Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 373 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en Wet voortgezet onderwijs 2020 in verband met de inrichting van tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen voor leerplichtige nieuwkomers en het versterken van de regierol van gemeentebesturen bij het aanbod van nieuwkomersonderwijs (Wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs)
Nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 23 juni 2023
De regering dankt de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de
schriftelijke inbreng bij het wetsvoorstel tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in
het onderwijs. Dat geldt in het bijzonder voor de voortvarende wijze waarop de vaste
commissie het verslag heeft opgesteld. Zoals eerder met uw Kamer is gecommuniceerd,
is een zo spoedig mogelijke behandeling van het wetsvoorstel naar het oordeel van
de regering aangewezen om zeker te kunnen stellen dat het onderwijs aan alle leerplichtige
nieuwkomers zo snel mogelijk juridisch geborgd is. De regering is de leden van de
fracties van VVD, D66, CDA, SP, PvdA, GroenLinks, CU, SGP en BBB erkentelijk voor
de gestelde vragen.
Hierna reageert de regering op de door de fracties gestelde vragen. De leden van de
fracties van VVD onderschrijven het belang van onderwijs voor alle leerlingen en zijn
van mening dat het wetsvoorstel hieraan bijdraagt, maar hebben nog een aantal vragen
over de gebruikte instrumenten en het flankerend beleid. De leden van de D66-fractie
staan in de basis positief tegenover het voorstel van de regering maar hebben enkele
vragen over het onbevoegd lesgeven op een tijdelijke onderwijsvoorziening. De leden
van de fractie van het CDA zijn voorstander om de maatregelen zoals die genomen zijn
voor Oekraïense ontheemden ook voor andere vluchtelingen te nemen, maar zijn verbaasd
dat bij het opstellen van het wetsvoorstel de vragen uit de praktijk van gemeenten
en schoolbesturen niet als vertrekpunt zijn genomen. De leden van de SP fractie hebben
kennisgenomen van het voorstel dat bij hen nog de nodige vragen oproept. De leden
van de PvdA-fractie zijn blij dat de regering een poging doet om de schrijnende situaties
in het nieuwkomersonderwijs op te lossen, maar hebben kritische kanttekeningen bij
de maatregelen die regering nu wenst te treffen. De leden van de GroenLinksfractie
zijn positief dat de regering iets doet aan de situatie van vluchtelingenkinderen
die verstoken zijn van onderwijs, maar de leden hebben wel nog wel flink wat kritische
vragen over de manier waarop de regering dit probleem wil aanpakken. De leden van
de ChristenUnie-fractie onderschrijven het doel van het wetsvoorstel en hebben in
deze fase van behandeling op een aantal punten nog behoefte aan een nadere toelichting
van de regering. De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel en heeft nog enkele
vragen.
De door de leden gestelde vragen zijn zo veel mogelijk samengevoegd om onnodige herhaling
in de beantwoording te voorkomen. Daarbij is wel getracht de volgorde van het verslag
aan te houden. Voor zover vragen toch op een andere plaats zijn beantwoord is daarvan
aan het begin van de paragraaf waarin de vraag oorspronkelijk gesteld was expliciet
melding gemaakt. Met deze nota naar aanleiding van het verslag ontvangt uw Kamer ook
een nota van wijziging, waarmee een onjuiste verwijzing wordt aangepast.
Inhoudsopgave
I
Algemeen deel
2
1.
Inleiding
2
2.
Hoofdlijnen van het voorstel
11
2.1
Probleembeschrijving
11
2.2
Probleemaanpak en motivering instrumentkeuze
13
3.
Verhouding tot hoger recht
28
4.
Gevolgen
33
4.2
Advies ATR
33
6.
Toezicht en handhaving
33
7.
Consultatie
34
8.
Financiële gevolgen
35
10.
Overgangsrecht, beoogde inwerkingtreding en horizonbepaling
39
II
Artikelsgewijs deel
40
III
Overig
43
De hierboven gehanteerde paragraafindeling volgt uit het verslag en is gelijk aan
de memorie van toelichting. Paragrafen waarover geen vragen zijn gesteld zijn geen
onderdeel van het verslag en daarmee ook niet van deze nota naar aanleiding van het
verslag. De paragraafnummering is hierop – voor de overzichtelijkheid – niet aangepast.
I Algemeen deel
1. Inleiding
De vraag van de fractie van het CDA over de nieuwkomersbekostiging die in deze paragraaf
was gesteld, is beantwoord in paragraaf 8 over de financiële gevolgen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er begin 2024 meer leerplichtige asielzoekers
worden verwacht en vragen op welk aantal migranten de prognose voor leerplichtige
asielzoekers is gebaseerd? Welke bandbreedte wordt hierbij aangehouden?
De Meerjaren Productie Prognose van 2023-I (hierna: MPP) bevat inzichten in het toekomstbeeld
voor de organisaties in de migratieketen, zoals het COA1 en de IND2. De MPP is een periodiek overzicht van ambtelijke prognoses dat onder regie van het
Ministerie van Justitie en Veiligheid en de migratieketenpartners wordt opgesteld.
Het daarin vervatte toekomstbeeld is gebaseerd op de huidige inzichten, aannames,
risico’s en onzekerheden over de asielinstroom. Uit de recentste MPP blijkt dat het
verwachte aantal asielzoekers dat eind 2023 door het COA wordt opgevangen ongeveer
70.000 bedraagt.3
In aanvulling vragen de leden van de VVD-fractie
in hoeverre scholen en gemeenten nu al worden geïnformeerd en voorbereid op het verwachte
aantal leerplichtige nieuwkomers?
De regiocoördinatoren nieuwkomersonderwijs van OCW zijn doorlopend in gesprek met
scholen en gemeenten over het onderwijs aan nieuwkomers. Ze informeren, adviseren
en denken mee met scholen en gemeenten over de uitdagingen in het nieuwkomersonderwijs
en passende oplossingen voor die uitdagingen. Het is daarbij niet mogelijk om de prognoses
op landelijk niveau te vertalen naar verwachtingen op het lokale niveau van een gemeente.
In de advisering wordt echter niet alleen gekeken naar de uitdagingen op korte termijn
die bijvoorbeeld ontstaan door de opening van een tijdelijke opvanglocatie, maar ook
naar de mogelijke scenario’s op langere termijn. Wat komt er mogelijk nog op een gemeente
af en wat betekent dit voor de te maken keuzes. Het onderhavige wetsvoorstel beoogt
dit gesprek te ondersteunen door school- en gemeentebesturen een overlegstructuur
en instrumenten te bieden waarmee zij op iedere situatie kunnen reageren.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom is gekozen voor een doorzettingsmacht en
de mogelijkheid scholen een verplichting op te leggen en in het uiterste geval zelfs
een bekostigingssanctie, terwijl er vanuit de scholen geen onwil is gebleken om mee
te werken aan nieuwkomersvoorzieningen. En waarom is gekozen geen internetconsultatie toe te passen en de signalen van zowel
de PO-raad, de VO-raad als LOWAN te negeren? Daarnaast vragen de leden om een inhoudelijke
reactie op de kritiek van de Raad van State dat hiermee de bestaande samenwerking
op lokaal niveau wordt aangetast. Waarom is niet, zoals bij de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen
bij massale toestroom van ontheemden, gekozen is voor een meldingsplicht.
De leden van de fractie van D66 vroegen de mogelijkheid tot het nemen van een ambtshalve
besluit aanvullend te motiveren.
Ook de leden van de fractie van de SGP vroegen naar de keuze om af te stappen van
de meldplicht en de onderbouwing van de noodzaak om een aanwijzingsbevoegdheid te
introduceren
Het onderwijs voor nieuwkomers heeft sinds vorig jaar te maken gekregen met een exponentiële
groei van het aantal nieuwkomers. Deze toename begon met de massale toestroom van
ontheemden uit Oekraïne in het voorjaar van 2022. Ondanks de inzet van alle betrokkenen
was het niet mogelijk om binnen de bestaande juridische kaders aan iedere nieuwkomer
een plaats te bieden in het onderwijs. Om die reden is de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen
bij massale toestroom van ontheemden (hierna: de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen)
in werking getreden. Het huidige wetsvoorstel vertoont in hoge mate gelijkenis met
de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen, omdat het de inrichting van tijdelijke voorzieningen
voor alle nieuwkomers mogelijk maakt. Dit wetsvoorstel is voortgekomen uit een oproep
van wethouders en veldpartijen om tot passende maatregelen te komen die het mogelijk
zouden maken aan de fors gestegen vraag naar nieuwkomersonderwijs het hoofd te bieden.4 Bovendien heb ik uw Kamer toegezegd om op korte termijn te verkennen welke aanpassingen
in dit kader in het nieuwkomersonderwijs wenselijk zijn en daartoe met een voorstel
te komen.5 Daarbij heb ik benadrukt dat ik het belangrijk vind om over dat voorstel met uw Kamer
in gesprek te gaan om zo te komen tot een democratisch gedragen voorstel. Hierbij
nodig ik de leden van uw Kamer nogmaals expliciet uit om met de regering mee te denken
over het oplossen van de maatschappelijke opgave waarvoor het onderwijs zich nu gesteld
ziet en de voorwaarden die daaraan verbonden moeten zijn. Ik merk daarbij op dat aan
dit wetsvoorstel ingewikkelde keuzes en dilemma’s ten grondslag liggen die betrekking
hebben op de moeilijke afweging tussen het garanderen van het recht op zo goed mogelijk
onderwijs voor eenieder en het ontwerpen van een instrument dat werkbaar is en tot
daadwerkelijke ruimte leidt in de praktijk. De regering ziet het als onderdeel van
haar bestuurlijke verantwoordelijkheid om in deze afweging duidelijk richting te kiezen
en om de verantwoordelijkheid niet af te schuiven op scholen, gemeenten, onderwijsorganisaties
en andere betrokken partijen.
Een belangrijke overeenkomst tussen het Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen en het
onderhavige wetsvoorstel is dus dat beide het wetsvoorstellen het in vergelijkbare
mate mogelijk maken om in de tijdelijke voorzieningen af te wijken van de onderwijswetgeving.
Een belangrijk verschil is echter dat de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen was
opgesteld met het oog op de toestroom van ontheemden uit Oekraïne en daarom een horizonbepaling
kent: 14 juli 2024 voor het primair onderwijs en 1 augustus 2024 voor het voortgezet
onderwijs. Binnen die periode kunnen schoolbesturen volledig zelf bepalen of zij al
dan niet overgaan tot het inrichten van een tijdelijke onderwijsvoorziening. Een meldplicht
volstond voor de tijdelijke en acute situatie waarvoor het onderwijs zich gesteld
zag. In de praktijk heeft dit ertoe geleid dat de grootte van de tijdelijke onderwijsvoorzieningen
sterk varieert. Er bestaan bijvoorbeeld enkele tijdelijke onderwijsvoorzieningen met
minder dan tien leerlingen. Het is de vraag of voor dergelijke aantallen een andersoortige
onderwijsvoorziening met een ander onderwijsaanbod passend en noodzakelijk is. De
tijdelijke nieuwkomersvoorziening die wordt mogelijk gemaakt met onderhavig wetsvoorstel
moet alleen worden ingezet wanneer de aantallen leerlingen echt een situatie van nood
onderschrijven en hier wil ik zicht en sturing op houden.
Het onderhavige wetsvoorstel bevat een structurele regeling voor een noodinstrumentarium
dat beoogt schoolbesturen en gemeentebesturen in staat te stellen om de onderwijscapaciteit
op te kunnen schalen als in de toekomst blijkt dat dit onverhoopt nodig is. De regering
heeft gemeend dat een structurele regeling voor een noodinstrumentarium helderheid
en zekerheid geeft over de mogelijkheden die besturen en gemeenten ter beschikking
staan indien zij voor zo’n noodsituatie worden geplaatst en dat een dergelijke structurele
regeling tevens waarborgt – door de juridische kaders duidelijk aan te geven – dat
in de toekomst niet te snel en te makkelijk voor de inrichting van een tijdelijke
nieuwkomersvoorziening kan worden gekozen. De inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
is altijd een ultimum remedium. Door de Minister een beslissingsbevoegdheid te geven
over de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening en daarbij ook de mogelijkheid
te bieden om een termijn aan die inrichting te stellen, wordt geborgd dat tijdelijke
nieuwkomersvoorzieningen alleen kunnen worden ingezet in geval van nood. Door die
bevoegdheid bij de Minister te leggen, zal in de uitoefening ervan gekomen kunnen
worden tot uniforme afwegingen, hetgeen de rechtszekerheid bevordert. Daarmee heeft
de Minister een instrument in handen om zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit
van het onderwijs van alle leerlingen waar te maken. Overigens wordt dit uitgangspunt
door zowel de PO-Raad, de VO-Raad, de VNG6 als LOWAN7 gesteund. Ook zij hechten er belang aan dat tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen slechts
onder uitzonderlijke omstandigheden mogelijk zijn en niet langer voortbestaan dan
noodzakelijk is. De organisaties hebben gedurende het hele ontwerpproces van het wetsvoorstel
ambtelijk advies uitgebracht.
Het uitgangspunt van het huidige wetsvoorstel is evenwel nog altijd dat de verantwoordelijkheid
voor de inrichting van tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen bij de schoolbesturen en
het college van burgemeester en wethouders berust. Zij kennen de lokale situatie immers
het best. Om deze lokale verantwoordelijkheid te borgen introduceert het wetsvoorstel
op de eerste plaats een jaarlijkse overlegplicht tussen alle bevoegde gezagen en het
gemeentebestuur waarin afspraken worden gemaakt over de inrichting en de capaciteit
van het nieuwkomersonderwijs in die gemeente. Daarmee beoogt het wetsvoorstel te voorzien
in een overlegstructuur waarbinnen de besluitvorming over de noodzaak tot inrichting
van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening op lokaal niveau in gezamenlijkheid vorm
kan krijgen. Dergelijk overleg vindt in veel gemeenten al plaats en in deze gemeenten
is ook te zien dat het nieuwkomersonderwijs eenvoudiger opgeschaald kan worden. De
betrokken partijen weten elkaar immers makkelijker en sneller te vinden. De wet beoogt
op dit punt aan te sluiten bij de bestaande lokale samenwerking en deze samenwerking
te bestendigen. Deze samenwerking, die in veel gemeenten reeds gebruikelijk is, wordt
dan ook niet doorkruist maar met dit wetsvoorstel ondersteund.
Indien zich een (nood)situatie voordoet waarbij er ondanks alle inspanningen naar
verwachting niet genoeg onderwijsplekken beschikbaar zullen zijn voor de nieuwkomers
in die gemeente, kan het gemeentebestuur zich tot de Minister wenden en een verzoek
indienen om tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen toe te staan in de gemeente. Deze
bevoegdheid voor het gemeentebestuur past bij de regiefunctie die het college van
burgemeester en wethouders in de praktijk heeft, bijvoorbeeld bij het organiseren
van het jaarlijkse overleg. Het zijn de schoolbesturen die uiteindelijk tot de inrichting
van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening zullen moeten overgaan. In veruit de meeste
gevallen zal een tijdelijke nieuwkomersvoorziening na verlening van de toestemming
worden ingericht. Daarbij geldt overigens dat de inwilliging van een verzoek door
de Minister veel ruimte laat aan schoolbesturen om vorm te geven aan de inrichting
van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. In zoverre bestaat er weinig verschil met
een meldingsplicht. Ook kunnen zij zelf bepalen in welke mate zij van de ruimte die
het wetsvoorstel biedt om van de onderwijswetgeving af te wijken gebruikmaken.
De regering is van oordeel dat voor een structureel noodinstrumentarium ook geldt
dat het voorbereid moet zijn op alle situaties. En dus ook situaties die naar verwachting
slechts zelden, en hopelijk zelfs nooit zullen voorkomen. Om die reden voorziet het
wetsvoorstel in een mogelijkheid voor de Minister om ook te besluiten dat in een gemeente
door de daar aanwezige bevoegde gezagen een tijdelijke nieuwkomersvoorziening moet
worden ingericht. Dit besluit zal enkel in uitzonderlijke situaties worden genomen,
waarin duidelijk is dat in een gemeente alleen door de inrichting van een tijdelijke
nieuwkomersvoorziening in het onderwijs voor alle nieuwkomers kan worden voorzien
en er geen verzoek met die strekking wordt gedaan. De regering heeft gemeend dat het
verstandig is om ook voor deze situatie een duidelijke bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsverdeling
in het wetsvoorstel op te nemen. Dit moet ertoe leiden dat ingeval van een patstelling
het goede gesprek op lokaal niveau weer op gang kan komen. Om te benadrukken dat deze
bevoegdheid alleen kan worden toegepast als er eerst voldoende gelegenheid is geboden
om een verzoek te doen, zijn na het advies van de Afdeling advisering van de Raad
van State de toepassingsvoorwaarden aangescherpt. In het wetsvoorstel is expliciet
opgenomen dat de Minister alleen ambtshalve een besluit kan nemen als vaststaat dat
er onvoldoende onderwijscapaciteit voor nieuwkomers zal zijn. Daarnaast is ook de
voorwaarde behouden dat de Minister alleen ambtshalve een besluit kan nemen nadat
over het voornemen tot dat besluit overleg is gevoerd met het betreffende college
van burgemeester en wethouders. Het besluit van de Minister kan dus nooit zonder overleg
genomen worden en dus ook niet als verrassing voor het betreffende gemeentebestuur
komen.
Nadat de Minister ambtshalve het besluit heeft genomen dat er in een bepaalde gemeente
tenminste één tijdelijke nieuwkomersvoorziening moet worden ingericht is het weer
aan de gezamenlijke schoolbesturen in die gemeente om onder regie van het college
van burgemeester en wetshouders tot afspraken te komen over de concrete inrichting
van ene tijdelijke nieuwkomersvoorziening. En alleen als de patstelling in een gemeente
compleet is en ook die afspraken niet tot stand komen heeft het college van burgemeester
en wethouders een beslissende stem bij het bepalen van het bevoegd gezag dat verantwoordelijk
zal zijn voor de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Het gemeentebestuur
kan dan besluiten dat een schoolbestuur tot inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
moet overgaan. Overigens is de mogelijkheid om dat besluit met bekostigingssancties
af te dwingen na het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State geschrapt.
De leden van de CDA-fractie hebben gelijk dat de PO-Raad, VO-Raad en LOWAN zich niet
in deze bevoegd van het gemeentebestuur kunnen vinden. De regering is evenwel van
mening dat het ook tot de stelselverantwoordelijkheid van de Minister behoort om een
patstelling te kunnen doorbreken. Overigens was ook de Afdeling advisering van de
Raad van State van oordeel dat het nodig kan zijn een interventiebevoegdheid te creëren
als blijkt dat scholen en gemeenten onvoldoende bereidheid tonen om de noodzakelijke
inspanningen te verrichten, mits nut en noodzaak van de bevoegdheid dan wel worden
gemotiveerd in het licht van de vastgestelde problemen en worden afgewogen tegen de
bestaande verantwoordelijkheidsverdeling en toezichtmechanismen. Anders dan de Afdeling
advisering van de Raad van State lijkt aan te nemen, vindt de regering dat niet met
de introductie van een interventiebevoegdheid kan worden gewacht tot de situatie zich
voordoet waarin dit instrument nodig is en dat alsdan wettelijk te gaan regelen. Dan
is het te laat. Ook heeft het nieuwkomersonderwijs behoefte aan minder ad-hocregelgeving.
Het onderhavige wetsvoorstel beoogt een eerste aanzet te geven voor een duurzame regeling
van het nieuwkomersonderwijs die voldoende flexibel is om voor alle situaties richting
te bieden. Daarmee volgt de regering niet de wens van de PO-raad, VO-raad en LOWAN,
maar wordt wel aangesloten bij de ook in artikel 23, eerste lid, van de Grondwet verankerde
stelselverantwoordelijkheid. De uitoefening van die stelselverantwoordelijkheid zal
uiteindelijk onderdeel uitmaken van de evaluatie van het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie vroegen ook naar de reden waarom er niet voor openbare
internetconsultatie is gekozen. Dit wetsvoorstel is in een korte tijd opgesteld. Dit
alles was ingegeven door de noodzaak (en roep uit het veld) om snel ruimte te kunnen
bieden aan het onderwijs en te voorkomen dat leerplichtige nieuwkomers op steeds meer
plekken in het land geen onderwijs zouden kunnen krijgen. In dat proces, dat van alle
betrokkenen veel heeft gevraagd, was geen reële ruimte om het reguliere proces van
een openbare internetconsultatie te volgen. De regering heeft getracht deze tekortkoming
te mitigeren door de voorgestelde maatregelen in een vroegtijdig stadium te bespreken
met de landelijke vertegenwoordigers van de partijen die dichtbij het nieuwkomersonderwijs
staan: LOWAN, de sectorraden, de inspectie en de VNG. De inhoud van het wetsvoorstel
is meerdere keren aan bod gekomen in het tweewekelijks overleg met deze partijen,
waarbij zij gelegenheid hebben gekregen zowel mondeling als schriftelijk advies en
feedback te geven. Ook heb ik enkele gesprekken gevoerd met een gemeenten en schoolbesturen
die zich eerder bij mij hadden gemeld met zorgen over de organiseerbaarheid van het
nieuwkomersonderwijs.
De regering benadrukt graag met uw Kamer in gesprek te gaan over de afwegingen die
achter het onderhavige wetsvoorstel schuilgaan en de keuzes die de regering daarbij
heeft gemaakt.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom is gekozen voor tijdelijke oplossingen,
terwijl de uitdaging met onderwijs aan nieuwkomers structureel is. Wat is de reden
dat de mogelijkheden voor de huidige nieuwkomersvoorzieningen niet wat verruimd worden,
bijvoorbeeld door de afstand te vergroten? Hoe wordt er gewerkt aan een structurele
oplossingen om het onderwijs aan nieuwkomers te garanderen?
Dit wetsvoorstel beoogt een structureel instrumentarium te bieden voor noodsituaties,
zodat, als daartoe een noodzaak bestaat, de capaciteit van het nieuwkomersonderwijs
snel op kan worden geschaald. De reden om nu eerst deze structurele regeling te introduceren
is gelegen in de grote toestroom van nieuwkomers die voor de huidige grote druk op
het nieuwkomersonderwijs heeft gezorgd en die ook in de nabije toekomst nog verder
op zal lopen. De regering deelt de mening van de CDA-fractie dat in de toekomst ook
gekomen moet worden tot een structurele regeling van het reguliere nieuwkomersonderwijs.
In 2022 is aan de Kamer toegezegd dat er in 2023 wordt verkend of, en zo ja, op welke
wijze, een dergelijk structureel kader vorm zou kunnen krijgen. De vraag of het daarbij
zinvol kan zijn af te wijken van de afstandsnormen zal onderdeel uitmaken van die
verkenning. Daarbij is het goed in de weging te betrekken dat een afwijking van de
afstandsnormen lang niet altijd een oplossing is, omdat, wanneer schoollocaties te
ver uit elkaar komen te liggen, er bijvoorbeeld te weinig personeel beschikbaar is
om op een andere locatie ingezet te worden, of omdat er met verschillende gemeenten
afspraken nodig zijn over randvoorwaarden als huisvesting en leerlingenvervoer.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de reden is dat dit wetsvoorstel alleen gaat
over het primair en voortgezet onderwijs, terwijl er ook jongeren in de leerplichtige
leeftijd in het mbo les krijgen.
Dit wetsvoorstel heeft betrekking op het primair en voortgezet onderwijs omdat in
deze sectoren op verschillende plekken inmiddels al sprake is van een tekort aan onderwijsplekken.
In meerdere gemeenten staan kinderen langere tijd op de wachtlijst voor ze nieuwkomersonderwijs
kunnen krijgen en er zijn zelfs scholen die een leerlingenstop hebben. In het middelbaar
beroepsonderwijs zijn er op dit moment geen signalen dat er geen plek is voor nieuwkomersstudenten.
De aantallen zijn hier ook lager omdat de leerplicht voor een deel van deze studenten
niet meer geldt en het deel dat nog wel leer- of kwalificatieplichtig is vaak eerst
in het nieuwkomersonderwijs in het voortgezet onderwijs terecht komt. Om deze redenen
ziet de regering op dit moment geen noodzaak om het wetsvoorstel uit te breiden naar
het mbo.
De leden van de CDA-fractie vragen of de gemeenteraad een rol heeft met betrekking
tot dit wetsvoorstel.
De gemeenteraad controleert op de eerste plaats het functioneren van het college van
burgemeester en wethouders. Dat geldt dus ook voor de uitoefening van de bevoegdheden
en verantwoordelijkheden die dit wetsvoorstel bij het college van burgemeester en
wethouders belegt
De leden van de SP-fractie vragen of een kortere periode nieuwkomersonderwijs, alvorens
de overgang naar het regulier onderwijs wordt gemaakt, de druk op het nieuwkomersonderwijs
kan verminderen. Hoe heeft de gemiddelde tijd die een leerling doorbrengt in het nieuwkomersonderwijs
zich de afgelopen jaren ontwikkeld?
Leerlingen in het nieuwkomersonderwijs stromen zo spoedig mogelijk door naar het reguliere
onderwijs. In het primair onderwijs is dit tegenwoordig in de meeste gevallen na een
jaar (10–14 maanden), en in het voortgezet onderwijs na twee jaar (14–26 maanden).8 Daarmee ligt de doorstroomsnelheid van nieuwkomersleerlingen in Nederland hoog, want
het leerproces van een nieuwe taal duurt gemiddeld vier á vijf jaar.9 Deze snelheid is onder andere toe te schrijven aan de professionalisering van het
nieuwkomersaanbod op de scholen, waar expertiseorganisatie LOWAN al jaren een belangrijke
rol in vervult. Na de doorstroom blijft in veel gevallen de juiste begeleiding nodig
voor nieuwkomersleerlingen. Na de hierboven genoemde periode kan het reguliere onderwijs
dat meestal bieden. Ondanks de ambitie om het onderwijsaanbod steeds verder te verbeteren,
lijkt een nog snellere doorstroom niet mogelijk en wenselijk. Er zijn geen onderbouwde
cijfers van de ontwikkeling van de gemiddelde tijd die een leerling in het nieuwkomersonderwijs
doorbrengt.
De leden van de fractie van de SP vragen in hoeverre de capaciteit van het nieuwkomersonderwijs
de afgelopen jaren heeft meebewogen met de vraag. Kan de regering over de laatste
tien jaar een overzicht van de capaciteit meesturen?
De huidige situatie waarin scholen aangeven steeds meer wachtlijsten te hebben en
scholen in het voortgezet onderwijs zelfs aangeven leerlingenstops te hanteren is
ongekend en niet eerder voorgekomen in het nieuwkomersonderwijs. Tot dusverre was
het algemene beeld dat het nieuwkomersonderwijs kon meebewegen met de vraag. Nu ziet
de regering dat de vraag groter wordt dan het aantal plekken dat het nieuwkomersonderwijs,
ondanks de vele inspanningen, kan bieden. Exacte cijfers over de ontwikkeling in de
capaciteit in de laatste tien jaar zijn niet beschikbaar, omdat klassen of scholen
voor specifiek nieuwkomers niet als zodanig worden geregistreerd.
Wel is er inzicht in het aantal nieuwkomers dat ingeschreven is op scholen via de
nieuwkomersbekostiging, maar dit inzicht biedt geen volledig beeld van de capaciteit
van het nieuwkomersonderwijs. Hier zijn verschillende redenen voor: iedere school
kan nieuwkomersbekostiging ontvangen voor leerlingen, ook wanneer ze geen specifieke
nieuwkomersklassen of -locaties hebben. Daarnaast is er een groep leerlingen die niet
voldoet aan de definitie die voor de bekostiging wordt gehanteerd, maar wel nieuwkomersonderwijs
krijgen, zoals leerlingen met een Nederlands paspoort die niet eerder in Nederland
hebben gewoond en dus geen Nederlands spreken. Bovendien geldt er een drempel voor
de nieuwkomersbekostiging waardoor individuele nieuwkomersleerlingen op scholen niet
meetellen. Tot slot wordt de nieuwkomersbekostiging in het primair onderwijs op aanvraag
uitgekeerd en kan het zijn dat scholen hier geen gebruik van maken.
De leden van de SP-fractie vragen op welke manier in dit wetsvoorstel wordt geborgd
dat wanneer bijvoorbeeld de vraag naar nieuwkomersonderwijs zich niet zo ontwikkelt
als verwacht, dat dan niet onnodig lang wordt afgeweken van de kwalificatie-eisen.
Er zijn verschillende waarborgen ingebouwd om er voor te zorgen dat de inzet van tijdelijke
nieuwkomersvoorzieningen, en de daarbij behorende ruimte om af te wijken van kwalificatie-eisen,
beperkt wordt. Ten eerste biedt het onderhavige wetsvoorstel alleen een mogelijkheid
om tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in te richten als er geen plek is in het reguliere
(nieuwkomers)onderwijs. Een tijdelijke nieuwkomersvoorziening kan worden gezien als
laatste noodgreep nadat daartoe door de Minister toestemming is verleend. Schoolbesturen
kunnen dus ook niet vrijelijk beslissen om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening te
starten. Aan de toestemmingverlening door de Minister wordt ook altijd een termijn
verbonden. De duur van die termijn is afhankelijk van de lokale omstandigheden. De
Minister is bevoegd de termijn te verlengen. De tijdelijke nieuwkomersvoorziening
is daarmee dus geen reguliere onderwijsvorm en kan alleen worden ingezet als het reguliere
(nieuwkomers)onderwijs overvraagd wordt. Ten tweede is in het wetsvoorstel ook de
duur dat leerlingen onderwijs in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening kunnen volgen
begrensd op maximaal twee jaar. Ten derde is wettelijk verankerd dat scholen verplicht
zijn leerlingen door te laten stromen zodra daartoe gelegenheid bestaat. De wijze
waarop zij deze doorstroom borgen moet zijn beschreven in het inrichtingsplan. Ook
zullen bij algemene maatregel van bestuur nadere eisen worden gesteld aan het doorstroomperspectief
dat voor iedere leerling moet worden opgesteld. Op deze wettelijke voorwaarden houdt
de inspectie toezicht.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het met de leden eens is
dat het borgen van een onderwijsaanbod voor alle leerlingen niet alleen een onderwijsprobleem
is en onder meer ook ligt aan de spreiding van vluchtelingen in het land? Kan de regering
een overzicht geven van de gemeenten waar er wachtlijsten zijn voor vluchtelingenkinderen
voor onderwijs?
De problemen in het nieuwkomersonderwijs komen niet alleen voort uit de toegenomen
toestroom van vluchtelingen, maar kennen ook andere oorzaken als het lerarentekort.
Een evenwichtigere spreiding van vluchtelingen kan wel een bijdrage leveren. Het wetsvoorstel
voor de Spreidingswet ziet op het creëren van voldoende duurzame opvangvoorzieningen
voor asielzoekers en een evenwichtigere spreiding van de asielopvang over Nederland.
Meer rust en voorspelbaarheid helpen bij het realiseren van voorzieningen als onderwijs,
maar de Spreidingswet kan de vraagstukken in het onderwijsdomein niet oplossen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de Spreidingswet (wetsvoorstel Wet gemeentelijke
taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen) gaat bijdragen aan de oplossing van
het fundamentele probleem van tekortschietende onderwijsvoorzieningen?
Het wetsvoorstel voor de Spreidingswet ziet op het creëren van voldoende en zoveel
mogelijk duurzame opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Meer rust helpt, maar zoals
bij de vorige vraag ook is aangegeven kan de spreidingswet de vraagstukken in het
onderwijsdomein niet oplossen. Daarom voorziet de regering met dit wetsvoorstel in
een eigenstandig op het onderwijs toegespitst instrumentarium dat het hoofd moet bieden
aan de toenemende druk op het nieuwkomersonderwijs.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering herkent dat de bij AZC ’s
behorende onderwijsvoorzieningen onbenut blijven, omdat gezinnen met kinderen in crisisnoodopvangvoorzieningen
gehuisvest worden. Zo ja, wat gaat de regering hier aan doen? Hoe wordt ervoor gezorgd
dat, gelijktijdig met de realisatie van asielopvangvoorzieningen, óók onderwijs aan
vluchtelingkinderen wordt gerealiseerd?
De regering herkent het geschetste beeld. Op dit moment stellen veel gemeenten doelgroepbeperkingen,
waarbij alleen gezinnen met kinderen op de tijdelijke crisisnoodopvanglocaties geplaatst
mogen worden. Dit terwijl het merendeel van de instroom uit alleenstaande mannen bestaat,
hetgeen leidt tot meer verhuisbewegingen, maar ook tot leegloop van scholen bij duurzamere
opvanglocaties. Daarbij is het organiseren van onderwijs voor gemeenten die juist
de kinderen willen maar die (crisis)noodopvanglocatie slechts kortdurend open houden,
vaak een forse, zo niet onmogelijke opgave. De regering doet dan ook een dringende
oproep aan gemeenten om geen doelgroepbeperkingen te stellen, zodat juist gezinnen
met kinderen gebruik kunnen maken van onderwijsvoorzieningen in deze locaties. In
het wetsvoorstel is opgenomen dat het COA plaatsingsbevoegd is en dus bepaalt wie
er komen te wonen op een opvangvoorziening (zie het in de Spreidingswet voorgestelde
artikel 3a, eerste lid, van de Wet COA). Dat impliceert dat doelgroepbeperkingen niet
aan de orde zijn. Het is vervolgens aan het COA om geen doelgroepbeperkingen (meer)
op te nemen in de bestuursovereenkomsten die zij met gemeenten sluiten.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de regering kan reageren op de zorg
van die leden dat er met dit voorstel een tweedeling in het onderwijs ontstaat en
of de regering kan garanderen dat dit géén structureel beleid wordt? Waarom is er
bijvoorbeeld niet gekozen voor een horizonbepaling om deze wet tijdelijk te maken?
Bij het ontwerpen van dit voorstel zag de regering zich gesteld voor de noodzaak een
balans te vinden tussen het belang van kwalitatief goed en gelijkwaardig onderwijs
en het belang van alle nieuwkomerskinderen om altijd onderwijs te kunnen volgen. Het
uitgangspunt daarbij was dat voorkomen moet worden dat nieuwkomers zonder onderwijs
thuis of in een opvanglocatie zitten. Door in dit wetsvoorstel nadelige effecten zo
veel mogelijk te mitigeren, bijvoorbeeld door de ruimte om van de wet af te wijken
in te kaderen en op verschillende onderdelen van het wetsvoorstel tot uitdrukking
te brengen dat de belangen van de betrokken kinderen altijd leidend zijn, wordt die
balans tot uitdrukking gebracht. Zo moet het onderwijs aan een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
altijd gericht zijn op de zo spoedig mogelijke doorstroom van leerlingen naar het
reguliere (nieuwkomers)onderwijs. De tijdelijke nieuwkomersvoorziening biedt dus geen
volwaardig alternatief voor regulier (nieuwkomers)onderwijs, maar is wel een goede
stap om op een zo kort mogelijke termijn volwaardig deel te kunnen nemen aan het reguliere
(nieuwkomers)onderwijs. Om te voorkomen dat een glijdende schaal ontstaat die leidt
tot tweedeling is in dit wetsvoorstel voorzien in een toestemmingsprocedure alvorens
tot inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening kan worden overgegaan. Aan
die toestemming wordt ook altijd een termijn verbonden. In zoverre is een tijdelijke
nieuwkomersvoorziening naar haar aard altijd tijdelijk. Na het verstrijken van die
termijn kunnen geen tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen meer bestaan of ontstaan in
de gemeente. Overigens zullen aan het verlenen van toestemming in de praktijk altijd
de nodige gesprekken vooraf gaan met het gemeentebestuur en de betrokken schoolbesturen.
Onderwerp van gesprek zijn de omvang van het probleem, de capaciteit van het onderwijs
in de gemeente en eventueel in aangrenzende gemeenten en de vraag in hoeverre bestaande
mogelijkheden benut zijn. De tijdelijke nieuwkomersvoorziening is een ultimum remedium
als al het andere onvoldoende heeft gewerkt. Bovendien is aan de wet, na de advisering
van de Raad van State, een evaluatiebepaling toegevoegd. Op grond van deze evaluatiebepaling
zal binnen vijf jaar verslag worden gedaan over de doeltreffendheid en de effecten
van deze wet in de praktijk.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering een toekomstperspectief kan
geven op een structurele oplossing voor het onderwijs aan nieuwkomers. Verder vragen
de leden van de GroenLinks-fractie of de regering kan toelichten welke trajecten in
gang worden gezet om het reguliere nieuwkomersonderwijs beter toe te rusten op de
toenemende vraag naar onderwijs voor nieuwkomers en hoe deze trajecten zich verhouden
tot het wetsvoorstel? De leden van de VVD-fractie lezen dat het adviescollege adviseert
een toekomstperspectief te schetsen voor structurele oplossingen. Deze leden vernemen
graag de appreciatie van de regering op dit onderdeel.
De tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen zijn bedoeld als noodinstrument. Maar het onderhavige
wetsvoorstel introduceert wel een structurele noodoplossing, waarmee de regering haar
bestuurlijke verantwoordelijkheid neemt voor de de aanzienlijke toename van het aantal
jonge nieuwkomers. Hiermee wordt aan het onderwijs een helder kader geboden dat ook
gebruikt kan worden in toekomstige situaties. Juist in noodsituaties waarin moeilijke
dilemma’s spelen, zoals hier aan de hand is, vindt de regering heldere kaders die
tot stand komen via een democratisch gedragen wetsvoorstel van belang.
Daarnaast geldt dat ook op een tijdelijke nieukomersvoorziening zo snel mogelijk wordt
toegewerkt naar een regulier onderwijsaanbod voor alle leerlingen. De regering wil
ook voor die reguliere aanbod aan nieuwkomersonderwijs zo snel als mogelijk tot een
structurele regeling komen om onder alle omstandigheden goed onderwijs aan nieuwkomers
te kunnen waarborgen.
Na de zomer wil ik aan de slag met een verkenning en visietraject voor de bestendiging
van het nieuwkomersonderwijs. Met dit traject breng ik in kaart wat de stand van zaken
is en waar ik naartoe wil werken. Ik wil met onder meer leraren, schoolleiders, schoolbestuurders,
gemeenten en landelijke vertegenwoordigers het gesprek voeren hoe we het beste kunnen
komen tot een toekomstbestendig model voor het nieuwkomersonderwijs. Met de betrokken
partijen op nationaal niveau zijn de afgelopen periode op ambtelijk niveau al gesprekken
gevoerd over de inrichting van dit model voor het nieuwkomersonderwijs. In deze gesprekken
zijn voorstellen gedaan om het nieuwkomersonderwijs bestendiger te maken, door het
bijvoorbeeld zodanig in te richten dat de expertise behouden blijft, ook in tijden
van minder leerlingen. Dat kan bijvoorbeeld door het nieuwkomersonderwijs regionaal
te organiseren. Ik ben optimistisch over de goede ideeën die al zijn geopperd, maar
gezien de complexiteit van het vraagstuk kan ik op dit moment niet aangeven hoe lang
het traject gaat duren. We zullen immers een antwoord moeten vinden op vele thema’s
die raken aan het vraagstuk. Het gaat dan bijvoorbeeld over de wijze waarop het onderwijs
bestendiger gemaakt kan worden voor wisselingen in de instroom van nieuwkomers, die
gepaard gaat met pieken en dalen, maar ook over het tekort aan personeel met de juiste
expertise.
Aangezien er ook een juridisch kader voor het (reguliere) nieuwkomersonderwijs moet
worden vastgelegd zal dit traject in ieder geval niet op korte termijn kunnen worden
afgerond. Een gemiddeld wetstraject bestrijkt immers twee jaar. In de tussentijd is
daarom voorliggend wetvoorstel belangrijk om het onderwijs nu de ruimte geven om in
geval van nood te kunnen handelen en nieuwkomersleerlingen onderwijs te kunnen bieden.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Probleembeschrijving
De vraag van de fractie van de SGP over de keuze om af te stappen van de meldplicht
en de onderbouwing van de noodzaak om een aanwijzingsbevoegdheid te introduceren die
in deze paragraaf was gesteld, is in de vorige paragraaf tezamen met een gelijksoortige
vraag van het CDA beantwoord.
De leden van de VVD-fractie constateren dat niet inzichtelijk is hoeveel nieuwkomers
er precies zijn ingeschreven op scholen of nog geen onderwijs volgen. Wat gaat de
regering doen om concreet en actueel zicht te krijgen op de actuele situatie?
Op dit moment is er inzicht in het aantal nieuwkomers dat ingeschreven is op scholen
via de nieuwkomersbekostiging. De nieuwkomersbekostiging wordt ieder kwartaal aan
scholen uitgekeerd op basis van het aantal leerlingen dat binnen de voorwaarden van
de nieuwkomersbekostiging valt. Er is helaas nog geen zicht op nieuwkomers die niet
zijn ingeschreven op scholen. Met de VVD-fractie deelt de regering de overtuiging
dat het van belang is dat een dergelijk inzicht wel verkregen wordt. Dit helpt ook
bij het doel om te zorgen dat alle nieuwkomerskinderen onderwijs volgen. Daarom ben
ik met het COA en DUO10 in gesprek om de bestaande gegevens beter te benutten. Het is van belang dat dit
zeer zorgvuldig gebeurt. Bij de vormgeving van een structurele inbedding van het nieuwkomersonderwijs
zal een van de doelstelling zijn om het zicht op de nieuwkomerskinderen die geen onderwijs
volgen te verbeteren.
De leden van de D66-fractie denken dat bevoegde docenten uit het land van herkomst
bij heterogene groepen zeer geschikt kunnen zijn om lessen te bieden op tijdelijke
nieuwkomersvoorzieningen. Hoe ziet de regering dit? Welke stappen worden er nu gezet
om deze docenten te begeleiden en daarbij in te zetten voor tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen?
Leerlingen hebben recht op onderwijs van goede kwaliteit. Daarom is het streven altijd
om bevoegde leraren het onderwijs te laten verzorgen. Dat kan ook een leraar uit het
land van herkomst zijn. Voor leraren met een buitenlandse lerarenopleiding van aantoonbaar
vergelijkbaar niveau, bestaat immers de mogelijkheid om een erkenning van de lesbevoegdheid
aan te vragen bij DUO. Met deze erkenning kunnen zij zowel op reguliere scholen als
op tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen zelfstandig voor de klas staan.
Waar leraren (nog) niet voldoen aan de bevoegdheidseisen, bijvoorbeeld omdat het diploma
niet gelijkwaardig is, kan een schoolbestuur ervoor kiezen de leraar als onderwijsassistent
of leraar-ondersteuner in dienst te nemen. Dat heeft als voordeel dat deze buitenlandse
leraren de mogelijkheid krijgen om vertrouwd te raken met het Nederlandse onderwijs
en zich verder te professionaliseren. Sinds enkele jaren worden in Nederland verschillende
initiatieven ontplooid om bijvoorbeeld statushouders – met een onderwijsachtergrond
of relevante opleiding uit het land van herkomst – te begeleiden naar een onderwijsgevende
functie in het Nederlandse onderwijs.
In de Kamerbrief Lerarenstrategie van juli 2022 is aangekondigd te «starten met een
programma voor statushouders met een bevoegdheid als leraar in eigen land zodat zij
ook in Nederland aan de slag kunnen als bevoegde leraar». Daarnaast is bij het tweeminutendebat
Onderwijs aan vluchtelingen de motie-Van Meenen aangenomen over een coördinerende
rol van de overheid in het bevoegd en bekwaam maken van statushouders die in het bezit
zijn van een bevoegdheid in het land van herkomst.11 Over de uitwerking van deze motie zal uw Kamer geïnformeerd worden middels een brief
over het lerarenbeleid die ik nog voor de zomer met uw Kamer zal delen. Door een ondersteunend
programma te bieden voor statushouders met potentie om in Nederland voor de klas te
staan, vergemakkelijken we de stap naar het (nieuwkomers)onderwijs.
De leden van de D66-fractie merken op dat er in de memorie van toelichting herhaaldelijk
gesproken wordt over leerplichtigen, terwijl het wetsvoorstel ook kwalificatieplichtigen
van 18 jaar of ouder betreft. Heeft de regering een beeld van deze groep?
Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat er een structureel aanbod is voor deze doelgroep?
Het wetsvoorstel is alleen van toepassing op het primair en voortgezet onderwijs.
Het is inderdaad mogelijk dat een jongere niet meer leerplichtig is maar nog wel voortgezet
onderwijs volgt en ook nog kwalificatieplichtig is. De kwalificatieplicht eindigt
als de leerling de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Om die reden is in het wetsvoorstel
de doelgroep van de tijdelijke nieuwkomersvoorziening gedefinieerd als een jongere
in de zin van de Leerplichtwet. Er hoeft voor de kwalificatieplichtigen die naar het
voortgezet onderwijs gaan dan ook geen ander aanbod gecreëerd te worden. Kwalificatieplichtige
jongeren kunnen ook in het mbo onderwijs volgen en er zijn geen signalen dat de daar
grootte van het reguliere aanbod niet voldoet aan de vraag. Zoals in de vorige paragraaf
is aangegeven op een vraag van de CDA-fractie over het mbo, ziet de regering op dit
moment geen noodzaak om het wetsvoorstel uit te breiden naar het mbo.
De leden van de SP-fractie vragen hoe het aantal kinderen van arbeidsmigranten in
het nieuwkomersonderwijs zich verhoudt tot het aantal door oorlog ontheemde leerlingen.
De regering heeft geen inzicht in deze verhouding. Onderwijsplekken voor nieuwkomers
worden niet als zodanig geregistreerd, hetgeen ook geldt voor bijzondere aanduidingen
binnen de groep nieuwkomers, zoals: arbeidsmigrant, ontheemde, of vluchteling. Er
is uitsluitend inzicht in het aantal onderwijsplekken voor nieuwkomers waarvoor nieuwkomersbekostiging
wordt uitgekeerd.
De leden van de SGP-fractie vinden het opvallend dat in de probleembeschrijving juist
niet die problemen uitgebreid beschreven worden waar scholen en gemeenten in de uitvoering
het meeste last van hebben, zoals beperkingen in de gegevenslevering bij het maken
van prognoses en de financiële beperkingen in de bekostiging. Deze leden vragen waarom
de regering niet veel duidelijker voorstellen en toezeggingen doet om deze problemen
aan te pakken in plaats van de volstaan met opmerkingen dat deze problemen verder
verkend worden.
Het onderwijs en gemeenten hebben de regering gevraagd om duidelijke kaders die het
mogelijk maken om ook onder deze omstandigheden toch voor elke nieuwkomer te kunnen
voorzien in een plek in het onderwijs en deze kaders zo snel mogelijk vast te stellen.
Dit wetsvoorstel neemt de problemen die de SGP-fractie beschrijft niet weg.
In algemene zin geldt dat het zeer lastig is om de asielstroom goed te voorspellen.
Dat werkt door in het opstellen van prognoses. Ook vertroebelen de vele verplaatsingen
van leerlingen het zicht op kinderen binnen deze groep. Dat laat overigens onverlet
dat de regering de onuitgesproken stelling van de leden van de SGP-fractie deelt dat
het essentieel is zicht te hebben op alle leerplichtige nieuwkomers. Daarom ben ik
met het COA en DUO in gesprek om in ieder geval de bestaande gegevens beter te benutten.
Met betrekking tot de financiële beperkingen in de bekostigingssystematiek, die onder
andere samenhangen met de gehanteerde peildatum, is de regering voornemens aanpassingen
in de bekostigingssystematiek door te voeren. Over de precieze invulling van dit voornemen
zal ik uw Kamer na de zomer informeren.
2.2 Probleemaanpak en motivering instrumentkeuze
De vraag van de leden van de D66-fractie om de mogelijkheid tot het nemen van een
ambtshalve besluit aanvullend te motiveren die in deze paragraaf was gesteld, is in
de eerste paragraaf tezamen met een gelijksoortige vraag van de leden van de fractie
van het CDA reeds beantwoord.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister op verzoek van het gemeentebestuur
het besluit kan nemen tot oprichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. De
Raad van State spreekt van een aanwijzing met sanctie. Is dit een correcte duiding?
Zijn in de voorbereiding van dit wetsvoorstel andere instrumenten onderzocht?
Het onderhavige wetsvoorstel bevat twee routes waarlangs tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen
kunnen worden ingericht. Die routes zijn naar aanleiding van het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State nadrukkelijker in het wetsvoorstel geëxpliciteerd.
Het uitgangspunt is dat de Minister in veruit de meeste gevallen op verzoek van het
college van burgemeester en wetshouders besluit om aan de schoolbesturen in de betreffende
gemeente toestemming te verlenen voor de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
Nadat de Minister het verzoek van het college van burgemeester en wethouders heeft
ontvangen om toestemming te verlenen dat in de gemeente een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
wordt ingericht, zal de Minister in gesprek gaan met het gemeentebestuur en de betreffende
schoolbesturen. Vervolgens zal de Minister de inschatting maken van de vraag of het
dienstbaar is om in de gemeente een tijdelijke nieuwkomersvoorziening op te richten.
Als de Minister positief besluit, hebben de schoolbesturen in de betreffende gemeente
acht weken de tijd om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening op te richten. Doen zij
dat niet – en zij zijn daartoe niet verplicht – dan vervalt de toestemming. Hiervoor
is gekozen om te verzekeren dat een tijdelijke nieuwkomersvoorziening niet lichtzinnig
wordt opgericht.
Daarnaast is in het onderhavige wetsvoorstel ook een bevoegdheid voor de Minister
opgenomen om ambtshalve te bepalen dat de schoolbesturen in een specifieke gemeente
verplicht zijn om in onderling overleg een tijdelijke nieuwkomersvoorziening in te
richten. Deze bevoegdheid wordt alleen toegepast wanneer het gesprek dat gewoonlijk
al tussen de schoolbesturen in een gemeente en het college van burgemeester en wethouders
van die gemeente plaatsvindt, er niet toe leidt dat er een verzoek om toestemming
voor de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening wordt gedaan. Het gaat
om uitzonderlijke situaties waarin vaststaat dat er in de betreffende gemeente onvoldoende
onderwijsplekken voor alle leerplichtige nieuwkomers zijn. In die situatie heeft de
Minister op grond van zijn stelselverantwoordelijkheid een taak om de patstelling
te doorbreken. Dat kan evenwel nooit, zo is expliciet in het wetsvoorstel verankerd,
zonder eerst het college van burgermeester en wethouders te raadplegen. Het college
van burgemeester en wethouders kent de lokale situatie immers het best en kan daarnaast
de context en overwegingen schetsen die ertoe hebben geleid dat er geen verzoek is
gedaan. Na het ambtshalve besluit van de Minister is het wederom op de eerste plaats
aan alle schoolbesturen samen om, onder regie van het college van burgemeester en
wethouders, te bepalen welke school tot de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
overgaat. Het belangrijkste verschil met het proces van toestemmingverlening is dat
bij het ambtshalve besluit vaststaat dat er binnen vier weken ten minste een tijdelijke
nieuwkomersvoorziening in de gemeente moet zijn ingericht. Wanneer het de betrokken
schoolbesturen in onderling overleg niet lukt om gezamenlijk te bepalen welke school
tot de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening overgaat kan het college
van burgemeester en wethouders in die gemeente besluiten dat een schoolbestuur daartoe
verplicht wordt. In het wetsvoorstel dat ter advisering aan de Afdeling advisering
van de Raad van State is voorgelegd was dit besluit ook nog handhaafbaar middels onder
andere een bekostigingssanctie. Die mogelijkheid is naar aanleiding van het advies
van de Afdeling advisering van de Raad van State evenwel geschrapt en maakt geen onderdeel
meer uit van het wetsvoorstel dat bij uw Kamer is ingediend. Het wetsvoorstel bevat
dus geen eigen sanctie-instrumentarium meer.
Bij het ontwerp van het onderhavige wetsvoorstel is ook overwogen om, evenals bij
de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen, de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
te koppelen aan een meldplicht. Een meldplicht volstond voor de acute situatie waarvoor
het onderwijs zich begin 2020 door de toestroom van Oekraïense ontheemden gesteld
zag. Die meldplicht was daarnaast mogelijk omdat de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen
ook na twee jaar kwam te vervallen. Het onderhavige wetsvoorstel bevat evenwel een
structureel noodinstrumentarium dat beoogt schoolbesturen en gemeentebesturen in staat
te stellen om de onderwijscapaciteit op te kunnen schalen als in de toekomst blijkt
dat dit onverhoopt nodig is. De regering heeft gemeend dat een structureel noodinstrumentarium
ook moet waarborgen dat in de toekomst niet te snel en te makkelijk voor de inrichting
van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening kan worden gekozen. Een meldplicht als enige
voorwaarde voor de oprichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening zou onvoldoende
aan dit doel bijdragen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe een ambtshalve besluit zich verhoudt tot de
urgentie waarin deze maatregel genomen wordt. Hoe lang zou zo'n proces duren wanneer
schoolbesturen tegen een ambtshalve besluit in bezwaar zouden gaan? Welke andere juridische
middelen staan nog open voor de school?
Schoolbesturen kunnen tegen een ambtshalve besluit in bezwaar en beroep. De reguliere
termijnen voor de bezwaarprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.
Het maken van bezwaar of beroep heeft echter geen schorsende werking. Dit betekent
dat de schoolbesturen in een gemeente ook gedurende de bezwaarprocedure de plicht
behouden om binnen vier weken te voorzien in de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
Schoolbesturen kunnen om dit te voorkomen een voorlopige voorziening indienen bij
de bestuursrechter. Het wetsvoorstel is er evenwel zo veel mogelijk op gericht om
een juridisch geschil te voorkomen. De voortvarende inrichting van een tijdelijke
nieuwkomersvoorziening is gebaat bij een goede en efficiënte samenwerking tussen schoolbesturen,
gemeenten en de Minister. Uitgangspunt is dat zij altijd eerst gelegenheid krijgen
om een verzoek tot toestemming aan de Minister te doen. En ook als zij dat niet doen
en de Minister een ambtshalve besluit neemt, is het daarna op de eerste plaats aan
de schoolbesturen in de betreffende gemeente om samen, onder regie van het college
van burgemeester en wethouders, te bepalen door welk schoolbestuur en op welke wijze
uitvoering wordt gegeven aan de verplichting om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
in te richten. Ook zal de Minister voordat het ambtshalve besluit wordt genomen altijd
eerst in overleg treden met het gemeentebestuur om naar oplossingen te zoeken. Het
doel van deze overlegplicht is ook om zo veel mogelijk in onderling overleg tot een
oplossing te komen.
De leden van de VVD-fractie vernemen daarnaast dat in het wetsvoorstel een bepaling
is opgenomen waardoor, behalve in enkele gespecificeerde uitzonderingsgevallen, leerlingen
niet mogen terugstromen naar een tijdelijke voorziening vanuit het reguliere (nieuwkomers)onderwijs.
Zijn er echter geen gevallen denkbaar waar dit wel wenselijk zou zijn? Ontstaat hierdoor
juist niet het risico dat scholen zich terughoudend opstellen om nieuwe leerlingen
toe te laten?
De tijdelijke nieuwkomersvoorziening is bedoeld om nieuwkomers een overbruggingsperiode
aan te bieden als er in een gemeente nog geen plek is in het (nieuwkomers)onderwijs.
Het onderwijs is dus altijd tijdelijk en niet bedoeld als volwaardig alternatief voor
het (nieuwkomers)onderwijs. Om dit uitgangspunt te benadrukken zijn in de wet waarborgen
gesteld aan de maximumduur waarvoor een leerling onderwijs aan een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
kan volgen. Onderdeel van de wens om nieuwkomers zo veel mogelijk regulier (nieuwkomers)onderwijs
te laten volgen is het verbod om terug te stromen naar een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
Een nieuwkomer is altijd beter af in het reguliere (nieuwkomers)onderwijs. Mocht een
nieuwkomer aanvankelijk een plek kunnen krijgen op een reguliere school en bij nader
inzien beter af zijn in het reguliere nieuwkomersonderwijs, dan kunnen de betreffende
besturen afspraken met elkaar maken. In de tussentijd krijgt de nieuwkomer les op
de reguliere school. Een tijdelijke nieuwkomersvoorziening is dus slechts bedoeld
om jongeren op te vangen die anders helemaal geen onderwijs krijgen en niet om ingeschreven
nieuwkomers te verplaatsen. Als de besturen in een gemeente van mening zijn dat het
onderwijs voor nieuwkomers anders moet worden georganiseerd, kunnen zij nadenken over
het starten van een nieuwkomersschool of internationale schakelklas (isk), conform
de reguliere voorschriften. Ter ondersteuning van dit proces verplicht het onderhavige
wetsvoorstel om tenminste een keer per jaar met alle betrokkenen afspraken te maken
over de inrichting en organisatie van het reguliere nieuwkomersonderwijs.
De uitzondering op het terugstroomverbod, die ook onderdeel uitmaakt van het wetsvoorstel,
is bedoeld om te voorkomen dat de regel die beoogt nieuwkomers te beschermen zich
tegen hen keert, namelijk als een jongere als gevolg van de (crisis)noodopvang moet
verhuizen van de ene naar de andere gemeente en in de nieuwe gemeente evenmin genoeg
plek is in het onderwijs.
De leden van de VVD-fractie lezen tot slot dat de gebruikelijke interventiemogelijkheden
uit de WVO 2020 en de WPO gelden. Betreft dit ook de interventiemogelijkheden die
de Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs biedt?
Ja. De Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium verruimt de bevoegdheid van de
Minister om het bevoegd gezag een aanwijzing te geven tot het nemen van een of meer
maatregelen indien sprake is van wanbeheer. Het wetsvoorstel specificeert een groot
aantal gronden waarop wanbeheer kan worden aangenomen. Wanbeheer wordt bijvoorbeeld
aangenomen wanneer wordt gehandeld in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid
en dat handelen leidt of dreigt te leiden tot het toebrengen van ernstige sociale,
psychische of fysieke schade aan een of meer leerlingen. Ook als een dergelijke situatie
zich voor zou doen op een tijdelijke nieuwkomersvoorziening kan de Minister gebruikmaken
van de aanwijzingsbevoegdheid die de Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium hem
biedt.
De voorwaarden die het onderhavige wetsvoorstel aan de inrichting van een tijdelijke
nieuwkomersvoorziening verbindt gelden daarnaast ook als bekostigingsvoorwaarden.
Wanneer scholen niet aan de uit dit wetsvoorstel voortvloeiende wettelijke verplichtingen
zouden voldoen, dan kan ook worden teruggevallen op de reguliere handhavingsinstrumenten
van opschorting of inhouding van de bekostiging.
De leden van de D66-fractie zijn het eens met de beperking van de inzet van onbevoegde
docenten ten aanzien van de kernvakken, maar zijn van mening dat de inzet van onbevoegde
docenten op structurele basis zo veel mogelijk beperkt moet worden en een tijdelijke
mogelijkheid moet zijn. Hoe ziet de regering dat structurele karakter? Is de regering
het met de leden eens dat een tijdelijk karakter voor de mogelijkheid om onbevoegde
docenten in te zetten passender is?
De regering deelt de opvatting van de leden van de D66-fractie dat de inzet van onbevoegd
personeel nooit een structureel karakter zou moeten hebben. Hoewel het onderhavige
wetsvoorstel een structureel karakter heeft – in de zin dat er geen horizonbepaling
in het wetsvoorstel is opgenomen – zijn de tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen evenwel
altijd van tijdelijke aard. Ook kunnen zij niet lichtvaardig worden ingericht. Alvorens
gebruik kan worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheden die het wetsvoorstel biedt,
bijvoorbeeld ten aanzien van de inzet van onbevoegde docenten, zal immers altijd eerst
toestemming van de Minister moeten zijn verkregen om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
in te richten. Daarbij geldt dat de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
altijd een noodmaatregel is die alleen als ultimum remedium ingezet zal worden en
ook altijd tijdelijk van aard is doordat de Minister aan het bestaan van een tijdelijke
nieuwkomersvoorziening altijd een termijn verbindt. De tijdelijkheid wordt verder
onderstreept doordat leerlingen in beginsel nooit langer dan twee jaar onderwijs mogen
volgen aan een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Verder zijn, ingegeven door de wens
om de inzet van onbevoegd personeel tot het minimum te beperken, de mogelijkheden
om onbevoegd personeel in te zetten in de wet verder ingekaderd. Zo mag onbevoegd
personeel alleen worden ingezet als duidelijk is dat er geen bevoegd personeel beschikbaar
is. En mag de inzet van het onbevoegde personeel ook nooit langer dan onder de gegeven
omstandigheden noodzakelijk is. Het bevoegd gezag kan dus ook niet berusten in de
inzet van onbevoegd personeel. Ook mag, zoals de leden van de fractie van D66 terecht
opmerken, onbevoegd onderwijspersoneel nooit worden ingezet voor de kernvakken. Verder
voorziet het wetsvoorstel in een zorgplicht voor het bevoegd gezag van een tijdelijke
nieuwkomersvoorziening om schriftelijke afspraken te maken met de onbevoegd docent
over de wijze waarop het bevoegd gezag de onbevoegde leraar zal ondersteunen bij het
alsnog halen van de benodigde bevoegdheid. Met deze plicht heeft de regering beoogd
een onbevoegde leraar later als bevoegd docent blijvend voor het onderwijs te behouden.
Overigens wijst de regering erop dat de mogelijkheid om gebruik te maken onbevoegde
docenten in het voortgezet onderwijs reeds mogelijk is en ook in de WVO 2020 juridisch
is geborgd.
Daarbij vragen de leden van de D66-fractie wanneer en hoe lang een onbevoegde docent
ingezet mag worden. In het wetsvoorstel wordt gesproken over het niet kunnen vervullen
van een vacature. Wanneer is daar volgens de regering sprake van en welke termijn
zit daaraan gekoppeld?
Het uitgangspunt is en blijft in het funderend onderwijs, zoals hiervoor reeds werd
opgemerkt, dat er bevoegd onderwijspersoneel voor de klas staat. Schoolbesturen zien
zich echter voor grote uitdagingen gesteld om voldoende bevoegd en bekwaam personeel
te vinden. In de situatie dat de personeelstekorten in het funderend onderwijs het
onmogelijk maken om voldoende bevoegde leraren aan te stellen in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening,
kan tijdelijk of gedeeltelijk ook ander onderwijspersoneel worden ingezet om onderwijs
te verzorgen.
Voor de inzet van onbevoegd personeel geldt dat altijd eerst een vacature voor een
bevoegde leraar moet zijn uitgeschreven die niet tot de aanstelling van een bevoegde
leraar heeft geleid. Het schoolbestuur zal dus altijd eerst op zoek moeten gaan naar
bevoegd onderwijspersoneel. Daarnaast moet het schoolbestuur kunnen uitleggen waarom
niet met het onderwijspersoneel dat reeds bij het bevoegd gezag in dienst is kon worden
voorzien in het onderwijsaanbod op een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Die uitleg
krijgt vorm in het inrichtingsplan. Het schoolbestuur is verplicht in het inrichtingsplan
op te schrijven hoe het voor een tijdelijke nieuwkomersvoorziening afwijkt van de
voorschriften van het reguliere onderwijs, waaronder de voorschriften over het onderwijspersoneel.
Het inrichtingsplan vormt vervolgens de basis voor het toezicht op en de evaluatie
van tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen.
Daarnaast merken de leden van de fractie van D66 op dat als het gaat om de duur van
de onbevoegde inzet, het wetsvoorstel spreekt over «niet langer dan strikt noodzakelijk».
Aan welke termijn denkt de regering hierbij? Welke eisen van (bij)scholing en ondersteuning
worden aan deze onbevoegde docenten gesteld? Welke rol is weggelegd voor de onderwijsinstellingen
of -besturen die de nieuwkomersvoorziening vormgeven?
Die termijn is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo is in sommige regio’s
het aanbod onderwijspersoneel krapper dan in andere regio’s. Ook kan het zo zijn dat
er in een bepaalde regio meer tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen worden ingericht
en er daardoor een grotere vraag naar onderwijspersoneel ontstaat dan dat er op dat
moment beschikbaar is. Het uitgangspunt is dat het bevoegd gezag er altijd alles aan
doet om bevoegd personeel in te zetten. Het is niet mogelijk om die (zorg)plicht in
een wettelijke termijn te vatten. Anders zou dat er weer toe kunnen leiden dat sommige
kinderen geen onderwijs kunnen krijgen. Het wetsvoorstel is ingegeven door de wens
die situaties juist te voorkomen.
Het wetsvoorstel bepaalt dat schoolbesturen het onbevoegde onderwijspersoneel altijd
ondersteunen bij het alsnog halen van de juiste bevoegdheid.
De leden van de fractie van D66 vragen verder hoe de regering kijkt naar de inzet
van onbevoegde docenten in verhouding tot traumasensitief onderwijs?
Onbevoegd personeel is niet hetzelfde als onbekwaam personeel. Zeker waar het nieuwkomers
betreft kan het juist meerwaarde hebben om personeel aan te trekken dat misschien
niet over de juiste bevoegdheid beschikt, maar wel andere deskundigheid heeft, zoals
psychologen of pedagogen die kunnen helpen bij het traumasensitief onderwijs. Zij
kunnen zeker in het onderwijs dat aan een tijdelijke nieuwkomersvoorziening wordt
gegeven een waardevolle bijdrage leveren.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of het een idee is om aan de inzet
van onbevoegd personeel een meldplicht te verbinden, bijvoorbeeld als een onbevoegde
docent langer dan een aantal maanden wordt ingezet. Ziet de regering mogelijkheden
om lessen van onbevoegde docenten in tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen te monitoren?
De regering acht het niet wenselijk een meldplicht in te voeren voor de inzet van
onbevoegd personeel in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Een meldplicht brengt
administratieve lasten met zich die hun doel in dit geval voorbijschieten. De inzet
van onbevoegd personeel wordt door het wetsvoorstel ook al op verschillende wijzen
geconditioneerd. Omdat tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen zijn verbonden aan bestaande
scholen, zijn ze verder onderdeel van de jaarlijkse integrale personeelstelling onderwijs
(IPTO) voor het lesgevend personeel in het voortgezet onderwijs. Het is daarbij wel
belangrijk op te merken dat het personeel in dienst is van een schoolbestuur en daarom
niet te onderscheiden zijn als personeel verbonden aan een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
De leden van de D66-fractie maken zich daarnaast zorgen over de doorstroom van leerlingen
van de tijdelijke nieuwkomersvoorziening naar het reguliere onderwijs. Wat doet de
regering om deze doorstroom te verbeteren?
De regering deelt deze zorgen. Die doorstroom zal om voortdurende aandacht vragen.
Afhankelijk van de situatie in de regio en het beschikbare aanbod kan doorstroom van
de leerlingen een grote opgave zijn. Om schoolbesturen, ouders en leerlingen meer
houvast te geven bij het voorbereiden van een zo soepel mogelijke doorstroom, zal
bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat voor elke leerling binnen zes
weken een doorstroomperspectief moet worden opgesteld. Dit document vormt de basis
voor het gesprek tussen de tijdelijke nieuwkomersvoorziening, de leerling en de ouders
en de «ontvangende» school om de route naar vervolgonderwijs passend in te vullen.
In het wetsvoorstel is ook een maximale termijn van twee jaar bepaald waarna leerlingen
doorstromen naar vervolgonderwijs. Als onderdeel van de overlegplicht die dit wetsvoorstel
introduceert wordt van gemeente- en schoolbesturen ook verwacht dat zij afspraken
maken over de wijze waarop de doorstroom van alle kinderen die onderwijs volgen aan
een tijdelijke nieuwkomersvoorziening naar het reguliere (nieuwkomers)onderwijs vorm
zal krijgen.
Daarbij vragen deze leden ook aandacht voor het rondreizen en verhuizen van kinderen
tussen verschillende centra en de invloed daarvan op hun ontwikkeling. Wat gaat de
regering doen om dit te beperken? De leden van de D66-fractie ontvangen daarnaast
signalen dat er onvoldoende afstemming is tussen het COA en gemeenten, waarbij gemeenten
pas laat te horen krijgen dat een leerling komt. Hoe gaat de regering, naast het overleg
tussen schoolbesturen en gemeenten, ook het overleg met het COA verbeteren?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet ernaar streeft om de verhuisbewegingen
van jongeren in de asielopvang zo veel mogelijk te voorkomen. Kan de regering toelichten
welke stappen er momenteel genomen worden om veelvuldige verhuizingen te voorkomen?
Hoewel in het asielproces enkele verhuizingen onvermijdelijk zijn, is de inzet van
het COA erop gericht om waar mogelijk het aantal verhuisbewegingen van kinderen, zoals
in gezinnen of alleenstaande minderjarige vreemdelingen, te minimaliseren. Deze doelstelling
wordt, naast de huidige druk op de opvangcapaciteit, verder gecompliceerd doordat
gemeenten doelgroepbeperkingen stellen, waarbij alleen gezinnen met kinderen op de
tijdelijke crisisnoodopvanglocatie geplaatst mogen worden. Dit terwijl het merendeel
van de instroom uit alleenstaande mannen bestaat, hetgeen leidt tot meer verhuisbewegingen.
Het kabinet doet dan ook een dringende oproep aan gemeenten om geen doelgroepbeperkingen
meer te stellen.
Wanneer locaties sluiten, worden verhuizingen waar mogelijk gepland in de schoolvakantie.
In gevallen waarin gezinnen met minderjarige kinderen moeten verhuizen wordt, mits
haalbaar in de tijd, altijd gebruik gemaakt van een verhuischecklist door het COA.
De verhuischecklist helpt om een goede afweging te maken bij besluitvorming rond het
verhuizen van gezinnen met kinderen. Eén van de belangrijke acties bij het inzetten
van deze checklist betreft: contact onderhouden en afstemmen met betrokken instanties
inzake de voorgenomen verhuizing (zoals contact met IND, DT&V, GCA, de school van
het kind, de medische professionals rond het gezin, en andere hulpverleners). Voorts
is ook een stappenplan uitgewerkt voor medewerkers als een verhuizing onvermijdelijk
is. Binnen het COA wordt de verhuischecklist periodiek ook onder de aandacht gebracht
bij de contactpersonen kind op locaties.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de termijn wordt bepaald waarop de tijdelijke
nieuwkomersvoorzieningen kunnen bestaan.
Die termijn zal worden bepaald aan de hand van de lokale omstandigheden. Dat kan per
gemeente verschillen. Een omstandigheid die daarbij bijvoorbeeld een rol zal spelen
is de vraag hoe lang nieuwkomers in de gemeente zullen verblijven bijvoorbeeld omdat
een crisisnoodopvang voor langere of juist kortere tijd in de gemeente gevestigd zal
zijn. Het stellen van een passende termijn zal altijd in samenspraak tussen de Minister,
het gemeentebestuur en de betrokken schoolbesturen gaan. Duidelijk is ook dat de termijn
waarvoor een tijdelijke nieuwkomersvoorziening kan worden ingericht ook niet te kort
kan zijn, omdat het inrichten van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening ook een grote
inspanning vraagt. Die inspanning moet wel in verhouding staan tot de verwachte vraag
naar extra nieuwkomersonderwijs. Overigens biedt het wetsvoorstel ook een bevoegdheid
aan de Minister om de termijn bij besluit te verlengen wanneer de omstandigheden daar
aanleiding toe geven.
De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast of er al regiocoördinatoren bestaan,
die zich bezighouden met onderwijs aan vluchtelingen of dat dit een nieuwe functie
is.
Na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne heeft het Ministerie van OCW een team regiocoördinatoren
ingericht, dat gemeenten en schoolbesturen ondersteunt en adviseert bij de inrichting
van het onderwijs voor nieuwkomers en ontheemden. Initieel richtte dit team zich specifiek
op de Oekraïense ontheemden. Vanwege de grote waarde die de betrokken actoren hechten
aan de aanwezigheid van de regiocoördinatoren, en de waarde die de inbreng van de
regiocoördinatoren voor de beleidsontwikkeling had, is de reikwijdte van het team
met ingang van het huidige schooljaar uitgebreid naar alle leerplichtige nieuwkomers.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de onderbouwing is dat een ambtshalve besluit
van de Minister ook betrekking kan hebben op de schoolbesturen van scholen in aangrenzende
gemeenten, terwijl de verplichting voor overleg zich wel aan gemeentegrenzen houdt.
Het wetsvoorstel gaat uit van de bestaande verantwoordelijkheden en taken ten aanzien
van het verzorgen van onderwijs aan leerplichtige jongere binnen een gemeente. Dit
betekent dat in de eerste plaats het gemeentebestuur in overleg dient te treden met
de schoolbesturen in de gemeente om te kijken hoe kan worden voorzien in voldoende
onderwijsplaatsen voor nieuwkomers. School- en gemeentebesturen kunnen niet zonder
elkaar. De schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de inhoud van het aangeboden
onderwijs, terwijl het gemeentebestuur een belangrijke rol vervult bij de organisatie
van de onderwijshuisvesting, het leerlingenvervoer, de handhaving van de leerplicht,
en de opvang van nieuwkomers in de gemeente. In beginsel geldt zowel voor het basis-
als het voortgezet onderwijs dat de organisatie van het nieuwkomersonderwijs een gemeentelijke
aangelegenheid is. Tegelijkertijd is goed denkbaar dat het soms efficiënter is om
het onderwijs net buiten de gemeentegrenzen te organiseren. Bijvoorbeeld als de dichtstbijzijnde
internationale schakelklas daar is gevestigd, of omdat de school in de andere gemeente
beter is toegerust voor de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. In
een dergelijke situaties kan in de eerste plaats door het gemeentebestuur van de aangrenzende
gemeente worden verzocht om de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
in die gemeente mogelijk te maken. Ook voor het ambtshalve besluit geldt dat de Minister
de bevoegde gezagen in een aangrenzende gemeente kan betrekken in de beslissing om
daar – in die aangrenzende gemeente – de tijdelijke nieuwkomersvoorziening in te richten
als dat – in lijn met de hiervoor genoemde omstandigheden – doelmatiger is. Als daartoe
ambtshalve wordt besloten ontstaat er ook een verplichting voor alle betrokken scholen
en gemeentebesturen om met elkaar in overleg te treden en afspraken te maken over
de verdeling van leerlingen.
De leden van de CDA-fractie vragen bovendien of het, gezien de verstrekkende bevoegdheid
die de Minister krijgt met dit wetsvoorstel, niet beter zou zijn om de uitwerking
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met een voorhangprocedure te behandelen.
De bevoegdheid van de Minister om op verzoek of ambtshalve een besluit te nemen over
de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening is op wetsniveau vastgelegd.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het starten en
opheffen van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening, over de doorstroom van leerlingen
en over de onderwijstijd. De meeste van deze bepalingen zijn administratief van aard
en zien bijvoorbeeld op de gegevens die na het starten van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
bij DUO moeten worden ingediend. Ook bevat de algemene maatregel van bestuur regels
over de onderwijstijd. De inhoud van het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur,
zoals deze op dit moment ter advisering bij de Afdeling advisering van de Raad van
State voorlicht, is bij Kamerbrief met uw Kamer gedeeld omdat ik dat nodig achtte
voor de appreciatie van uw Kamer van het wetsvoorstel.12
De leden van de SP-fractie vragen op wie de regering doelt wanneer zij stelt dat de
vraag om deze wet voortkomt uit de onderwijspraktijk.
In verschillende gesprekken en brieven hebben gemeente- en schoolbesturen mij verzocht
om ruimte in het organiseren van het onderwijs aan nieuwkomers.13 Dit wetsvoorstel strekt daartoe. Het wetsvoorstel is in nauwe afstemming met LOWAN,
PO-raad, VO-Raad en de VNG ontworpen.
Snapt de Minister de zorgen van de leden van de SP-fractie, nu meerdere jaren op rij
eerst een onbevoegde als noodmaatregel voor de klas werd toegestaan in de grote steden,
dat vervolgens de eisen versoepeld werden voor het onderwijs aan Oekraïense kinderen
en nu in al het nieuwkomersonderwijs? Herkent de regering de glijdende schaal waar
hier zomaar sprake van kan zijn? Op welke manier wil de regering de kwaliteitseisen
voor het beroep bewaken, wanneer er steeds meer uitzonderingen komen? Wanneer wordt
een noodmaatregel het nieuwe normaal?
De regering heeft hiervoor in antwoord op vragen van de leden van de fractie van D66
reeds opgemerkt dat ook zij van oordeel is dat lessen in beginsel verzorgd moeten
worden door bevoegde leraren. Ook is in die antwoorden reeds beschreven welke waarborgen
het wetsvoorstel bevat om te voorkomen dat al te snel naar onbevoegde docenten wordt
gegrepen. Op deze plek zij naar die antwoorden verwezen.
De leden van de SP-fractie vragen wat de reactie van de regering is op de kritiek
van onder meer VOS/ABB dat het gemeentebestuur nu een aanwijzingsbevoegdheid krijgt
in plaats van de gemeenteraad. Deze leden zouden tevens een uitgebreidere uitleg over
waarom überhaupt gekozen is voor een aanwijzingsbevoegdheid wensen.
Deelt de regering de analyse van de leden van de SP-fractie dat de mogelijkheid voor
gemeentebesturen om een school van een openbaar schoolbestuur over te nemen een ongewenste
ongelijkheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs introduceert?
In paragraaf 1 is in antwoord op vragen van de leden van het CDA, D66 en de SGP beschreven
langs welke routes een tijdelijke nieuwkomersvoorziening kan worden ingericht. In
veruit de meeste gevallen zal dat geschieden op basis van een door het gemeentebestuur
ingediend verzoek. Slechts wanneer dat verzoek niet wordt gedaan en vaststaat dat
er in een gemeente onvoldoende onderwijsplaatsen beschikbaar zijn voor alle nieuwkomers
kan de Minister vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid ambtshalve besluiten dat er
in een gemeente een tijdelijke nieuwkomersvoorziening moet komen. Daartoe voert hij
altijd eerst overleg met het college van burgemeester en wethouders van die gemeente.
Na dat besluit staat vast dat de schoolbesturen in die gemeente tot de inrichting
van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening moeten overgaan. Welk schoolbestuur dat
doet en op welke wijze aan die verplichting wordt vormgegeven is aan de schoolbesturen.
Zij moeten daar onderling en onder regie van het college van burgemeester en wethouders
afspraken over maken. En als ook dat niet lukt en duidelijk is dat de schoolbesturen
niet tot de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening zouden willen overgaan
– als het een kwestie is van niet kunnen dan zal er ook nooit een ambtshalve besluit
worden genomen – kan het college van burgemeester en wethouders besluiten dat een
schoolbestuur daartoe verplicht wordt. In het wetsvoorstel dat ter advisering aan
de Afdeling advisering van de Raad van State is voorgelegd waren sanctiemogelijkheden
opgenomen om dit besluit af te dwingen. Die mogelijkheden zijn na het advies van de
Afdeling advisering van de Raad van State geschrapt. Het besluit tot inrichting van
een tijdelijke nieuwkomersvoorziening genomen door het college van burgemeester en
wethouders is vooral bedoeld als instrument om een eventuele (totale) patstelling
te doorbreken en voor die situaties een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling
vast te leggen. Anders dan de fractie van de SP aanneemt bevat het wetsvoorstel dat
bij uw Kamer is ingediend dus ook geen mogelijkheid voor het gemeentebestuur om het
bestuur van een openbare school over te nemen.
Het klopt overigens dat de gemeenteraad vooral ten aanzien van het openbaar onderwijs
een belangrijke verantwoordelijkheid heeft in het borgen van de continuïteit van het
openbaar onderwijs. Tegelijkertijd heeft de regering gemeend de beslissende stem over
waar een tijdelijke nieuwkomersvoorziening uiteindelijk moet worden ingericht op grond
van dit wetsvoorstel bij het college van burgemeester en wethouders te moeten beleggen,
omdat het gemeentebestuur op grond van dit wetsvoorstel de regie voert over het aanbod
aan nieuwkomersonderwijs. Daarnaast hangt de inrichting van tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen
nauw samen met andere (uitvoerings-)verantwoordelijkheden die bij het college van
burgemeester en wethouders berusten, zoals de opvang van nieuwkomers, het leerlingenvervoer,
de handhaving van de leerplicht, en de onderwijshuisvesting. Het voorgaande laat onverlet
dat de gemeenteraad op grond van de normale verhoudingen binnen de gemeente een belangrijke
taak heeft in het controle van de taakuitoefening door het college van burgemeester
en wethouders.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering de kritiek van de Raad van
State naast zich neerlegt, doelend op de bevinding dat de geschetste problemen in
het nieuwkomersonderwijs vooral zien op het gebrek aan capaciteit bij het onderwijs
en de ongelijke spreiding van nieuwkomers in Nederland en de noodzaak van een dwingende
aanwijzing vooralsnog niet is aangetoond.
Het organiseren van onderwijs voor alle nieuwkomers is geen eenvoudige opgave, zeker
niet binnen de context van het lerarentekort en de grote toestroom van nieuwkomers.
Tegelijkertijd kan het bij die constatering niet blijven. Het onderhavige wetsvoorstel
beoogt school- en gemeentebesturen op de korte termijn handelingsperspectief te bieden,
zonder dat daarmee is gezegd dat andere problemen niet ook moeten worden aangepakt.
Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie waar de regering de termijn voor leerlingen
om maximaal twee jaar in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening onderwijs te krijgen
op heeft gebaseerd. Is de regering het met de leden eens dat twee jaar verstoken blijven
van kwalitatief goed onderwijs uiterst onwenselijk is? Welke gevolgen denkt de regering
dat dit heeft voor de kansen voor nieuwkomers om binnen twee jaar door te stromen
naar het reguliere onderwijs?
Een leerling dient zo kort mogelijk onderwijs te volgen in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
Een tijdelijke nieuwkomersvoorziening is altijd een ultimum remedium en biedt vooral
een overbruggingsperiode totdat in het reguliere (nieuwkomers)onderwijs voldoende
plek beschikbaar is. De regering heeft bij de totstandkoming van het wetsvoorstel
gezocht naar een balans tussen het belang van de nieuwkomer om goed onderwijs te krijgen
en het belang om ook daadwerkelijk voldoende onderwijsplaatsen te kunnen creëren.
Daarbij heeft de regering keuzen moeten maken. Hoewel iedereen het erover eens is
dat iedere nieuwkomer zo snel mogelijk recht heeft op zo goed mogelijk onderwijs,
is de vrees dat als de wettelijke termijn waarbinnen onderwijs aan een tijdelijke
nieuwkomersvoorziening kan worden gevolgd te kort is, nieuwkomers alsnog niet op school
terecht komen. En een centrale doelstelling van dit wetsvoorstel is dat altijd voor
alle nieuwkomers een onderwijsplek beschikbaar is. Dit laat onverlet dat het onwenselijk
is als een nieuwkomer langer dan noodzakelijk onderwijs krijgt in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
Voor het bevoegd gezag geldt dus ook altijd de verplichting om nieuwkomers zo snel
mogelijk door te laten stromen naar het reguliere (nieuwkomers)onderwijs.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd op basis van welke criteria de Minister
ambtshalve een school zal toewijzen? En geldt een gesloten toelatingsbeleid (bijvoorbeeld
bij bijzondere scholen) als een geldig excuus voor scholen? Kan de regering ook uitleggen
waarom bij een toewijzing vanuit de Minister een gemeente vier weken de tijd krijgt
om tot de oprichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening over te gaan en een
schoolbestuur bij een toewijzing van de gemeente acht weken heeft? Waarom dit onderscheid
in tijd?
Anders dan de leden van de fractie van GroenLinks aannemen, bepaalt het wetsvoorstel
niet dat individuele scholen door de Minister worden aangewezen. In plaats daarvan
kan de Minister bepalen dat alle scholen in een bepaalde gemeente gezamenlijk moeten
vaststellen welke school of scholen tot de oprichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
overgaan. Het criterium op basis waarvan dat besluit wordt genomen is ook in het wetsvoorstel
opgenomen. Vast moet staan dat in de betreffende gemeente niet voor alle nieuwkomers
in onderwijs kan worden voorzien. Op het moment dat het ambtshalve besluit wordt genomen
is dus sprake van een situatie waarin sommige kinderen daadwerkelijk geen onderwijs
ontvangen terwijl ze daar wel recht op hebben. Mocht het vervolgens nodig zijn kan
het gemeentebestuur daarna en in het uiterste geval besluit dat één specifiek schoolbestuur
de tijdelijke nieuwkomersvoorziening moet oprichten.
Terecht merken de leden van de fractie van GroenLinks op dat na het ambtshalve besluit
van de Minister een kortere termijn geldt dan na het besluit op verzoek. De reden
daarvoor is vooral gelegen in het feit dat als het verzoek wordt gedaan nog geen sprake
hoeft te zijn van een situatie waarin sommige nieuwkomers daadwerkelijk geen onderwijs
krijgen. Een verzoek tot toestemming tot inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
kan worden ingediend als aannemelijk is dat er niet genoeg onderwijsplekken zullen
zijn, bijvoorbeeld omdat aangekondigd is dat op korte termijn een opvanglocatie in
de gemeente zal worden geopend.
Deze leden van GroenLinks vragen of de regering kan toelichten hoe dit wetsvoorstel
voorziet in een snelle doorstroom van leerlingen binnen tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen?
De regering heeft in het wetsvoorstel een aantal stappen genomen om doorstroom van
leerlingen naar het reguliere (nieuwkomers)onderwijs te bevorderen. Ten eerste legt
het wetsvoorstel een overlegplicht vast voor het gemeentebestuur en schoolbesturen
in de gemeente. Als onderdeel daarvan moeten de besturen mede afspraken maken over
de doorlopende leerlijn voor nieuwkomers. Dat betekent dat op gemeentelijk niveau,
eventueel in samenwerking met aangrenzende gemeenten, moet worden nagedacht over de
manieren waarop nieuwkomers binnen het onderwijs kunnen doorstromen. Onderdeel van
die opdracht is dat bij het maken van plannen zo veel mogelijk rekening wordt gehouden
met de fluctuerende instroom van nieuwkomersleerlingen. Ten tweede voorziet het wetsvoorstel
in een maximumtermijn die een leerling in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening kan
doorbrengen. Ook wordt aan de tijdelijke nieuwkomersvoorziening als zodanig altijd
een maximumtermijn verbonden. De termijn per leerling is maximaal twee jaar; de termijn
voor een tijdelijke nieuwkomersvoorziening wordt door de Minister vastgesteld. Ten
derde dient het schoolbestuur voor iedere leerling in de tijdelijke nieuwkomersvoorziening
een doorstroomperspectief op te stellen. Dit document dient ten minste eenmaal per
jaar in overleg met de ouders en leerling te worden geëvalueerd. Tot slot geldt als
algemene regel dat het bevoegd gezag een leerling zo snel mogelijk moet laten doorstromen
naar het reguliere (nieuwkomers)onderwijs. Tezamen moeten deze voorschriften voorkomen
dat kinderen langer dan strikt noodzakelijk onderwijs volgen aan een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het uitgangspunt is dat leerlingen
zo kort mogelijk onderwijs krijgen in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Hierbij
is niet uitgesloten dat de leerlingen doorstromen naar een reguliere nieuwkomersvoorziening,
voordat ze doorstromen naar het reguliere onderwijs. Deze leden achten het onwenselijk
dat dit leidt tot een extra schoolwisseling van de leerlingen en stellen dat de leerlingen
dan beter iets langer in de tijdelijke nieuwkomersvoorziening onderwijs kunnen krijgen.
Hoe kijkt de regering hiernaar?
Een tijdelijke nieuwkomersvoorziening is bedoeld als tijdelijke opvangvoorziening,
waarin nieuwkomers voor het eerst naar school gaan Het is de verwachting dat een leerling
na een periode in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening nog niet altijd toe zal zijn
aan het reguliere onderwijs, maar beter op zijn plaats is in het reguliere nieuwkomersonderwijs.
Het reguliere nieuwkomersonderwijs kan de leerling vervolgens voorbereiden op doorstroom
naar het reguliere onderwijs. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben gelijk dat
dit dus voor een extra schoolwisseling kan zorgen, maar is naar het oordeel van de
regering te verkiezen boven het alternatief dat een leerling langer in een tijdelijke
nieuwkomersvoorziening met mogelijk een afgeschaald onderwijsaanbod zal verblijven.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of ze in het verplichte jaarlijks
overleg ook nadrukkelijk de doorlopende leerlijn van het primair naar het voortgezet
onderwijs wil meenemen, zodat ook hierbinnen een warme overdracht plaatsvindt. Ook
vragen deze leden de regering of ze de begeleiding van doorstroom wil beschrijven,
als de leerlingen doorstromen naar het reguliere onderwijs. Hoe wordt geborgd dat
er geen hapering ontstaat in het ontwikkelproces?
Dit wetsvoorstel verplicht schoolbesturen en het gemeentebestuur om jaarlijks te overleggen
en afspraken te maken over de inrichting van het nieuwkomersonderwijs in de gemeente.
Onderdeel van die spraken is de inrichting van een doorlopende leerlijn. Terecht merken
de leden van de fractie van de ChristenUnie op dat die doorlopende leerlijn ook betrekking
moet hebben op de wijze waarop de doorstroom van het primair naar het voortgezet onderwijs
wordt vormgegeven. Dit onderwerp maakt reeds onderdeel uit van de bestaande verplichting.
In algemene zin geldt dat de doorstroom van nieuwkomers naar het reguliere (nieuwkomers)onderwijs
bij het ontwerp van het wetsvoorstel een belangrijk thema is geweest. De doorstroom
van nieuwkomers komt dan ook op verschillende plekken in het wetsvoorstel terug. Zoals
hiervoor reeds werd opgemerkt in antwoord op vragen van leden van de fractie van GroenLinks
heeft het schoolbestuur van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening de algemene (zorg)plicht
om nieuwkomers zo snel mogelijk te laten doorstromen. Om dat te benadrukken moet het
schoolbestuur voor iedere leerling een doorstroomperspectief opstellen. Dit doorstroomperspectief,
dat zal worden uitgewerkt in de algemene maatregel van bestuur die op het onderhavige
wetsvoorstel is gebaseerd, is geïnspireerd door de huidige intakeprocedure die plaatsvindt
in het nieuwkomersonderwijs en beoogt het belang van de individuele leerling zoveel
mogelijk te beschermen. De school evalueert het doorstroomperspectief ten minste eenmaal
per jaar in overleg met de ouders en de leerling en past het doorstroomperspectief
waar nodig aan.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering niet heeft besloten te voorzien
in een enkele, tijdelijke of structurele, regeling die inhoudelijk zoveel mogelijk
aansluit bij de huidige tijdelijke wet waarmee onderwijsvoorzieningen voor ontheemde
Oekraïners mogelijk zijn gemaakt, zodat de evaluatie ongehinderd doorgang kan vinden
en een overzichtelijk geheel bestaat. Naar de indruk van deze leden zijn de verschillen
tussen de voorzieningen en de behoeften in de praktijk te marginaal om afzonderlijke
regelingen te legitimeren.
Met de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden
is er in het funderend onderwijs de mogelijkheid gecreëerd om tijdelijke onderwijsvoorzieningen
voor Oekraïense leerlingen in te richten. Die regeling lijkt inderdaad in grote mate
op het huidige wetsvoorstel. Toch bestaan er ook belangrijke verschillen, die maken
dat een afzonderlijk en nieuw wetsvoorstel volgens de regering aangewezen was. Die
verschillen zijn op de eerste plaats van procedurele aard. In de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen
was de oprichting van een tijdelijke onderwijsvoorziening gebonden aan een melding.
In het onderhavige wetsvoorstel is voor de oprichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
altijd een besluit van de Minister vereist. Deze keuze is ingegeven door de ervaringen
met de tijdelijke onderwijsvoorzieningen en de wens om nadrukkelijker te kunnen sturen
op de inrichting van tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen. Op deze manier moet geborgd
blijven dat de tijdelijke nieuwkomersvoorziening alleen in noodgevallen wordt gebruikt
en altijd als ultimum remedium wordt ingezet. Ook ten aanzien van de inhoudelijke
normering van het onderwijs op tijdelijke onderwijsvoorzieningen en tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen
bestaan er belangrijke verschillen. Er worden bijvoorbeeld andere eisen gesteld aan
de onderwijsinhoud en ook is de mogelijkheid van afstandsonderwijs vanuit het buitenland
in dit wetsvoorstel niet opgenomen.
De leden van de SGP-fractie stellen dat niet wordt geregeld noch toegelicht hoe uitvoering
wordt gegeven aan de onbepaalde stelling dat alle partijen meewerken aan de totstandkoming
van afspraken en de uitwerking ervan. Ten aanzien van de vergelijking met andere overlegplichten
tussen gemeenten en schoolbesturen, zoals het op overeenstemming gericht overleg in
het kader van achterstandenbeleid, merken deze leden op dat die wel voorzien in een
geschillenregeling. Zij vragen de regering meer duidelijkheid te bieden. Hoe voorkomt
de regering dat de onduidelijkheid in de praktijk een bron van frustratie gaat worden?
In het afgelopen jaar is gebleken dat gemeenten waar sprake is van een nauwe samenwerking
tussen gemeentebestuur en schoolbesturen effectief zijn bij het organiseren van het
onderwijs voor nieuwkomers. In gesprekken met de onderwijsorganisaties is de samenwerking
tussen partijen bovendien naar voren gekomen als belangrijke inzet om dit onderwijs
op de rails te krijgen. De overlegplicht beoogt dus op de eerste plaats deze bestaande
praktijk te ondersteunen en in de gemeente waar deze praktijk niet bestaat van de
grond te krijgen. Om duidelijk te maken dat alle bevoegde gezagen aan het overleg
moeten deelnemen en bij moeten dragen aan de totstandkoming van afspraken is dit uitgangspunt
in de wetgeving opgenomen. Daarbij is aansluiting gezocht bij de regeling over de
voor- en vroegschoolse educatie. De leden van de fractie van de SGP hebben gelijk
dat ten aanzien van de afspraken die in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid
moeten worden gemaakt ook is voorzien in een geschillenregeling. Voor die keuze zijn
een aantal argumenten te geven. Daartoe behoort onder andere het feit dat de afspraken
bindend zijn en dat de inspectie toezicht houdt op het nakomen van de afspraken. Dat
is een belangrijk verschil met de in dit wetsvoorstel voorgestelde overlegplicht.
Het ontbreken van een geschilbeslechtingsregeling betekent niet dat het betrokkenen
vrijstaat om niet mee te werken, er is immers een plicht geformuleerd en die verplichting
staat.
In paragraaf 6 over het toezicht is op een vraag van de leden van de fractie van het
CDA nader ingegaan op de rol die de inspectie bij de reguliere overlegplicht speelt.
Het valt de leden van de SGP-fractie op dat het wetsvoorstel geen adequate weergave
lijkt van hetgeen de regering ter toelichting in het nader rapport beschrijft onder
punt 3a. Kennelijk is het volgens de regering zo dat de bevoegdheid van de Minister
slechts ingezet mag worden indien het overleg tussen gemeenten en scholen niet leidt
tot een verzoek om inrichting van een tijdelijke voorziening. Deze voorwaarde ontbreekt
echter in het wetsvoorstel. Het ambtshalve besluit kan reeds worden genomen indien
de bedoelde noodzaak aanwezig blijkt en daarover met de gemeente is overlegd, zonder
dat van een overleg tussen de gemeenten en scholen sprake is geweest. Zij vragen of
de regering deze cruciale voorwaarde alsnog wil verankeren.
Het ambtshalve besluit door de Minister kan alleen worden genomen indien vaststaat
dat de gemeente niet voor iedere nieuwkomer in regulier (nieuwkomers)onderwijs kan
worden voorzien. Dat betekent dat er op dat moment daadwerkelijk nieuwkomerskinderen
in de gemeente zijn die geen onderwijs ontvangen. Een verzoek tot toestemming voor
de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening kan al worden gedaan als aannemelijk
is dat in een gemeente niet zal kunnen worden voorzien in voldoende onderwijsplaatsen.
Er kan dus veel eerder een verzoek om toestemming worden gedaan, dan dat de Minister
een ambtshalve besluit kan nemen.
De regering is van mening dat met de geïntroduceerde overlegstructuur voldoende waarborgen
zijn ingebouwd dat het gemeentebestuur eerst in gesprek gaat met de schoolbesturen
alvorens een ambtshalve besluit wordt genomen. En over een voornemen tot het nemen
van het ambtshalve besluit wordt het gemeentebestuur ook altijd eerst gehoord. Overigens
geldt dat, nadat het ambtshalve besluit is genomen altijd eerst weer de schoolbesturen
onder regie van het gemeentebestuur aan zet zijn om te bepalen op welke wijze uitvoering
wordt gegeven aan het ambtshalve besluit. Wanneer men hier niet uitkomt, heeft het
gemeentebestuur een schoolbestuur een beslissende stem in de vaststelling van welk
schoolbestuur die tijdelijke nieuwkomersvoorziening moet oprichten. De Minister wijst
dus nooit individuele schoolbesturen aan die een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
moeten inrichten. In het kader van de duidelijkheid en de slagvaardigheid is deze
overlegplicht na het nemen van het ambtshalve besluit te verkiezen boven de situatie
waarin het ambtshalve besluit alleen kan worden genomen nadat schoolbesturen onder
regie van het gemeentebestuur met elkaar hebben overlegd.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is om de bevoegdheid
tot aanwijzing van een school meteen aan de gemeente toe te kennen indien het overleg
niet tot resultaat leidt. Bovendien vragen zij hoe de Minister waarborgt dat hij tijdig
op de hoogte is van situaties waarin het overleg geen resultaat oplevert en een aanwijzing
nodig is. Het wetsvoorstel lijkt er volledig op te vertrouwen dat de regiocoaches
deze leemte in de systematiek ondervangen.
Het wetsvoorstel is gebaseerd op het uitgangpunt dat schoolbesturen en gemeentebesturen
het best in staat zijn om te bepalen op welke wijze in de gemeente uitvoering wordt
gegeven aan de opgave om te zorgen dat er altijd voor alle kinderen een onderwijsplek
beschikbaar is. Tot op heden zijn er ook geen signalen dat dit niet gebeurt. Het wetsvoorstel
probeert de school- en gemeentebesturen dan ook in de eerste plaats handelingsperspectief
te bieden in situaties waarin het niet langer mogelijk is om binnen de bestaande juridische
kaders vorm te gegeven aan het onderwijs voor nieuwkomers. Daarnaast worden in dit
wetsvoorstel de bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij de vormgeving van het onderwijs
aan nieuwkomers verder verduidelijkt. Aan het einde van die wettelijke verantwoordelijkheidsverdeling
is de mogelijkheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om een
bevoegd gezag aan te wijzen dat een tijdelijke nieuwkomersvoorziening moet inrichten.
Alles is er evenwel op gericht om die situatie te voorkomen en eraan bij te dragen
dat het gesprek in de gemeente tot de gewenste uitkomsten leidt.
De monitoring van de verantwoordelijkheidsverdeling die in het wetsvoorstel is vastgelegd
geschiedt inderdaad door middel van de regiocoördinatoren. Zij functioneren als vraagbaak
in de regio en staan met hun expertise gemeentebesturen en schoolbesturen ter zijde
bij de vormgeving van het nieuwkomersonderwijs. In de handhaving van de maatregelen
uit het onderhavige wetsvoorstel speelt uiteraard ook de inspectie een belangrijke
rol.
Het is de leden van de SGP-fractie niet duidelijk geworden welk voordeel de regering
erin ziet om te aanwijzing direct te richten aan de bevoegde gezagen in de gemeenten.
Hoe stelt de regering zich juridisch gezien de situatie voor waarin tien bevoegde
gezagen in een gemeente gezamenlijk een brief met een aanwijzing ontvangen? Hoe kan
in een dergelijke situatie bijvoorbeeld sprake zijn van een bekostigingssanctie als
(nog) onvoldoende concreet is welke school verantwoordelijkheid zou moeten dragen,
aangezien dat pas duidelijk kan zijn na aanwijzing door de gemeente? Wat is de waarde
van een besluit gericht aan gezamenlijke gevoegde gezagen, indien pas na aanwijzing
van een school door de gemeenten gehandhaafd kan worden? Zou het niet veel meer voor
de hand liggen om de aanwijzing aan de gemeenten te richten, gezien de speciale verantwoordelijkheid
van de gemeente en de onmisbare rol in de effectuering van de aanwijzing?
Het ambtshalve besluit tot inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening wordt
door de leden van de fractie van de SGP voorgesteld als een aanwijzing. Dat is het
evenwel niet. Het ambtshalve besluit heeft als consequentie dat de schoolbesturen
in een gemeente onder regie van het college van burgemeester en wethouders met elkaar
om tafel moeten. Het ambtshalve besluit is bedoeld om een patstelling in een specifieke
gemeente of een regio te doorbreken. Tegelijkertijd is het expliciet niet de bedoeling
dat met het ambtshalve besluit de lokale verantwoordelijkheid door de Minister wordt
overgenomen. Eerder moet het ambtshalve besluit worden gezien als een stevige waarschuwing
dat er snel tot actie moet worden overgegaan. Als dat niet gebeurt is het uiteindelijk
aan het college van burgemeester en wethouders om de verantwoordelijkheid tot oprichting
van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening door middel van een besluit dat geldt als
beslissende stem bij een concreet schoolbestuur te beleggen. Alles is erop gericht
die situatie te voorkomen en het wetsvoorstel beoogt dan ook op de eerste plaats duidelijk
te maken welke verantwoordelijkheden een ieder die betrokken is bij het nieuwkomersonderwijs
in welke fase van het proces heeft.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering omgaat met het feit dat in de onderwijswetgeving
juist een bijzondere rol is weggelegd voor de gemeenteraad als het gaat om het openbaar
onderwijs. Deze leden constateren dat in het wetsvoorstel een centrale rol is weggelegd
voor het college van burgemeester en wethouders. Zij vragen hoe de regering oog houdt
voor een consistente toekenning en uitoefening van bevoegdheden voor de verschillende
organen.
In het wetsvoorstel is bij de toekenning van bevoegdheden zo veel mogelijk aangesloten
bij de bestaande bevoegdhedenverdeling in de onderwijswetgeving. Tegelijkertijd moet
worden geconstateerd dat die bevoegdheidsverdeling niet eenduidig is. De leden van
de fractie van de SGP hebben bijvoorbeeld gelijk dat voor de gemeenteraad een bijzondere
rol is weggelegd in de borging van het aanbod aan openbaar onderwijs en in het verzekeren
van de kwaliteit van dit onderwijs. Maar ook het college van burgemeester en wethouders
heeft in de onderwijswetgeving allerlei (uitvoerings)verantwoordelijkheden die juist
bij de vormgeving van het nieuwkomersonderwijs een belangrijke rol spelen. Denk aan
bevoegdheden op het terrein van het leerlingenvervoer, de huisvesting en de handhaving
van de leerplicht. Daarnaast vervult het gemeentebestuur ook een centrale rol bij
de opvang van nieuwkomers in de gemeente. Daarom is ervoor gekozen om de bevoegdheden
toe te delen aan het college van burgemeester en wethouders en niet aan de gemeenteraad.
3. Verhouding tot hoger recht
De leden van de D66-fractie waarderen de inzet van de regering om het recht op onderwijs
te garanderen voor iedereen, ook voor nieuwkomers. Wat deze leden betreft gaat dit
om het recht op kwalitatief goed en bevoegd gegeven onderwijs. Hoe ziet de regering
dit recht op onderwijs als dit door onbevoegden wordt gegeven?
Een centrale doelstelling van het wetsvoorstel is het recht op toegang tot onderwijs
voor iedereen, ook voor nieuwkomers, te waarborgen. De regering is het eens met de
leden van de D66-fractie dat toegang tot onderwijsvoorzieningen alleen niet voldoende
is om het recht op onderwijs te verwezenlijken. Het recht op onderwijs kan uitsluitend
worden gerealiseerd als leerlingen ook profijt hebben van het onderwijs dat voor hen
toegankelijk is en als dit onderwijs van voldoende kwaliteit is. Dit betekent bijvoorbeeld
dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat nieuwkomers
de Nederlandse taal kunnen leren om daarna door te stromen naar het reguliere onderwijs.
De kernvakken moeten om die reden ook op een tijdelijke nieuwkomersvoorziening altijd
door een bevoegde docent worden gegeven. Ook voor het overige is de mogelijkheid om
onbevoegde docenten in te zetten sterk geclausuleerd. In aanvulling op het voorgaande
is het natuurlijk niet zo dat onderwijzend personeel dat onbevoegd is ook altijd onbekwaam
moet worden geacht om bij te dragen aan het onderwijs. In het nieuwkomersonderwijs
kan bijvoorbeeld personeel zonder bevoegdheid maar met specifieke kennis over traumaverwerking
bijvoorbeeld een belangrijke rol spelen. Ook als hun expertise vorm krijgt binnen
onderdelen van het curriculum.
De leden van de D66-fractie bemerken daarbij geen reflectie van de regering op de
verhouding van dit wetsvoorstel ten aanzien van het VN-verdrag inzake de rechten van
personen met een handicap. Hoe gaat de regering passend onderwijs borgen op tijdelijke
nieuwkomersvoorzieningen? Welke rol ziet de regering voor samenwerkingsverbanden hierbij?
Een tijdelijke nieuwkomersvoorziening is altijd een onderdeel van een bestaande school
en de leerlingen worden dan ook op die school als leerling ingeschreven. Een leerling
valt dus altijd onder verantwoordelijkheid van een bestaand schoolbestuur en dus ook
onder de verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband waar dat schoolbestuur
onderdeel van uitmaakt. De zorgplicht passend onderwijs is onverkort op de tijdelijke
nieuwkomersvoorziening van toepassing.
De leden van de CDA-fractie vragen of dit wetsvoorstel, gezien de rol die het gemeentebestuur
heeft ten opzichte van het openbaar onderwijs, ook volledig van toepassing is op het
bijzonder onderwijs.
Het onderhavige wetsvoorstel raakt in gelijke mate het openbaar en bijzonder onderwijs
in een gemeente.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat Nederlandse kinderen, kinderen van
arbeidsmigranten en kinderen van nieuwkomers allemaal leerplichtig zijn en op grond
van internationale verdragen en de Grondwet allemaal recht op onderwijs hebben. Toch
maakt dit wetsvoorstel onderscheid tussen verschillende groepen kinderen. Deze leden
vragen wat dit onderscheid rechtvaardigt. Wat betekent dit wetsvoorstel in de praktijk,
bijvoorbeeld in een gemeente als Den Haag? Kunnen in Den Haag een kind in de basisschoolleeftijd
dat hier (tijdelijk) is als kind van arbeidsmigranten, een kind in de basisschoolleeftijd
dat hier is als kind van asielzoekers en een kind met de Nederlandse nationaliteit
aanspraak maken op hetzelfde onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord wordt door de regering volmondig positief beantwoord. Tegelijkertijd
hebben de kinderen die door de leden van de fractie van de ChristenUnie worden genoemd
wel allemaal verschillende onderwijsbehoeften en die onderwijsbehoeften maken dat
zij in de praktijk mogelijk toch ander onderwijs volgens. Daar komt bij dat de groep
nieuwkomers en kinderen van arbeidsmigranten ook niet homogeen is. Kinderen uit de
drie door de fractie van de ChristenUnie genoemde groepen die de leeftijd van vier
jaar hebben en beginnen aan het basisonderwijs kunnen in beginsel allemaal instromen
in het reguliere basisonderwijs. Naarmate nieuwkomers op latere leeftijd in Nederland
arriveren, blijkt de instroom in het reguliere onderwijs echter steeds lastiger. Dat
heeft te maken met de bijzondere onderwijsbehoeften van nieuwkomers. De Onderwijsraad
schreef daarover in 2017 dat nieuwkomers in de eerste plaats de Nederlandse taal nog
niet machtig zijn.14 Zij krijgen daarom het vak Nederlands als tweede taal (NT2), dat is aangepast aan
de doelgroep. Daarbij vinden instructies en begeleiding vaak niet alleen plaats in
het Nederlands, maar ook in de taal van herkomst van een leerling. Het doel van het
nieuwkomersonderwijs is er juist voor te zorgen dat deze kinderen zo snel mogelijk
in het reguliere onderwijs kunnen instromen. Dat geldt ook voor de tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen
die met dit wetsvoorstel worden gecreëerd. In de tweede plaats is een belangrijk onderdeel
van en een belangrijke rechtvaardiging voor het tijdelijk volgen van nieuwkomersonderwijs
het bevorderen van het sociaal en emotioneel welbevinden van nieuwkomers een bijzondere
rol. Bekend zijn de voorbeelden van vluchtelingen uit onrustige of zelfs gevaarlijke
gebieden, maar ook andere nieuwkomers hebben aandacht nodig om te kunnen aarden. Daarvoor
is specifieke kennis nodig bij leraren, die bovendien moeten kunnen omgaan met een
klas vol leerlingen met andere nationaliteiten, talen en culturele en sociale achtergronden.
Om deze reden speelt het nieuwkomersonderwijs traditiegetrouw een belangrijke rol.
Daarnaast spelen ook factoren buiten het onderwijs een rol, zoals het tijdelijk verblijf
van sommige nieuwkomers en de verhuizingen tussen (crisis)noodopvanglocaties. Al deze
factoren maken dat het nodig is om nieuwkomers als specifieke doelgroep voor beleid
aan te merken.
Daarbij moet wel worden opgemerkt dat leerlingen die niet nieuw zijn in Nederland,
niet toelaatbaar zijn voor een tijdelijke nieuwkomersvoorziening. De tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen
zijn bedoeld om een snel toenemende vraag naar nieuwkomersonderwijs te accommoderen.
Kinderen die al langer in Nederland verblijven behoren dat niet toe. Bij het ontwerpen
van het onderhavige wetsvoorstel zag de regering zich gesteld voor de noodzaak een
balans te vinden tussen het belang van kwalitatief goed en gelijkwaardig onderwijs
en het belang om te voorkomen dat nieuwkomers zonder onderwijs thuis of in een opvanglocatie
zitten. In het wetsvoorstel zijn verschillende waarborgen ingebouwd die een tijdelijke
nieuwkomersvoorziening naar haar aard altijd tijdelijk en een ultimum remedium laten
zijn. Zo wordt beoogd dat een leerling van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening altijd
zo snel mogelijk doorstroomt naar regulier (nieuwkomers)onderwijs. Overigens blijft
de vrijheid voor ouders om zelf te kiezen voor een school altijd bestaan.
De leden van de SGP-fractie merken op dat met het creëren van een doorzettingsmacht
van de gemeente richting bijzondere scholen om te moeten voorzien in onderwijsaanbod
duidelijk een in artikel 23 Grondwet verankerde grens wordt overschreden. Zij vragen
de regering hierop te reflecteren. Op welke literatuur baseert de regering haar lezing
van het vierde lid en het voorstel om de voorgestelde doorzettingsmacht in te kunnen
voeren? De leden van de SGP-fractie vragen de regering om toelichting op de consequenties
van de doorzettingsmacht van gemeenten voor de vrijheid van het bijzonder onderwijs.
Het antwoord op deze vraag kan niet los worden gezien van het gelaagde besluitvormingsproces
dat het onderhavige wetsvoorstel introduceert om in geval van nood de capaciteit van
het nieuwkomersonderwijs op te kunnen schalen door de inrichting van tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen.
De inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening is altijd een ultimum remedium.
Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat de verantwoordelijkheid voor de inrichting
van tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen op de eerste plaats bij de schoolbesturen
en het college van burgemeester en wethouders berust. Zij kunnen een verzoek bij de
Minister indienen om tot inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening over
te kunnen gaan. Zoals in paragraaf 1 op een vraag van de leden van de fracties van
CDA, D66 en de SGP reeds is geantwoord heeft de regering daarnaast gemeend dat de
wettelijke verankering van een structureel noodinstrumentarium ook betekent dat dit
wetsvoorstel een duidelijke bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsverdeling moet bevatten
voor situaties die zich slechts zeer zelden, en hopelijk zelfs nooit zullen voorkomen.
Om die reden voorziet het wetsvoorstel in een mogelijkheid voor de Minister om te
besluiten dat in een gemeente door de daar aanwezige bevoegde gezagen tenminste één
tijdelijke nieuwkomersvoorziening moet worden ingericht. Dit ambtshalve besluit is
bedoeld om ingeval van een patstelling het goede gesprek op lokaal niveau weer op
gang te brengen. Nadat de Minister ambtshalve het besluit heeft genomen is het weer
aan de gezamenlijke schoolbesturen in die gemeente om onder regie van het college
van burgemeester en wetshouders tot afspraken te komen over de concrete inrichting
van ene tijdelijke nieuwkomersvoorziening. En alleen als de patstelling in een betreffende
gemeente compleet is en ook die afspraken niet tot stand komen heeft het college van
burgemeester en wethouders een beslissende stem bij het bepalen van het bevoegd gezag
dat verantwoordelijk zal zijn voor de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
Op grond van het onderhavige wetsvoorstel heeft het gemeentebestuur dan een beslissende
stem in de vaststelling welk schoolbestuur tot inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
zal moeten overgaan. Overigens is de mogelijkheid om dat besluit met bekostigingssancties
af te dwingen na het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State geschrapt.
De regering hoopt dat de hiervoor beschreven situatie zich niet voordoet. Als dat
wel zo is, dan is het belangrijk te beseffen dat er in de betreffende gemeente dus
leerplichtige nieuwkomers wonen, die op dat moment daadwerkelijk geen onderwijs krijgen,
terwijl zij daar wel recht op hebben. Ook heeft het gelaagde besluitvormingsproces
dat het onderhavige wetsvoorstel biedt, met alle steun die daarbij ook zal worden
geleverd door bijvoorbeeld de regiocoördinatoren, niet tot resultaat geleid. De regering
heeft gemeend dat het belangrijk is dat duidelijk is wie dan de beslissende stem heeft.
Op grond van dit wetsvoorstel is dat – voor de hiervoor beschreven ultieme situatie
– het gemeentebestuur dat de lokale situatie goed kent.
Als het gemeentebestuur aan het einde van de rit moet besluiten welk schoolbestuur
tot de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening moet overgaan, dan zal
het dat besluit voldoende en zorgvuldig moeten motiveren. Het zal met kracht van argumenten
moeten uitleggen waarom de aangewezen school, van alle scholen in de gemeente, het
best in staat is de capaciteit op te schalen. Daarnaast moet ook duidelijk zijn dat
dat doenbaar is.
Als het bijzonder onderwijs bij de werking van het onderhavige wetsvoorstel zou moeten
worden ontzien, dan zou dat betekenen dat de verantwoordelijkheid voor de opschaling
van de onderwijscapaciteit voor nieuwkomers volledig bij het openbaar onderwijs zou
worden belegd. Vaak zal dan evenwel niet zondermeer doelmatig zijn. Het organiseren
van nieuwkomersonderwijs vraagt om specifieke expertise. Expertise die ook vaak bij
bijzondere scholen aanwezig is. In veel gevallen is het dan ook logisch dat de scholen
die reeds nieuwkomersonderwijs aanbieden tot de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
zullen overgaan. Daarbij mogelijk ondersteund door de andere scholen in de gemeente.
Daarnaast is de vraag naar nieuwkomersonderwijs dermate volatiel en kan die vraag
ook dermate snel toenemen dat het eenvoudigweg vaak ook niet mogelijk zal zijn om
capaciteit buiten de structuren die geboden worden door de bestaande scholen om uit
te breiden, denk bijvoorbeeld aan de stichting van een nieuwe openbare school. Dat
betekent dus dat de bestaande schoolbesturen zullen de verantwoordelijkheid moeten
dragen voor de inrichting van tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen. Deze conclusie
geldt in gelijke mate voor het openbaar en het bijzonder onderwijs. De introductie
van een beslissende stem voor het college van burgemeester en wethouders aan het einde
van het proces waarbij in een gemeente wordt gezocht naar mogelijkheden om de onderwijscapaciteit
uit te breiden moet zich dan ook tot het bijzonder onderwijs uitstrekken. Als het
tot een daadwerkelijk besluit tot inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
komt beperkt een dergelijk besluit de vrijheid van schoolbesturen om zelf over de
inrichting van hun school te beslissen. Die uit artikel 23 voortvloeiende vrijheid
is evenwel ook niet absoluut. Dat geldt in het bijzonder voor het bekostigd onderwijs
dat een verantwoordelijkheid draagt om aan de taakstelling waarvoor het onderwijs
als zodanig zich gesteld ziet een bijdrage te leveren.
De regering benadrukt evenwel dat het hier gaat om een uiterst redmiddel waarvan wordt
verwacht dat deze in de praktijk niet zal worden ingezet. Voordat het gemeentebestuur
een beslissende stem krijgt in de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
hebben de betrokken schoolbesturen ook alle gelegenheid gehad om in onderling overleg
een oplossing te vinden voor de toegenomen vraag naar nieuwkomersonderwijs in de gemeente.
De regering verwacht, zoals tot op heden altijd is gebleken, dat school- en gemeentebesturen
die verantwoordelijkheid met dezelfde toewijding blijven nemen als zij dat tot nu
hebben gedaan.
De leden van de SGP-fractie vragen aan welke kaders gemeenten gebonden zijn bij het
aanwijzen van een school en waarom het wetsvoorstel hieromtrent geen voorwaarden bevat.
Zij vragen of de regering ook nu kan bevestigen, wat in de wetsbehandeling over de
Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden voor Oekraïners
reeds gebeurde, dat het toelatings- en personeelsbeleid van het bevoegd gezag van
de bijzondere school ongemoeid gelaten wordt. Eveneens vragen zij of de regering kan
bevestigen dat bijvoorbeeld een christelijke school uit volle overtuiging de boodschap
van het Evangelie naar voren kan blijven brengen als zij verantwoordelijk zou worden
voor het onderwijs aan een grote populatie nieuwkomers met een islamitische achtergrond.
Kan de regering toelichten hoe de gemeenten met zulke situaties moet omgaan?
Hiervoor werd reeds opgemerkt dat een besluit tot het besluit tot inrichting van een
tijdelijke nieuwkomersvoorziening altijd zorgvuldig en voldoende gemotiveerd moet
zijn. Dat betekent dat het gemeentebestuur dus niet kan besluiten dat willekeurig
gekozen school tot de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening moet overgaan.
Het college van burgemeester en wethouders zal altijd moeten kunnen uitleggen waarom
een aangewezen school in staat is om de capaciteit uit te breiden en daartoe, ook
in relatie tot de andere scholen in de gemeente, het best geëquipeerd is.
Verder bevestigt de regering dat dit wetsvoorstel de vrijheid van schoolbesturen om
toelatingsbeleid en personeelsbeleid te voeren onaangetast laat. Dat betekent dat
als een bevoegd gezag identiteitsbeleid voert en leerlingen of ouders vraagt de grondslag
van de school te respecteren of te onderschrijven, dat identiteitsbeleid zich ook
uit zal strekken tot het door die school verzorgde onderwijs aan een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
Een bevoegd gezag kan nooit worden gedwongen leerlingen, of docenten in strijd met
het identiteitsbeleid aan te nemen. Hetzelfde geldt voor eisen die vanuit de grondslag
van de school aan het personeel wordt gesteld. Dit wetsvoorstel beperkt die vrijheid
niet.
De leden van de SGP-fractie zouden het zeker in het kader van een structurele regeling
voor onderwijs aan nieuwkomers voor de hand liggend gevonden hebben om de bijzondere
verantwoordelijkheid van de gemeente om te voorzien in voldoende openbaar onderwijs
opnieuw te doordenken. Deze leden vinden het opmerkelijk dat de regering vooral volstaat
met het regelen van de regierol en dat de onvervreemdbare verantwoordelijkheid van
de gemeente om in openbaar onderwijs te voorzien, al dan niet verzelfstandigd, eigenlijk
niet aan bod komt. Sterker nog, het wetsvoorstel verbiedt zelfs dat het college bij
het aanwijzen van een school zelf de verantwoordelijkheid als bevoegd gezag gaat vervullen.
Waarom is die inperking van de gemeentelijke verantwoordelijkheid gekozen en toelaatbaar?
Deze keuze is uitsluitend ingegeven door logica. Het is een vreemde figuur als het
gemeentebestuur zichzelf de opdracht kan geven een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
in te richten. Overigens valt nog slechts een klein deel van de openbare scholen onder
rechtstreeks bestuur van het college van burgemeester en wethouders. Het voorgaande
laat evenwel onverlet dat als het gemeentebestuur meent dat het zelf, met de eigen
school, het best in staat is de capaciteit uit te breiden het college van burgemeester
en wethouders daartoe natuurlijk altijd kan beslissen, hier is echter geen aanvullende
wettelijke bevoegdheid voor nodig.
Deze leden vragen de regering bovendien breder in te gaan op de vraag waarom niet
juist veel meer ruimte geboden wordt om als gemeente op eenvoudiger wijze onderwijsvoorzieningen
voor nieuwkomers in te richten. De leden van de SGP-fractie vragen er aandacht voor
dat de regering in de wetsbehandeling inzake de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen
bij massale toestroom van ontheemden heeft aangegeven dat gemeenten wel degelijk scholen
voor nieuwkomers kunnen oprichten, maar dat daarvoor de reguliere procedure voor schoolstichting
doorlopen moet worden. Deze leden vinden die benadering erg beperkt in het licht van
de uitdagingen waar scholen en gemeenten voor staan. Waarom zou niet veel sterker
ingezet moeten worden op het bieden van mogelijkheden voor gemeenten die op een snelle
manier nieuwe, tijdelijke scholen willen inrichten die enkel voor nieuwkomers bedoeld
zijn. Daarvoor zouden in de sfeer van stichtingsnormen, bekostiging en BRIN-nummers
speciale voorzieningen getroffen kunnen worden.
De regering verwijst ter beantwoording van deze vraag naar de antwoorden op de voorgaande
vragen. In algemene zin geldt dat het vaak niet doelmatig is en gezien de benodigde
expertise overigens ook niet mogelijk is om nieuwe scholen op te richten.
De leden van de SGP-fractie vragen om een toelichting op de stelling van de regering
dat artikel 23 Grondwet de gemeente enkel als territoriale eenheid in beschouwing
neemt. Deze leden vragen hoe de regering rekenschap geeft van het criterium dat het
voldoende onderwijs in de geografische gemeenten wel degelijk van overheidswege gegeven
moet worden en dat die aanduiding altijd gelezen is als de lokale overheid.
De regering is het met de leden van de SGP-fractie eens. Artikel 23, vierde lid, eerste
volzin van de Grondwet luid: «In elke gemeente en in elk van de openbare lichamen,
bedoeld in artikel 132a, wordt van overheidswege voldoende openbaar algemeen vormend
lager onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal openbare scholen.» Met de term «gemeente»
in deze zin is de territoriale aanduiding van het openbare lichaam gemeente bedoeld.
De term «van overheidswege» duidt op de publiekrechtelijke beheersstructuur van het
openbaar onderwijs.
4. Gevolgen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de school van inschrijving verantwoordelijk
blijft voor het onderwijs aan de leerling en rekening moet houden met de specifieke
onderwijsbehoeften van nieuwkomerskinderen. Deze leden vragen hoe scholen hierbij
door de Minister ondersteund worden.
In de onderwijspraktijk is op verschillende plekken expertise aanwezig over het onderwijs
voor nieuwkomers. De Minister verstrekt in het bijzonder subsidie aan LOWAN po, dat
onderdeel is van de PO-Raad, en LOWAN vo om deze expertise te verzamelen en delen.
Scholen kunnen altijd contact opnemen met LOWAN. LOWAN is laagdrempelig toegankelijk
voor vragen en advies. Daarnaast hebben samenwerkingsverbanden passend onderwijs bijzondere
expertise over de ondersteuning van leerlingen met een specifieke behoefte aan ondersteuning.
Een tijdelijke nieuwkomersvoorziening is altijd een uitbreiding van een bestaande
school en behoort op die wijze dan ook tot de verantwoordelijkheid van een bestaand
samenwerkingsverband.
4.2 Advies ATR
De vraag van de fractie van de VVD die in deze paragraaf was gesteld is in paragraaf
1 bij een gelijksoortige vraag van de fractie van GroenLinks beantwoord.
6. Toezicht en handhaving
De leden van de VVD-fractie vragen of de inspectie ook voornemens is op de scholen
zelf te kijken en, zo ja, of de inspectie hiervoor voldoende capaciteit heeft.
De inspectie tracht bij haar toezichthoudende taak zoveel mogelijk dezelfde aanpak
te hanteren als voor het toezicht op reguliere scholen. Die aanpak is beschreven in
het Onderzoekskader 2021. In het eerste jaar voert de inspectie een oriënterend gesprek
met het schoolbestuur en de schoolleiding van de locatie, op basis waarvan ze het
vervolgtoezicht bepaalt. Indien een tijdelijke nieuwkomersvoorziening niet al binnen
een jaar is opgeheven, volgt in het tweede jaar in de regel een kwaliteitsonderzoek.
De inspectie neemt de regelgeving voor tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen daarbij
in acht.
De leden van de D66-fractie vinden het een risico om onbevoegden voor de klas te zetten.
Ziet de regering mogelijkheden om hierop toezicht te houden en te handhaven bij langer
dan strikt noodzakelijke inzet van onbevoegden?
In principe staat er in het primair en voortgezet onderwijs altijd een bevoegde leraar
voor de klas. Er bestaat op grond van de huidige onderwijswetgeving een beperkt aantal
uitzonderingen op dit uitgangspunt. Het wetsvoorstel voegt daar voor het primair onderwijs
in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening een uitzondering aan toe, namelijk dat onbevoegd
personeel kan worden ingezet voor niet-kernvakken als er een vacature is die niet
kan worden vervuld. Daarbij merkt de regering op dat onbevoegd personeel niet altijd
ook onbekwaam is. Zeker waar het nieuwkomers betreft kan het grote meerwaarde hebben
personeel aan te trekken met specifieke deskundigheid, zoals psychologen of pedagogen.
Scholen moeten altijd kunnen aantonen welke stappen zij hebben gezet om tot hun keuzen
te komen. Ook moeten zij blijven zoeken naar structurele oplossingen. Daarbij zal
het inrichtingsplan als een belangrijk verantwoordingsdocument dienen. Mocht de inzet
van onbevoegd personeel naar het oordeel van de inspectie te lang voortduren, dan
kan de inspectie naar een plan van aanpak vragen waarin het schoolbestuur uiteen zet
hoe het de situatie zal verbeteren.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe toezicht wordt gehouden op de verplichting
van
gemeentebesturen en scholen om afspraken te maken. Wie kan er handhaven indien dit
niet plaatsvindt? Welke sancties worden door welke partijen aan wie opgelegd?
De Inspectie van het onderwijs houdt interbestuurlijk toezicht op enkele taken van
de gemeente. Daaronder valt bijvoorbeeld de jaarlijkse overlegplicht van gemeentebesturen
met schoolbesturen over het onderwijsachterstandenbeleid, gericht op het bevorderen
van integratie, het voorkomen van segregatie en het bestrijden van onderwijsachterstanden.
Sinds 2023 zijn deze toezichtstaken in samenhang ingericht, waarbij de inspectie naast
het nalevingstoezicht ook inzet op de zogenaamde lerende dialoog, dat wil zeggen dat
ze met gemeenten in gesprek gaat over de doelen van de gemeentelijke taken en de kwaliteitscyclus
om die goed uit te voeren.
7. Consultatie
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat onderwijs op locatie vrijwel altijd
de voorkeur verdient boven digitaal onderwijs, maar dat digitaal onderwijs een rol
kan hebben om te voorkomen dat leerlingen helemaal geen onderwijs ontvangen en dat
voor sommige kinderen en jongeren (met specifieke behoeften) digitaal (prikkelarm,
maatwerk) onderwijs juist soelaas kan bieden. Kan de regering hierop reflecteren?
De regering volgt hierbij het advies van LOWAN: ervaringen tijdens de coronapandemie,
waarbij op grote schaal afstandsonderwijs is ingezet, hebben geleerd dat afstandsonderwijs
vooral voor de doelgroep nieuwkomers slecht uitpakt. Zo zorgt de taalbarrière voor
grote uitdagingen bij afstandsonderwijs. Nieuwkomersonderwijs kan het best vorm krijgen
binnen een sociale context en draait in de woorden van de experts van LOWAN om «relatie
en interactie». Dat laat onverlet dat sommige kinderen behoefte kunnen hebben aan
afwijkende vormen van onderwijs, als vorm van passend onderwijs. Voor zover de onderwijswetgeving
dergelijke onderwijsvormen toestaat kunnen zij ook in het nieuwkomersonderwijs worden
toegepast. Digitaal aanbod in de vorm van leermiddelen is net als in het reguliere
onderwijs mogelijk.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij kan uitleggen waarom de onderwijsvakbonden
niet geraadpleegd zijn. Deelt de regering de mening van deze leden dat dat een voor
de hand liggende en relevante gesprekspartner is, zeker in relatie tot het wettelijk
verankeren van verlaagde eisen om voor de klas te gaan staan?
Scholen en gemeenten hebben zich duidelijk uitgesproken over de noodzaak om snel maatregelen
te nemen en mij daarom gevraagd. Het wetsvoorstel beantwoordt de gevraagde urgentie
en is in zeer kort tijdsbestek tot stand gekomen. Het onderwijs krijgt de benodigde
juridische ruimte om het nieuwkomersonderwijs op te kunnen schalen en te voorkomen
dat nieuwkomersleerlingen op steeds meer plekken in het land geen onderwijs kunnen
krijgen. Daardoor was er geen reële ruimte om het reguliere proces van openbare consultatie
te volgen. Tegelijkertijd heb ik deze tekortkoming proberen te compenseren door de
wet zo veel mogelijk afgestemd met de landelijke vertegenwoordigers van de partijen
die dichtbij het nieuwkomersonderwijs staan (de PO-Raad en VO-raad, LOWAN, de inspectie
en de VNG). De onderwijsvakbonden heb ik hierbij inderdaad niet geraadpleegd. Ik deel
de mening van de leden van de SP-fractie dat zij een relevante gesprekspartners zijn.
en bij nader inzien was het beter geweest de betreffende bonden wel te raadplegen.
De regering wil benadrukken dat de tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen een ultieme
noodoplossing zijn en het is niet de bedoeling een precedent te scheppen voor de verlaging
van eisen voor onderwijspersoneel.
8. Financiële gevolgen
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat, omdat bekostiging van nieuwkomersleerlingen
ingaat op de dag van aankomst in Nederland en geldt voor een periode van twee jaar,
en veel kinderen niet vanaf dag één op een school zit, er in de praktijk veelal geen
bekostiging is voor twee jaar, zeker niet wanneer er door vele verhuizingen gaten
vallen in de onderwijsloopbaan. Wat doet de regering eraan om ervoor te zorgen dat
de bekostiging ingaat vanaf de eerste schooldag en door loopt totdat effectief twee
jaar onderwijs genoten is? De leden van de D66-fractie vragen of de regering mogelijkheden
ziet om te bekostigen op basis van effectief gevolgde onderwijstijd? De leden van
de PvdA-fractie vragen hoe ver de regering is met de verkenning van de mogelijkheden
om de bekostigingssystematiek aan te passen. Erkent de regering dat de oplossing eigenlijk
al wordt aangedragen door belangenorganisaties, namelijk door de bekostiging te laten
starten op de eerste schooldag en niet op de aankomstdatum van nieuwkomers?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen aan welke mogelijkheden de regering denkt
bij het aanpassen van de bekostigingssystematiek? Is het niet gewoon mogelijk om de
aanvullende bekostiging te starten op de eerste schooldag? Ook willen zij weten wat
de huidige stand van zaken van de verkenning en is dit terug te koppelen aan de Kamer?
Waarom is dit niet gelijk gedaan met dit wetsvoorstel? Wanneer komt de regering met
een aanpassing van deze systematiek? En is het tot die tijd niet passend om schoolbesturen
hiervoor te compenseren?
Op dit moment werkt de systematiek van de nieuwkomersbekostiging zo dat er voor nieuwkomers
in zowel het po als het vo twee jaar nieuwkomersbekostiging beschikbaar is. De twee
jaar waarvoor de nieuwkomersbekostiging kan worden ontvangen, gaan lopen vanaf de
datum dat een kind aankomt in Nederland (po) of eerste datum verblijfsrecht (vo).
Het klopt dat dit er in de praktijk toe kan leiden dat een schoolbestuur voor minder
dan twee jaar nieuwkomersbekostiging ontvangt voor een leerling, bijvoorbeeld doordat
een leerling op een wachtlijst heeft gestaan. De nieuwkomersbekostiging bestaat sinds
2016 in haar huidige vorm en heeft lang goed gefunctioneerd. De huidige situatie van
een hoge migratie-instroom gecombineerd met de capaciteitsproblemen in het onderwijs
heeft ertoe geleid dat leerlingen soms voor langere tijd geen onderwijs krijgen. Die
situatie leidt vervolgens tot knelpunten in de bekostiging. Dit vind ik onwenselijk
en niet in lijn met de bedoeling van de nieuwkomersregelingen, namelijk twee jaar
extra ondersteuning en bekostiging. Daarom ben ik voornemens om de systematiek aan
te passen zodat ik het beleid om iedere nieuwkomer twee jaar nieuwkomersbekostiging
te bieden beter kan uitvoeren.
De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks vragen hoe ik dit voorstel precies
wil invullen en of ik het voorstel van de belangenorganisaties wil uitvoeren, namelijk
om de startdatum van de nieuwkomersbekostiging aan te passen van de «aankomstdatum
in Nederland (po) dan wel «datum binnenkomst in Nederland» (vo) naar «datum eerste
schooldag». Dit is inderdaad de aanpassing die ik heb verkend en voornemens ben om
uit te voeren. Dit zal in de praktijk dan geen «datum eerste schooldag» gaan heten,
maar «datum eerste inschrijving» omdat dit de controleerbare gegevens zijn die ik
vanuit het register onderwijsdeelnemers ontvang.
De leden van de GroenLinksfractie vragen wanneer ik deze aanpassing zou kunnen doen.
Uit de eerste verkenning blijkt dat dit op zijn vroegst mogelijk is met ingang van
kalenderjaar 2025. Dit heeft ermee te maken dat ik de aanpassing zorgvuldig wil doen
zodat later geen problemen in de uitvoering ontstaan. Deze periode is nodig, omdat
er verschillende knelpunten zijn waar een oplossing voor gezocht moet worden. Zo komt
het juist in het nieuwkomersonderwijs vaak voor dat scholen niet helemaal bekend zijn
met de voorgeschiedenis van de leerling op andere scholen, door bijvoorbeeld onverwachte
verhuizingen. Dit kan er voor zorgen dat een school zelf niet goed in beeld heeft
wanneer de datum van eerste inschrijving van een leerling is geweest. In het voortgezet
onderwijs vindt de bekostiging bovendien geautomatiseerd plaats en wordt er een koppeling
gemaakt met bijvoorbeeld gegevens uit de Basisregistratie Personen: de wijziging van
datum vergt daar dus ook een wijziging van de systemen en van de gegevensuitwisselingen.
Daarom kies ik er ook niet voor om dit tegelijkertijd met de wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen
te regelen zoals de leden van de PvdA en GroenLinks fracties suggereren. De leden
van de GroenLinksfractie vragen of het in de tussentijd niet passend is om schoolbesturen
te compenseren. Ik heb uitvoerig gekeken naar tussenoplossingen. Hierbij heb ik een
afweging moeten maken tussen enerzijds uitvoerbaarheid en betrouwbaarheid van het
beleid en uitvoering en anderzijds de mogelijkheid om nu extra middelen aan het veld
te geven. Ik kies voor het eerste, daarom kan ik nu geen tussenoplossing bieden.
De leden van de fractie van D66 hebben vernomen dat de bekostiging van het tweede
jaar minder is dan het eerste jaar. Kan de regering erop toezien, door bijvoorbeeld
te werken met effectief onderwijsbekostiging, dat de instellingen en besturen en gemeenten
deze voorzieningen op basis van volwaardige bekostiging kunnen treffen?
Het klopt dat de nieuwkomersbekostiging lager is in het tweede jaar. Dat geldt voor
het basisonderwijs en voor de leerlingen in het voortgezet onderwijs die één tot twee
jaar in Nederland zijn (dus niet: korter dan één jaar). Voor beide groepen leerlingen
ontvangen scholen in de regel basisbekostiging, dit is niet het geval voor eerstejaars
leerlingen in het basisonderwijs of leerlingen in het voortgezet onderwijs die korter
dan een jaar in Nederland zijn. In beide gevallen ontvangen besturen naar het oordeel
van de regering voldoende middelen om het onderwijs vorm te geven.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering ervoor gekozen heeft om de
dekking voor de tijdelijke voorzieningen uit de bestaande aanvullende bekostiging
te laten komen. Acht de regering het niet onwenselijk dat er dan op een later moment
minder aanvullende bekostiging is voor deze leerlingen, wat de kansenongelijkheid
voor hen alleen maar verder vergroot? Zo nee, waarom niet? Is de regering bereid om
de bekostiging minimaal te verlengen met de periode waarin een nieuwkomer is aangewezen
op een tijdelijke voorziening, zodat er genoeg bekostiging overblijft voor volwaardig
kwalitatief onderwijs? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de PO-Raad, VO-raad en LOWAN in zowel
de eerste als de tweede consultatieronde hebben aangegeven dat er behoefte is aan
aanvullende financiering. De regering gaat hier bij het kopje consultatie niet op
in. Kan de regering alsnog een reactie geven hierop? De voornoemde leden lijken uit
de financiële paragraaf op te maken dat er geen extra financiële middelen zullen komen
en dat de dekking voor de tijdelijke voorzieningen uit de bestaande aanvullende bekostiging
moet komen, klopt dat? En klopt het dat dit bij een langer verblijf van nieuwkomers
in een tijdelijke voorziening tot gevolg heeft dat er vervolgens geen aanvullende
bekostiging meer over is voor extra hulp en ondersteuning in een reguliere nieuwkomersklas
of het reguliere onderwijs? Is dit niet heel wrang, omdat juist deze groep eerder
geen toegang heeft gehad tot een volwaardige vorm van nieuwkomersonderwijs? Hoe kijkt
de regering hiernaar? Zou het een mogelijkheid zijn om de aanvullende bekostiging
minimaal te verlengen met de periode waarin een nieuwkomer is aangewezen op een tijdelijke
voorziening?
Zoals de regering in de memorie van toelichting uiteen heeft gezet, heeft het onderhavige
wetsvoorstel geen financiële gevolgen omdat er niet wordt afgeweken van de bestaande
bekostigingssystematiek. Scholen met tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen komen op
dezelfde wijze als andere scholen, zoals scholen met reguliere nieuwkomersvoorzieningen,
aanmerking voor bekostiging. De nieuwkomersbekostiging in het eerste jaar is ook relatief
hoog. Daarom zullen er geen aanvullende financiële middelen beschikbaar komen voor
de tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen zoals de leden van de GroenLinksfractie vragen.
De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks vragen of het klopt dat een langer
verblijf van nieuwkomers in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening tot gevolg heeft
dat er vervolgens geen aanvullende bekostiging meer over is voor extra hulp en ondersteuning
in een reguliere nieuwkomersklas of het reguliere onderwijs. De nieuwkomersbekostiging
geldt voor twee jaar en start op dit moment nog vanaf het moment dat een nieuwkomer
in Nederland aankomt. Wanneer een nieuwkomer die korter dan twee jaar in Nederland
is onderwijs volgt in een tijdelijke nieuwkomersvoorziening ontvangt de school op
reguliere wijze daarvoor nieuwkomersbekostiging. Het onderwijs in de tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen
is geen volwaardig alternatief voor het nieuwkomersonderwijs dat bij de nieuwkomersbekostiging
hoort. De verwachting is dan ook dat een tijdelijke nieuwkomersvoorziening de nieuwkomersbekostiging
niet geheel hoeft in te zetten. Besturen kunnen deze middelen inzetten wanneer de
leerling wel volwaardig nieuwkomersonderwijs ontvangt. De regering is dan ook niet
voornemens om de nieuwkomersbekostiging te verlengen zoals de leden van de fracties
van PvdA en GroenLinks mij vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering in gesprek is met de VNG
over de financiering van nieuwkomersonderwijs. De regering stelt hierbij dat de kosten
niet door deze wet komen, maar door de huidige situatie. Deze leden stellen dat gemeente
en schoolbesturen weinig hebben aan dit antwoord, omdat zij uiteindelijk degenen zijn
die binnen deze huidige situatie het onderwijs voor nieuwkomers moeten organiseren.
Daarnaast is de regering ook verantwoordelijk voor de huidige situatie. Hoe gaat de
regering de gemeenten en schoolbesturen hiervoor financieel ondersteunen?
Zoals ik in de memorie van toelichting beschrijf, heeft het onderhavige wetsvoorstel
geen financiële gevolgen, omdat er niet wordt afgeweken van de bestaande bekostigingssystematiek.
Op dit moment is het beeld van de kosten, verantwoordelijkheid en hoogte van de financiering
voor gemeenten diffuus. De VNG heeft een eerste verkenning gedaan waaruit blijkt dat
de financiering voor gemeenten in sommige gemeenten als knellend wordt ervaren, maar
in andere gemeenten is dit niet het geval. Waar deze verschillen door komen, is nog
niet inzichtelijk. De VNG heeft mij laten weten dat zij nadenken over een onderzoek
naar de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten rondom het nieuwkomersonderwijs
en de financieringsstromen zodat zij beter kunnen begrijpen waarom het beeld zo diffuus
is. Over dit onderzoek ben ik verder met de VNG in gesprek.
Tot slot zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd wat dit wetsvoorstel doet
met de geïsoleerde scholentoeslag bij kleine scholen. Nieuwkomersvoorzieningen zijn
dislocaties van reguliere scholen, hierdoor worden telcijfers waarop de bekostiging
wordt verstrekt gemixt, terwijl scholen dubbele kosten hebben voor materieel en personeel.
Kunnen kleine scholen hierdoor hun geïsoleerde scholentoeslag verliezen? Is duidelijk
voor welke scholen dit gaat gelden? Is het eventueel een mogelijkheid om locaties
los van de huidige scholen (BRIN-nummers) op te zetten?
De school waar nieuwkomers worden ingeschreven ontvangt daarvoor bekostiging. Onderdeel
van de bekostiging in het basisonderwijs is dat scholen tot 150 leerlingen extra bekostiging
ontvangen: de kleinescholentoeslag. Door het inschrijven van nieuwkomers op een school
kan het zijn dan een school boven de grens van 150 leerlingen uitkomt en (een deel
van) de kleinescholentoeslag verliest. De basisbekostiging neemt wel toe voor deze
school. Of leerlingen op de hoofdvestiging, een nevenvestiging of de nieuwkomersvoorziening
staan ingeschreven maakt voor de bekostiging van de kleinescholentoeslag niet uit,
alle leerlingen worden bij elkaar opgeteld. Omdat de instroom van nieuwkomers niet
te voorspellen is, is nu ook niet duidelijk bij welke scholen dit zal optreden.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering aangeeft dat de huidige
gedefinieerde startdatum voor de extra nieuwkomersbekostiging (de datum van binnenkomst
in Nederland) in combinatie met de wachtlijsten in het onderwijs ervoor zorgt dat
schoolbesturen minder lang aanspraak kunnen maken op de aanvullende nieuwkomersbekostiging
dan wanneer een leerling direct na aankomst in Nederland in het onderwijs kan starten.
De regering verkent de mogelijkheden om deze systematiek aan te passen. Daarnaast
wijzen de PO-Raad en LOWAN in hun reactie op het wetsvoorstel op het belang van het
uitbreiden van aanvullende bekostiging voor alle nieuwkomers in het basisonderwijs
naar twee jaar, zodat nieuwkomers ook in het tweede jaar in Nederland de hulp krijgen
die ze nodig hebben. Deze leden vragen of de regering bereid is dit mee te nemen in
de verkenning naar de mogelijkheden om de systematiek aan te passen.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat de nieuwkomersbekostiging niet voor
alle nieuwkomersleerlingen geldt in het tweede jaar. In het po is dit inderdaad het
geval, daar bestaat er geen nieuwkomersbekostiging voor tweedejaars leerlingen die
in de categorie overige vreemdelingen vallen. De regering heeft op dit moment geen
plannen om dit aan te passen.
10. Overgangsrecht, beoogde inwerkingtreding en horizonbepaling
De leden van de D66-fractie constateren dat het hier gaat om een permanente oplossing
in plaats van een tijdelijke wet. Hoe reflecteert de regering op deze keuze en de
kritiek van de Raad van State hierop?
De regering heeft gekozen met het onderhavige wetsvoorstel een structurele oplossing
voor de sterk fluctuerende vraag naar nieuwkomersonderwijs te introduceren en daarmee
te voorzien in een behoefte bij scholen en gemeenten om een duidelijk kader hiervoor.
Daarmee wil de regering voorkomen dat telkens op ad-hoc basis moet worden gereageerd
en proactief een kader neer te zetten. Gepoogd is een duidelijke structuur te bieden
aan alle betrokkenen in het nieuwkomersonderwijs waar zij in geval van nood, ook in
de toekomst, op terug kunnen vallen. De afgelopen maanden is gebleken dat het ook
in de toekomst nodig zal zijn om de capaciteit van het nieuwkomersonderwijs flexibel
op te kunnen schalen. Dit wordt ondersteund door de verwachting dat de toestroom van
nieuwkomers hoog en onvoorspelbaar zal blijven en zich in het bijzonder in specifieke
regio’s in het land zal concentreren. De regering achtte het daarom wenselijk een
structurele mogelijkheid te creëren voor toekomstige noodsituaties.
De leden van de SP-fractie vragen of dit wetsvoorstel iets aan de samenwerking verandert
tussen zorg en onderwijs die, zeker wanneer het psychische zorg betreft, bovengemiddeld
vaak nodig zal zijn bij nieuwkomersonderwijs. Deze leden verwijzen naar een recent
rapport van Pharos en Save the Children, waar nu al gewezen wordt op onderbenutting
van psychosociale hulp bij nieuwkomers.
De regering onderkent dat voor kinderen die net uit een oorlog komen en soms al langere
tijd ontheemd zijn, vaker sprake kan zijn van psychosociale problematiek en trauma’s.
Het wetsvoorstel voorziet niet in nieuwe vormen van samenwerking of afspraken over
het verlenen van deze zorg. In de praktijk kan deze hulp op verschillende wijze geboden
worden. Voor vroegsignalering van problematiek kan een leraar of de school, maar bijvoorbeeld
ook een intern begeleider of maatschappelijk werker een belangrijke rol spelen. In
het nieuwkomersonderwijs is ook aandacht voor traumasensitief lesgeven aan kinderen.
Het is wenselijk dat deze expertise ook beschikbaar is op tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen.
Tegelijkertijd moet worden onderkend dat vroegsignalering en symptoombestrijding het
trauma van een kind niet oplossen. Vaak zijn professionele hulp en jeugdzorg noodzakelijk.
Het schoolbestuur dat een tijdelijke nieuwkomersvoorziening in stand houdt is aangesloten
bij een samenwerkingsverband en betrokken bij het op overeenstemming gerichte overleg
(oogo) over het jeugdplan dat op regionaal niveau wordt gevoerd. In het belang van
de leerlingen en de kwetsbare doelgroep beveelt de regering aan om bij het starten
van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening vooraf goede afspraken te maken tussen gemeente,
jeugdhulpinstellingen en bestuur van de tijdelijke nieuwkomersvoorziening over de
inzet van multidisciplinaire zorg en de vroegsignalering en route naar behandeling
van (ernstige) trauma’s.
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast wat het effect van een eventuele Spreidingswet
(wetsvoorstel Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen) zou
zijn op de noodzaak van dit wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel voor de Spreidingswet ziet op het creëren van voldoende en zo mogelijk
duurzame opvangvoorzieningen voor asielzoekers en een evenredige spreiding van asielopvang
over de gemeenten. Meer rust en voorspelbaarheid helpen bij het realiseren van voorzieningen
als onderwijs, maar de Spreidingswet kan de vraagstukken in het onderwijs domein niet
oplossen.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat, anders dan de Wet tijdelijke
onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden, dit wetsvoorstel geen
horizonbepaling bevat. Die keuze is ingegeven doordat het ook in de toekomst nodig
zal zijn om de capaciteit van het nieuwkomersonderwijs flexibel op te kunnen schalen.
Dit wordt ondersteund door de verwachting dat de toestroom van nieuwkomers hoog en
onvoorspelbaar zal blijven en zich in het bijzonder in specifieke regio’s in het land
zal concentreren, zo stelt de regering. Waar baseert de regering deze verwachting
op? Deze leden stellen vast dat de regering met het wetsvoorstel Wet gemeentelijke
taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen (Spreidingswet) wil komen tot een evenwichtigere
verdeling van asielzoekers over gemeenten. Deze leden verzoeken de regering nader
toe te lichten hoe beide wetsvoorstellen zich tot elkaar verhouden. Is de regering
bereid alsnog een horizonbepaling toe te voegen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de voorgaande vraag van de SP-fractie is aangegeven ziet het wetsvoorstel
voor de Spreidingswet op het creëren van voldoende duurzame opvangvoorzieningen voor
asielzoekers. Dit zal het onderwijs helpen, maar niet alle uitdagingen wegnemen. Wanneer
in de toelichting wordt gesproken over de onvoorspelbaarheid van de toestroom gaat
het niet alleen over de toestroom naar Nederland, maar ook over de toestroom naar
specifieke gemeenten waar het onderwijs uiteindelijk concreet vorm moet krijgen. Om
die reden heeft de regering ervoor gekozen nu een structurele regeling voor te stellen
die het mogelijk maakt om in gevallen van nood, ook in de toekomst, de capaciteit
aan nieukomersonderwijs op te schalen. Daarmee wordt voor schoolbesturen en gemeentebesturen
voor de langere termijn een voorspelbaar kader gecreëerd waaruit tevens een duidelijke
bevoegdheidsverdeling voortvloeit. Om te verzekeren dat tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen
alleen als ultimum remedium worden gebruikt – ook in de toekomst – kunnen deze tijdelijke
voorzieningen alleen worden opgericht nadat de Minister een besluit van die strekking
heeft genomen.
II Artikelsgewijs deel
Artikel 193c. Overlegplicht voldoende onderwijs voor nieuwkomers
Het lid van de BBB-fractie constateert dat er soms door gemeenten en/of schoolbesturen
op het laatste moment voorzieningen gemaakt moeten worden, maar dat de benodigde grootte
ook vaak op het laatste moment wijzigt. Kosten zijn gemaakt, maar de bekostiging blijft
uit. Organisaties missen hierbij de rol van de regering en moeten vaak maar wachten
wat eruit komt. Het lid vraagt hoe de regering ernaar kijkt om zichzelf termijnen
te stellen om duidelijkheid te bieden aan het veld, zodat het veld op basis van voorspelbare
en duidelijke informatie kan sturen en gerichter de voorzieningen kunnen inrichten.
Ik zie dat het onderwijs worstelt met de hoge instroom van nieuwkomers, het verhuizen
van nieuwkomers van de ene opvanglocatie naar de andere, de tijdelijkheid van (crisis)noodopvanglocaties,
en het plaatsen van grote groepen nieuwkomers op één locatie, onder wie in het bijzonder
alleenstaande minderjarige vluchtelingen. De inzet van de regering is erop gericht
om te komen tot voldoende en zoveel mogelijk duurzame asielopvang, daartoe dient ook
de het wetsvoorstel voor de Spreidingswet. Dit zal zorgen voor meer stabiliteit en
bijdragen aan meer voorspelbare informatie op lokaal niveau.
Artikel 193d. Verzoek inrichting tijdelijke nieuwkomersvoorziening
Het lid van de BBB-fractie leest dat de Minister op eigen initiatief kan overgaan
tot het besluit als schoolbesturen en de gemeente samen geen mogelijkheden zien voor
het inrichten van een nieuwkomersvoorziening. De Raad van State omschrijft het duidelijk:
dit doorkruist de bestaande goede samenwerking tussen scholen, gemeenten en Rijk.
De Raad van State ziet hiertoe geen noodzaak. Het lid vraagt hoe de regering het nut
en/of de noodzaak van dit ingrijpen kan verantwoorden.
De mogelijkheid tot het nemen van een ambtshalve besluit is gekoppeld aan gevallen
waarin, in een specifieke gemeente nieuwkomers woonachtig zijn die op dat moment geen
onderwijs ontvangen en waarvoor ook binnen afzienbare termijn geen onderwijs beschikbaar
is. In beginsel zullen alle betrokkenen bij het onderwijs die situatie altijd willen
voorkomen. Voor zover een gebrek aan onderwijsplaatsen voortkomt uit een niet-kunnen,
zoals het lid van de BBB-fractie opmerkt, zal een ambtshalve besluit niet in de rede
liggen. Maar het is ook denkbaar dat er in een gemeente, met behulp van de ruimte
die dit wetsvoorstel biedt, wel kan worden gewerkt aan de opschaling van de onderwijscapaciteit
en dat toch niet gebeurt. De regering heeft gemeend dat ook voor die situatie een
duidelijke bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsverdeling moest zijn opgenomen in
het wetsvoorstel.
Wanneer de Minister een ambtshalve besluit neemt ontstaan voor de gezamenlijke schoolbesturen
in de gemeente twee verplichtingen. Ten eerste moeten zijn met elkaar het gesprek
aan gaat over de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening, onder regie
van het college van burgemeester en wethouders. Ten tweede moeten zijn ook altijd
een tijdelijke nieuwkomersvoorziening inrichten. Zij mogen evenwel onderling bepalen
welk schoolbestuur daartoe het best geëquipeerd is. Schoolbesturen behouden de verantwoordelijkheid
voor het onderwijs. Het college van burgemeester en wethouders begeleid het proces
mede vanuit zijn rol als hoeder van de leerplicht, organisator van het leerlingenvervoer
en de onderwijshuisvesting. Het ambtshalve besluit kan pas in beeld komen nadat er
tijd is geweest om een verzoek tot inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
te doen en nadat overleg is gevoerd met het college van burgemeester en wethouders
over de redenen van het uitblijven van dat verzoek. Het ambtshalve besluit boogt dan
vooral de verhoudingen weer vlot te trekken en de patstelling te doorbreken. Daarmee
wordt de goede samenwerking dus veeleer ondersteunt dan doorkruist.
Artikel 193e WPO en artikel 9.3e WVO 2020 Ambtshalve besluit van de Minister tot inrichting
van tijdelijke nieuwkomers-voorzieningen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kan voorkomen dat aangrenzende gemeenten
doelmatiger kunnen voorzien in het onderwijs aan nieuwkomers. Deze leden zouden graag
meer inzicht willen in hoe deze doelmatigheid in de praktijk getoetst wordt. Kan de
regering een duidelijke definitie hiervan geven?
Voor zowel het besluit tot verlening van toestemming, als voor het ambtshalve besluit
geldt dat zij ook genomen kunnen worden ten aanzien van de schoolbesturen in een gemeente
waarin de nieuwkomers niet woonachtig zijn. Dat kan evenwel alleen als met de inrichting
van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening in die aangrenzende gemeente op doelmatiger,
of efficiëntere wijze in het onderwijs kan worden voorzien. Of daarvan sprake is hangt
af van de omstandigheden van het geval. Voorbeelden van situaties waarin het onderwijs
doelmatiger kan worden georganiseerd in de aangrenzende gemeente is bijvoorbeeld als
daar een reguliere nieuwkomersvoorziening is gevestigd en een dergelijke voorziening
niet ook beschikbaar is in de gemeente waar de nieuwkomers worden gehuisvest. Of als
de nieuwkomers aan de rand van de gemeente woonachtig zijn en vlak over de gemeentegrens
een school is gevestigd die in staat zou zijn aan de nieuwkomersleerlingen onderwijs
te verzorgen.
De leden van de VVD-fractie vragen om een duidelijk toetsingskader ten aanzien van
het begrip doelmatigheid. Dat is evenwel niet in abstracto te geven. Bij de operationalisering
van het begrip doelmatigheid gaat het om de vraag in hoeverre de last die het besluit
bij een schoolbestuur in een aangrenzende gemeente belegt, opweegt tegen het organiseren
van het onderwijs in de gemeente waar de nieuwkomers zijn gehuisvest. Financiële argumenten,
onderwijsinhoudelijke argumenten ten aanzien van de beschikbare expertise, maar ook
praktische aspecten zoals reistijd moeten in die afweging betrokken worden en worden
afgezet tegen de mogelijk alternatieven. Over deze afweging zal altijd met alle betrokkenen
ook het gesprek worden gevoerd.
Artikel 193f WPO en artikel 9.3f WVO 2020 Regierol en taak van het college van burgemeester
en wethouders
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het vierde lid staat dat zeer zwakke scholen
geen tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen mogen inrichten. Deze leden vragen of het
vijfde lid bedoeld wordt.
Dat is juist. Per abuis werd in het artikelsgewijs deel van de toelichting verwezen
naar het vierde lid van de artikelen 193f WPO en 9.3f WVO 2020. Deze verwijzing wordt
aangepast middels de bij dit nader rapport gevoegde nota van wijziging.
Artikel 193h. Inrichting en melding van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het bevoegd gezag binnen acht weken
na de melding van de inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening een inrichtingsplan
aan de Minister stuurt. Deze leden vragen waarom de regering deze termijn van acht
weken stelt. Ervaring leert dat in deze acht weken de schoolleider alle tijd nodig
heeft voor het inrichten van de voorziening. Waarom heeft de regering voor deze termijn
gekozen en is de regering bereid deze te verlengen?
De bepaling over de termijn voor het indienen van een inrichtingsplan is overgenomen
van de regelgeving voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor leerlingen uit Oekraïne.
De achtwekentermijn is het resultaat van een afweging tussen het belang van scholen
om snel aan de slag te kunnen zonder eerst te moeten voldoen aan formele eisen en
anderzijds het belang van controle op de toepassing van de afwijkingsmogelijkheden
die het onderhavige wetsvoorstel aan scholen biedt. Het inrichtingsplan is zowel belangrijk
voor leerlingen, ouders en leraren als voor de Minister (beleidsvorming) en de inspectie
(toezicht). Het inrichtingsplan is als document de basis voor gesprekken met het schoolbestuur
en de schoolleiding over wat zich in de dagelijkse praktijk afspeelt in de tijdelijke
nieuwkomersvoorziening. In wezen worden in het inrichtingsplan de stappen die het
bevoegd gezag bij het inrichten van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening heeft doorlopen
en de gedachten en overwegingen die het schoolbestuur daarbij had op schrift gesteld.
Bij de tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor leerlingen uit Oekraïne is de termijn
van acht weken niet onredelijk gebleken. Daarbij speelt een rol dat de eisen aan het
plan laagdrempelig zijn, dat het mogelijk is het inrichtingsplan eenvoudig online
in te dienen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs en dat wijzigingen ook later mogen
worden doorgegeven.
III Overig
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering ook heeft overwogen om iets te
doen aan de vele tijdelijke opvang van nieuwkomers, waarvan belangenorganisaties zeggen
dat dit een van de grootste oorzaken is dat nieuwkomersonderwijs moeilijk is vorm
te geven. Zo nee, waarom niet? Heeft de regering ook overwogen om iets te doen aan
de grootschalige opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen op één plek,
waarvan belangenorganisaties zeggen dat dit een van de grootste oorzaken is dat nieuwkomersonderwijs
moeilijk is vorm te geven? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet is erop gericht om te komen tot voldoende en zoveel mogelijk
duurzame asielopvang, daartoe dient ook de het wetsvoorstel voor de Spreidingswet.
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) worden door het COA in kleinschalige
voorzieningen opgevangen, we spreken hierbij over 50 amv (maximum van 80 amv) op één
locatie. Er is bij amv dan ook nooit sprake van grootschalige opvang, zoals dit wel
met volwassen asielzoekers het geval is. In het verleden zijn de aantallen amv voor
gemeenten niet of nauwelijks aanleiding geweest voor problemen met het inregelen van
nieuwkomersonderwijs. De huidige uitdagingen met het inregelen van nieuwkomersonderwijs
voor amv spelen voornamelijk rondom noodopvanglocaties met meer dan 50 amv op één
locatie, en worden versterkt door de hoge absolute aantallen nieuwkomers en het tekort
aan leraren.
De leden van de PvdA-fractie vragen eveneens hoe de regering oog blijft houden voor
het langetermijnperspectief voor nieuwkomers. Heeft de regering naast deze tijdelijke
wet een structurele oplossing voor ogen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze verwachten?
Zo nee, waarom niet?
Een structurele oplossing is van groot belang. Ik ga hier vol op inzetten en ben optimistisch
over de goede ideeën die er nu reeds zijn bij de partijen met wie ik samenwerk. In
het laatste antwoord dat ik in paragraaf 1 heb gegeven, ben ik uitgebreid ingegaan
op de wijze waarop ik het nieuwkomersonderwijs wil bestendigen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe de regering alles op alles zet om de
kansenongelijkheid op te heffen die er nu wordt gecreëerd, namelijk dat het voor je
kansen op volwaardig onderwijs uitmaakt of je een nieuwkomer bent of niet?
Het onderwijs voor nieuwkomers is in Nederland vooral belegd bij scholen met specifieke
deskundigheid. Deze scholen staan wel bekend als nieuwkomersscholen of taalklassen
in het basisonderwijs of internationale schakelklassen in het voortgezet onderwijs.
Het onderwijspersoneel werkt hier met grote toewijding en kennis voor een bijzondere
doelgroep. Kinderen die onderwijs volgen aan een (tijdelijke) nieuwkomersvoorziening
hebben ook bijzondere onderwijsbehoeften die vragen om onderwijs op maat. De Onderwijsraad
schreef in 2017 dat het daarbij vooral gaat om het leren van het Nederlands als tweede
taal (NT2) en om aandacht voor het sociaal en emotioneel welbevinden van nieuwkomers.
Het creëren van gelijke kansen betekent ook rekening houden met de specifieke onderwijsbehoeften.
Met dit wetsvoorstel beoogt de regering zo goed mogelijk aan die specifieke onderwijsbehoeften
tegemoet te komen. Tegelijkertijd is er ook behoefte aan een meer structurele regeling
van het reguliere nieuwkomersonderwijs. Na de zomer wil ik daarom een begin maken
om samen met de betrokken onderwijsorganisaties te bezien hoe we het onderwijs voor
nieuwkomers beter kunnen positioneren in de wet.
De leden van de ChristenUnie-fractie dringen al langer aan op het beperken van het
aantal verhuisbewegingen van kinderen in asielzoekerscentra. Ook de organisaties die
alles in het werk stellen om onderwijs te geven aan nieuwkomers, geven aan dat door
de korte verblijfsduur soms het onmogelijke wordt gevraagd van het onderwijs en haar
partners, waarbij de onzekerheid van verblijfsduur en de vele verhuizingen een zeer
negatief effect hebben op de kinderen. In het belang van de kinderen vragen deze leden
de regering de kinderen daarom te spreiden over het land en ze een vaste plek te bieden,
zodat er geen verhuisbewegingen nodig zijn.
In de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen, vastgesteld op 14 mei 2020, is
uitgewerkt hoe het vernieuwde asielsysteem er moet komen uit te zien. De asielzoeker
start daarbij op een locatie met aanmeldfaciliteiten en blijft of daar of verhuist
naar een andere opvanglocatie. Reden dat er alsnog een verhuizing plaats moet vinden,
is dat het niet mogelijk is om op alle opvanglocaties faciliteiten voor aanmelding
en asielproces in te richten. Essentieel voor het kunnen inrichten van dit opvanglandschap
is ook dat er voldoende opvangcapaciteit en personele capaciteit voor het asielproces
aanwezig is, iets dat in de huidige praktijk ontbreekt. Het streven blijft desalniettemin
om de verhuizingen tot deze verhuizing te beperken, los van eventuele verhuizingen
vanwege redenen als veiligheid, zorgbehoefte, op eigen verzoek.
Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie aandacht voor de positie van kinderen
die bijzondere ondersteuning nodig hebben en in het speciaal onderwijs op hun plek
zouden zijn. Op welke manier wordt in het aanbod van onderwijs voor deze kinderen
voorzien?
De school van inschrijving moet voor elke leerling met een extra ondersteuningsbehoefte
in zo passend mogelijk onderwijs voorzien. Dat uitgangspunt is in de onderwijswetgeving
verankerd en geldt ook voor de tijdelijke nieuwkomersvoorziening. Voor zover kinderen
behoefte hebben aan speciaal onderwijs kan het bevoegd gezag eventuele toelaatbaarheid
tot speciale voorzieningen aanvragen gelijk dat zou geschieden voor andere leerlingen
in het samenwerkingsverband. Ook kan het samenwerkingsverband om onafhankelijk advies
worden gevraagd over een passend aanbod voor een individuele leerling.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen | Vergissing |
---|---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | ||
D66 | 23 | Voor | ||
PVV | 17 | Tegen | ||
CDA | 14 | Tegen | Vergissing | |
PvdA | 9 | Voor | ||
SP | 9 | Voor | ||
GroenLinks | 8 | Voor | ||
PvdD | 6 | Voor | ||
ChristenUnie | 5 | Voor | ||
FVD | 5 | Tegen | ||
DENK | 3 | Voor | ||
Groep Van Haga | 3 | Tegen | ||
JA21 | 3 | Tegen | ||
SGP | 3 | Tegen | ||
Volt | 2 | Voor | ||
BBB | 1 | Voor | ||
BIJ1 | 1 | Niet deelgenomen | ||
Fractie Den Haan | 1 | Voor | ||
Gündogan | 1 | Voor | ||
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.