Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2023 (Kamerstuk 36560-XV-1)
36 560 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2023
Nr. 8
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 juni 2024
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor
Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over de volgende brieven:
– Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk 36 560-XV, nr. 1);
– Beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid 2023 (Kamerstuk 36 560-XV-1) (Kamerstuk 36 560-XV, nr. 5);
– Aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 bij het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk 36 560-XV, nr. 2);
– Beantwoording vragen commissie over Aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek
2023 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (36 560-XV-2) (Kamerstuk 36 560-XV, nr. 6);
– Kabinetsreactie op het SCP-rapport «Eigentijdse Ongelijkheid» (Kamerstuk 36 410-XV, nr. 60);
– Beleidsmatige mutaties na Najaarsnota 2023 (Kamerstuk 36 410-XV, nr. 61);
– Interim-auditrapport 2023 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk
36 410-XV, nr. 63);
– Reactie op verzoek commissie over de evaluatie Beleidskeuzes Uitgelegd (Kamerstuk
31 865, nr. 252);
– Antwoorden op vragen commissie van de V-100 over het thema Krapte op de arbeidsmarkt
– werkgeversverplichtingen sociale zekerheid (Kamerstuk 29 544, nr. 1246).
De vragen en opmerkingen zijn op 18 juni 2024 aan de Ministers van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen voorgelegd. Bij
brief van 25 juni 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Léon de Jong
Adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
3
Vragen en opmerkingen van de rapporteurs
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
6
II
Antwoord/Reactie van de Ministers
7
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de rapporteurs
De leden Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) en Thierry Aartsen (VVD) stellen in hun
functie als rapporteurs bij de behandeling van de verantwoordingsstukken Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (SZW) over 2023 onderstaande punten aan de orde.
De kwaliteit van de verantwoording over 2023, met bijzondere aandacht voor:
de resultaten van het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer, het focusonderwerp
onderuitputting en de afgeronde en geplande beleidsevaluaties, in het bijzonder de
strategische evaluatieagenda.1 Daarnaast gaan zij in op het beleidsthema arbeidsongeschiktheid, toegespitst op de
achterstanden in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen(WIA)-beoordelingen.
Allereerst willen de rapporteurs de Minister complimenteren met het feit dat de financiële
verantwoordingsinformatie voldoet aan de daaraan gestelde eisen en dat het financieel
beheer grotendeels op orde is. De Algemene Rekenkamer ziet echter nog steeds onvolkomenheden
in het financieel beheer van de Rijksdienst Caribisch Nederland(RCN)-unit SZW, wat
al sinds 2016 speelt. De Algemene Rekenkamer geeft aan dat de Minister van SZW het
probleem nu grondiger aanpakt en meer aandacht heeft voor de voortgang van het verbeterplan.
De volgende stap in 2024 zou moeten zijn dat de genomen maatregelen zich vertalen
in een duurzame verbetering van het financieel beheer met minder onrechtmatige en
onzekere uitkeringen. Op basis hiervan hebben de Minister van SZW en de RCN-unit SZW
een verbeterplan gemaakt. In dit plan is onderscheid gemaakt tussen acties op korte
en middellange termijn. Kan de Minister aangeven op welke termijn zij verwacht dat
het verbeterplan zich gaat vertalen in een duurzame verbetering van het financieel
beheer met minder onrechtmatige en onzekere uitkeringen? En kan de Minister aangeven
hoe die vertaling van dit verbeterplan in de praktijk vormgegeven wordt, wie daar
verantwoordelijk voor is en welke mechanismes er zijn om te zorgen dat de voortgang
gewaarborgd is?
Een nieuwe onvolkomenheid, lezen de rapporteurs, is het autorisatiebeheer van het
Financieel Dienstencentrum (FDC) dat verantwoordelijk is voor ongeveer 140 miljard
euro aan financiële transacties per jaar. De geconstateerde tekortkomingen brengen
risico’s met zich mee voor de financiële administratie van meerdere ministeries. De
Minister geeft aan dat het FDC direct aan de slag is gegaan met het wachtwoordbeheer
en de toegangsbeveiliging. Het komende jaar zal het FDC alle beheerprocedures actualiseren
en formeel vaststellen, zodat opzet, bestaan en werking zijn geborgd. Kan de Minister
toelichten hoe zij hierop stuurt, zodat deze onvolkomenheid mogelijk komend jaar tot
het verleden behoort?
Naast de resultaten van het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer hebben
de rapporteurs ook gekeken naar het financiële beeld op hoofdlijnen zoals in het jaarverslag
naar voren komt. In het bijzonder hebben zij naar de onderuitputting gekeken, wat
de Tweede Kamer dit jaar als focusonderwerp heeft aangewezen, omdat daar de laatste
jaren een stijgende trend in is te zien. Voor 2023 komt de totale onderuitputting
uit op 7,2 miljard euro, waarvan ruim 200 miljoen euro de sociale zekerheid betreft.
Reden daarvoor is onder meer dat er sprake is van minder subsidie- en opdrachtaanvragen
dan verwacht bij bijvoorbeeld de subsidieregeling Stimuleringsregeling leren en ontwikkelen
in mkb-ondernemingen (SLIM) en de Maatwerkregeling Duurzame inzetbaarheid en Eerder
Uittreden (MDIEU).
De subsidieregeling Nederland Leert Door heeft onderuitputting door het vervallen
van toekenningen. Kan de Minister aangeven wat de mogelijke reden hiervoor is? Kan
de Minister toelichten in hoeverre dit komt door onbekendheid met en complexiteit
van deze regelingen en welke lessen te trekken zijn wat betreft bereik voor toekomstige
subsidieregelingen? Kan zij toelichten in hoeverre dit komt door eventuele voorwaarden
die als hinderlijk worden ervaren door de aanvrager?
Een oorzaak van onderuitputting bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)
was onder meer de arbeidsmarktkrapte, waardoor er onvoldoende personeel beschikbaar
was.
Op welke manier gaat de Minister ervoor zorgen dat de voorinburgering toch plaatsvindt
ondanks de onderbezetting bij het COA als gevolg van arbeidsmarktkrapte?
In het kader van motie-Van Vroonhoven/Vermeer2 hebben de rapporteurs expliciet aandacht besteed aan de afgeronde en geplande beleidsevaluaties
en in het bijzonder de strategische evaluatieagenda (SEA) in het jaarverslag van SZW.
Daarbij vallen hen drie punten met name op: de aandacht voor evidence-based beleidsontwikkeling,
de werkwijze «Beleidskeuzes uitgelegd» en de timing van de programmering van evaluaties
en SEA-thema’s. De genoemde punten en de opvolging van de lessen en aanbevelingen
uit evaluaties zijn essentieel om impact te hebben op (toekomstig) beleid. De werkwijze
«Beleidskeuzes uitgelegd» is echter nog geen gemeengoed, zo blijkt uit de evaluatie
door de Minister van Financiën. De commissie heeft daarover vragen gesteld aan de
Minister en deze zijn 14 mei 2024 beantwoord. Uit de antwoorden blijkt dat de Minister
veel verwacht van de lancering van het zogenaamde Beleidskompas, maar de Minister
geeft verder niet aan hoe daarop gestuurd gaat worden, behalve dat zij zich daarvoor
zal inzetten.3 De rapporteurs zouden graag concreter antwoord krijgen op de vraag op welke manier
de Minister ervoor gaat zorgen dat het Beleidskompas gemeengoed wordt binnen SZW en
wordt nageleefd. En op welke wijze gaat de Minister zorgen dat er in alle beleidsvoorbereiding
meer aandacht komt voor doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie? Dit mede in
het licht van de drie SEA-thema’s die in 2023 zijn afgerond (4, 9 en 12), waaruit
blijkt dat de doeltreffendheid vaak niet goed is vast te stellen. En in hoeverre wordt
in de planning van de afronding van evaluaties en SEA-thema’s rekening gehouden met
de planning van toekomstige beleids- en wetsvoorstellen, waardoor de resultaten van
de evaluaties en SEA-thema’s mee kunnen worden genomen?
Tot slot hebben de rapporteurs een beleidsinhoudelijk thema onderzocht. Dat betreft
het beleidsartikel 3 Arbeidsongeschiktheid en in het bijzonder de achterstanden bij
de WIA-beoordelingen. Allereerst wensen de rapporteurs opheldering over de totale
uitgaven aan dit artikel. De premiegefinancierde uitgaven zijn volgens het jaarverslag
12,8 miljard euro, terwijl dit volgens de website rijksfinancien.nl 9,4 miljard euro
zou zijn. Het lijkt erop alsof de verplichtingen en uitgaven in tabel 34 van het jaarverslag
door elkaar zijn gehaald.
Daarnaast valt op dat bijna een derde van de begrotingsgefinancierde uitgaven op dit
terrein niet is uitgegeven, bijna 4 miljoen euro, wat voornamelijk verklaard wordt
doordat er minder is uitgegeven aan de regeling Uitvoering individuele plaatsing &
steun, omdat de regeling wegens de complexiteit later is gestart dan werd beoogd.
Kan de Minister aangeven in hoeverre deze complexiteit nu nog speelt en in hoeverre
de belemmeringen die deze complexiteit met zich meebrengt worden weggenomen? In hoeverre
komen daar de komende jaren nog middelen bij en hoe gaat de Minister bewaken dat er
niet weer onderuitputting optreedt?
Sinds 2019 bestaan de achterstanden bij de WIA-beoordelingen. Hoewel het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV) meer beoordelingen heeft weten uit te voeren dan voorheen,
neemt tegelijkertijd het aantal WIA-aanvragen toe. De druk blijft daardoor hoog en
de Minister geeft in het jaarverslag dan ook aan dat er meer maatregelen genomen moeten
worden, ook door een volgend kabinet. Deze druk zal nog groter worden als er voor
zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering
gaat gelden en zij mogelijk binnen het WIA-regime gaan vallen. Kan de Minister aangeven
wat de plannen zijn om in de nabije toekomst voldoende WIA-beoordelingen uit te laten
voeren voor zzp’ers wanneer ook voor zzp’ers een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering
gaat gelden? Kan de Minister aangeven welke maatregelen tot nu toe succesvol zijn
in het bestrijden van achterstanden in de WIA-beoordelingen en zouden moeten worden
voortgezet voor het verder terugdringen van de achterstanden? In hoeverre zijn de
60-plusmaatregel en de overwerkmaatregel de juiste maatregelen om daadwerkelijk de
achterstanden weg te werken? Is daarvoor aanvullend budget nodig? Zo ja, hoeveel?
In het onderzoek Grip op menselijke maat van de Algemene Rekenkamer lezen de rapporteurs
dat de Algemene Rekenkamer de aanbeveling geeft om hervormingen van het stelsel voortvarend
op te pakken, met de menselijke maat als uitgangspunt.4
Hoewel de Minister laat zien dat zij de conclusie, de resultaten en aanbevelingen
van het Rekenkameronderzoek serieus neemt, gaat zij niet in op alle gevolgen van de
WIA die de Algemene Rekenkamer constateert, maar die wel tegen de bedoeling van de
wet lijken in te gaan. Bijvoorbeeld dat minder gedeeltelijk arbeidsongeschikten werken
dan verwacht, of de inkomensonzekerheid door terugvorderingen. Zo blijft ongewis hoe
de Minister aankijkt tegen de 10% arbeidsdeelname van mensen die tijdelijk voor 80%
of meer arbeidsongeschikt zijn beoordeeld, en waarvan een deel arbeidsmogelijkheden
heeft. Kan de Minister toelichten hoe zij daartegen aankijkt en hoe zij opvolging
gaat geven aan het rapport van de Algemene Rekenkamer samen met het eerder verschenen
Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS)-advies?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie danken het kabinet voor de beantwoording van
de feitelijke vragen op zowel het jaarverslag en Slotwet als op het rapport Resultaten
verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer. Deze leden hebben na het lezen
van de antwoorden nog enkele vervolgvragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben een vraag over het koopkrachtbeleid.
Deze leden vragen of het kabinet voornemens is het koopkrachtbeleid te evalueren.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie vragen of de Minister kan aangeven wanneer
zij verwacht dat het verbeterplan voor het financieel beheer van uitkering in Caribisch
Nederland zich gaat uiten in resultaten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie constateren dat uit cijfers van het Centraal Bureau voor
de statistiek (CBS) blijkt dat er in de eerste drie kwartalen van 2023 geen enkele
bijstandsuitkering verminderd is omwille van een overtreding van artikel 18b Participatiewet
(de taaleis). Deze leden vinden dit bijzonder omdat zij zich niet kunnen voorstellen
dat iedereen in de Participatiewet de Nederlandse taal voldoende spreekt. Zij vragen
hoe het kabinet deze statistiek duidt, mede lettend op het feit dat uit cijfers van
het CBS blijkt dat 58,2% van de bijstandspopulatie een niet-Europese achtergrond heeft.
De leden van de VVD-fractie hebben het voorgaande met bezorgdheid geconstateerd. Deze
leden zijn van mening dat het beheersen van de Nederlandse taal een minimale vaardigheid
is om kansen te benutten op de Nederlandse arbeidsmarkt. Met name onder statushouders,
die voor een meerderheid gebruik maken van bijstand, is taalvaardigheid en dus participatie
een probleem. De leden zouden graag zien dat het kabinet vóór de behandeling van de
wetswijziging Participatiewet in balans gegevens met de Kamer deelt over de taalbeheersing
van mensen die gebruik maken van de bijstandsuitkering.
De leden van de VVD-fractie constateren dat een aanzienlijke groep mensen in de bijstand
op dit moment of op termijn in staat is om te participeren. Deze leden constateren
ook dat een grote groep mensen in de bijstand voor lange periode gebruik maakt van
de bijstand. Hoe duidt het kabinet de huidige praktijk van re-integratie van (langdurig)
bijstandsgerechtigden? Deze leden vragen hoe het kabinet een rol voor particuliere
werkgevers of arbeidsbemiddelaars ziet in het benutten van de talenten en kansen van
mensen die nu nog langs de lijn van de arbeidsmarkt staan.
De leden van de VVD-fractie horen graag of het kabinet een overzicht van voordelen
en nadelen kan presenteren voor het creëren van één landelijk doelgroepenregister
voor alle mensen die bij verscheidene instanties of overheden geregistreerd staan
als kandidaat voor werk of re-integratie. Deze leden zijn benieuwd hoe het kabinet
een dergelijk register beoordeelt en hoe het kabinet naar de effectiviteit ervan kijkt
in het effectief bemiddelen van mensen naar werk.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of en hoe het kabinet de Kamer zal informeren
over het verloop van het Nationaal Groeifondsproject «Meer uren werkt!» in de kinderopvang.
Deze leden zouden bij een dergelijke rapportage ook (een schatting van) de effecten
van meer fte in de kinderopvang op de overige arbeidsmarkt willen zien.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de marginale druk voor een pedagogisch
beleidsmedewerker die 24,5 uur per week werkt, een modaal salaris verdient voor een
pedagogisch beleidsmedewerker, en besluit om één dag meer te gaan werken. Deze leden
zouden graag een antwoord ontvangen voor het scenario dat de medewerker een modaal
verdienende partner en twee kinderen heeft en kinderopvangtoeslag ontvangt, en een
scenario waar de medewerker alleenstaand is en geen kinderen heeft.
De leden van de VVD-fractie willen weten hoe het kabinet reflecteert op de arbeidsproductiviteit
van de Nederlandse economie en arbeidsmarkt. Deze leden zijn benieuwd of de arbeidsproductiviteit
in lijn is met de loonstijging. Zij ontvangen graag een duiding van het kabinet over
deze twee gegevens. Is dit in balans? Zijn er kansen of juist risico’s voor de werkgelegenheid
en het vestigingsklimaat op basis van deze gegevens?
De leden van de VVD-fractie herinneren zich het aangenomen amendement De Kort over
middelen voor terugkeer van dakloze arbeidsmigranten.5 Deze leden vragen het kabinet hoe dit amendement uitgevoerd wordt en wanneer de Kamer
een voortgangsbrief van de uitvoering ontvangt. Zij zouden dit graag voor het commissiedebat
Arbeidsmigratie ontvangen.
II Antwoord/Reactie van de Ministers
Antwoorden op vragen en opmerkingen van de rapporteurs
Vraag 1:
De Algemene Rekenkamer ziet echter nog steeds onvolkomenheden in het financieel beheer
van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN)-unit SZW, wat al sinds 2016 speelt. De
Algemene Rekenkamer geeft aan dat de Minister van SZW het probleem nu grondiger aanpakt
en meer aandacht heeft voor de voortgang van het verbeterplan. De volgende stap in
2024 zou moeten zijn dat de genomen maatregelen zich vertalen in een duurzame verbetering
van het financieel beheer met minder onrechtmatige en onzekere uitkeringen. Op basis
hiervan hebben de Minister van SZW en de RCN-unit SZW een verbeterplan gemaakt. In
dit plan is onderscheid gemaakt tussen acties op korte en middellange termijn. Kan
de Minister aangeven op welke termijn zij verwacht dat het verbeterplan zich gaat
vertalen in een duurzame verbetering van het financieel beheer met minder onrechtmatige
en onzekere uitkeringen?
Antwoord 1:
Het zal meerdere jaren duren voordat alle voorgestelde verbeteracties met betrekking
tot het financieel beheer en de ICT-ontwikkeling zijn geïmplementeerd. De verbeteracties
zijn voor zowel de korte als de middellange termijn. Ik (Minister voor APP) verwacht
dat aan het einde van het jaar verdere verbeteringen zichtbaar worden van de inspanningen
om het financieel beheer op orde te brengen. De aanbevelingen uit het rapport «Samen
verantwoord verder» (Kamerstukken II 2023/24, 36 410 XV, nr. 62) worden in lijn met de adviezen van de Auditdienst Rijk (ADR) geïmplementeerd. Zo
is begin 2024 ter verbetering van het financieel beheer en de rechtmatigheid van de
uitkeringen de functie van financial en business controle en ICT bij de unit uitgebreid
en is de release van een nieuwe loondervingsapplicatie in januari 2024 ingevoerd,
inclusief een pilot met een koppeling met het betaalsysteem van de Belastingdienst
Caribisch Nederland.
Vraag 2:
En kan de Minister aangeven hoe die vertaling van dit verbeterplan in de praktijk
vormgegeven wordt, wie daar verantwoordelijk voor is en welke mechanismes er zijn
om te zorgen dat de voortgang gewaarborgd is?
Antwoord 2:
Om de verbeteracties uit te werken en deze projectmatig op te pakken wordt nauw samengewerkt
tussen het Ministerie van SZW en de uitvoeringsorganisatie Rijksdienst Caribisch Nederland
(RCN)-unit SZW te Caribisch Nederland.
De aanbevelingen worden gefaseerd geïmplementeerd, in lijn met de adviezen van de
Auditdienst Rijk (ADR), zodat het reguliere werk van de RCN-unit SZW onverminderd
door kan gaan. Mede naar aanleiding van het rapport «Samen verantwoord verder» (Kamerstukken
II 2023/24, 36 410 XV, nr. 62) is een nieuwe organisatiestructuur gebouwd waarin de verschillende rollen en verantwoordelijkheden
duidelijk zijn belegd. De voortgang op de verschillende verbeteracties wordt gewaarborgd
via de Stuurgroep versterken Financieel beheer & ICT Caribisch Nederland bij het Ministerie
van SZW.
Vraag 3:
Een nieuwe onvolkomenheid, lezen de rapporteurs, is het autorisatiebeheer van het
Financieel Dienstencentrum (FDC) dat verantwoordelijk is voor ongeveer 140 miljard
euro aan financiële transacties per jaar. De geconstateerde tekortkomingen brengen
risico’s met zich mee voor de financiële administratie van meerdere ministeries. De
Minister geeft aan dat het FDC direct aan de slag is gegaan met het wachtwoordbeheer
en de toegangsbeveiliging. Het komende jaar zal het FDC alle beheerprocedures actualiseren
en formeel vaststellen, zodat opzet, bestaan en werking zijn geborgd. Kan de Minister
toelichten hoe zij hierop stuurt, zodat deze onvolkomenheid mogelijk komend jaar tot
het verleden behoort?
Antwoord 3:
Ik (Minister van SZW) stuur hierop via de interne planning- en controlcyclus. In de
interne planning- en controlcyclus wordt gerapporteerd over de voortgang van die zaken
die niet direct na de constatering konden worden opgelost, zoals het opstellen en
actualiseren van beheerprocedures. Tevens wordt de aanpak en de voortgang van de onvolkomenheid
besproken in het Audit Committee. Ik (Minister van SZW) stuur erop aan om de onvolkomenheid
binnen één jaar op te lossen.
Vraag 4:
Voor 2023 komt de totale onderuitputting uit op 7,2 miljard euro, waarvan ruim 200
miljoen euro de sociale zekerheid betreft. Reden daarvoor is onder meer dat er sprake
is van minder subsidie- en opdrachtaanvragen dan verwacht bij bijvoorbeeld de subsidieregeling
Stimuleringsregeling leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen (SLIM) en de Maatwerkregeling
Duurzame inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU). De subsidieregeling Nederland
Leert Door heeft onderuitputting door het vervallen toekenningen. Kan de Minister
aangeven wat de mogelijke reden hiervoor is?
Antwoord 4:
Bij de Stimuleringsregeling leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen (SLIM) zijn
meer aanvragen geweest dan het plafond toelaat en heeft loting plaatsgevonden. Voor
deze regeling is een inschatting gemaakt van de te realiseren betalingen in 2023.
Deze schatting was gebaseerd op uitbetalingen (kasbudget) in 2022. Hierbij is rekening
gehouden met voorschotten, vaststellingen, de looptijd van de projecten, het moment
waarop het vaststellingsverzoek uiterlijk wordt ingediend en de termijn waarbinnen de
daadwerkelijke uitbetaling plaats moet vinden.
Het kasbudget voor de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden
(MDIEU) voor 2023 was deels bestemd voor betalingen aan subsidies die al in 2021 en
2022 verleend zijn en deels voor subsidies die in het jaar 2023 zelf verleend zouden
worden. De onderbesteding van het kasbudget in 2023 komt voor een belangrijk deel
door latere indiening van subsidieaanvragen en eindafrekeningen. De (aanvullende)
voorschotten en eindbetalingen die hierbij horen volgen alsnog in 2024 en later.
Bij de subsidieregeling «NL leert door met de inzet van sectoraal maatwerk» is ook
sprake van onderuitputting geweest. Er zijn 30 projecten gestart die niet allemaal
zijn afgerond (22 projecten zijn afgerond). De regeling was gemaakt om de gevolgen
op te vangen van de COVID-19 pandemie voor de arbeidsmarkt, door mensen die hun werk
kwijtraakten ondersteuning, advies en scholing te bieden om weer aan het werk te komen.
Omdat de arbeidsmarkt weer opleefde heeft een aantal aanvragers het subsidieverzoek
ingetrokken waardoor onderuitputting is ontstaan.
Vraag 5:
Kan de Minister toelichten in hoeverre dit komt door onbekendheid met en complexiteit
van deze regelingen en welke lessen te trekken zijn wat betreft bereik voor toekomstige
subsidieregelingen?
Antwoord 5:
Bij de Stimuleringsregeling leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen (SLIM) komt
onderuitputting niet door onbekendheid: Er zijn er meer aanvragen geweest dan het
plafond toelaat en er heeft loting plaatsgevonden.
Wat betreft de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU)
voert SEOR gedurende de gehele looptijd een monitorings- en evaluatieonderzoek uit
naar de MDIEU. Uit de voortgangsrapportages over 2022 en 2023 komt naar voren dat
de subsidieaanvragers goed uit de voeten kunnen met het aanvraagproces. Veel sectoren
weten de weg naar de MDIEU te vinden. De voortgangsrapportages over de MDIEU geven
aan dat de deelnemende sectoren bijna de helft van de werkgelegenheid in Nederland
vertegenwoordigen. Om bedrijven in minder goed georganiseerde sectoren en branches
te kunnen bereiken met deze tijdelijke maatwerksubsidie, zijn sinds 2023 ook aanvraagtijdvakken
geopend voor individuele bedrijven die willen investeren in duurzame inzetbaarheid
van hun personeel. De animo is groot, want de twee bedrijventijdvakken tot nu toe
zijn beide keren ruimschoots overvraagd.
Bij Nederland Leert Door kwam alleen onderuitputting voor bij het onderdeel voor sectoraal
maatwerk. Onbekendheid of complexiteit speelden daarbij geen rol, de beschikbare budgetten
waren aanvankelijk snel vergeven. De onderuitputting is pas in een later stadium ontstaan
door veranderende omstandigheden op de arbeidsmarkt (zie vraag 4) waardoor aanvragen
werden ingetrokken.
Vraag 6:
Kan zij toelichten in hoeverre dit komt door eventuele voorwaarden die als hinderlijk
worden ervaren door de aanvrager?
Antwoord 6:
Zoals in antwoord op vraag 4 en 5 genoemd, is er zowel bij SLIM, MDIEU, als Nederland
Leert Door geen sprake van onderuitputting van budget doordat de regeling te complex
zou zijn. Het Ministerie van SZW blijft doorlopend aandacht houden voor de uitvoeringslast,
gebruiksvriendelijkheid van en communicatie over de subsidieregelingen.
Vraag 7:
Een oorzaak van onderuitputting bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)
was onder meer de arbeidsmarktkrapte, waardoor er onvoldoende personeel beschikbaar
was. Op welke manier gaat de Minister ervoor zorgen dat de voorinburgering toch plaatsvindt
ondanks de onderbezetting bij het COA als gevolg van arbeidsmarktkrapte?
Antwoord 7:
Gezien de vastgestelde beleidsdoelen voor voorinburgering en de daarmee samenhangende
aanbodplicht in de Wet Inburgering 2021 (Wi2021) hecht ik (Minister van SZW) waarde
aan een toename van het aanbod van voorinburgeringstrajecten. Ik (Minister van SZW)
heb het COA daarom verzocht om een concreet plan van aanpak waarin het COA aangeeft
hoe de aantallen aan te bieden trajecten Voorinburgering opgehoogd kunnen worden,
met als uitgangspunt een groei van 5% per jaar vanaf 2025. Dit meerjarig plan van
aanpak voor intensivering dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:
– einddoel, inclusief meetbare tussenresultaten;
– voorgestelde aanpak, met onderbouwing van bijbehorende activiteiten;
– meerjarenplanning;
– overlegstructuur tussen COA en SZW ten behoeve van monitoring van voortgang.
Aan het COA is gevraagd dit plan voor 1 oktober in te dienen samen met de aanvraag
van de Rijksbijdrage voor voorinburgering van 2025.
Vraag 8:
De werkwijze «Beleidskeuzes uitgelegd» is echter nog geen gemeengoed, zo blijkt uit
de evaluatie door de Minister van Financiën. De commissie heeft daarover vragen gesteld
aan de Minister en deze zijn 14 mei 2024 beantwoord. Uit de antwoorden blijkt dat
de Minister veel verwacht van de lancering van het zogenaamde Beleidskompas, maar
de Minister geeft verder niet aan hoe daarop gestuurd gaat worden, behalve dat zij
zich daarvoor zal inzetten6. De rapporteurs zouden graag concreter antwoord krijgen op de vraag op welke manier
de Minister ervoor gaat zorgen dat het Beleidskompas gemeengoed wordt binnen SZW en
wordt nageleefd. En op welke wijze gaat de Minister zorgen dat er in alle beleidsvoorbereiding
meer aandacht komt voor doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie? Dit mede in
het licht van de drie SEA-thema’s die in 2023 zijn afgerond (4, 9 en 12), waaruit
blijkt dat de doeltreffendheid vaak niet goed is vast te stellen.
Antwoord 8:
Nadrukkelijker toezien op het gebruik van het Beleidskompas gaat voor SZW hand in
hand met de algehele kwaliteit van beleid. Eén van de doelen van het rijksbrede traject
Versterking Beleidskwaliteit is om de implementatie van de instrumenten op het gebied
van beleidsvoorbereiding (Beleidskompas, Beleidskeuzes Uitgelegd) en evalueren (Strategische
Evaluatieagenda – SEA) binnen de departementen door te zetten, en om ervoor te zorgen
dat het instrumentarium binnen het hele departement bekend is en er actief gebruik
van gemaakt en op gestuurd wordt.
Wij herkennen voor SZW, net als bij andere departementen, dat het Beleidskompas nog
niet stelselmatig wordt toegepast. Ook is er nog onvoldoende zicht op de mate waarin
het wordt toegepast.
Voor ons eigen lerende vermogen is ons ministerie aangesloten bij de interdepartementale
stuurgroep Beleidskompas om ervaringen uit te wisselen en de toepassing van het Beleidskompas
te stimuleren.
Daarnaast zijn bij SZW diverse acties ondernomen om het Beleidskompas te implementeren
en goed gebruik en bekendheid hiervan te stimuleren. Zo is bij SZW het Beleidskompas
breed onder de aandacht gebracht bij de beleidsmakers en dossierhouders en wordt er
regelmatig via interne kanalen aandacht gevraagd voor het gebruik en de toepassing.
Ook is binnen het ministerie een expertgroep opgericht met ambassadeurs om ervaringen
uit te wisselen.
Om de onderbouwing van het beleid van SZW volgens het Beleidskompas gemakkelijker
over te laten gaan in gedegen evaluaties stellen we tevens aan de voorkant van onze
beleidscycli steeds vaker een uitgebreide beleidstheorie op. Hiertoe worden ook experts
van de uitvoering en op het terrein van gedragsinzichten betrokken.
Dat doeltreffendheid van beleid in het verleden vaak niet goed vast te stellen was,
was een rijksbreed probleem. Daarom is overgegaan op de nieuwe systematiek van de
Strategische Evaluatieagenda (SEA) met meer aandacht voor de evaluatieplanning, maar
ook het beter en tijdiger onderbouwen van beleid aan de voorkant van het proces om
een betere evaluatieplanning op te stellen.
De rapporteurs vragen naar de periodieke rapportages van SZW die in 2023 zijn aangeboden
aan de Kamer. Toen SZW in 2022 met de planning en uitvoering van deze periodieke rapportages
begon, waren de nieuwe werkwijze van beleidskeuzes uitgelegd en de Strategische Evaluatieagenda
nog kort ingevoerd. Onzes inziens zijn deze periodieke rapportages, juist die van
Kinderopvang en Integratie en Maatschappelijke samenhang, goede voorbeelden van periodieke
rapportages met zowel aandacht voor verantwoording over doeltreffendheid als doelmatigheid,
alsmede de geleerde lessen voor SZW. SZW blijft zich inzetten op aandacht voor doeltreffendheid,
doelmatigheid en evaluatie, zowel bij de beleidsvoorbereiding als bij het opstellen
en uitvoeren van periodieke rapportages.
Vraag 9:
En in hoeverre wordt in de planning van de afronding van evaluaties en SEA thema’s
rekening gehouden met de planning van toekomstige beleids- en wetsvoorstellen, waardoor
de resultaten van de evaluaties en SEA-thema’s mee kunnen worden genomen?
Antwoord 9:
Het tijdig plannen van evaluaties én juist het benutten van de uitkomsten van deze
evaluaties voor nieuw beleid is wat we juist met de invoering van de SEA-systematiek
beter willen structureren voor onze wets- en beleidskeuzes. Bij de SEA-thema’s worden
niet alleen periodieke rapportages, maar alle instrumenten die binnen de scope van
het thema vallen geagendeerd. Daaronder vallen ook evaluaties naar beleids- en wetsvoorstellen
die zijn aangenomen door de Kamer. Een voorbeeld zijn de maatregelen die zijn uitgewerkt
in het wetsvoorstel Toekomst Pensioenen (WTP), die op de SEA 2024 stonden. Een ander
voorbeeld is dat in de SEA kinderopvang die in de begroting 2025 wordt gepubliceerd,
aandacht wordt besteed aan de aangekondigde herziening van het financieringsstelsel.
Ook evaluaties aangekondigd in bestedingsplannen en kaders van «Beleidskeuzes uitgelegd»
worden opgenomen in de SEA zodra deze concreet zijn uitgewerkt. Bij het plannen van
de overkoepelende periodieke rapportage wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met
de planning van de individuele instrumentevaluaties evenals met politieke besluitvorming.
Dat wil zeggen dat we zorgen dat evaluaties tijdig beschikbaar zijn voor de periodieke
rapportage, en dat we beogen dat de periodieke rapportage gereed is wanneer belangrijke
besluitvormingsmomenten zijn voorzien voor een beleidsthema of instrument.
Vraag 10:
Tot slot hebben de rapporteurs een beleidsinhoudelijk thema onderzocht. Dat betreft
het beleidsartikel 3 Arbeidsongeschiktheid en in het bijzonder de achterstanden bij
de WIA-beoordelingen. Allereerst wensen de rapporteurs opheldering over de totale
uitgaven aan dit artikel. De premiegefinancierde uitgaven zijn volgens het jaarverslag
12,8 miljard euro, terwijl dit volgens de website rijksfinancien.nl 9,4 miljard euro
zou zijn. Het lijkt erop alsof de verplichtingen en uitgaven in tabel 34 van het jaarverslag
door elkaar zijn gehaald.
Antwoord 10:
Het correcte totaalbedrag aan premiegefinancierde uitgaven voor beleidsartikel 3 is
€ 12,8 miljard, zoals vermeld in het jaarverslag. Dit bedrag is opgebouwd uit € 9,3
miljard Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), € 3,3 miljard Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
(WAO), € 0,1 miljard Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ)
en € 0,1 miljard voor re-integratie. Op de website Rijksfinancien.nl was per abuis
het verkeerde bedrag van € 9,4 miljard te zien. Dit is inmiddels aangepast.
Vraag 11:
Daarnaast valt op dat bijna een derde van de begrotingsgefinancierde uitgaven op dit
terrein niet is uitgegeven, bijna 4 miljoen euro, wat voornamelijk verklaard wordt
doordat er minder is uitgegeven aan de regeling Uitvoering individuele plaatsing &
steun, omdat de regeling wegens de complexiteit later is gestart dan werd beoogd.
Kan de Minister aangeven in hoeverre deze complexiteit nu nog speelt en in hoeverre
de belemmeringen die deze complexiteit met zich meebrengt worden weggenomen?
Antwoord 11:
De complexiteit ten tijde van het opstellen van de Individuele Plaatsing en Steun
regeling (IPS-regeling) voor gemeenten is nu niet meer aan de orde. De samenwerking
tussen GGZ-instellingen, gemeenten en UWV die nodig is om mensen met psychische aandoeningen
aan werk te helpen, is namelijk voor de ingangsdatum van de regeling in samenspraak
met de uitvoering gespecificeerd. Belemmeringen om de regeling uit te voeren zijn
in die voorfase weggenomen.
Vraag 12:
In hoeverre komen daar de komende jaren nog middelen bij en hoe gaat de Minister bewaken
dat er niet weer onderuitputting optreedt?
Antwoord 12:
Het is aan het nieuwe kabinet om te beslissen over eventuele extra middelen voor de
IPS-regeling voor 2025 en verder. De onderuitputting in 2023 kwam door een verlate
ingangsdatum van deze regeling, waardoor er in 2023 minder aanvragen waren dan aanvankelijk
verwacht. Dit zal financieel meerjarig doorwerken. Voor 2024 is de verwachting dat
het voor 2024 beschikbare budget om nieuwe IPS-trajecten te starten, volledig zal
worden ingezet. Via het uitvoeringsproject Hoofdzaak Werk, dat de regionale samenwerking
tussen GGZ-instellingen, gemeenten en UWV stimuleert, wordt het gebruik van deze regeling
zo veel mogelijk bevorderd om onderuitputting in 2024 te voorkomen.
Vraag 13:
Kan de Minister aangeven wat de plannen zijn om in de nabije toekomst voldoende WIA-beoordelingen
uit te laten voeren voor zzp’ers wanneer ook voor zzp’ers een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering
gaat gelden?
Antwoord 13:
Het conceptwetsvoorstel Basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (BAZ)
is op 11 juni 2024 gepubliceerd voor internetconsultatie. Er is nog geen datum bekend
wanneer dit wetsvoorstel in werking kan treden. Dit is mede vanwege de wachttijd die
is ontstaan bij de claimbeoordelingen voor de WIA. Het demissionaire kabinet heeft
bij de uitwerking van de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen gekeken
hoe de beoordeling op arbeidsongeschiktheid zo efficiënt mogelijk kan worden vormgegeven.
Desondanks zal dit wetsvoorstel extra capaciteit van verzekeringsartsen vragen. Op
dit moment is de vraag naar sociaal-medische beoordelingen groter dan het aantal beoordelingen
dat UWV kan verrichten. In augustus 2022 heb ik (Minister van SZW) een plan van aanpak
aangekondigd om deze problematiek te verminderen. De verwachting is dat UWV de komende
jaren meer beoordelingen kan doen dan voorheen. De uitdaging voor de komende jaren
blijft echter groot. We blijven daarom werken aan het verminderen van de problematiek
zodat ruimte gecreëerd kan worden voor onder andere een arbeidsongeschiktheidsverzekering
voor zelfstandigen. Voor de langere termijn werken we aan de nadere uitwerking van
OCTAS. Voor de kortere termijn werkt UWV aan procesoptimalisaties, waaronder de invoering
van sociaal-medische centra (SMC’s) en per 1 juli 2024 zal de maatregel Praktisch
beoordelen van start gaan. Parallel aan het verminderen van de problematiek werken
we aan de verdere uitwerking van een beraadslaging over het wetsvoorstel BAZ.
Vraag 14:
Kan de Minister aangeven welke maatregelen tot nu toe succesvol zijn in het bestrijden
van achterstanden in de WIA-beoordelingen en zouden moeten worden voortgezet voor
het verder terugdringen van de achterstanden?
Antwoord 14:
In 2023 heeft UWV in totaal circa 14.000 (ruim 20%) meer WIA-claimbeoordelingen kunnen
doen dan in 2022. Deze extra beoordelingen zijn grotendeels toe te schrijven aan de
60-plusmaatregel en aan de overwerkafspraken bij UWV. Als gevolg van deze extra beoordelingen
zijn de achterstanden op de WIA-claimbeoordelingen in 2023 met circa 3.000 afgenomen.
De 60-plusmaatregel loopt op dit moment tot 1 januari 2025 en het is aan het nieuwe
kabinet om te bekijken of de maatregel verlengd zou moeten worden. De overwerkafspraken
lopen nu tot 1 juli 2024, maar UWV kijkt of de afspraken verlengd kunnen worden tot
het einde van het jaar. Deze twee maatregelen zijn bedoeld om UWV lucht te geven om
verbeteringen in de uitvoering, waaronder de invoering van SMC’s, optimaal in te kunnen
voeren. UWV en ik (Minister van SZW) verwachten vanaf 2026 daadwerkelijk effect te
gaan zien van de SMC-vorming. Per 1 juli 2024 zal ook de maatregel Praktisch beoordelen
van start gaan. Ik (Minister van SZW) zie ook dat er meer nodig is om de achterstanden
verder terug te dringen. Voor de langere termijn wordt gewerkt aan de nadere uitwerking
van de adviezen van OCTAS. Het zal een aantal jaren duren voordat we daar resultaten
van gaan zien. Ik (Minister van SZW) blijf samen met UWV dan ook continu kijken welke
verbeteringen in het stelsel nog meer nodig zijn.
Vraag 15:
In hoeverre zijn de 60-plusmaatregel en de overwerkmaatregel de juiste maatregelen
om daadwerkelijk de achterstanden weg te werken? Is daarvoor aanvullend budget nodig?
Zo ja, hoeveel?
Antwoord 15:
De 60-plusmaatregel en de overwerkafspraken bij UWV zorgen ervoor dat UWV in 2023
zo’n 14.000 (ruim 20%) meer WIA-claimbeoordelingen heeft kunnen doen dan in 2022.
De achterstanden zijn in 2023 met circa 3.000 gedaald. De maatregelen sorteren dus
effect. Het gaat hier echter om tijdelijke maatregelen die bedoeld zijn om UWV lucht
te geven om procesoptimalisaties, zoals de SMC-vorming, optimaal in te kunnen voeren.
UWV en de Minister van SZW verwachten vanaf 2026 daadwerkelijk effect te gaan zien
van de SMC-vorming. De 60-plusmaatregel is buitenwettelijk en loopt op dit moment
af op 1 januari 2025. Als het nieuwe kabinet deze maatregel met één jaar wil verlengen
is daar in totaal in de komende jaren ongeveer € 130 miljoen voor nodig. Hiervoor
is aanvullend budget nodig.
De overwerkafspraken bij UWV lopen op dit moment tot 1 juli 2024. UWV bekijkt of deze
afspraken verlengd kunnen worden tot het einde van het jaar. Per 1 juli 2024 gaat
ook de maatregel Praktisch beoordelen van start. Het is belangrijk dat UWV de komende
jaren de ruimte heeft om de SMC’s optimaal in te voeren. Voor de langere termijn wordt
gewerkt aan de nadere uitwerking van de adviezen van OCTAS. Het zal een aantal jaren
duren voordat we daar resultaten van gaan zien. Ik (Minister van SZW) blijf samen
met UWV dan ook continu kijken welke verbeteringen in het stelsel nog meer nodig zijn.
Vraag 16:
Hoewel de Minister laat zien dat zij de conclusie, de resultaten en aanbevelingen
van het Rekenkameronderzoek serieus neemt, gaat zij niet in op alle gevolgen van de
WIA die de Algemene Rekenkamer constateert, maar die wel tegen de bedoeling van de
wet lijken in te gaan. Bijvoorbeeld dat minder gedeeltelijk arbeidsongeschikten werken
dan verwacht, of de inkomensonzekerheid door terugvorderingen. Zo blijft ongewis hoe
de Minister aankijkt tegen de 10% arbeidsdeelname van mensen die tijdelijk voor 80%
of meer arbeidsongeschikt zijn beoordeeld, en waarvan een deel arbeidsmogelijkheden
heeft. Kan de Minister toelichten hoe zij daartegen aankijkt en hoe zij opvolging
gaat geven aan het rapport van de Algemene Rekenkamer samen met het eerder verschenen
Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS)-advies?
Antwoord 16:
We hebben in Nederland een stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid dat voor veel
mensen goed werkt. Maar ik (Minister van SZW) heb geconstateerd dat het voor sommige
groepen niet werkt zoals beoogd. Een voorbeeld daarvan is de beperkte arbeidsdeelname
van mensen die tijdelijk of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn.
Om meer mensen in de WIA aan het werk te helpen is SZW in samenwerking met UWV een
kennisprogramma opgestart. Daarin wordt onderzoek gedaan naar verbeteringen in de
activerende dienstverlening aan mensen met een beperking, waaronder mensen in de Regeling
Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Tevens loopt er onderzoek naar
de effectiviteit van de WGA-dienstverlening, waarvan de resultaten naar verwachting
in de eerste helft van 2025 worden opgeleverd. Dit biedt inzichten in de effectiviteit
van deze dienstverlening en geeft handvatten om deze dienstverlening te versterken.
Ik (Minister van SZW) heb geconstateerd dat er elementen zijn in de WIA die onevenredig
hard uitpakken en momenten waarop kleine verschillen in de persoonlijke situatie,
grote gevolgen hebben voor (de hoogte van) de uitkering (0/1 momenten). De zorgen
daarover vormden voor mij (Minister van SZW) mede aanleiding om de Onafhankelijke
Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) in te stellen.
Ik (Minister van SZW) geef opvolging aan het advies van OCTAS door de verschillende
varianten voor een toekomstbestendig stelsel die in het eindrapport worden beschreven,
ambtelijk nader uit te werken en zo de consequenties, voor- en nadelen goed in kaart
te brengen. Daarbij worden ook de bevindingen van de Algemene Rekenkamer betrokken.
Ik (Minister van SZW) reken erop dat een nieuw kabinet de keuzes zal maken die hard
nodig zijn voor een toekomstbestendig stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Antwoorden op vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vraag 17:
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben een vraag over het koopkrachtbeleid.
Deze leden vragen of het kabinet voornemens is het koopkrachtbeleid te evalueren.
Antwoord 17:
Het demissionaire kabinet is niet voornemens om het koopkrachtbeleid als geheel te
evalueren. Het koopkracht- of inkomensbeleid is sinds 2013 geen apart begrotingsartikel
meer. Het koopkrachtbeleid omvat veel verschillende maatregelen, zoals maatregelen
in de toeslagen, fiscaliteit en sociale zekerheid. De verschillende stelsels worden
afzonderlijk geëvalueerd. In 2022 heeft SEO Economisch Onderzoek bijvoorbeeld de werking
van het toeslagenstelsel geëvalueerd, in opdracht van het Ministerie van Financiën.
Centerdata heeft in april 2024 de heffingskortingen en tariefstructuur geëvalueerd7 (Kamerstukken II 2023/24, 32 140, nr. 185). Ook wordt beleid individueel periodiek geëvalueerd. Bij iedere inkomensmaatregel
wordt daarnaast een raming gedaan en wordt de realisatie gemonitord.
Daarnaast wordt periodiek gekeken of de gepresenteerde indicatoren in de koopkrachtplaatjes
moeten worden bijgewerkt. In de begroting van SZW voor 2024 is bijvoorbeeld gekeken
naar de representativiteit van de voorbeeldhuishoudens (Kamerstukken II 2023/24, 36 410 XV, nr. 1).
Vraag 18:
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie vragen of de Minister kan aangeven wanneer
zij verwacht dat het verbeterplan voor het financieel beheer van uitkering in Caribisch
Nederland zich gaat uiten in resultaten.
Antwoord 18:
Het zal meerdere jaren duren voordat alle voorgestelde verbeteracties met betrekking
tot het financieel beheer en de ICT-ontwikkeling zijn geïmplementeerd. De verbeteracties
zijn voor zowel de korte als de middellange termijn. Ik (Minister voor APP) verwacht
dat aan het einde van het jaar verdere verbeteringen zichtbaar worden van de inspanningen
om het financieel beheer op orde te brengen. De aanbevelingen uit het rapport «Samen
verantwoord verder» (Kamerstukken II 2023/24, 36 410 XV, nr. 62) worden in lijn met de adviezen van de Auditdienst Rijk (ADR) geïmplementeerd. Zo
is begin 2024 ter verbetering van het financieel beheer en de rechtmatigheid van de
uitkeringen de functie van financial en business controle en ICT bij de unit uitgebreid
en is de release van een nieuwe loondervingsapplicatie in januari 2024 ingevoerd,
inclusief een pilot met een koppeling met het betaalsysteem van de Belastingdienst
Caribisch Nederland.
Antwoorden op vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vraag 19:
De leden van de VVD-fractie constateren dat uit cijfers van het Centraal Bureau voor
de statistiek (CBS) blijkt dat er in de eerste drie kwartalen van 2023 geen enkele
bijstandsuitkering verminderd is omwille van een overtreding van artikel 18b Participatiewet
(de taaleis).
Deze leden vinden dit bijzonder omdat zij zich niet kunnen voorstellen iedereen in
de Participatiewet de Nederlandse taal voldoende spreekt. Zij vragen hoe het kabinet
deze statistiek duidt, mede lettend op het feit dat uit cijfers van het CBS blijkt
dat 58,2% van de bijstandspopulatie een niet-Europese achtergrond heeft.
Antwoord 19:
In Participatiewet artikel 18b is een «taaleis» opgenomen. De taaleis houdt in dat
bijstandsgerechtigden de Nederlandse taal op referentieniveau 1F moeten beheersen
en anders gekort worden op hun uitkering. Die korting op de uitkering kan achterwege
blijven als de bijstandsgerechtigde is begonnen of binnen een maand begint met taalonderwijs,
of als er geen enkele vorm van verwijtbaarheid is. Bewijs voor voldoende taalbeheersing
zijn onder andere het hebben van een inburgeringsdiploma, 8 jaar Nederlandstalig onderwijs
gevolgd hebben of een ander document waaruit voldoende taalbeheersing blijkt. In CBS
onderzoek gaven gemeenten aan dat maatregelen zelden nodig zijn omdat de bijstandsgerechtigden
in de regel meewerken aan de opgelegde taalverplichting (Kamerstukken II 2018/19,
34 352, nr. 143). Ook bij de evaluatie van de taaleis (Kamerstukken II 2019/20, 34 352, nr. 186) kwam naar voren dat maatregelen in het kader van de taaleis in de Participatiewet
nauwelijks worden opgelegd.
Vraag 20:
De leden zouden graag zien dat het kabinet vóór de behandeling van de wetswijziging
Participatiewet in balans gegevens met de Kamer deelt over de taalbeheersing van mensen
die gebruik maken van de bijstandsuitkering.
Antwoord 20:
De taalbeheersing van mensen wordt niet geregistreerd door het CBS. Een uitgebreide
uitvraag onder gemeenten, zoals voor het laatst uitgevoerd in 2018 (BUS-N Wet Taaleis 2018 | CBS) en bij de evaluatie van de taaleis in 2019 (Kamerstukken II 2019/20, 34 352, nr.186), heeft een lange doorlooptijd. Daarnaast geeft een extra uitvraag over de taaleis
niet een één op één beeld van de taalbeheersing. Wel kan onder andere op basis van
bovengenoemde rapporten een beeld gegeven worden van de groepen in de Participatiewet
waarvoor taalverwerving bij verdere participatie van belang is.
Vraag 21:
De leden van de VVD-fractie constateren dat een aanzienlijke groep mensen in de bijstand
op dit moment of op termijn in staat is om te participeren. Deze leden constateren
ook dat een grote groep mensen in de bijstand voor lange periode gebruik maakt van
de bijstand. Hoe duidt het kabinet de huidige praktijk van re-integratie van (langdurig)
bijstandsgerechtigden?
Antwoord 21:
Het demissionaire kabinet vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen die aangewezen
zijn op de bijstand passende ondersteuning krijgen van gemeenten. Gemeenten zijn daar
dagelijks volop mee bezig. Begeleiding van bijstandsgerechtigden vindt daarbij plaats
binnen de bestaande beschikbare financiële kaders, waarbinnen gemeenten keuzes moeten
maken inzake de omvang en reikwijdte van de dienstverlening die zij bieden. Mensen
(langdurig) in de bijstand hebben vaak problemen op meerdere levensdomeinen. Ze hebben
met name te maken met arbeidsbeperkingen, schulden en gezondheidsproblematiek (zie
bijvoorbeeld SCP: Een brede blik op bijstand, 2023). De aanpak hiervan vergt een meer integrale ondersteuning.
Met het traject Participatiewet in balans (Kamerstukken II 2023/24, 34 352, nr. 306) wordt daarom samen met gemeenten gewerkt aan een herziening van de Participatiewet,
zodat deze uitvoerders beter in staat stelt om te doen wat nodig is om mensen te ondersteunen
om aan het werk gaan en als dat (nog) niet kan te zorgen voor inkomensondersteuning
en andere vormen van participatie.
Vraag 22:
Deze leden vragen hoe het kabinet een rol voor particuliere werkgevers of arbeidsbemiddelaars
ziet in het benutten van de talenten en kansen van mensen die nu nog langs de lijn
van de arbeidsmarkt staan.
Antwoord 22:
Voor het benutten van de talenten en kansen van mensen die nu nog langs de lijn van
de arbeidsmarkt staan (in het bijzonder de aanzienlijke groep mensen die (langdurig)
in de bijstand verkeert) is de inzet van de particuliere werkgevers onontbeerlijk:
zonder hen is geen sprake van een inclusieve arbeidsmarkt. Hetzelfde geldt voor de
inzet van publieke en private arbeidsbemiddelaars. Met de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur
(Kamerstukken II 2023/24, 33 566, nr. 109) met een versterkte publiek-private governance wordt beoogd de arbeidsmarktdienstverlening
structureel te verbeteren. Door werkzoekenden, werkenden en werkgevers beter te ondersteunen
op de arbeidsmarkt, kunnen de kansen die de huidige krapte biedt, beter worden benut
voor mensen die nu nog langs de lijn staan.
Vraag 23:
De leden van de VVD-fractie horen graag of het kabinet een overzicht van voordelen
en nadelen kan presenteren voor het creëren van één landelijk doelgroepenregister
voor alle mensen die bij verscheidene instanties of overheden geregistreerd staan
als kandidaat voor werk of re-integratie. Deze leden zijn benieuwd hoe het kabinet
een dergelijk register beoordeelt en hoe het kabinet naar de effectiviteit ervan kijkt
in het effectief bemiddelen van mensen naar werk.
Antwoord 23:
Het demissionaire kabinet acht één landelijk doelgroepenregister voor alle mensen
die bij verscheidene instanties of overheden geregistreerd staan als kandidaat voor
werk of re-integratie niet opportuun. In een rapport uit 2019 heeft KPMG in opdracht
van het Ministerie van SZW gekeken naar knelpunten in de gegevensuitwisseling bij
het matchen van werkzoekenden aan werkgevers. In dat rapport is tevens gekeken naar
verschillende scenario’s om hiermee om te gaan, waaronder het onderbrengen van gegevens
van werkzoekenden van gemeenten in één database. Bezwaren bij dat scenario op het
gebied van impact op de uitvoering en op het gebied van informatiebeveiliging en privacy
waren te groot om voor deze optie te kiezen en die bezwaren gelden ook voor een landelijk
register.
In het kader van het programma Verbeteren Uitwisseling Matchingsgegeven (VUM) wordt
wel al gewerkt aan het verbeteren van de transparantie van het werkzoekendenbestand
dat geregistreerd is bij UWV en gemeenten, ook voor werkgevers.
Bij de verdere implementatie en doorontwikkeling van VUM is expliciet aandacht voor
het borgen van de privacy van betrokkenen én betere mogelijkheden om mensen aan werk
te helpen en wordt daarbij gekeken naar verschillende instrumenten om aanvullende
waarborgen te treffen, zoals organisatorische en procesmatige maatregelen.
Vraag 24:
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of en hoe het kabinet de Kamer zal informeren
over het verloop van het Nationaal Groeifondsproject «Meer uren werkt!» in de kinderopvang.
Deze leden zouden bij een dergelijke rapportage ook (een schatting van) de effecten
van meer fte in de kinderopvang op de overige arbeidsmarkt willen zien.
Antwoord 24:
Het Nationaal Groeifondsproject «Meer uren werkt!» is recent van start gegaan. Vanaf
2025 worden pilots uitgevoerd in de kinderopvang, zorg en welzijn en het onderwijs.
In de pilots worden interventies uitgevoerd gericht op het uitbreiden van het aantal
gewerkte uren voor mensen die dat ook willen. Het gaat daarbij om interventies als
roostersessies, combinatiebanen, het goede gesprek en mantelzorgvriendelijke organisaties.
Parallel wordt gestart met de opschaling naar de gehele arbeidsmarkt. De Kamer zal
op geëigende momenten geïnformeerd worden over de voortgang van het groeifondsproject.
Een rapportage over de arbeidsmarkteffecten van het project is voorzien voor 2028,
in aanloop naar de tweede fase (2029–2033), wanneer zicht is op succesvolle interventies
en de effecten op het aantal gewerkte uren. De Kamer zal los van het groeifondsproject
daarnaast regelmatig geïnformeerd worden over de arbeidsmarktontwikkelingen in de
kinderopvang.
Vraag 25:
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de marginale druk voor een pedagogisch
beleidsmedewerker die 24,5 uur per week werkt, een modaal salaris verdient voor een
pedagogisch beleidsmedewerker, en besluit om één dag meer te gaan werken. Deze leden
zouden graag een antwoord ontvangen voor het scenario dat de medewerker een modaal
verdienende partner en twee kinderen heeft en kinderopvangtoeslag ontvangt, en een
scenario waar de medewerker alleenstaand is en geen kinderen heeft.
Antwoord 25:
Onderstaande tabellen tonen de deeltijdval (marginale druk bij één extra dag werken)
in de gevraagde voorbeeldsituaties, bij één dag meer werken (van 24,5 uur werken per
week naar 32,5 uur werken per week). Hierbij wordt uitgegaan van het modale inkomen
in Nederland in 2024 (€ 44.000 bij een voltijds werkweek en circa € 28.400 bij 24,5
uur werken per week). Voor de paren gaan we ervan uit dat de minstverdienende partner
een dag extra gaat werken en dat de meestverdienende partner evenveel blijft werken
als in de uitgangssituatie. Voor een zuivere vergelijking hebben we naast de alleenstaande
zonder kinderen ook een paar zonder kinderen opgenomen (met voltijds modaal + 24,5
uur modaal inkomen).
De deeltijdval voor de alleenstaande ligt boven de deeltijdval voor de minstverdiener
in het paar zonder kinderen (tabel 1). De alleenstaande ontvangt door een dag meer
te werken minder zorg- en huurtoeslag (indien deze in een huurwoning woont), naast
de belasting die betaald wordt over het extra loon. Het paar ontvangt al geen huur-
en zorgtoeslag meer in de situatie dat de minstverdiener drie dagen werkt en levert
hier dus ook niet op in. Hierdoor ligt de marginale druk voor het paar lager.
Tabel 1: Deeltijdval alleenstaanden/paren zonder kinderen, 2024
Alleenstaande
Alleenstaande in een huurwoning
Paar zonder kinderen
Vooruitgang bruto inkomen
€ 9.300
€ 9.300
€ 9.300
Vooruitgang besteedbaar inkomen
€ 3.900
€ 2.100
€ 5.200
Deeltijdval
58%
77%
44%
In het voorbeeld waarin de medewerker onderdeel is van een paar met kinderen (tabel
2) is het voor de deeltijdval van belang of er gebruik wordt gemaakt van kinderopvang.
Wanneer het paar geen opvang nodig heeft, dan ligt de deeltijdval lager (35%) dan
wanneer het paar wel gebruik maakt van kinderopvang en een extra dag opvang afneemt
bij één extra dag werken (48%). Het paar met opvang heeft extra kosten door de extra
dag opvang al ontvangt het paar met opvang ook meer kinderopvangtoeslag. De deeltijdval
van het paar met kinderen dat geen gebruik maakt van opvang ligt lager dan de deeltijdval
van het paar zonder kinderen. Dit komt onder andere doordat het extra inkomen zich
vertaalt in een hogere inkomensafhankelijke combinatiekorting, waar het paar zonder
kinderen geen recht op heeft.
Tabel 2: Deeltijdval paar met kinderen
Paar met kinderen (zonder kinderopvang)
Paar met kinderen (met 1 dag extra kinderopvang
Vooruitgang bruto inkomen
€ 9.300
€ 9.300
Vooruitgang besteedbaar inkomen
€ 6.000
€ 4.800
Deeltijdval
35%
48%
Vraag 26:
De leden van de VVD-fractie willen weten hoe het kabinet reflecteert op de arbeidsproductiviteit
van de Nederlandse economie en arbeidsmarkt. Deze leden zijn benieuwd of de arbeidsproductiviteit
in lijn is met de loonstijging. Zij ontvangen graag een duiding van het kabinet over
deze twee gegevens. Is dit in balans? Zijn er kansen of juist risico’s voor de werkgelegenheid
en het vestigingsklimaat op basis van deze gegevens?
Antwoord 26:
Gezamenlijk vormen de arbeidsproductiviteit en de reële loonkosten een indicator voor
hoe de loonvorming op macroniveau verloopt. Als de arbeidsproductiviteit en de reële
loonkosten elkaar volgen, is dat een indicatie dat de ruimte voor loonstijging wordt
benut. Om te beoordelen of de lonen in voldoende mate stijgen ga ik (Minister van
SZW) regelmatig na of de reële loonkosten de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit
voldoende volgen. Daarnaast ga ik (Minister van SZW) regelmatig na hoe lonen zich
ontwikkelen ten opzichte van de consumentenprijzen.
De reële loonkosten hebben, over een langere periode bezien, gelijke tred gehouden
met de arbeidsproductiviteit. Daarbij zijn er periodes geweest waarin de loonontwikkeling
meerdere jaren nodig heeft gehad om de ontwikkeling van de reële productiviteit bij
te benen. Het betreft vooral de periode 2005–2008 en in mindere mate 2015–2019. Rond
2022 is opnieuw een gat ontstaan tussen de arbeidsproductiviteit en de reële loonkosten8. Dit is een gevolg van de stijgingen van de prijs van de toegevoegde waarde in die
periode. Die prijsstijgingen hebben de lonen in reële termen doen dalen. Hierbij is
het verstandig om terughoudend te zijn met het interpreteren van deze cijfers over
de meest recente jaren. De ervaring leert dat realisatiecijfers van de meest recente
jaren in nieuwere statistieken nog worden bijgesteld.
Op basis van deze gegevens zie ik (Minister van SZW) geen risico’s voor de werkgelegenheid
en het vestigingsklimaat. Integendeel, voor een evenwichtige loonvorming is, gezien
de daling van de reële lonen, de komende periode verdere loongroei nodig. Die loongroei
vindt momenteel ook plaats. Zo verwacht het Ministerie van SZW in 2024 in de marktsector
een groei van de cao-lonen met 7 procent op jaarbasis. Verder suggereert de raming
van het Centraal Planbureau in het CEP 2024 dat de reële loonkosten ook de komende
jaren verder terug zullen bewegen in de richting van de arbeidsproductiviteit. Het
is aan sociale partners om te zorgen dat deze ontwikkeling tijdig en in voldoende
mate plaatsvindt.
Vraag 27:
De leden van de VVD-fractie herinneren zich het aangenomen amendement De Kort over
middelen voor terugkeer van dakloze arbeidsmigranten.9 Deze leden vragen het kabinet hoe dit amendement uitgevoerd wordt en wanneer de Kamer
een voortgangsbrief van de uitvoering ontvangt. Zij zouden dit graag voor het commissiedebat
Arbeidsmigratie ontvangen.
Antwoord 27:
Iedere dakloze EU-burger is er voor dit demissionaire kabinet één teveel. Het is daarom
van belang dat onverkort en met urgentie het Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers
blijft worden uitgevoerd.10 Met het amendement zijn middelen beschikbaar gekomen waarmee de uitvoering van het
Plan van Aanpak verder ondersteund kan worden, met daarbij zoveel mogelijk focus op
extra initiatieven om de re-integratie van dakloze arbeidsmigranten in het land van
herkomst te bevorderen. Met die aanpak wordt de dakloze EU-burger geholpen en de druk
op publieke voorzieningen verlicht.
In de voorjaarsbesluitvorming is besloten dat de € 3 miljoen ingezet zal worden over
3 jaren, 2024 tot en met 2026. Dit heeft te maken met het feit dat € 3 miljoen in
één jaar moeilijk uit te geven is. Er is een brede uitvraag gedaan onder organisaties,
initiatieven en gemeenten hoe dit geld besteed kan worden op een wijze die de dakloze
EU-burger langdurig en effectief kan helpen. Daarbij wordt specifiek aandacht besteed
aan de wens van de indiener om de re-integratie van dakloze EU-burgers in het land
van herkomst te bevorderen.
Op dit moment worden gesprekken gevoerd met een aantal betrokken organisaties hoe
de middelen precies besteed gaan worden. De verwachting is dat de Kamer hier in het
najaar nader over geïnformeerd kan worden.
Daarnaast is de Tweede Kamer op 4 juli jongstleden breder geïnformeerd over de voortgang
op de uitvoering van het Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers in de voortgangsrapportage
Nationaal Actieplan Dakloosheid en Beschermd Wonen (Kamerstukken II 2023/24, 29 325, nr. 159, pagina’s 9 en 10).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.W.E. (Léon) de Jong, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier