tot 279 extra fte nodig is voor de uitvoering van het
                     stelsel, zo constateren de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie. Hoe snel verwacht
                     de regering dit aantal fte te hebben geworven met het oog op de krappe arbeidsmarkt?
                     Waarom is het in de lijn der verwachting dat de uiteindelijke persoonskosten hoger
                     zullen uitvallen en hoeveel hoger zou dit kunnen zijn?
Het aantal van 120–279 is afkomstig uit een eerste, vroegtijdige berekening. Bij deze
                  berekening is nog geen rekening gehouden met het met alle andere veranderingen die
                  van invloed zijn op de daadwerkelijke benodigde capaciteit. Er zal daarom in 2025
                  nog een EAUT worden uitgevoerd op het tweestatusstelsel waarmee een beter inzicht
                  gegeven kan worden in de benodigde capaciteit. Ondanks de uitdaging van de krapte
                  op de arbeidsmarkt werkt de IND met een doorlopende wervingscampagne en wordt daarnaast
                  ingezet op het verhogen van de productie en het slim inzetten van de bestaande capaciteit.
               
De leden van de NSC-fractie lezen in memorie van toelichting en de adviezen van onder
                     meer IND, COA en de Rvdr dat aanzienlijke extra druk op de uitvoering wordt voorzien.
                     Deze leden vragen wat de totale verwachte kosten zijn voor IND, COA en Rechtspraak
                     in de eerste vijf jaar na invoering van het wetsvoorstel, uitgesplitst in incidentele
                     en structurele lasten. Is hiervoor structurele financiering beschikbaar gesteld in
                     de begroting? Zo nee, op welke wijze wordt voorkomen dat ketenpartners met onvoldoende
                     middelen de uitvoeringslast moeten opvangen? Hoeveel fte extra verwacht de regering
                     nodig te hebben bij de IND, specifiek voor de motivering van het onderscheid tussen
                     vluchteling en subsidiair beschermde, bezwaarprocedures en artikel 8 EVRM-zaken?
Het onderhavige voorstel van wet leidt tot zowel structurele als incidentele kosten.
                  Voor de uitwerking van deze asielmaatregelen heeft het kabinet structureel 115 mln.
                  beschikbaar gesteld voor de implementatie van de wetgeving.
               
De IND heeft een eerste inschatting gemaakt van de uitvoeringsgevolgen als bijbehorende
                  financiële consequenties op basis van drie mogelijke scenario’s. Afhankelijk van welk
                  scenario zich voordoet in de praktijk zal inzichtelijk worden wat de totale kosten
                  zijn naast de reeds inzichtelijk gemaakte personeelskosten. Het aantal van 120–279
                  is afkomstig uit een eerste, vroegtijdige berekening. Bij deze berekening is nog geen
                  rekening gehouden met het met alle andere veranderingen die van invloed zijn op de
                  daadwerkelijke benodigde capaciteit. Er zal daarom in 2025 nog een EAUT worden uitgevoerd
                  op het tweestatusstelsel waarmee een beter inzicht gegeven kan worden in de benodigde
                  capaciteit. De kosten hiervoor zijn onderdeel van de beschikbare middelen voor uitvoering
                  van dit wetsvoorstel.
               
Voor de Rechtspraak is de verwachte werklast als gevolg van dit wetsvoorstel in het
                  eerste jaar na inwerkingtreding geraamd op € 47,8 miljoen aan incidentele lasten.
                  De structurele lasten vanaf 2027 bedragen € 46,8 miljoen op jaarbasis. Daarvan houdt
                  circa € 42,9 miljoen verband met een verwachte stijging van het aantal zaken en circa
                  € 3,9 miljoen met een toename van de behandeltijd per zaak.
               
De Rechtspraak schat 46,8 miljoen euro structureel en 47,8 miljoen euro incidenteel
                     nodig te hebben, zo constateren de leden van de NSC-fractie. Wordt dit bedrag volledig
                     toegekend, en zijn er al maatregelen genomen om de capaciteit van vreemdelingenkamers
                     uit te breiden?
Bij de implementatie van de maatregelen zal de keten ondersteund worden en zal worden
                  voorzien in de benodigde middelen om de beoogde wijzigingen mogelijk te maken. De
                  inschatting van de geactualiseerde kosten is gebaseerd op de financiële consequenties
                  die nu inzichtelijk zijn.
               
De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) wijst op een structureel tekort
                     aan rechters. Hoe gaat de regering om met het risico dat extra financiering onvoldoende
                     zal zijn zonder beschikbaar personeel? Worden bijvoorbeeld zijinstromers versneld
                     opgeleid?
De Rechtspraak kan jaarlijks maximaal 140 nieuwe rechters en raadsheren werven en
                  opleiden. Deze instroom is grotendeels bedoeld ter vervanging van uitstromend personeel,
                  met name vanwege pensionering. Tussen 2025 en 2030 wordt de jaarlijkse uitstroom geraamd
                  op circa 100 tot 125 rechters en raadsheren. De opleiding tot rechter duurt, afhankelijk
                  van de werkervaring van de kandidaat, tussen de 1 en 4 jaar. Met deze doorlooptijd
                  is bij de planning van de opleidingscapaciteit rekening gehouden.
               
De werving van nieuwe rechters vormt een aanzienlijke uitdaging. Het zijinstroombeleid
                  van de Rechtspraak speelt hierin een belangrijke rol. Zijinstromers, veelal ervaren
                  juristen uit andere werkvelden, maken al een substantieel deel uit van de jaarlijkse
                  instroom. Op korte termijn zijn geen wijzigingen in dit beleid voorzien. Verdere informatie
                  hierover is beschikbaar via het platform Werken bij de Rechtspraak.
               
De nieuw opgeleide rechters worden binnen de Rechtspraak ingezet op de rechtsgebieden
                  waar de behoefte het grootst is. Dit kan vreemdelingenrecht betreffen, maar ook bijvoorbeeld
                  strafrecht of familie- en jeugdzaken. Tegelijkertijd wordt erkend dat de krapte op
                  de arbeidsmarkt van invloed is op de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd
                  juridisch personeel, waaronder rechters. De verantwoordelijkheid voor de werving en
                  opleiding ligt bij de Raad voor de Rechtspraak en de opleidingsinstanties binnen de
                  rechterlijke macht.
               
De uiteindelijke impact van het wetsvoorstel op de werkdruk binnen de Rechtspraak
                  is echter primair afhankelijk van de feitelijke instroom van zaken. Het wetsvoorstel
                  beoogt de asielinstroom te beperken, wat op termijn kan bijdragen aan een meer beheersbare
                  belasting voor zowel de IND als de Rechtspraak.
               
De leden van de NSC-fractie vragen voorts of er een uitvoeringstoets of impactanalyse
                     is gedaan voor dit wetsvoorstel, bijvoorbeeld door het CIO-Rijk of via de reguliere
                     uitvoeringstoets van betrokken uitvoeringsinstanties. Zo ja, dan verzoeken zij om
                     deze stukken met de Kamer te delen.
Zoals is geantwoord op vragen van de leden van de SG, worden in aanvulling op de reeds
                  gedeelde uitvoeringstoetsen en adviezen hierbij de impactanalyses toezonden die de
                  IND heeft uitgevoerd.
               
De leden van de D66-fractie wijzen op het voorbeeld van Duitsland, dat sinds 2016
                     een tweestatussenstelsel hanteert. Daaruit volgde een aanzienlijke stijging van het
                     aantal rechtszaken, waarbij in 75% van de gevallen alsnog een vluchtelingenstatus
                     werd toegekend aan mensen die aanvankelijk een subsidiaire status ontvingen. Deze
                     leden vragen hoe de regering de situatie in Nederland inschat, en welke juridische
                     en uitvoeringsconsequenties hiervan worden voorzien.
Ingeschat wordt dat 75% van de vreemdelingen met de subsidiairebeschermingsstatus
                  in beroep zal gaan tegen de inwilligende beschikking. Dat leidt tot een hogere belasting
                  van de IND, zowel in beroepszaken, maar ook bij de behandeling van aanvragen om een
                  verblijfsvergunning asiel. Ook voor rechtbanken heeft de stijging van het aantal beroepszaken
                  gevolgen voor de werklast.
               
Op voorhand kan geen inschatting gegeven worden over het aantal instandhoudingen van
                  zaken waarin een subsidiair beschermde in beroep gaat omdat hij geen vluchtelingenstatus
                  heeft gekregen. De beschermingsstatus waar de vreemdeling mogelijk recht op heeft
                  (vluchtelingschap of de subsidiaire beschermingsstatus) is afhankelijk van de individuele
                  omstandigheden van de zaak.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering uitvoerig in te gaan op het advies
                     van de IND om dit wetsvoorstel gelijktijdig met het EU asiel- en migratiepact te laten
                     ingaan. Welke contra-adviezen heeft de regering van andere uitvoeringsorganisaties
                     ontvangen of heeft de regering hier een eigenstandige opvatting over die ook vanuit
                     de uitvoeringspraktijk onderbouwd is?
Het advies van de IND wordt serieus genomen, en is een relevant onderdeel geweest
                  van de weging die de regering heeft gemaakt. Vanwege de noodzaak om direct en met
                  urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct
                  en duurzaam te ontlasten, heeft de regering er echter voor gekozen om de inwerkingtreding
                  van het Asiel- en Migratiepact niet af te wachten.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken op welke wijze
                     er overleg is geweest met de Rvdr en met welke uitkomst om de te verwachte toename
                     van zaken binnen de rechtspraak op te vangen.
Er heeft regulier ambtelijk overleg plaatsgevonden met de Raad voor de Rechtspraak,
                  waarbij de actualiteiten rondom de wetsvoorstellen zijn besproken. Dit overleg vindt
                  eens in de twee maanden plaats. Daarnaast is er contact geweest rondom de periode
                  van aanvraag consultaties en de indiening van de adviezen met betrekking tot dit wetsvoorstel.
               
De regering heeft het advies van de Raad voor de Rechtspraak in overweging genomen.
                  De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat de voorgestelde maatregelen in het
                  wetsvoorstel zullen leiden tot een toename van het aantal zaken en een grotere complexiteit.
                  De regering blijft het uitgangspunt hanteren dat het onderhavige wetsvoorstel is ingediend
                  met als doel de asielinstroom te beperken door middel van een breed pakket aan maatregelen.
                  Dit zou op de lange termijn moeten bijdragen aan een afname van de druk op de migratieketen.
               
Graag ontvangen deze leden ook een puntsgewijze reactie op de door de Rvdr d.d. 20 januari
                     2025 ingebrachte reactie waarin per onderdeel een inschatting staat van kosten die
                     onderliggend wetsvoorstel tot gevolg heeft en in hoeverre de regering bereid is hierin
                     te tegemoet te komen.
De Rechtspraak verwacht een substantiële stijging van de werklast omdat met het invoeren
                  van een tweestatusstelsel de vereenvoudiging van het systeem dat met het éénstatusstelsel
                  werd bereikt, wordt teruggedraaid. Dit zorgt voor een toename van het aantal zaken
                  en een toename van de complexiteit en daarmee behandeltijd van zaken. In het eerste
                  jaar is de omvang van de extra werklast incidenteel geraamd op € 47,8 miljoen. De
                  structurele kosten vanaf 2027 bedragen € 46,8 miljoen. Hiervan is € 42,9 miljoen het
                  gevolg van een stijging van het aantal zaken en € 3,9 miljoen het gevolg van een toename
                  van de behandeltijd per zaak. De verdere puntsgewijze reactie is verder uitgediept
                  in de memorie van toelichting en het nader rapport.
               
De regering heeft zelf al aangegeven de complexiteit van de asielketen te willen terugdringen,
                     zo constateren de leden van de SP-fractie. Hoe moet deze wet in het licht van deze
                     uitspraken worden gezien? Deelt de regering de mening dat deze regelgeving de uitvoering
                     in ieder geval complexer zal maken?
De IND beoordeelt ook nu al of bij een inwilligend besluit op een asielaanvraag de
                  vreemdeling de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus krijgt. Die
                  beslissing wordt echter niet (uitgebreid) gemotiveerd in het besluit. Door de invoering
                  van het tweestatusstelsel zal dit in de toekomst wel moeten. Dat zal de IND op dezelfde
                  wijze doen als ware het een afwijzing voor die specifieke status (in de praktijk:
                  de vluchtelingenstatus). De invoering van een tweestatusstelsel kost daarom meer tijd
                  en capaciteit van de IND en van andere ketenpartners, zoals de rechtspraak.
               
De leden van de SP-fractie zien dat ook de IND zelf zorgen heeft over een aantal van
                     de asielmaatregelen en de rechtsstatelijkheid ervan, waaronder het tweestatusstelsel.
                     De IND constateert dat het wetsvoorstel Wet invoering tweestatusstelsel afwijkt van
                     het wetsvoorstel Asielnoodmaatregelenwet voor wat betreft de meereizende partners
                     en meerderjarige kinderen. Dit maakt de uitvoering ingewikkelder. Deelt de regering
                     de constatering van de IND en waarom wordt er niet gewacht tot aansluiting op het
                     asiel- en migratiepact als wel de directe aansluiting op de Asielnoodmaatregelenwet?
Het voorstel tot een Asielnoodmaatregelenwet en het onderhavige voorstel van wet zijn
                  met elkaar in overeenstemming gebracht. Voorts zien de aan het woord zijnde leden
                  terecht dat de regering er niet voor kiest te wachten op de inwerkingtreding van het
                  Asiel- en Migratiepact. De redenen daarvoor zijn hierboven toegelicht.
               
De IND geeft aan geen inzicht te hebben in de werkdruk en kan ook niet de belofte
                     doen dat dit uitvoerbaar is voor de IND. Wat zegt dit volgens de regering over de
                     effectiviteit van de wetgeving?
De regering onderkent dat de voorgestelde maatregelen leiden tot een hogere werkbelasting
                  van de IND, maar wijst erop dat de totale werklast zal afnemen door de beperking van
                  de instroom. Voor een specificering hiervan wordt verwezen naar de beantwoording hiervan
                  op eerdere vragen hierover.
               
De leden van de SP-fractie zien dat er vanuit de Rechtspraak is gewaarschuwd dat vrijwel
                     iedere asielzoeker gaat doorprocederen voor een betere status met meer rechten. Wat
                     zijn de financiële gevolgen waarmee de regering rekening houdt en wat zijn de verwachte
                     werkdrukgevolgen voor bijvoorbeeld de Rechtspraak maar ook de IND? Erkent de regering
                     ook dat het niet alleen een financiële kwestie is en dat geld niet alles oplost, omdat
                     soms de mensen er gewoonweg niet zijn om het werk te doen en het te lang duurt deze
                     mensen goed op te leiden?
Doordat de vreemdeling kan doorprocederen zal de IND in haar besluit uitgebreider
                  moeten motiveren waarom de vreemdeling niet in aanmerking komt voor vluchtelingschap.
                  Daarnaast is de verwachting dat veel vreemdelingen ook daadwerkelijk zullen doorprocederen
                  voor een vluchtelingschap. Dit betekent dat er meer beroepsprocedures zullen volgen.
                  Dit kost de afdeling Juridische Zaken van de IND meer tijd en capaciteit. Die kosten
                  zijn meegenomen in een eerste vroegtijdige verkenning die op het tweestatusstelsel
                  heeft plaatsgevonden. De inschatting destijds was dat dit de afdeling Juridische Zaken
                  tussen de 53–125 fte extra nodig heeft.
               
Met de invoering van een tweestatusstelsel zal naar verwachting een deel van de statushouders
                  met subsidiaire bescherming ook beroep instellen tegen de weigering om de vluchtelingenstatus
                  te verkrijgen. De Raad voor de Rechtspraak houdt in dat kader rekening met een verhoging
                  van de werklast, zowel door een stijging van het aantal zaken als door een toename
                  in de complexiteit daarvan. De financiële gevolgen voor de Rechtspraak zijn op basis
                  van eerdere analyses geraamd op € 47,8 miljoen aan incidentele lasten in het eerste
                  jaar na inwerkingtreding van de wet, en € 46,8 miljoen aan structurele lasten vanaf
                  2027 en verder.
               
Tegelijkertijd kunnen met het onderscheid tussen de status van vluchteling en subsidiair
                  beschermde strengere voorwaarden worden gesteld aan nareis. In combinatie met de maatregel
                  om de definitie van het kerngezin te beperken, wordt de doelgroep die in aanmerking
                  komt voor nareis verkleind. In algemene zin verwacht de regering dat de invoering
                  van het tweestatusstelsel, in samenhang met het bredere pakket aan maatregelen, bijdraagt
                  aan een substantiële beperking van zowel de asielinstroom als de nareis. De verminderde
                  instroom en de vermindering van beroepszaken die daarmee gepaard gaan, moet op termijn
                  verlichting bieden voor de rechtspraak.
               
Organisaties kunnen niet oneindig groeien en er zit een plafon aan het aantal nieuwe
                  mensen dat organisaties per jaar kunnen aannemen en opleiden. Om die reden wordt er
                  ook gekeken naar andere manieren om de productiviteit te verhogen. Er wordt door onder
                  andere de IND dan ook hard gewerkt om werkprocessen te vereenvoudigen, slimmer en
                  efficiënter te werken en capaciteit zo effectief mogelijk in te zetten.
               
Uit de memorie van toelichting blijkt dat deze wet erop toeziet om de druk op de asielketen
                     te verlichten, zo constateren de leden van de DENK-fractie. Echter waarschuwt de IND
                     dat de al hoge werkdruk met deze wetsvoorstellen nog vele malen hoger zal worden.
                     Zij waarschuwen dat deze druk nog hoger kan worden omdat mogelijk de asielaanvragen
                     van 70.000 Syriërs opnieuw beoordeeld moeten worden. Daarnaast volgen wellicht 120.000
                     nieuwe aanvragen van Oekraïners als hun tijdelijke bescherming stopt.31 Kan de regering hierop reageren?
Doordat de instroom van asielzoekers in recente jaren hoger was dan de migratieketen
                  aan kon, zijn de voorraden bij de IND opgelopen. Met de maatregelen die volgen uit
                  onderhavig wetsvoorstel wordt de druk op de IND en de keten verlicht. De voorgestelde
                  maatregelen zullen naar verwachting tot gevolg hebben dat het aantal nareizigers beter
                  beheersbaar wordt en hiermee zal de druk op de IND en de asielopvang afnemen. Dit
                  wetsvoorstel draagt er in samenhang met een pakket aan maatregelen aan bij dat de
                  keten per direct en duurzaam wordt ontlast. Hiermee wordt de IND ook in staat gesteld
                  wordt om veranderingen door te voeren uit het regeerprogramma, het Migratiepact, de
                  wetsvoorstellen en andere noodzakelijke (beleids)wijzigingen, zo ook de eventuele
                  herbeoordeling van aanvragen van Syriërs en het aflopen van de tijdelijke bescherming
                  van de ontheemden uit Oekraïne. De wijze waarop dit vorm moet krijgen is doorlopend
                  onderwerp van gesprek met onder meer de IND.
               
Voor de IND en de Rechtspraak is een totaalbedrag van 115 miljoen euro vrijgemaakt
                     voor de realisatie van de wetten. Er is 101,8 miljoen euro gereserveerd voor de Wet
                     invoering tweestatusstelsel en 13,3 miljoen euro voor de Asielnoodmaatregelenwet.
                     Volgens de IND is dit bedrag ontoereikend om hun werk goed te blijven doen. Zij stellen
                     dat hiervoor meerjarige stabiele financiering nodig is. Deelt de regering deze opvatting?32 Is de regering bereid om de IND deze meerjarige stabiele financiering te bieden?
                     Zo ja, hoe zal zij dit doen? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden van de DENK-fractie.
Bij de implementatie van de maatregelen zal de keten ondersteund worden en zal worden
                  voorzien in de benodigde middelen om de beoogde wijzigingen mogelijk te maken. Bij
                  de Voorjaarsnota heeft het kabinet aanvullende financiële middelen beschikbaar gesteld.
                  De kosten die voor de implementatie van dit wetsvoorstel zijn voorzien, zoals opgenomen
                  in de memorie van toelichting, zijn gebaseerd op uitvoeringstoetsen die door de organisaties
                  zelf zijn uitgevoerd. De inschatting van de kosten is gebaseerd op de huidige inzichten.
                  De daadwerkelijke kostenontwikkeling wordt onderzocht in de evaluatie die in 2025
                  zal worden uitgevoerd.
               
Erkent de regering dat met het invoeren van het tweestatusstelsel dezelfde uitvoeringscomplicaties
                     zullen optreden die in Nederland al praktijk waren tot 2001, toen Nederland nog een
                     tweestatusstelsel had? Op welke manier zijn de argumenten die golden om het tweestatusstelsel
                     af te schaffen momenteel niet meer van toepassing? Welke maatregelen treft de regering
                     om de uitvoeringsgevolgen te mitigeren, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Zoals hiervoor is opgemerkt in antwoord op vergelijkbare vragen van de leden van de
                  fracties van GroenLinks-PvdA en D66, erkent de regering het risico dat een tweestatusstelsel
                  kan leiden tot doorprocederen en dat bij toekenning van de subsidiairebeschermingsstatus
                  ook moet worden gemotiveerd waarom niet de vluchtelingenstatus is toegekend. De regering
                  ziet deze maatregel echter als een noodzakelijk onderdeel van het voorgestane restrictieve
                  migratiebeleid, waarmee de asielinstroom wordt gereguleerd en de situatie in de migratieketen
                  weer beheersbaar wordt gemaakt.
               
Erkent de regering dat de extra werklast die de Rechtspraak en de IND verwachten niet
                     volledig op te lossen is met extra geld? Is het voor de regering ook duidelijk dat
                     er veel meer personeel nodig is om dit wetsvoorstel uit te voeren, zo vragen de leden
                     van de ChristenUnie-fractie. Ligt het niet in lijn der verwachting dat, vanwege personeelstekorten
                     in heel Nederland, de wacht- en doorlooptijden van de Rechtspraak en de IND flink
                     zullen oplopen met dit wetsvoorstel? Wat lost deze maatregel dan op?
De regering erkent dat extra geld niet automatisch leidt tot extra capaciteit. Op
                     basis van de verschillende (impact)analyses zijn de met de wetsvoorstellen gemoeide
                     kosten en de verwachte capaciteit van de keten in kaart gebracht. Ondanks de uitdaging
                     van de krapte op de arbeidsmarkt werkt de IND met een doorlopende wervingscampagne
                     en zet daarnaast in op het slim inzetten van de bestaande capaciteit om de werklast
                     te borgen. Op basis van de verschillende (impact)analyses zijn de met de wetsvoorstellen,
                     waaronder het onderhavige voorstel, gemoeide kosten van de keten in kaart gebracht.
                     De kosten worden gedekt uit de reservering van 50 miljoen euro op de Aanvullende Post
                     en de aanvullende 65 miljoen euro die bij voorjaarsnota beschikbaar is gesteld.
                  
Tegelijkertijd worden binnen de Rechtspraak verschillende initiatieven ontplooid om
                     te komen tot een efficiëntere en meer tijdige afdoening van zaken, onder meer via
                     het programma Tijdige rechtspraak. De invoering van het wetsvoorstel kan in de beginfase
                     tot extra belasting leiden, maar op langere termijn wordt verwacht dat de instroom
                     van zaken afneemt. Daarmee ontstaat ook ruimte voor verlichting van de structurele
                     werklast. Ten aanzien van het tweestatusstelsel is de verwachting niet dat de doorlooptijden
                     van de asielaanvragen op zullen lopen. Weliswaar kost dit de IND meer tijd en capaciteit,
                     maar daar staat tegenover dat de voornemenprocedure met de beoogde Asielnoodmaatregelenwet
                     wordt afgeschaft. Dat laatste zorgt naar verwachting voor een kortere wacht- en doorlooptijd
                     bij asielaanvragen. Ten aanzien van de beroepsprocedures is de verwachting dat er
                     in eerste instantie een verdringingseffect op zal treden bij de rechtbanken en sommige
                     beroepsprocedures daardoor langer zullen duren. De verwachting is dat de rechtspraak
                     op langere termijn in staat is om de capaciteit uit te breiden. Bovendien zullen de
                     maatregelen leiden tot een lagere instroom, waardoor er op termijn minder capaciteit
                     bij de IND en de rechtspraak nodig is.
                  
4.2 Aangescherpte nareisvereisten
               
In hoeverre is bij het opstellen van het wetsvoorstel rekening gehouden met de toegang
                     tot effectieve rechtsbescherming voor personen die onder het nieuwe regime vallen,
                     zo vragen de leden van de NSC-fractie.
De maatregelen hebben geen directe gevolgen voor de rechtsbescherming. Vreemdelingen
                  wier aanvraag onder het nieuwe regels vallen, hebben de mogelijkheid om tegen een
                  afwijzend besluit bezwaar te maken, of beroep en/of hoger beroep in te stellen.
               
Wordt geborgd dat vreemdelingen tijdig en adequaat geïnformeerd worden over hun rechtspositie
                     en beschikbare rechtsmiddelen?
De maatregelen uit dit wetsvoorstel hebben geen directe betrekking op de beschikbare
                  rechtsmiddelen en rechtspositie van vreemdelingen in de nareisprocedure. Deze rechtspositie
                  verandert ook niet: vreemdelingen hebben en behouden de mogelijkheid om tegen een
                  afwijzend besluit bezwaar te maken, of beroep en/of hoger beroep in te stellen.
               
Is voorzien in specifieke waarborgen voor kwetsbare groepen, zoals alleenstaande minderjarige
                     vreemdelingen of personen met verstandelijke beperkingen, om toegang tot bezwaar en
                     beroep niet alleen theoretisch maar ook feitelijk te garanderen?
Nee, hier is niet in voorzien. De IND zal een ambtshalve 8 EVRM beoordeling als resttoets
                  maken als dit noodzakelijk is. Niet bij alle afwijzingen van een nareisaanvraag zal
                  de IND genoodzaakt zijn dit te doen. Als niet aan de aanvullende voorwaarden voor
                  nareis bij subsidiair beschermden wordt voldaan, zal de IND ambtshalve doortoetsen
                  aan 8 EVRM. Bij nieuwe nareisaanvragen voor gezinsleden die niet tot het kerngezin
                  behoren, zal de IND niet doortoetsen aan 8 EVRM. De IND zal dit enkel doen in lopende
                  nareisaanvragen voor gezinsleden die door de onderhavige wetswijziging buiten het
                  kerngezin vallen. Hiervoor kan de vreemdeling een 8 EVRM aanvraag indienen.
               
Kan de regering aan de leden van de NSC-fractie toelichten hoe wordt omgegaan met
                     situaties waarin betrokkene de nieuwe voorwaarden pas na afloop van de geldende beslistermijn
                     ontvangt of begrijpt, mede in het licht van de versnelde afdoening van dossiers?
De IND zal de aanvragers met lopende nareisaanvragen zo spoedig mogelijk informeren
                  over de voorwaarden. Een statushouder met subsidiaire bescherming kan vervolgens in
                  de lopende nareisaanvraag aanvullende informatie aanleveren waaruit volgt dat aan
                  de aanvullende voorwaarden wordt voldaan. In gevallen waarin niet wordt voldaan aan
                  de aanvullende voorwaarden wordt ambtshalve getoetst aan artikel 8 van het EVRM.
               
Als een gezinslid op het moment van inwerkingtreding niet langer behoort tot een van
                  de categorieën gezinsleden die tot het kerngezin behoren, dan zal de nareisaanvraag
                  worden afgewezen. De IND zal in lopende nareisaanvragen ambtshalve aan 8 EVRM doortoetsen
                  voor gezinsleden die door de onderhavige wetswijziging buiten het kerngezin vallen.
                  Bij nieuwe nareisaanvragen voor gezinsleden die niet tot het kerngezin behoren, zal
                  de IND niet doortoetsen aan 8 EVRM. Hiervoor kan een losse 8 EVRM aanvraag worden
                  ingediend.
               
Acht de regering het wenselijk om in het overgangsjaar na inwerkingtreding van de
                     wet extra middelen vrij te maken voor juridische ondersteuning en rechtsbijstand,
                     gelet op het risico van juridisering en verhoogde rechtsvraag?
De maatregelen uit dit wetsvoorstel hebben geen directe betrekking op de beschikbare
                  rechtsmiddelen en rechtspositie. De regering onderkent dat de invoering van het wetsvoorstel
                  kan leiden tot een verhoogde rechtsvraag, waaronder een toename van het aantal procedures
                  binnen de Rechtspraak.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering een nadere toelichting te geven op
                     bijgaande passage in deze alinea uit de memorie van toelichting: «Het komt voor dat
                     nareizigers na aankomst in Nederland een zelfstandige aanvraag voor een verblijfvergunning
                     asiel indienen, omdat deze een sterker verblijfsrecht geeft dan een zogenoemde nareisvergunning,
                     die slechts geldig blijft zolang zij tot het (kern)gezin behoren. Als gevolg van de
                     maatregelen ter beperking van de nareismogelijkheden zullen naar verwachting minder
                     van dergelijke zelfstandige aanvragen worden ingediend, hetgeen de IND enigszins ontlast.»
                     Voornoemde leden vragen de regering om uit te leggen hoe deze aanvraag met onderhavig
                     wetsvoorstel onmogelijk gemaakt wordt. Op basis van welke juridische grond kan een
                     dergelijke aanvraag afgewezen worden?
Dit wetsvoorstel voegt geen nieuwe juridische grond toe. Het recht om een aanvraag
                  om een verblijfsvergunning in te dienen, kan ook niet worden beperkt. Wel is het de
                  verwachting van de regering dat de maatregelen uit dit wetsvoorstel de instroom van
                  nareizigers zal beperken. Met een lagere instroom van nareizigers is het ook de verwachting
                  dat zich uiteindelijk minder vreemdelingen naar Nederland begeven en een zelfstandige
                  asielaanvraag indienen.
               
Daarnaast geeft de regering vervolgens na bovenstaande passage aan dat: «Daarbij echter
                     ook rekening [moet] worden gehouden met de mogelijkheid dat afgewezen gezinsleden
                     trachten zelfstandig naar Nederland te reizen om een zelfstandige asielaanvraag in
                     te dienen». De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij een getalsmatige
                     of procentuele inschatting heeft gemaakt hoe vaak men verwacht dat dit zal voorkomen
                     in de toekomst.
Of de beperking van nareis tot het kerngezin er toe leidt dat meer personen (samen)
                  naar Nederland reizen om hier asiel aan te vragen, is niet op voorhand te zeggen.
               
Bestaat daarnaast ook niet, zo vragen deze leden de regering, de mogelijkheid dat
                     er minder nareisverzoeken worden aangevraagd maar dat gezinsleden zich zelfstandig
                     melden met een individueel asielverzoek en pas later in de procedure blijkt dat er
                     sprake is van een familierelatie? Of is hiervoor geen juridische grond op basis van
                     dit wetsvoorstel en de geldende asielprocedure? Graag ontvangen de aan het woord zijnde
                     leden een toelichting op de praktische toepassing hiervan.
Indien er een nareisaanvraag loopt terwijl het desbetreffende gezinslid ook een zelfstandige
                  asielaanvraag heeft gedaan waar nog niet op is beslist, kan de IND nog op de nareisaanvraag
                  beslissen. Indien echter de aanvraag om een zelfstandige verblijfsvergunning asiel
                  is ingewilligd, is er geen procesbelang meer bij de beoordeling van de nareisaanvraag.
               
De leden van de DENK-fractie constateren dat de Rvdr stelde dat zij in het eerste
                     jaar na invoering van deze wetsvoorstellen hun extra kosten ramen op 47,8 miljoen
                     euro in het eerste jaar en 46,8 miljoen euro structureel per jaar daarna. Kan de regering
                     toelichten op welke wijze zij voornemens is de Rechtspraak structureel en incidenteel
                     financieel te compenseren voor de substantiële stijging van de werklast die uit het
                     wetsvoorstel voortvloeit, mede gelet op de door de Rvdr geraamde extra kosten van
                     47,8 miljoen euro in het eerste jaar en 46,8 miljoen euro structureel per jaar daarna?
Bij de implementatie van de maatregelen zal de Raad voor de Rechtspraak ondersteund
                  worden en zal worden voorzien in de benodigde middelen om de beoogde wijzigingen mogelijk
                  te maken. De inschatting van de geactualiseerde kosten is gebaseerd op de financiële
                  consequenties die inzichtelijk zijn. Het kabinet heeft middelen beschikbaar gesteld
                  om de kosten voor de uitvoering van dit wetsvoorstel te dekken.
               
Hoe verhoudt zich deze toenemende financiële druk tot de bestaande begroting van de
                     Rechtspraak, en welke garanties worden geboden dat dit niet ten koste gaat van de
                     kwaliteit en tijdigheid van rechtspraak?
De regering onderkent de toenemende financiële druk op de Rechtspraak als gevolg van
                  de invoering van het tweestatusstelsel en de daarmee gepaard gaande verhoging en verzwaring
                  van de werklast. De regering heeft er vertrouwen dat de beschikbare middelen voldoende
                  ruimte bieden om de noodzakelijke stappen te zetten ter waarborging van de kwaliteit
                  en tijdigheid van de rechtspraak. Tegelijkertijd wordt erkend dat financiële middelen
                  alleen niet voldoende zijn: ook de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel
                  is van cruciaal belang. Door de krapte op de arbeidsmarkt en de beperkte opleidingscapaciteit
                  van rechters en raadsheren kan extra financiering niet altijd worden omgezet in extra
                  capaciteit. Daarbij is het van belang te benadrukken dat het wetsvoorstel mede beoogt
                  de asielinstroom structureel te beperken. In combinatie met andere maatregelen zal
                  dit naar verwachting op termijn leiden tot een daling van de werkdruk voor de Rechtspraak,
                  waarmee de kwaliteit en tijdigheid van de rechtspraak beter geborgd kunnen worden.
               
5. Ontvangen adviezen
               
De leden van de PVV-fractie lezen dat volgens de NOvA de invoering van het tweestatusstelsel
                     zou leiden tot discriminatie. Kan de regering bevestigen dat het wetsvoorstel volledig
                     in lijn is met Europese wetgeving en er dus geen sprake kan zijn van discriminatie,
                     zeker nu veel andere Europese landen soortgelijke wetgeving kennen?
Ik ga ervan uit deze vraag ziet op de beperking van het kerngezin bij nareis. Zoals
                  is toegelicht in antwoord op vragen van onder meer de leden van de Volt-fractie, verplicht
                  het Unierecht alleen tot de mogelijkheid van nareis van gehuwde partners en minderjarige
                  kinderen. De mogelijkheid om in aanvulling daarop ook gezinshereniging toe te staan
                  aan onder andere ongehuwde partners, is facultatief. De beperking laat bovendien onverlet
                  dat vreemdelingen die niet onder de definitie vallen van het kerngezin, maar die feitelijk
                  tot het gezin van de vergunninghouder behoren, zich nog steeds kunnen beroepen op
                  het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 van het
                  EVRM.
               
In het advies van de IND wordt gewezen op risico’s bij het ontbreken van een aanpassing
                     van artikel 1.27 Vreemdelingenbesluit 2000, zo constateren de leden van de NSC-fractie.
                     Kan de regering bevestigen of, en zo ja op welke wijze, dit aandacht krijgt in de
                     lagere regelgeving?
Zoals is opgemerkt in de memorie van toelichting zal bij de komende wijziging van
                  het Vreemdelingenbesluit 2000 worden bezien of en op welke wijze artikel 1.27 daarvan
                  aanpassing behoeft.
               
Indien geen overgangsrecht wordt geboden en alle vreemdelingen met subsidiaire bescherming
                     een artikel 8 EVRM procedure starten, hoeveel tijd en capaciteit zou dat vergen van
                     de IND enerzijds en anderzijds van de Rechtspraak, zo vragen de leden van de NSC-fractie.
                     Is hiervoor een analyse verricht?
Ook als een vreemdeling met subsidiaire bescherming verzoekt om gezinshereniging krachtens
                  artikel 8 van het EVRM zal alsnog eerst aan het kader voor nareis uit de Vreemdelingenwet
                  2000 worden getoetst. Vervolgens wordt, als niet aan de nareisvereisten uit dat kader
                  wordt voldaan, ambtshalve doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM. Deze ambtshalve
                  toetst kost weliswaar extra tijd en capaciteit, maar is minder arbeidsintensief dan
                  het beoordelen van een afzonderlijk beroep op artikel 8 van het EVRM, omdat er reeds
                  is getoetst aan de nareisvereisten.
               
De leden van de NSC-fractie constateren dat de regering stelt dat met elke vorm van
                     eerbiedigende werking de wet gedurende langere tijd geen meerwaarde zou hebben. Hoe
                     lang zou de wet geen meerwaarde hebben, indien overgangsrecht zou worden toegepast
                     voor aanvragen waarvan de beslistermijn is verstreken?
De werkvoorraden in nareis- en asielzaken zijn momenteel dermate groot dat het niet
                  realistisch is om te verwachten dat de IND al deze zaken vóór inwerkingtreding van
                  de nieuwe maatregelen kan afhandelen. Dat betekent dat met elke vorm van eerbiedigende
                  werking de wet gedurende langere tijd geen meerwaarde zou hebben. Dat is een belangrijk
                  argument om niet te voorzien in eerbiedigende werking. Er valt niet precies te voorspellen
                  hoe lang de nieuwe wet geen meerwaarde zou hebben. Dat is immers afhankelijk van de
                  voorraad nareisaanvragen die op het moment van inwerkingtreding nog open staat en
                  de tijd die de IND nodig heeft om die zaken te beslissen. Op 14 april 2025 bedroeg
                  de voorraad ruim 40.000 nareiszaken.
               
De leden van de NSC-fractie lezen dat de IND aangeeft dat het cumulatieve effect van
                     de nareisvoorwaarden maakt dat veel aanvragers er niet aan zullen kunnen voldoen en
                     dat dit in het licht van het evenredigheidsbeginsel veel gaat vragen met betrekking
                     tot de motivering van besluiten, «zeker nu de formulering van het wetsvoorstel geen
                     ruimte lijkt te bieden om in daartoe aangewezen gevallen van die voorwaarden af te
                     kunnen wijken». Op welke manier kan ruimte worden geboden om in aangewezen gevallen
                     van die voorwaarden af te wijken, om de huidbaarheid en uitvoerbaarheid van deze regels
                     te vergroten? Hoe staat de regering daartegenover?
Er is inderdaad niet voorzien in de mogelijkheid om van de wettelijke voorwaarden
                  af te wijken. Dat betekent dat een verzoek om nareis zal worden afgewezen als niet
                  aan de (aanvullende) voorwaarden is voldaan. Wel wordt ambtshalve getoetst aan artikel
                  8 van het EVRM – in dat verband kunnen alle relevante omstandigheden worden betrokken.
               
De NOvA wijst erop dat «de wet een mogelijkheid [mist] om in schrijnende gevallen
                     af te wijken van de beperking van gezinshereniging». De leden van de NSC-fractie zijn
                     van mening dat alle wetgeving een hardheidsclausule en/of mogelijkheid om af te wijken
                     van de regels bij zeer schrijnende omstandigheden zou moeten kennen. Op welke manier
                     zou dit in de wetgeving kunnen worden geborgd?
De aan het woord zijnde leden doelen op een wettelijke «hardheidsclausule» waarmee,
                  ook als niet aan alle voorwaarden is voldaan, in bijzondere gevallen een verzoek om
                  nareis toch kan worden ingewilligd. Zoals hierboven is toegelicht is niet in deze
                  mogelijkheid voorzien.
               
De leden van de D66-fractie vragen hoe wordt omgegaan met personen die al langer dan
                     de wettelijke beslistermijn van zes maanden wachten op een beslissing over gezinshereniging,
                     en die bij inwerkingtreding van de wet onmiddellijk onder het nieuwe regime vallen.
                     Zij vragen hoe deze overgang zich verhoudt tot het beginsel van rechtszekerheid en
                     tot het beeld van een betrouwbare overheid.
De regering erkent dat onmiddellijke werking consequenties kan hebben voor het precieze
                  moment waarop asielzoekers of aanvragers van nareis een besluit op hun aanvraag ontvangen,
                  en voor het recht dat op de beoordeling van die aanvraag van toepassing is. Door de
                  keuze voor onmiddellijke werking zal het wetsvoorstel ook impact hebben op de bestaande
                  zaken waarin de beslistermijn is verstreken. Dat is een bewuste keuze, aangezien de
                  maatregelen als doel hebben de asielprocedure efficiënter te maken en de vreemdeling
                  sneller duidelijkheid te bieden over zijn (nareis)aanvraag. Het enkele feit dat met
                  deze wet (nieuwe) voorwaarden worden gesteld in nog lopende procedures, maakt niet
                  dat er strijd is met het beginsel van rechtszekerheid.
               
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de prangende vraag van de IND
                     om de implementatie van dit wetsvoorstel samen te trekken met de implementatie met
                     het EU asiel- en migratiepact, gezien de grote impact die beide wetten met zich mee
                     zullen brengen voor hun werkzaamheden. Deze leden delen de zorgen dat wanneer de IND
                     twee keer vlak achter elkaar alles om moet gooien, dit onverantwoorde druk op de uitvoering
                     zal leggen. Zij vragen de regering daarom dit advies op te volgen en het tweestatusstelsel
                     niet eerder in te laten gaan dan de implementatie van het asiel- en migratiepact.
Vanwege de noodzaak om direct en met urgentie in te zetten op een breed pakket aan
                  maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten, is ervoor gekozen
                  om de inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact niet af te wachten.
               
De leden van de CDA-fractie lezen in de adviezen van de Rvdr, Afdeling bestuursrechtspraak
                     van de Raad van State en de NOvA dat er een vanzelfsprekendheid lijkt te bestaan in
                     de verwachting dat vreemdelingen na het verkrijgen van de subsidiaire bescherming
                     doorprocederen voor het verkrijgen van de (sterkere) vluchtelingenstatus. Kan de regering
                     hierover een reflectie geven waarom dat in onze Nederlandse rechtscultuur vanzelfsprekend
                     zou zijn? Deze leden zouden dit een zorgelijke ontwikkeling vinden als we dit als
                     vanzelfsprekend zouden gaan vinden. Is dat in andere EU-lidstaten ook het geval?
Dat die verwachting leeft is mede gestoeld op de ervaringen in het verleden die mede
                     hebben geleid tot de introductie van het huidige éénstatusstelsel, in 2001. Recenter,
                     na de hoge instroom in 2015 heeft een soortgelijke ontwikkeling ook plaatsgevonden
                     in bijvoorbeeld Duitsland waar een onderscheid in voorwaarden voor gezinshereniging
                     tussen subsidiair beschermden en Vluchtelingen was doorgevoerd, waardoor naar verluidt
                     het aantal beroepsprocedures toenam.
                  
Een verklaring voor het doorprocederen kan liggen in het belang van de individuele
                     vreemdeling om een sterkere status te verkrijgen om zo, zoals in het onderhavige geval,
                     de mogelijkheden tot gezinshereniging te verruimen. Opgemerkt moet worden dat het
                     recht op een daadwerkelijk en effectief rechtsmiddel een grondrecht is, dat niet kan
                     worden beperkt.
                  
Klopt het dat 87% van de aangevochten IND-besluiten in stand blijft?
Ja. Daarbij is het relevant te vermelden dat de IND niet bij elk gegrond beroep, ook
                  hoger beroep instelt. Dat gebeurt alleen als sprake is van een zaaksoverstijgend belang,
                  en dus niet bij een geconstateerd gebrek in de motivering in de individuele zaak.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeverre de aanpassingen uit de
                     Asielnoodmaatregelenwet over efficiëntere behandeling (herhaalde) aanvragen van toepassing
                     is op de aanvraag voor een (sterkere) vluchtelingenstatus. Kan de regering aangeven
                     hoe de juridische procedure van een dergelijk verzoek voor een vluchtelingenstatus
                     verloopt? Is dit een procedure als een beroep op de verleende subsidiaire bescherming
                     of kan een vreemdeling een half jaar na het verkrijgen van de subsidiaire bescherming
                     opnieuw een aanvraag indienen die ziet op het verkrijgen van de vluchtelingenstatus?
Met de introductie van het tweestatusstelsel wordt aan vreemdelingen die niet aan
                  de voorwaarden voor het vluchtelingschap voldoen, maar wel aannemelijk hebben gemaakt
                  dat zij internationale bescherming nodig hebben, de subsidiairebeschermingsstatus
                  verleend. Tegen deze beschikking staat beroep open, omdat een beschikking tot toekenning
                  van de subsidiairebeschermingsstatus tevens een afwijzing inhoudt van de vluchtelingenstatus.
                  Er is dus geen nieuwe of herhaalde aanvraag vereist, maar er kan een rechtsmiddel
                  worden ingesteld tegen de (deels) inwilligende beschikking.
               
De leden van de CDA-fractie kregen bij eerder genoemd rondetafelgesprek vanuit de
                  IND een klip en klaar antwoord op de vraag of het huidige artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit
                  genegeerd kan worden. Deelt de regering deze juridische inschatting van de IND? Zo
                  ja wat betekent dit dan voor de voorliggende wet? Zo nee, hoe kan artikel 1.27, dat
                  stelt: «De aanvraag, bedoeld in artikel 1.24, eerste lid, wordt getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen,
                  tenzij uit de Wet anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop
                  de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is» met terugwerkende
                  kracht genegeerd dan wel aangepast en toegepast worden? Kan de regering hiervoor een
                  sluitende juridische onderbouwing geven?
               
In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de daarin opgenomen maatregelen onmiddellijke
                  werking hebben vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, zoals ook het uitgangspunt
                  is bij nieuwe regelgeving.33 De datum waarop het besluit wordt genomen is bepalend. Betoogd kan worden dat daarmee
                  sprake is van een situatie dat «uit de Wet anders voortvloeit» als bedoeld in artikel
                  1.27 van het Vb 2000. Zoals in de memorie van toelichting is opgemerkt, zal dit artikel
                  zo nodig voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet in die zin worden gewijzigd
                  dat geen twijfel mogelijk is over het toepasselijk recht.
               
En is de regering dit ook van plan om toe te passen, inclusief de nieuwe nareiscriteria
                     voor subsidiair beschermden, op alle nareisverzoeken die er nu reeds langere tijd
                     liggen (en waarin van sommigen de wettelijke beslistermijn al is verstreken) en waarover
                     door capaciteitsgebrek bij de IND nog niet is besloten?
Ja, in het wetsvoorstel is geen overgangsrecht opgenomen omdat het noodzakelijk is
                  dat de maatregelen op korte termijn nuttig effect sorteren. De verwachting is dat
                  het effect van het pakket aan maatregelen- in het bijzonder de aanvullende nareisvoorwaarden
                  – onacceptabel vertraagd zou worden wanneer de maatregelen niet onmiddellijk inwerking
                  zouden treden, mede gelet op deze bestaande voorraden en doorlooptijden.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering te reageren op de door de IND onder
                     de aandacht gebrachte uitspraak van het Hof van Justitie dat ziet op de vraag of nieuwe
                     wetgeving ook van toepassing is op lopende aanvragen (HvJ d.d. 12 april 2018, C-550/16,
                     JV 2018/91). Waarom is de regering van mening dat hiertoe toch de juridische ruimte
                     bestaat?
Het bedoelde arrest van het Hof gaat over de toelating van de ouders van een alleenstaande
                  minderjarige vreemdeling in het kader van nareis. Artikel 10, derde lid, aanhef en
                  onder a van de Gezinsherenigingsrichtlijn verplicht gezinshereniging met deze ouders
                  toe te staan (zie overweging 43 van het genoemde arrest). Nareis bij een alleenstaande
                  minderjarige vreemdeling moet dus worden gefaciliteerd; voor nareis bij een meerderjarige
                  vreemdeling geldt de bedoelde verplichting niet meer. Het moment dat de minderjarigheid
                  wordt vastgesteld – iets dat zoals het Hof overweegt in de gehele Unie autonoom en
                  op eenvormige wijze moet worden uitgelegd – (overweging 41) – is dus bepalend voor
                  het antwoord op de vraag of bepaalde aanspraken al dan niet geldend kunnen worden
                  gemaakt. Het Hof heeft hierover geoordeeld dat moet worden uitgegaan van het tijdstip
                  van aankomst op het grondgebied van een lidstaat en van indiening van het asielverzoek.
               
De context van de door dit wetsvoorstel doorgevoerde wijzigingen is echter een andere.
                  De regels voor nareis worden weliswaar strenger, maar blijven – vanzelfsprekend –
                  binnen de mogelijkheden die de Gezinsherenigingsrichtlijn daarvoor biedt. Deze strengere
                  regels staan, zodra hieraan wordt voldaan, niet aan verblijfsaanvaarding in de weg.
                  Voorts is er, zoals hiervoor in antwoord op vergelijkbare vragen reeds is beschreven,
                  sprake van een groot belang om zo spoedig mogelijk gebruik te kunnen maken van de
                  nieuwe regels. De regering verwacht dat het nuttig effect van het volledige pakket
                  aan maatregelen – en meer in het bijzonder de aanvullende nareisvoorwaarden – gezien
                  de bestaande voorraden en doorlooptijden onacceptabel zal worden vertraagd wanneer
                  de maatregelen niet onmiddellijk in werking treden.
               
Ten slotte wordt erop gewezen dat de nareisvoorwaarden louter worden gesteld bij de
                  nareis van familieleden van subsidiair beschermden. Waar Nederland de Gezinsherenigingsrichtlijn
                  tot op heden nog analoog toepast op vreemdelingen met de subsidiaire beschermingsstatus,
                  is dat na inwerkingtreding van het onderhavige voorstel van wet niet langer het geval.
                  Daarmee is er in Nederland niet langer een situatie waarin de bepalingen van de richtlijn
                  op rechtstreekse en onvoorwaardelijke wijze toepasselijk zijn gemaakt op subsidiair
                  beschermden, zodat de bepalingen over nareis van subsidiair beschermden voortaan buiten
                  het toepassingsbereik van het Unierecht vallen.34
Daarbij schrijft de regering, op bladzijde 14 van de memorie van toelichting, dat
                     artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000 zo nodig wordt aangepast. De leden
                     van de CDA-fractie vragen de regering hierover nu reeds duidelijkheid te verschaffen
                     en hier niet mee te wachten tot na de behandeling van onderhavige wet.
Zoals hiervoor is opgemerkt zal artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000 zo
                  nodig voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet in die zin worden gewijzigd
                  dat geen twijfel mogelijk is over het toepasselijk recht. Deze wijziging van het Vreemdelingenbesluit
                  2000 wordt via de gebruikelijke procedure voorbereid en zal alle reguliere stappen
                  doorlopen. Om onnodig werk en fouten te voorkomen zal deze wijziging van het Vreemdelingenbesluit
                  2000 in procedure worden gebracht zodra de tekst van de wet stabiel is.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om op alle zeven punten uit het IND-advies
                     van d.d. 27 november 2025 bladzijde 2 afzonderlijk te reageren.
Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording die hiervoor is opgenomen, over
                  onder meer de samenloop met het Asiel- en Migratiepact, de keuze voor onmiddellijke
                  werking en het mogelijke waterbedeffect naar de reguliere procedure tot gezinshereniging
                  en beroepen op artikel 8 van het EVRM.
               
De leden van de CDA-fractie zijn daarbij in het bijzonder geïnteresseerd in de oproep
                     van de IND om over te gaan tot een beleidsstop. Kan de regering aangeven op welke
                     beleidswijzigingen, naast de twee voorliggende wetten en het asiel- en migratiepact,
                     de IND doelt?
De IND doelt met name op het wetsvoorstel Waarborgfunctie Awb, maar ook eventueel
                  nu nog niet voorziene wijzigingen in beleid of regelgeving die veel van de IND vragen.
                  De IND pleit verder voor invoering van het tweestatusstelsel tegelijkertijd met inwerkingtreding
                  van het Asiel- en Migratiepact.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering inzicht te geven hoeveel tijdelijke
                     asielvergunningen er op dit moment (per 1 januari 2025) nog geldig zijn voor Syrische
                     vluchtelingen.
Op 1 januari 2025 waren er ca. 77.000 Syriërs met een asielvergunning asiel voor bepaalde
                  tijd.
               
Kan de regering de leden van de CDA-fractie een juridische toelichting geven op het
                     door de IND uitgebrachte advies en in het rondetafelgesprek genoemde feit dat de invoering
                     van het EU asiel- en migratiepact het sowieso mogelijk maakt om door te procederen
                     voor een sterkere status? Wat is de juridische verandering die dit mogelijk maakt
                     en zijn daar dan ook nog in het EU asiel- en migratiepact eisen of beperkingen aan
                     gesteld?
Het handhaven van het eenstatusstelsel is niet langer een mogelijkheid onder de aankomende
                  Kwalificatieverordening, die deel uitmaakt van het Asiel- en Migratiepact. In het
                  wetsvoorstel tot implementatie van het Asiel- en Migratiepact wordt daarom onderscheid
                  gemaakt tussen de verlening van de verblijfsvergunning asiel aan de vreemdeling die
                  in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus en de vreemdeling die in aanmerking
                  komt voor subsidiaire bescherming. Het onderscheid tussen beide statussen vloeit dwingend
                  voort uit de Kwalificatieverordening, die rechtstreeks werkt. De IND moet voortaan
                  rechtstreeks aan de criteria van de Kwalificatieverordening toetsen of een vreemdeling
                  vluchteling of subsidiair beschermde is. Ook moet de IND op basis van de criteria
                  uit de verordening bepalen of de status moet worden ingetrokken.
               
Klopt het, zo vragen de leden van de CDA-fractie, dat de invoering van het EU asiel-
                     en migratiepact ook al tot gevolg heeft dat aanvragen tot 12 juni 2026 conform het
                     nu geldende EU-recht moeten worden afgedaan en na die datum conform het nieuwe EU
                     asiel- en migratiepact? En zo ja, dan is hiermee er toch al sprake van een duaal stelsel
                     zo lang alle oude aanvragen nog niet zijn verwerkt?
Het overgangsrecht van de huidige wet- en regelgeving naar het Asiel- en Migratiepact
                  (na 12 juni 2026) is geregeld in het implementatievoorstel bij dat pact. Kort gezegd
                  gaat dat overgangsrecht uit van gedeeltelijke eerbiedigende werking, wat betekent
                  dat het nieuwe recht van toepassing wordt op nieuwe asielaanvragen en andere rechtsverhoudingen
                  alsook op lopende procedures voor de behandeling van asielaanvragen en andere rechtsverhoudingen
                  die ten tijde van de inwerkingtreding van de daarop toepasselijke onderdelen van deze
                  wet nog niet zijn afgerond. Daarop geldt een aantal uitzonderingen, waaronder voor
                  lopende nareisaanvragen.
               
En wat maakt dat de regering er niet voor kiest om vanuit uitvoerbaarheid voor alle
                     nareisvereisten t.g.v. tweestatusstelsel dit te laten gelden en daarmee invoering
                     van dit wetsvoorstel ook op 12 juni 2026 te laten plaatsvinden?
Zoals hiervoor is toegelicht vindt de regering het noodzakelijk dat de voorgestelde
                  maatregelen op zo kort mogelijke termijn in werking treden. Om die reden wordt de
                  inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact niet afgewacht.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering toe te lichten in hoeverre de zorg
                     van de IND zoals verwoord op bladzijde 3 (laatste alinea) van haar advies d.d. 27 februari
                     2025 nog steeds van toepassing is of aan te geven dat de regering deze omissie inmiddels
                     heeft opgelost. En zo nee, op welke wijze zou dit in de wet vragen om aanpassing?
In beginsel kan bij een verlenging van de huidige status worden volstaan met de verlenging
                  van de geldigheidsduur van de vergunning. Dat is immers ook waartoe de aanvraag strekt.
                  Artikel 28, gelezen in samenhang met het gewijzigde artikel 32 van de Vw 2000, biedt
                  daarvoor de grondslag. Die beoordeling is bij de inwilliging van de oorspronkelijke
                  aanvraag al gemaakt en hoeft in zoverre niet opnieuw te worden verricht, tenzij er
                  concrete aanwijzingen zijn voor een andere uitkomst.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering een inschatting te maken van het effect
                  van herbeoordeling van Syrische vluchtelingen met een tijdelijke asielvergunning op
                  de werklast van de IND, en dit ook te doen voor de situatie waarin de ontheemdenstatus
                  van Oekraïners afloopt en deze Oekraïners aanspraak doen op asiel in Nederland.
               
Op dit moment vinden bestuurlijke overleggen plaats met de IND over de opdracht. De
                  prioriteiten zijn de uitvoering van het Asiel- en Migratiepact, de Ambitie 2028 en
                  de maatregelen uit het Regeerprogramma. Deze prioriteiten hebben impact op de reguliere
                  meerjaren productie van de IND. Om te voorkomen dat er een onuitvoerbare situatie
                  ontstaat, heeft de IND aangegeven dat het van belang is om alle grote (beleids)wijzigingen,
                  waaronder het eventueel herbeoordelen van Syrische zaken, integraal te benaderen.
                  In afwachting van het ambtsbericht met betrekking tot het landenbeleid Syrië, eind
                  mei, worden de mogelijke scenario’s met betrekking tot het herbeoordelen van asielaanvragen
                  van Syriërs meegenomen in de lopende gesprekken met de IND.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie betreuren het ten zeerste dat er maar een week
                     is uitgetrokken voor consultatie van de Rvdr, de Afdeling bestuursrechtspraak van
                     de Raad van State, de NOvA en de IND, en dat de consultatie vanuit de regering tot
                     deze organisaties is beperkt. Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat alle
                     adviezen, ook de ongevraagde adviezen, zijn betrokken in de memorie van toelichting
                     en het nader rapport. Heeft de regering ook essentiële zaken gewijzigd na de adviezen
                     of zijn deze alleen van een reactie voorzien?
Elk ingekomen advies is betrokken bij de totstandkoming van het wetsvoorstel, de memorie
                  van toelichting en het nader rapport. De regering is ingegaan op deze adviezen. Mede
                  naar aanleiding van deze adviezen is het wetsvoorstel nader gemotiveerd.
               
Ten aanzien van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling)
                     hechten de leden van de ChristenUnie-fractie er erg aan dat dit serieus wordt genomen
                     en goed onderbouwd wordt als het advies niet wordt overgenomen. Het verbaast deze
                     leden dan ook zeer dat met een dictum C-advies de memorie van toelichting slechts
                     op marginale onderdelen is aangepast. De fundamentele kritiek die de Afdeling heeft
                     op het wetsvoorstel, namelijk dat effectiviteit, proportionaliteit en rechtsstatelijkheid
                     niet voldoende zijn aangetoond, is wat deze leden betreft niet voldoende weerlegd.
                     Heeft de regering overwogen de wetstekst zelf ook aan te passen naar aanleiding van
                     het advies van de Afdeling? Waarom niet?
De regering is in het nader rapport zeer uitvoerig ingegaan op alle kanttekeningen
                  van de Afdeling advisering. Ook is de memorie van toelichting op belangrijke onderdelen
                  aangevuld. De regering is de Afdeling advisering zeer erkentelijk voor haar spoedige
                  advisering. Met de naar aanleiding daarvan aangebrachte aanvullingen heeft het wetsvoorstel
                  aan kwaliteit gewonnen. De regering meent dat in dat kader geen noodzaak bestond om
                  ook het wettekst aan te passen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de beslisnota van 27 februari 2025 dat
                     de ambtenaren geen onvoorwaardelijk positief ambtelijk advies kunnen geven over dit
                     wetsvoorstel en het wetsvoorstel voor de Asielnoodmaatregelenwet vanwege de korte
                     tijd die er was om de wet op te stellen. Door die korte doorlooptijd is het niet op
                     alle onderdelen mogelijk de risico's goed in beeld te brengen. Is de regering van
                     plan het advies op te volgen om de effecten in de tijd en in samenhang, gerelateerd
                     aan onder meer de instroomcijfers nauwlettend te volgen?
De regering zal inderdaad de effecten in de tijd en in samenhang, gerelateerd aan
                  onder meer de instroomcijfers nauwlettend volgen.
               
In diezelfde beslisnota lezen voornoemde leden dat de ambtenaren de Minister niet
                     positief kunnen adviseren over de effectiviteit, juridische houdbaarheid, uitvoerbaarheid
                     en financiële gevolgen. Het is zorgelijk dat de regering ondanks een negatief ambtelijk
                     advies doorgaat met een wetsvoorstel. Trekt de regering zich dit aan?
De ambtenaren hebben vanuit hun rol geadviseerd en daar ben ik hen erkentelijk voor.
                  Deze advisering is betrokken in de besluitvorming. Mede op basis daarvan is een zelfstandige
                  afweging gemaakt. Alles overwegend, acht de regering het noodzakelijk om over te gaan
                  tot de voorgenomen maatregelen, aangezien het Nederlandse asielsysteem in de huidige
                  vorm onhoudbaar is.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om te reageren op het advies
                     van de IND om het wetsvoorstel niet vooruitlopend op het asiel- en migratiepact in
                     te voeren. Kan de regering aangeven waarom ze daar geen uitvoering aan geeft?
Zoals hiervoor is opgemerkt vindt de regering het van groot belang dat de voorgenomen
                  maatregelen zo snel mogelijk worden ingevoerd. Om die reden wordt de inwerkingtreding
                  van het Asiel- en Migratiepact niet afgewacht.
               
Is de regering bereid om als de IND blijft aangeven dat invoering van de wet niet
                     gaat voorafgaand aan de invoering van het asiel- en migratiepact, dit wetsvoorstel
                     tegelijk met het asiel- en migratiepact in te laten gaan?
De regering vindt het van groot belang om het onderhavige voorstel van wet voorafgaand
                  aan het Asiel- en Migratiepact in te voeren. Het onderhavige voorstel van wet heeft
                  uiterlijk werking tot het moment van invoering van het Asiel- en Migratiepact, op
                  12 juni 2026. Daarna is de wet- en regelgeving van het Asiel- en Migratiepact van
                  toepassing, met inbegrip van het daarin opgenomen tweestatusstelsel. Zoals hiervoor
                  is toegelicht, zijn er materieel geen verschillen.
               
Waarom heeft de regering het ambtelijke advies om niet alle maatregelen op hetzelfde
                     moment in te laten gaan naast zich neergelegd, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Zoals hiervoor is opgemerkt hebben de betrokken ambtenaren vanuit hun rol geadviseerd
                  en is dat advies betrokken. Mede op basis daarvan is het noodzakelijk geacht om over
                  te gaan tot de invoering van alle voorgenomen maatregelen, aangezien het Nederlandse
                  asielsysteem in de huidige vorm onhoudbaar is.
               
De leden van de VOLT-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom het opstellen
                     van deze wetten langer heeft geduurd dan bij een normale procedure, terwijl een korte
                     consultatieperiode is gehanteerd.
De regering herkent niet dat het opstellen van het onderhavige voorstel van wet langer
                  heeft geduurd dan bij een reguliere procedure.
               
Kan de regering toelichten waarom er is gekozen om haast te zetten achter de duur
                     van de consultatieperiode en het (nog) niet inzetten van uitvoeringstoetsen, terwijl
                     dit wel zou kunnen bijdragen aan een evaluatie van de werkbaarheid van de wet?
Het Nederlandse asielsysteem in de huidige vorm onhoudbaar. Daarom is het noodzakelijk
                  dat het onderhavige voorstel van wet snel tot stand komt. Mede om die reden er heeft
                  geen uitgebreide consultatie plaatsgevonden. Tegelijkertijd hecht het kabinet wel
                  belang aan zorgvuldigheid, daarom is een aantal direct betrokken organisaties geconsulteerd.
                  Voorts zijn er ook een aantal impactanalyses en uitvoeringstoetsen uitgevoerd, onder
                  meer door de IND om de uitvoeringsgevolgen in beeld te krijgen. Deze uitvoeringstoetsen
                  zijn gedaan in een vroeg stadium op basis van de op dat moment bekende informatie
                  en geven een eerste beeld wat het betekent als deze maatregelen worden ingevoerd.
                  Om die reden en dan met name om beter in beeld te krijgen hoe de IND zich hierop goed
                  kan voorbereiden en wat daar voor nodig is heeft de IND aangegeven dat zij gedurende
                  2025 ten aanzien van dit wetsvoorstel nog een ex-ante uitvoeringstoets zal uitvoeren,
                  op de inperking van het kerngezin. Daarbij worden ook de aanvullende nareisvoorwaarden
                  meegenomen. De definitieve rapportage wordt gedeeld met de Tweede Kamer.
               
Ook andere organisaties hebben de gelegenheid gehad om gedurende de periode dat het
                  concept wetsvoorstel voorlag voor advies bij de Raad van State de impact van de voorstellen
                  voor hun uitvoering te bepalen. Deze inbreng is betrokken bij het opstellen van het
                  wetsvoorstel en de memorie van toelichting.
               
Acht de regering de wet nu al werkbaar genoeg voor de uitvoeringsinstanties?
De regering heeft er alle vertrouwen in dat de implementatie goed en tijdig verloopt
                  en bij de inwerkingtreding uitvoerbaar is. Ook zijn er financiële middelen vrijgemaakt
                  om de uitvoering van de maatregelen te ondersteunen.
               
De regering benoemt meermaals dat de druk op de asielketen ontstaan is door problematiek
                     met meerdere facetten en daarom inzet in een breed pakket aan maatregelen. Kan de
                     regering toelichten hoe dit wetsvoorstel kan aansluiten op andere voorgenomen maatregelen?
                     Heeft de regering een overzicht van hoe dergelijke andere maatregelen is samenwerking
                     met dit wetsvoorstel een verlichtende werking op de asielketen heeft?
De voorgestelde maatregelen in het onderhavige voorstel van wet maken, net als de
                  Asielnoodmaatregelenwet, deel uit van het bredere pakket dat onder andere ook het
                  gewijzigde beoordelingskader van de asielaanvraag en het te voeren asiellandenbeleid
                  omvat, en in de nabije toekomst tevens de maatregelen die voortkomen uit het Asiel-
                  en Migratiepact. Zoals eerder is opgemerkt, is het niet mogelijk om tot een cijfermatige
                  doorrekening te komen van de effecten van de voorgestelde maatregelen. Dat neemt niet
                  weg dat op basis van een stevig pakket aan asielmaatregelen een belangrijk instroomeffect
                  mag worden verwacht.
               
Kan de regering toelichten waarom er geen focus is gelegd op het direct verlichten
                     van de migratieketen, door grotere (financiële) inzet op de Uitvoeringsagenda Flexibilisering
                     Asielketen, die kan bijdragen aan de versnelling van procedures en waar de uitstroom
                     beter gereguleerd zou kunnen worden?35 Of door de asielopgave beter te organiseren in samenspraak met medeoverheden en uitvoeringsinstanties,
                     zoals geadviseerd door de Adviesraad Migratie?36 Betekent dat dit er geprioriteerd is op het «hopelijk» toekomstig ontlasten van de
                     asielketen ten koste van huidige problematiek, zo vragen de leden van de VOLT-fractie.
Zoals hiervoor is opgemerkt is de inzet van de regering tweeledig. Die inzet is zowel
                  gericht op de huidige problematiek als op de meer structurele stelselwijzigingen,
                  zoals voorgesteld in het onderhavige voorstel van wet.
               
Overig
In tientallen andere wetten en regelingen met betrekking tot rechten en plichten van
                     vluchtelingen wordt verwezen naar de Vreemdelingenwet 2000 zoals nu vluchtelingen
                     met één status zijn gedefinieerd, zo constateren de leden van de VOLT-fractie. Is
                     gecontroleerd of dit in al die regelgeving nog op een goede manier gebeurt met invoering
                     van het tweestatusstelsel?
Ja. Er zijn geen wijzigingen noodzakelijk in andere wet- en regelgeving, behoudens
                  in de onderliggende algemene maatregel van bestuur (het Vreemdelingenbesluit 2000).
               
Artikelsgewijs deel
De leden van de SGP-fractie vragen waarom expliciet aan artikel 29a, lid 1 is toegevoegd
                     «aan de vreemdeling die geen verdragsvluchteling is»? Daarnaast vragen zij wat deze
                     toevoeging concreet betekent voor de uitvoering.
Met deze toevoeging is tot uitdrukking gebracht dat aan de vreemdeling die kwalificeert
                  als verdragsvluchteling, de vluchtelingenstatus wordt verleend als bedoeld in het
                  voorgestelde artikel 29. Alleen als dat niet mogelijk is, maar hij wel aannemelijk
                  heeft gemaakt te vrezen voor ernstige schade, wordt hem de subsidiairebeschermingsstatus
                  als bedoeld in het voorgestelde artikel 29a verleend.
               
In verschillende adviezen wordt door adviesorganen aangegeven dat er sprake zou zijn
                     van aanpassingen van de Vreemdelingenwet 2000 op basis van deze wet die bij invoering
                     van het EU asiel- en migratiepact weer ongedaan gemaakt zouden moeten worden. De leden
                     van de CDA-fractie vragen de regering hiervan een duidelijk overzicht te verschaffen
                     waar bijvoorbeeld de Afdeling op doelt in haar passage op bladzijde 18 (bovenaan)
                     van haar advies. In aanvulling hierop vragen de leden van de CDA-fractie de regering
                     alsnog te reageren op het onderdeel van het advies van de Afdeling op bladzijde 18
                     waarin ze stelt: «Daarin worden de gronden voor asiel en de inperkingen van het recht
                     op nareis verspreid over vijf wetsartikelen, terwijl het voorliggende wetsvoorstel
                     dit regelt in twee artikelen»?
Zoals is opgemerkt is het onderhavige tweestatusstelsel ingericht op de huidige wet-
                  en regelgeving. Die wet- en regelgeving wordt met de invoering van het Asiel- en Migratiepact
                  gewijzigd. Het onderhavige voorstel van wet heeft dus uiterlijk werking tot het moment
                  van invoering van het Asiel- en Migratiepact, op 12 juni 2026. Daarna is de wet- en
                  regelgeving van het Asiel- en Migratiepact van toepassing, met inbegrip van het daarin
                  opgenomen tweestatusstelsel.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om uiteen te zetten op welke wijze
                     de verhouding van de maatregelen in het wetsvoorstel en het asiel- en migratiepact
                     al bij het Hoofdlijnenakkoord onder ogen is gezien. Deze leden zijn niet bekend met
                     enig stuk dat op deze wijze aan de formatietafel is verstrekt tijden de onderhandelingen.
                     Dit geldt eveneens voor de totstandkoming van het regeerakkoord. De leden van de CDA-fractie
                     vragen de regering dan ook om uiteen te zetten op welke wijze bij de totstandkoming
                     van het regeerakkoord is meegewogen dat toen ook al door de IND werd aangegeven dat
                     invoering van onderhavig wetsvoorstel vooruitlopend op het asiel- en migratiepact
                     onuitvoerbaar zou zijn.
Niet kan worden aangegeven op welke wijze en in welke mate de onderhandelende partijen
                  bij de formatie zich steeds hebben vergewist van de verenigbaarheid van de maatregelen
                  met het Asiel- en Migratiepact. Belangrijk is echter dat de maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord
                  zoals verder uitgewerkt in onderhavig wetsvoorstel geen strijd met het pact opleveren.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat het oordeel van de regering is
                     op het verzoek van de IND om de inwerkingtreding van het onderhavig wetsvoorstel tegelijkertijd
                     te laten plaatsvinden met het asiel- en migratiepact.
De regering vindt het noodzakelijk dat de onderhavige maatregelen zo spoedig mogelijk
                  in werking treden. Om die reden kan niet worden geacht tot de inwerkingtreding van
                  het Asiel- en Migratiepact.
               
Kan de regering toelichten waarom de IND over iets meer dan een jaar wel in staat
                     is om deze forse wijzigingen uit te voeren? Welke stappen heeft de IND als organisatie
                     dan kunnen nemen? Op welke wijze hebben de aangekondigde bezuinigingen effect op deze
                     stappen?
De regering beseft de opgave voor de IND en de uitvoeringsorganisaties in het algemeen.
                  Een stelselwijziging als de onderhavige is een relatief grote wijziging en kost tijd
                  en capaciteit. Uit de verkenningen die zijn gedaan blijkt ook dat de IND tijd nodig
                  heeft om de implementatie van het tweestatusstelsel door te voeren. De inhoudelijke
                  en wetstechnische vormgeving van het wetsvoorstel dat strekt tot uitvoering van het
                  Asiel- en Migratiepact zal echter niet onnodig verschillen van de inhoudelijke en
                  wetstechnische keuzes die in het kader van het voorliggende wetsvoorstel zijn gemaakt.
                  De samenloop wordt bovendien en voor zover noodzakelijk geregeld in het (latere) wetsvoorstel
                  inzake de uitvoering van het Asiel- en Migratiepact, dat momenteel nog in voorbereiding
                  is. Dat betekent concreet dat die uitvoeringswetgeving wordt afgestemd op het thans
                  voorliggende wetsvoorstellen. De verhouding tot het pact vormt in dat op zicht geen
                  beperking en gelet op het voorgaande ook geen aanleiding tot wijziging van het wetsvoorstel.
                  De aangekondigde bezuinigingen hebben hier verder geen effect op.
               
Deze leden constateren dat het wetsvoorstel het mogelijk maakt dat de verschillende
                     artikelen en onderdelen daarvan gedifferentieerd in werking treden. «Inwerkingtreding
                     zal waar nodig pas aan de orde zijn wanneer de IND en andere relevante organisaties
                     in staat zijn om uitvoering aan de desbetreffende maatregel te geven.»37 Is deze bepaling in de wet voldoende om het wetsvoorstel pas in juli 2026 in werking
                     te laten treden? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is voldoende. Zoals eerder opgemerkt vindt de regering echter dat de voorgestelde
                  maatregelen zo spoedig mogelijk en dus vóór 12 juni 2026 in werking moeten treden.
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering met klem om de oproep van de IND ter
                     harte te nemen om de invoering van onderhavig wetsvoorstel gelijk op te laten lopen
                     met de invoering van het asiel- en migratiepact.
Verwezen wordt naar eerdere beantwoording op vragen van gelijke strekking.
Kan de regering deze leden garanderen dat de uitvoeringsorganisaties invoering van
                     dit wetsvoorstel aan kunnen vooruitlopende op het asiel- en migratiepact? En zo ja,
                     op welke adviezen is deze overtuiging gebaseerd? En kan de regering toelichten waarom,
                     gelet op alle adviezen, de leden van de CDA-fractie deze adviezen naast zich neer
                     zouden moeten leggen?
De regering is van mening dat de invoering van het onderhavige voorstel van wet vooruitlopend
                  op het asiel- en migratiepact kan worden bewerkstelligd. In aanvulling op de beantwoording
                  op vergelijkbare vragen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA, wordt bovendien
                  vermeld dat de uitvoering hiervoor ook extra financiële middelen krijgt. Het aankomende
                  jaar wordt gemonitord wat de effecten zijn voor de uitvoering. Een evaluatie van de
                  daadwerkelijke kostenontwikkeling zal ook plaatsvinden en zo nodig zal bijstelling
                  plaatsvinden van de gevraagde middelen.
               
Uiteindelijk verwacht de regering dat de invoering van een tweestatusstelsel, samen
                  met de beperkingen ten aanzien van nareis, leidt tot een substantiële beperking van
                  de asielinstroom en de nareis van gezinsleden. Als gevolg daarvan nemen naar verwachting
                  de kosten en de benodigde capaciteit in de gehele migratieketen uiteindelijk af. Tot
                  slot bevat het totale pakket aan maatregelen niet alleen wijzigingen die tot een verzwaring
                  van de werklast leiden, maar juist ook maatregelen die kunnen ontlasten.
               
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de regering van plan is invulling
                     te geven aan het bepaalde in artikel III en de oproep van de IND om hierover op een
                     nader te bepalen moment te beslissen, ook afhankelijk van de stand van de uitvoering
                     en de grote achterstanden die de IND op dit moment heeft.
De regering ziet het als noodzakelijk om de gestelde maatregelen direct inwerking
                  te laten treden om op korte termijn nuttig effect te sorteren. De gestelde maatregelen
                  zullen onder meer zorgen voor minder druk op de asielketen en de sociale voorzieningen.
               
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat door de directe inwerkingtreding,
                     vreemdelingen die een nareisaanvraag hebben ingediend in de wetenschap dat zij daar
                     recht op hadden, als gevolg van het wetsvoorstel met een afwijzing worden geconfronteerd.
                     Dit terwijl andere, gelijktijdig ingediende aanvragen kunnen worden ingewilligd in
                     geval de Minister daar vóór de inwerkingtreding van het wetsvoorstel op beslist. Deelt
                     de regering de mening dat deze rechtsongelijkheid moet worden voorkomen? In ditzelfde
                     kader: hoe wordt omgegaan met aanvragen om nareis waarin al een primair besluit is
                     genomen, maar nog geen besluit op bezwaar? Is er altijd nog wel een mogelijkheid tot
                     bezwaar? En hoe wordt dit gedaan bij huidige zaken omtrent een verblijfsvergunning
                     asiel?
In het onderhavige voorstel van wet is inderdaad geen overgangsrecht opgenomen. Dat
                  betekent dat de maatregelen in dit wetsvoorstel onmiddellijke werking hebben vanaf
                  het tijdstip van inwerkingtreding. Dit is noodzakelijk, gelet op de noodzaak om op
                  korte termijn nuttig effect te sorteren. De verwachting is dat het effect van het
                  pakket aan maatregelen – in het bijzonder de aanvullende nareisvoorwaarden – onacceptabel
                  vertraagd zou worden wanneer de maatregelen niet onmiddellijk in werking zouden treden,
                  mede gelet op de bestaande voorraden en doorlooptijden. Dit betekent dat de maatregelen
                  na inwerkingtreding niet alleen van toepassing zijn op nieuwe aanvragen, maar ook
                  op lopende aanvragen tot verlening of verlenging van een vergunning waarop nog geen
                  beslissing is genomen. De datum waarop het besluit wordt genomen is bepalend voor
                  de vraag welk recht van toepassing is. Vanzelfsprekend staat in alle gevallen bezwaar
                  en beroep open.
               
De leden van de SP-fractie constateren dat vrijwel alle organisaties zowel tijdens
                     de consultatie als tijdens het rondetafelgesprek hun zorgen hebben geuit over tegelijkertijd
                     de samenhang met het EU asiel- en migratiepact, maar ook de keuze van de regering
                     om dit vervolgens niet tegelijkertijd te implementeren. Aangezien het EU asiel- en
                     migratiepact pas halverwege 2026 geïmplementeerd is in Nederland, maar de voorliggende
                     asielwetten al sneller zullen ingaan. De organisaties uitten hun zorgen over de druk
                     op de medewerkers en de verdere capaciteit van de organisatie. Ook de IND was vocaal
                     in het uiten van deze zorgen en voelde zich genoodzaakt in het rondetafelgesprek deze
                     zorg te herhalen. Deze leden zouden graag een uitgebreide reactie willen van de regering
                     op de keuze om deze maatregelen sneller in te voeren.
Zoals eerder opgemerkt vindt de regering dat de voorgestelde maatregelen zo spoedig
                  mogelijk en dus vóór 12 juni 2026 in werking moeten treden.
               
Kan in een duidelijk overzicht inzichtelijk worden gemaakt wat de overlap is met het
                     EU asiel- en migratiepact?
Zoals is opgemerkt is het onderhavige tweestatusstelsel ingericht op de huidige wet-
                  en regelgeving. Die wet- en regelgeving wordt met de invoering van het Asiel- en Migratiepact
                  gewijzigd. Het onderhavige voorstel van wet heeft dus uiterlijk werking tot het moment
                  van invoering van het Asiel- en Migratiepact, op 12 juni 2026. Daarna is de wet- en
                  regelgeving van het Asiel- en Migratiepact van toepassing, met inbegrip van het daarin
                  opgenomen tweestatusstelsel. Materieel zijn er geen verschillen, zodat het niet nodig
                  is een overzicht te geven van de relevante bepalingen van het Asiel- en Migratiepact.
               
Kan de regering een berekening maken van de meerkosten voor de uitvoeringsorganisaties
                     zoals het IND, het COA en de Rechtspraak in het geval deze wetten niet tegelijkertijd
                     worden ingevuld, zoals nu voorgesteld, ten opzichte van het gelijk oplopen van deze
                     wetten en het asiel- en migratiepact?
De meerkosten voor de uitvoeringsorganisaties in het geval het onderhavige voorstel
                  van wet niet gelijktijdig met het pact wordt ingevoerd zijn niet bekend. In 2025 wordt
                  gemonitord wat de effecten zijn voor de uitvoering en zal een evaluatie van de daadwerkelijke
                  kostenontwikkeling plaatsvinden.
               
Hoeveel vergunningen op de A-grond en hoeveel vergunningen op de B-grond zijn er in
                     2023, 2024 en de afgelopen maanden verleend, zo vragen de leden van de SP-fractie.
− in 2023 zijn, inclusief herhaalde aanvragen en hervestiging, 4.050 asielaanvragen
                        ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, en 11.960 asielaanvragen
                        ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b.
                     
− in 2024 zijn, inclusief herhaalde aanvragen en hervestiging, 6.220 asielaanvragen
                        ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, en 11.990 asielaanvragen
                        ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b.
                     
− in 2025 zijn, inclusief herhaalde aanvragen en hervestiging, tot en met maart 740 asielaanvragen
                        ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, en 1.000 asielaanvragen
                        ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b.
                     
De leden van de DENK-fractie constateren dat het wetsvoorstel geen overgangsrecht
                     bevat en dat de voorgestelde aanvullende voorwaarden voor nareis van subsidiair beschermden
                     direct van toepassing zullen zijn vanaf de inwerkingtreding van het wetsvoorstel.
                     Deze leden merken op dat volgens het geldende recht, en meer specifiek artikel 1.27
                     van het Vreemdelingenbesluit 2000, een nareisaanvraag wordt getoetst aan het recht
                     dat geldt op het moment van indiening van de aanvraag. Zonder wijziging van dit artikel
                     lijkt de onmiddellijke toepassing van het nieuwe recht juridisch niet houdbaar. De
                     leden van de DENK-fractie vragen de regering om een nadere toelichting op de keuze
                     om geen overgangsrecht op te nemen. Waarom is ervoor gekozen om de nieuwe voorwaarden
                     met onmiddellijke werking toe te passen?
In het wetsvoorstel is inderdaad geen overgangsrecht opgenomen. Dit is noodzakelijk,
                  gelet op de noodzaak om op korte termijn nuttig effect te sorteren. De verwachting
                  is dat het effect van het pakket aan maatregelen- in het bijzonder de aanvullende
                  nareisvoorwaarden – onacceptabel vertraagd zou worden wanneer de maatregelen niet
                  onmiddellijk inwerking zouden treden, mede gelet op de bestaande voorraden en doorlooptijden.
                  Zoals de aan het woord zijnde leden terecht signaleren en in de memorie van toelichting
                  is opgemerkt, is er mogelijk een wijziging noodzakelijk van artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit
                  2000, om het mogelijk te maken dat de maatregelen onmiddellijke werking hebben vanaf
                  het tijdstip van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Deze wijziging van het Vreemdelingenbesluit
                  2000 wordt dan via de gebruikelijke procedure voorbereid en zal alle reguliere stappen
                  doorlopen.
               
Kan de regering aangeven op welke wijze wordt geborgd dat dit in overeenstemming is
                     met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, met name voor diegenen
                     die op het moment van inwerkingtreding reeds een nareisaanvraag in voorbereiding of
                     lopende hebben? Voorts vragen de leden van de DENK-fractie of de regering het wenselijk
                     acht dat betrokkenen die onder het huidige beleid gerechtvaardigd mochten vertrouwen
                     op gelijke behandeling van subsidiair beschermden en vluchtelingen, plotseling worden
                     geconfronteerd met aanzienlijk strengere voorwaarden.
Zoals hiervoor is toegelicht erkent de regering dat onmiddellijke werking consequenties
                  kan hebben voor het precieze moment waarop asielzoekers of aanvragers van nareis een
                  besluit op hun aanvraag ontvangen, en voor het recht dat op de beoordeling van die
                  aanvraag van toepassing is. Door de keuze voor onmiddellijke werking zal het wetsvoorstel
                  ook impact hebben op de bestaande zaken waarin de beslistermijn is verstreken. Dat
                  is een bewuste keuze, aangezien de maatregelen als doel hebben de asielprocedure efficiënter
                  te maken en de vreemdeling sneller duidelijkheid te bieden over zijn (nareis)aanvraag.
                  Het enkele feit dat met deze wet (nieuwe) voorwaarden worden gesteld in nog lopende
                  procedures, maakt niet dat er strijd is met het beginsel van rechtszekerheid.
               
Is overwogen om voor lopende dossiers of recent verleende verblijfsvergunningen een
                     overgangsregeling te treffen, en zo nee, waarom niet?38
                     
Hier is niet voor gekozen. Directe werking van de maatregelen is noodzakelijk, gelet
                  op de noodzaak om op korte termijn nuttig effect te sorteren.
               
De leden van de SGP-fractie constateren dat gekozen is voor onmiddellijke inwerkingtreding
                     van de maatregelen. Kan inzichtelijk worden gemaakt welke uitvoeringseffecten qua
                     doorlooptijd en benodigde IND-capaciteit worden verwacht bij onmiddellijke werking,
                     eerbiedigende werking of uitgestelde werking van een halfjaar, een jaar of twee jaren?
                     Wat betekent dit daarnaast voor het aantal verwachte toekenningen cq. afwijzingen
                     van de aanvragen? En kan de regering ook een prognose geven van het verwachte bedrag
                     aan dwangsommen dat zal moeten worden uitgekeerd in ieder van deze scenario’s?
Het is niet goed inzichtelijk te maken welke uitvoeringseffecten qua doorlooptijd
                  en benodigde IND-capaciteit worden verwacht bij onmiddellijke werking, eerbiedigende
                  werking of uitgestelde werking van een halfjaar, een jaar of twee jaren. Hierbij is
                  van belang dat bepaalde maatregelen de IND juist werk besparen of minimaal effect
                  hebben, terwijl andere maatregelen juist meer capaciteit vragen. Bepaalde maatregelen
                  werken ook onderling op elkaar door en worden ook al ingevoerd onder het Asiel- en
                  Migratiepact. Wel kan worden aangegeven dat indien de maatregelen alleen gaan gelden
                  voor nieuwe aanvragen en voor lopende zaken eerbiedigende werking geldt, de IND de
                  zaken van voor inwerkingtreding van de wet op de oude manier kan afhandelen waardoor
                  de behandeling van die zaken op dat moment geen extra capaciteit zal kosten. De extra
                  capaciteit gaat dan pas nodig zijn op het moment dat de IND de aanvragen gaat behandelen
                  die zijn ingediend na inwerkingtreding van de wet. De capaciteitsgevolgen voor de
                  IND zullen dan pas later in de tijd plaatsvinden. Gelet op de aanvullende voorwaarden
                  voor gezinshereniging van subsidiair beschermden is de verwachting dat minder snel
                  tot inwilliging van de aanvraag voor nareis zal worden overgegaan. Het is niet te
                  voorspellen om hoeveel zaken dat gaat, ook omdat elke zaak op eigen omstandigheden
                  wordt beoordeeld.
               
Aangezien deze wet door de regering beoogd is als middel om de instroom van asielzoekers
                     te beperken, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de regering wil overwegen
                     om deze wet in te trekken zodra de instroom significant afneemt en er geen problemen
                     in de opvangketen meer zijn.
De regering staat voor een streng asielbeleid en is voornemens de instroom blijvend
                  te reguleren, door de situatie in de migratieketen weer beheersbaar te maken. De regering
                  is van mening dat een wijziging van het stelsel noodzakelijk is om die doelen te bereiken,
                  en ziet daarom ook bij een lagere instroom geen aanleiding om deze wet in te trekken.
               
Op welk moment verwacht de regering deze wet te evalueren, zo vragen de leden van
                     de ChristenUnie-fractie. Langs welke criteria legt de regering deze wet dan?
Ik onderken de meerwaarde van een evaluatie en staat welwillend tegenover dit voorstel.
                  Bij een dergelijke evaluatie moet in ogenschouw genomen worden dat deze wet niet op
                  zichzelf staat en onderdeel uitmaakt van een breed pakket aan maatregelen om het beoogde
                  doel, grip krijgen op migratie, te realiseren. Om die reden kan ik me vinden in een
                  brede evaluatie ten aanzien van de in samenhang genomen maatregelen. De termijn van
                  drie jaar na datum inwerkingtreding is een goede periode om de effecten op instroom
                  en gevolgen voor de uitvoering in beeld te krijgen.
               
De Minister van Asiel en Migratie, M.H.M. Faber-van de Klashorst
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
M.H.M. Faber-van de Klashorst, minister van Asiel en Migratie 
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen (95-55) via hoofdelijk stemming
| Fracties | Zetels | Kamerlid | Voor/Tegen | 
|---|---|---|---|
| PVV | 37 | Aardema, M. | Voor | 
| Blaauw, R.B. | Voor | ||
| Boon, M.C.H. | Voor | ||
| Born van den, V.H. | Voor | ||
| Bosma, M. (Martin) | Voor | ||
| Boutkan, W. | Voor | ||
| Claassen, R.A.B. | Voor | ||
| Crijns, P.P. | Voor | ||
| Deen, M. | Voor | ||
| Dijck van, A.P.C. (Tony) | Voor | ||
| Dijk van, E. (Emiel) | Voor | ||
| Esser, E.R.F. | Voor | ||
| Faddegon, C.J. | Voor | ||
| Graus, D.J.G. | Voor | ||
| Haasen van, J.P. | Voor | ||
| Heutink, H.D. | Voor | ||
| Hoeff van der, P.H. | Voor | ||
| Jong de, L.W.E. (Léon) | Voor | ||
| Kops, A. | Voor | ||
| Markuszower, G. | Voor | ||
| Meetelen van, R.F. | Voor | ||
| Mooiman, J. | Voor | ||
| Mulder, E. (Edgar) | Voor | ||
| Nijhof-Leeuw, J.M. | Voor | ||
| Pool, J. | Voor | ||
| Ram, D. | Voor | ||
| Rep, R.J.H.H. | Voor | ||
| Roon de, R. | Voor | ||
| Smitskam, P. | Voor | ||
| Thiadens, F.M. | Voor | ||
| Uppelschoten, N.A. | Voor | ||
| Valize, J.J.T.M. | Voor | ||
| Velde van der, M.K. | Voor | ||
| Vlottes, E. | Voor | ||
| Vondeling, M. | Voor | ||
| Vree de, J.H. | Voor | ||
| Wilders, G. | Voor | ||
| GroenLinks-PvdA | 25 | Bromet, L. | Tegen | 
| Bushoff, T.J. | Tegen | ||
| Chakor, G. | Tegen | ||
| Gabriëls, G.J.W. | Tegen | ||
| Haage, M.W. | Tegen | ||
| Hirsch, D.H. | Tegen | ||
| Hoop de, H.E. | Tegen | ||
| Kathmann, B.C. | Tegen | ||
| Klaver, J.F. | Tegen | ||
| Kröger, S.C. | Tegen | ||
| Lahlah, A. | Tegen | ||
| Lee van der, T.M.T. | Tegen | ||
| Mohandis, M. | Tegen | ||
| Mutluer, S. | Tegen | ||
| Nordkamp, J. | Tegen | ||
| Patijn, M.H. | Tegen | ||
| Pijpelink, A. | Tegen | ||
| Piri, K.P. | Tegen | ||
| Slagt-Tichelman, E. | Tegen | ||
| Stultiens, L.C.J. | Tegen | ||
| Thijssen, J. | Tegen | ||
| Timmermans, F.C.G.M. | Tegen | ||
| Tseggai, M. | Tegen | ||
| Westerveld, E.M. | Tegen | ||
| White, R.J. | Tegen | ||
| VVD | 24 | Becker, B. | Voor | 
| Beer de, M.E.E. | Voor | ||
| Bevers, H. | Voor | ||
| Bikkers, B.T. | Voor | ||
| Buijsse, M.R.G. | Voor | ||
| Burg van der, E. | Voor | ||
| Campen van, A.A.H. | Voor | ||
| Dral, R.M. | Voor | ||
| Eijk van, W.P.J. | Voor | ||
| Ellian, U. | Voor | ||
| Erkens, S.P.A. | Voor | ||
| Groot de, P.C. (Peter) | Voor | ||
| Hartsuiker, R.J.J. | Voor | ||
| Kisteman, A. | Voor | ||
| Kort de, A.H.J. | Voor | ||
| Martens-America, C. | Voor | ||
| Meulenkamp, W.J.H. | Voor | ||
| Michon-Derkzen, I.J.M. | Voor | ||
| Rajkowski, Q.M. | Voor | ||
| Richardson, S.M. | Voor | ||
| Veltman, H.N. | Voor | ||
| Verkuijlen, R. | Voor | ||
| Vries de, A. (Aukje) | Voor | ||
| Yesilgöz-Zegerius, D. | Voor | ||
| NSC | 20 | Boomsma, D.T. (Diederik) | Voor | 
| Bruyning, F.H. | Voor | ||
| Dijk van, O.C. (Olger) | Voor | ||
| Heite, A. | Voor | ||
| Hertzberger, R.Y. | Voor | ||
| Holman, H. | Voor | ||
| Idsinga, F.L. | Voor | ||
| Joseph, A.S. | Voor | ||
| Kahraman, I. | Voor | ||
| Koops, W.J. | Voor | ||
| Korte de, M.C. | Voor | ||
| Kouwenhoven, A.J. | Voor | ||
| Postma, W.L. | Voor | ||
| Saris, I.G. | Voor | ||
| Six Dijkstra, J.P.S. | Voor | ||
| Soepboer, A.J. | Voor | ||
| Vroonhoven van, J.N. | Voor | ||
| Waveren van, A. | Voor | ||
| Welzijn, R.M. | Voor | ||
| Wingelaar, N.T.P. | Voor | ||
| D66 | 9 | Bamenga, P. | Tegen | 
| Jetten, R.A.A. | Tegen | ||
| Paternotte, J.M. | Tegen | ||
| Paulusma, W. | Tegen | ||
| Podt, A. | Tegen | ||
| Rooderkerk, I. | Tegen | ||
| Sneller, J.C. | Tegen | ||
| Vijlbrief, J.A. | Tegen | ||
| Werf van der, J.J. | Tegen | ||
| BBB | 7 | Oostenbrink, M. | Voor | 
| Pierik, C.R. | Voor | ||
| Plas van der, C.A.M. | Voor | ||
| Rikkers-Oosterkamp, M.G.F. | Voor | ||
| Vermeer, H. | Voor | ||
| Wijen-Nass, M.J.M.H. | Voor | ||
| Zanten van, C.R. | Voor | ||
| CDA | 5 | Bontenbal, H. | Tegen | 
| Boswijk, D.G. | Tegen | ||
| Dijk van, I. (Inge) | Tegen | ||
| Krul, H.M. | Tegen | ||
| Vedder, E.C. | Tegen | ||
| SP | 5 | Beckerman, S.M. | Tegen | 
| Dijk, J.P. | Tegen | ||
| Dobbe, S.E.M. | Tegen | ||
| Kent van, B. | Tegen | ||
| Nispen van, M. | Tegen | ||
| ChristenUnie | 3 | Bikker, M.H. | Tegen | 
| Ceder, D.G.M. | Tegen | ||
| Grinwis, P.A. | Tegen | ||
| DENK | 3 | Abassi el, I. | Tegen | 
| Baarle van, S.R.T. | Tegen | ||
| Ergin, D.A. | Tegen | ||
| FVD | 3 | Baudet, T.H.P. | Voor | 
| Houwelingen van, P. | Voor | ||
| Meijeren van, G.F.C. | Voor | ||
| PvdD | 3 | Kostic, I. | Tegen | 
| Ouwehand, E. | Tegen | ||
| Teunissen, C. (Christine) | Tegen | ||
| SGP | 3 | Dijk van, D.J.H. (Diederik) | Voor | 
| Flach, A.J. | Voor | ||
| Stoffer, C. | Voor | ||
| Volt | 2 | Dassen, L.A.J.M. | Tegen | 
| Koekkoek, M. | Tegen | ||
| JA21 | 1 | Eerdmans, B.J. | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.