Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de rapporten 'Cao-afspraken over regelingen voor vervroegd uittreden (RVU)' en 'Redenen om wel of niet deel te nemen aan de regeling vervroegd uittreden'
25 883 Arbeidsomstandigheden
32 043
Toekomst pensioenstelsel
Nr. 455
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 3 februari 2023
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
over de brief van 20 mei 2022 de rapporten «Cao-afspraken over regelingen voor vervroegd
uittreden (RVU)» en «Redenen om wel of niet deel te nemen aan de regeling vervroegd
uittreden» (Kamerstukken 25 883 en 32 043, nr. 433).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 september 2022 aan de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen voorgelegd. Bij brief van 2 februari 2023 zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De Adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Inleiding
Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie
voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de rapporten «Cao-afspraken over regelingen
voor vervroegd uittreden (RVU)» en «Redenen om wel of niet deel te nemen aan de regeling
vervroegd uittreden (RVU)» en dankt de leden voor hun inbreng. Hierna is de beantwoording
van de vragen zo veel mogelijk ingedeeld per onderwerp, zijnde vragen over de twee
onderzoeken, vragen omtrent RVU, vragen omtrent duurzame inzetbaarheid en overige
vragen. Gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen worden tezamen beantwoord.
1. Onderzoeken «Cao-afspraken over regelingen voor vervroegd uittreden (RVU)» en «Redenen
om wel of niet deel te nemen aan de regeling vervroegd uittreden (RVU)»
Verschillende fracties stellen vragen over het cao-onderzoek naar RVU-afspraken. De
leden van de VVD-fractie vragen naar de sectoren waarvoor uit het cao-onderzoek blijkt dat een RVU aanwezig
is, en hoe de definitie van de doelgroep in die sectoren is geregeld. De leden van
de SP-fractie vragen waarom er soms informatie onbekend is over de RVU-regelingen in het onderzoek
en de leden van de D66-fractie vragen naar het algemeen verbindend verklaren van cao’s waarvoor bij SZW geen contactgegevens
bekend waren voor het cao-onderzoek naar RVU-regelingen.
In het onderzoek is door middel van een vragenlijst aan cao-partijen gevraagd hoe
zij de doelgroep voor RVU hebben gedefinieerd. Figuur 1 in de bijlage geeft per sector
een beeld van de manier waarop in de onderzochte cao’s is afgebakend welke werkenden
in aanmerking komen voor RVU. Het is een algemeen beeld; de opgegeven definities van
de doelgroepen waren niet altijd openbaar en definitief, bijvoorbeeld omdat de cao-onderhandelingen
nog niet waren afgerond. Soms gaven cao-partijen aan – ook op andere onderdelen van
het onderzoek – dat de informatie (nog) niet bekend is. Bijvoorbeeld omdat de mogelijkheden
om tot een RVU-regeling te komen nog worden verkend.
Het meest wordt de doelgroep van de RVU-regeling afgebakend middels specifieke functie(groepen)
en een minimaal aantal dienstjaren. In de sector bouw kunnen voornamelijk werknemers
in uitvoerende functies, werknemers met een functie op de bouwplaats, maar ook werknemers
in ploegendienst, nachtdienst en onregelmatige dienst deelnemen aan een RVU-regeling.
In de sector industrie wordt voor een deel van de werknemers deelname aan de RVU-regeling
enkel afhankelijk gemaakt van de functie, waarbij criteria voor zwaar werk zijn opgesteld
of deelname wordt afgebakend op basis van ploegendiensten, nachtdiensten of onregelmatige
diensten. In de sector handel en horeca is deelname aan een RVU-regeling in de meeste
gevallen alleen gebaseerd op het aantal dienstjaren, waarbij het voornamelijk gaat
om minimaal 40 dienstjaren. Ook zijn er enkele cao-partijen (in verschillende sectoren)
die hebben aangegeven dat er geen afbakening van de doelgroep is. Vaak geldt er dan
ook geen verplichting voor de werkgever om mee te werken aan een verzoek van de werknemer
om deel te nemen aan de RVU-regeling.
In totaal omvat het databestand van het onderzoek 149 cao-akkoorden waarin gesproken
wordt over RVU. Ten tijde van het cao-onderzoek (peildatum 31-12-2021), was er bij
97 van de 149 akkoorden sprake van een RVU-regeling. Deze 97 akkoorden staan in Figuur
2 en zijn onder te verdelen naar de sectoren: bouwnijverheid, handel en horeca, industrie,
kunst en recreatie, overheid, overige dienstverlening, vervoer en communicatie, zakelijke
dienstverlening en zorg. Voor de overige 52 cao’s uit het onderzoek geldt dat de cao-partijen
de intentie hebben om een regeling op te stellen of de mogelijkheden tot een regeling
nog verkennen.
Bij elke cao-aanmelding verklaart de indiener van het verzoek tot aanmelding van de
cao dat hij bevoegd is om namens de cao-partijen deze cao aan te melden. Het webformulier
van de avv-procedure bevat een vergelijkbare bevoegdheidsverklaring. Communicatie
over de avv-procedure verloopt altijd via de indiener van het verzoek die verantwoordelijk
is voor de afstemming hierover met de (overige) cao-partijen. In sommige gevallen
wordt het verzoek ingediend door AWVN en zijn alleen de contactgegevens van de desbetreffende
werknemer van AWVN beschikbaar. In zo’n geval wordt AWVN verzocht de betreffende cao-partijen
te benaderen wanneer daar aanleiding toe is. Dit verzoek is ook uitgezet bij het uitvoeren
van het cao-onderzoek naar regelingen voor vervroegd uittreden.
De leden van de CDA-fractie vragen te reflecteren op de uitkomsten van het herhaalonderzoek naar cao-afspraken
over RVU en vragen de Minister of zij aanleiding ziet de regeling te verbeteren. Ook
vragen zij naar een actuele stand van zaken van cao’s met een RVU-afspraak, of het
de verwachting is dat het aandeel cao’s met een RVU-afspraak nog zal toenemen en of
vooraf onderzoek is gedaan om een inschatting te maken van dit aandeel.
Zoals in de begeleidende brief bij het onderzoek is aangegeven, laat het onderzoek
zien dat tot en met eind 2021 in steeds meer cao’s afspraken zijn gemaakt over eerder
uittreden. Sociale partners weten dus gebruik te maken van de mogelijkheden die de
fiscale RVU-maatregel hen sinds 2021 biedt. Tegelijkertijd kent het Ministerie van
SZW een flankerende subsidieregeling met eenzelfde looptijd (2021–2025), die sociale
partners in branches en sectoren ondersteunt bij investeringen in duurzame inzetbaarheid
en eerder uittreden (MDIEU). Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel
Wet toekomst pensioenen heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
– mede naar aanleiding van de motie van de leden Nijboer en Maatoug1 – aangegeven open te staan voor verbeteringen in de huidige MDIEU-regeling. Hierover
wordt overleg gevoerd met sociale partners. De Tweede Kamer wordt hier begin 2023
over geïnformeerd.
Een actuelere stand van het aandeel cao’s met een RVU-afspraak dan die van eind 2021
is niet voorhanden. In de jaarlijkse rapportage van cao-afspraken van SZW zal een
beeld worden geschetst van de ontwikkeling van RVU-afspraken in cao’s eind 2022. Deze
rapportage wordt naar verwachting voor de zomer 2023 met de Tweede Kamer gedeeld.
Ook daarna kan het aandeel cao’s met een RVU-afspraak nog toenemen. Vooraf is geen
onderzoek gedaan naar of een inschatting gemaakt van dit aandeel.
De leden van de CDA-fractie en VVD-fractie stellen vragen over het onderzoek naar redenen om wel of niet deel te nemen aan een
RVU-regeling. De leden van de CDA-fractie vragen of alle factoren die een rol spelen even zwaar meewegen. De leden van de VVD-fractie vragen of de uitkomsten van het onderzoek naar redenen om wel of niet deel te nemen
aan een RVU-regeling gegeneraliseerd kunnen worden, en of er is gedifferentieerd naar
functie.
Ook merken zij op dat in het onderzoek taakverlichting wordt genoemd om het werk minder
zwaar te maken voor oudere werknemers en vragen naar het inzetten van taakverlichting
ter voorkoming van vervroegd uittreden.
In het onderzoek van SEOR naar redenen om wel of niet deel te nemen aan een RVU-regeling
is gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksopzet met enkele tientallen interviews.
Alle geïnterviewden vallen binnen de sectorale criteria voor de RVU en zijn over het
algemeen mensen die uitvoerend werk doen of lang hebben gedaan. Een verdere differentiatie
naar functie is binnen het onderzoek niet toegepast. Deze onderzoeksopzet bood de
mogelijkheid om dieper in te gaan op de achtergrond van de keuze voor (niet-)deelname.
Hierdoor is er echter terughoudendheid geboden bij het generaliseren van de uitkomsten
van het onderzoek. De focus van het onderzoek ligt meer op de aard van verschillende
factoren, waaronder de context van het werk, het huishouden en de financiële situatie,
dan op hoe vaak deze factoren voorkomen. Onder de respondenten van het onderzoek zijn
gezondheidsproblemen, in combinatie met de ervaren zwaarte van het werk, vaak een
doorslaggevende factor om wel deel te nemen aan een RVU-regeling. Bij respondenten,
met en zonder gezondheidsproblemen, die besluiten om niet deel te nemen aan een RVU-regeling
spelen financiële overwegingen een belangrijke rol.
In het onderzoek komt naar voren dat in sectoren verschillende zogenoemde ontziemaatregelen,
zoals taakverlichting, worden aangeboden aan oudere werknemers. Een aantal respondenten
maakt hier ook gebruik van. Dergelijke instrumenten kunnen een goede oplossing bieden
om oudere werknemers gezond te laten doorwerken. Welke ontziemaatregelen passend zijn,
hangt onder meer af van de functie van de werkende, het bedrijf en de sector. In veel
cao’s bestaan al ontziemaatregelen om de werkbelasting van oudere werknemers te verlichten,
bijvoorbeeld door vrijstelling van diensten, extra verlof, arbeidsduurverkorting,
demotie of deeltijdpensioen. 81% van de werknemers die onder de 98 grootste cao’s
van Nederland vallen hebben één om meer dergelijke afspraken in hun cao.2 De MDIEU biedt sectoren subsidie voor verschillende activiteiten die gerelateerd
zijn aan ontziemaatregelen. Sectoren kunnen bijvoorbeeld subsidie aanvragen voor onderzoek
naar mogelijke ontziemaatregelen in een sector, communicatie en voorlichting over
bestaande mogelijkheden, en activiteiten of interventies die de fysieke of mentale
belasting helpen terug te dringen. Op deze manier wil de regering sectoren stimuleren
om met verschillende instrumenten aan de slag te gaan om (oudere) werkenden inzetbaar
te houden.
2. RVU
Verschillende fracties vragen of de RVU-regelingen zijn opengesteld voor de juiste
groepen werknemers. De leden van de SP-fractie merken op dat nog geen 50% van de werkenden in Nederland die onder een cao vallen
gebruik kunnen maken van een mogelijke RVU-regeling en dat werknemers zonder cao zelfs
volledig buiten de boot vallen. Zij vinden dit ontoereikend en vragen of de regering
hiermee geen valse verwachtingen heeft gewekt. Zij vragen tevens of het klopt dat
vooral mensen met een hoger salaris gebruik maken van de regeling, in hoeverre sectoren
en mensen met zware beroepen gebruik kunnen maken van de RVU, waarom er geen maatregelen
zijn genomen om personen met lage inkomens of flexbanen te ondersteunen in het op
tijd kunnen stoppen met werken en of de regeling verbeterd kan worden. Ook de leden
van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen naar een verklaring voor het aandeel cao’s waarin geen RVU-regeling is afgesproken,
en naar het risico dat mensen voor wie de RVU-regeling niet bedoeld is gebruikmaken
van de regeling, gezien twee derde van de werknemers een recht op RVU kan ontlenen
aan de RVU-afspraak in de cao. Daarnaast vragen zij naar inzicht in het aantal mensen
dat wegens een zwaar beroep moeite heeft om door te werken tot de pensioenleeftijd
en of dit afgezet kan worden tegen het aantal mensen dat deelneemt aan de RVU en hoe
de regeling aantrekkelijker gemaakt kan worden voor mensen die wel willen deelnemen
aan een RVU-regeling, maar hier vanwege financiële gevolgen vanaf zien. Ook de leden
van de CDA-fractie vragen hoe de regeling voor deze mensen aantrekkelijker gemaakt kan worden, hoe mensen
die ervoor kiezen om niet eerder uit te treden toch gezond kunnen werken tot de AOW-leeftijd
en naar de (bekendheid van) mogelijkheden rondom financiële adviesgesprekken. De leden
van de VVD-fractie vragen of de Minister de inschatting deelt dat een afbakening van de doelgroep van
een RVU-regeling aan de hand van functie noodzakelijk is om tegemoet te komen aan
de afspraken die in het Pensioenakkoord zijn gemaakt.
Met de tijdelijke vrijstelling van RVU-heffing en de subsidieregeling MDIEU geeft
het kabinet ruimte aan sociale partners om in de periode 2021–2025 afspraken te maken
over eerder uittreden en duurzame inzetbaarheid. Het is aan werkgevers en werknemers
zelf om te zien of zij hierover afspraken willen maken, en zo ja op welke manier zij
dat willen vormgeven. Sociale partners in sectoren kunnen zelf immers het best bepalen
of er in hun sector of branche een behoefte bestaat aan meer duurzame inzetbaarheid
of eerder uittreden, en voor welke werknemers gezond doorwerken tot AOW moeilijk is,
bijvoorbeeld doordat in het verleden onvoldoende is geïnvesteerd in hun duurzame inzetbaarheid.
Er is mede om die reden geen eenduidige definitie van een zwaar beroep en er is daarom
geen inzicht in het aantal mensen dat wegens het hebben van een zwaar beroep moeite
heeft om door te werken tot de AOW-leeftijd. Het kabinet is voorwaardenscheppend en
heeft geen eigen verwachtingen of doelstellingen ten aanzien van het gebruik van RVU-regelingen.
Het aantal cao’s waarin afspraken worden gemaakt over RVU neemt toe, evenals het aantal
mensen dat met RVU gaat. Tot en met eind 2025 kunnen nog regelingen voor vervroegd
uittreden worden overeengekomen. Overigens is het goed te benadrukken dat ook werknemers
die niet onder een cao vallen een RVU kunnen afspreken met hun werkgever. Een collectieve
afspraak hoeft daar niet aan ten grondslag te liggen.
Het is aan de sociale partners om ervoor te zorgen dat de RVU-regelingen terecht komen
bij de werkenden die dit het meest nodig hebben. Daar waar al RVU-regelingen zijn
overeengekomen, zijn die veelal gericht op de werknemers die naar het oordeel van
de sociale partners in de betreffende sector het zwaarst belast zijn. Dat gebeurt
bijvoorbeeld met een afbakening aan de hand van functies (bijvoorbeeld bouwplaatsmedewerkers
versus kantoorpersoneel), maar dat is niet noodzakelijk. Sectoren kunnen, als dat
passend is, hun RVU-doelgroep ook afbakenen op basis van andere criteria, zoals een
minimaal aantal dienstjaren of een maximale inkomensgrens. Hoewel de afbakening per
regeling kan verschillen, zijn het vaak werknemers in uitvoerende functies of die
al op jonge leeftijd hun loopbaan zijn gestart die binnen de sectorale RVU-criteria
vallen. Om in aanmerking te komen voor MDIEU-subsidie is een afbakening verplicht;
sectoren moeten bepalen en onderbouwen welke specifieke groep werknemers zij een RVU
willen aanbieden, omdat doorwerken tot de AOW-gerechtigde leeftijd voor deze groep
op dit moment nog te moeilijk is. Sociale partners kunnen in de cao afspreken dat
een werkgever verplicht is om mee te werken met een RVU-verzoek van een werknemer.
In dat geval kunnen alleen de werknemers die binnen de sectorale criteria vallen hieraan
een recht ontlenen. Dit past bij hoe de RVU-regeling en de subsidieregeling zijn bedoeld.
Of werknemers daadwerkelijk besluiten gebruik te maken van een RVU hangt af van meerdere
factoren, zoals het SEOR-onderzoek laat zien. Ook financiële overwegingen spelen een
rol. Deze financiële overwegingen worden niet alleen beïnvloed door de hoogte van
de RVU-uitkering. De maximale RVU-uitkering komt in netto termen overeen met een AOW-uitkering
en is voor iedereen, ongeacht inkomensniveau, gelijk. De financiële omstandigheden
van werkenden verschillen (beschikbaarheid van pensioen of spaargeld, hoogte van de
vaste lasten, inkomen partner) en spelen mee in de keuze om wel of niet eerder uit
te treden. Door het tijdelijk vrijstellen van de 52% RVU-heffing en het beschikbaar
stellen van bijna een miljard euro voor de MDIEU-regeling faciliteert de overheid
de werkgever, zodat deze RVU-afspraken kan maken met de werknemer. Eventuele knelpunten
rond de RVU-deelname van werknemers die voortkomen uit financiële overwegingen moeten
dan ook in de relatie werkgever-werknemer worden opgelost.
Sociale partners kunnen daar waar nog ruimte is binnen de wettelijke kaders kijken
of zij die kunnen benutten. Veel deeltijdwerkers ontvangen een RVU-uitkering waarop
een deeltijdfactor is toegepast. Het niet toepassen van een deeltijdfactor kan de
stap naar deelname aan een RVU-regeling vergemakkelijken. Ook beschikken niet alle
werkenden over een goed genoeg pensioen, met de mogelijkheid om het pensioen naar
voren te halen. Daarnaast is het belangrijk dat werkenden een weloverwogen keuze kunnen
maken om al dan niet deel te nemen. Het niet overzien van de financiële consequenties
kan een reden zijn om af te zien van deelname aan een RVU-regeling. Hulp bij het doorrekenen
van de financiële consequenties kan deelname toegankelijker maken. Sectoren en sociale
partners kunnen inzetten op een nog betere (financiële) voorlichting voor werknemers.
Daarbij is het belangrijk om te benadrukken dat financiële adviesgesprekken subsidiabel
zijn in de MDIEU-regeling. Werknemers kunnen hier vervolgens gebruik van maken via
hun werkgever. De regering brengt dit onder de aandacht bij sociale partners, bijvoorbeeld
met behulp van de menukaart met voorbeelden van activiteiten die voor MDIEU-subsidie
in aanmerking komen. Ook geeft SZW subsidie aan het Nibud voor het ontwikkelen van
een gratis tool die voor iedereen beschikbaar is. Deze tool helpt werkenden inzicht
te krijgen in keuzes rondom het moment van uittreden en de (financiële) effecten daarvan.
Daarnaast kunnen werkgever en werknemer gezamenlijk op zoek naar andere mogelijkheden
zoals ontziemaatregelen of vitaliteitspacten. Ook kan een werkgever het in individuele
gevallen passend achten, als daar binnen de fiscale kaders ruimte voor is, een aanvullende
pensioenstorting te doen, of om een RVU-uitkering hoger dan de drempelvrijstelling
af te spreken, waarbij over het drempelbedrag-overstijgende deel de RVU-heffing wordt
afgedragen.
De leden van PvdA-fractie en GroenLinks-fracties vragen hoe de tool van het Nibud vindbaar zal zijn voor werkenden en of deze tool
voldoende duidelijkheid zal geven over de gevolgen van deelname aan een RVU-regeling.
De tool zal onder de aandacht worden gebracht via het Nibud, de overheid en sociale
partners. Via deze brede communicatielijnen wordt de tool en de beschikbaarheid bekend
gemaakt bij de doelgroep. De gratis tool helpt werkenden inzicht te krijgen in keuzes
rondom het moment van uittreden en de effecten daarvan. Met dit inzicht kunnen mensen
beter bepalen wat voor hen belangrijk is rondom het moment van uittreden. Hieronder
valt ook een eventuele deelname aan de RVU. De tool biedt zelf geen inzicht in de
exacte financiële effecten van bepaalde keuzes, maar verwijst door naar relevante
loketten. In het geval van RVU kan dit bijvoorbeeld de werkgever, vakbond of financieel
adviseur zijn.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre werkgevers verplicht zijn uitvoering te geven aan RVU-afspraken, of dat
zwaarwegende bedrijfsbelangen een uitzonderingsgrond kunnen zijn, bijvoorbeeld wanneer
cruciale bedrijfsprocessen stil komen te liggen omdat een vervanger niet tijdig gevonden
is.
Werkgevers en werknemers die in de cao afspraken maken over een RVU-regeling kunnen
die afspraken een onvoorwaardelijk karakter geven, zodat een werknemer die tot de
doelgroep behoort een recht kan ontlenen aan de RVU-afspraak die voor de sector is
gemaakt. Maar zij kunnen ook een uitzonderingsclausule opnemen, in geval van zwaarwegend
bedrijfsbelang, of deelname aan de regeling baseren op wederzijdse vrijwilligheid.
Het is aan sociale partners om dit gezamenlijk te wegen en af te spreken.
Verschillende fracties stellen nog aanvullende vragen over RVU-regelingen. De leden
van de D66-fractie vragen naar de gevolgen van de verhoging van de AOW voor de RVU-drempelvrijstelling
en MDIEU-subsidie, en de budgettaire gevolgen hiervan, en vragen of het binnen de
RVU-afspraken mogelijk is voor werknemers die met RVU gaan om alsnog, wellicht in
deeltijd, wellicht in een andere baan, wellicht in een andere sector, te blijven werken.
De leden van de CDA-fractie vragen naar verschillen in het toepassen van RVU-regelingen tussen deeltijders en
werknemers met een voltijdbaan. De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen of er fiscale obstakels zijn in het niet benutten van RVU-regelingen, bijvoorbeeld
omdat werkgevers de RVU-uitkering voor drie jaar in één keer uitkeren, en vragen naar
mogelijkheden voor zelfstandigen om eerder te stoppen met werken.
De RVU-drempelvrijstelling wordt jaarlijks vastgesteld. De hoogte is gerelateerd aan
de AOW, in die zin dat de drempelvrijstelling jaarlijks in netto termen gelijk wordt
gesteld aan de AOW. Een hogere AOW zal dus leiden tot een hogere drempelvrijstelling.
De drempelvrijstelling voor 2023 bedraagt € 24.444 per jaar, wat uitkomt op € 2.037
per maand. Zowel nieuwe als bestaande RVU-uitkeringen kunnen in lijn met de nieuwe
drempelvrijstelling worden verhoogd. Sociale partners maken zelf afspraken over de
hoogte van de uitkering en over het al dan niet indexeren. RVU-regelingen die jaarlijks
worden geïndexeerd, kunnen in aanmerking komen voor MDIEU-subsidie, waarbij geldt
dat de uiteindelijke subsidietoekenning nooit hoger kan zijn dan het oorspronkelijk
aangevraagde subsidiebedrag. Voor de hoogte van het totale budget van de MDIEU heeft
dit geen gevolgen.
De drempelvrijstelling voor RVU is bedoeld voor mensen voor wie doorwerken tot aan
de pensioenleeftijd niet meer haalbaar is. De RVU-drempelvrijstelling stelt hun werkgever
in staat met hen een regeling te treffen zodat zij eerder kunnen stoppen met werken.
Om daarbij in aanmerking te komen voor MDIEU-subsidie is de voorwaarde gesteld dat
de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever wordt beëindigd. In bepaalde
gevallen kan het echter zijn dat iemand in een andere minder belastende baan, of in
deeltijd, nog wel kan werken. Dat is wettelijk ook toegestaan; het is, buiten de genoemde
subsidievoorwaarde van de MDIEU-regeling, niet verplicht dat werknemers die een RVU
ontvangen volledig stoppen met werken. Het is dus mogelijk om, gebruikmakende van
de RVU-drempelvrijstelling, door te werken in een andere baan, een andere sector of
in deeltijd, mits in lijn met de gemaakte (cao-)afspraken tussen werkgever en werknemer.
Uit het onderzoek «cao-afspraken naar regelingen voor vervroegd uittreden» blijkt
dat in het merendeel van de onderzochte cao’s is afgesproken dat er een deeltijdfactor
wordt toegepast op de uitkeringshoogte van deeltijdwerkers. De hoogte van de RVU-drempelvrijstelling
is echter niet afhankelijk van de deeltijdfactor. Het is aan sociale partners om te
bepalen of het toepassen van een deeltijdfactor op de uitkeringshoogte passend is
bij de situatie van de sector. Wel is met sectoren gedeeld wat de effecten kunnen
zijn van het toepassen van een deeltijdfactor, bijvoorbeeld op de aantrekkelijkheid
van de regeling voor werknemers in de sector. Samen met sociale partners wordt een
vinger aan de pols gehouden en worden deze ontwikkelingen gevolgd.
In de subsidieregeling MDIEU is maandelijkse uitbetaling van de RVU als voorwaarde
opgenomen. De Stichting van de Arbeid adviseert cao-onderhandelaars ook om de RVU-uitkering
maandelijks uit te keren. Dit is vastgelegd in de handreiking voor uitvoering RVU’s
die is opgesteld door de Stichting van de Arbeid en SZW. In de praktijk worden RVU-uitkeringen
daardoor nu veelal maandelijks uitgekeerd. De regering ziet hierin geen obstakel voor
het benutten van RVU-regelingen.
Zelfstandigen kunnen geen gebruik maken van de RVU. Niet omdat zij niet onder een
cao vallen, maar omdat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst die vroegtijdig
wordt beëindigd, en waarvoor de werkgever bereid is de werknemer een uitkering ter
overbrugging tot aan de AOW-leeftijd uit te keren. Zelfstandigen kunnen zelf keuzes
maken ten aanzien van het einde van hun loopbaan. Zij kunnen ervoor kiezen om eerder
te stoppen met werken en zullen dit zelf moeten financieren, of ervoor kiezen hun
lijfrente (als aan de orde) – al dan niet gedeeltelijk – eerder in te laten gaan.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie en PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie naar het vervolg op de RVU-maatregel na 2025, wanneer de drempelvrijstelling afloopt.
De leden van de SP-fractie vragen ook hoe hierover wordt gecommuniceerd.
In het Pensioenakkoord is afgesproken dat de RVU-drempelvrijstelling en MDIEU-subsidie
tijdelijke maatregelen zijn die tot en met 2025 van kracht zijn. Na 2025 is het aan
werkgevers en werknemers om zich gezamenlijk te richten op gezond doorwerken tot de
AOW-gerechtigde leeftijd. Dit is in lijn met de afspraken in het Pensioenakkoord en
de communicatie vanuit de regering, werkgeversorganisaties en vakbonden, door wie
het Pensioenakkoord gezamenlijk is ondertekend.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid monitort de tijdelijke overgangsmaatregelen.
De sociale partners worden daarbij goed aangesloten. De Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen gaat – mede naar aanleiding van de motie van de leden Nijboer
en Maatoug3 – met sociale partners in overleg over de structurele situatie omtrent duurzame inzetbaarheid
en zwaar werk, en of daarbij nog maatregelen nodig zijn na 2025. Er is 1 miljard euro
uitgetrokken bij het Pensioenakkoord hiervoor. Binnen de kaders van dit bedrag zal
worden bekeken of en wat er nodig is en wat dat betekent voor de fase na 2025. De
Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zal de Kamer in de loop van
2023 informeren over de voortgang van dit overleg.
3. Duurzame inzetbaarheid
Verschillende fracties stellen vragen over de rol van duurzame inzetbaarheid in de
MDIEU-regeling. De leden van de D66-fractie en VVD-fractie vragen hoe het kabinet kijkt naar de relatie tussen investeringen in eerder uittreden
en duurzame inzetbaarheid en de verhouding van de besteding van het subsidiebudget
aan beide categorieën. Daarbij wordt gevraagd naar de toekomstbestendigheid van de
investeringen in duurzame inzetbaarheid en het wegnemen van de noodzaak voor vervroegd
uittreden. Ook vragen de leden van de D66-fractie naar het dragen van de lasten van deze investeringen voor verschillende leeftijdscohorten.
De regering vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen gezond werkend hun pensioen
kunnen bereiken. Daarvoor is het belangrijk dat werkgevers en werknemers investeren
in duurzame inzetbaarheid. Met de tijdelijke MDIEU-regeling ondersteunt het kabinet
sociale partners in sectoren die hierop een extra inspanning willen plegen, en draagt
het bij aan het oplossen van knelpunten rondom het aanbieden van regelingen voor vervroegd
uittreden.
Om te borgen dat sectoren in hun activiteitenplannen voldoende balans brengen in activiteiten
op het gebied van duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden is het in de MDIEU niet
mogelijk alleen subsidie aan te vragen voor RVU’s. Elk activiteitenplan dient duurzame
inzetbaarheidsmaatregelen te bevatten die bijdragen aan het oplossen van de knelpunten
die volgen uit een sectoranalyse. Investeringen in duurzame inzetbaarheid worden niet
alleen gestimuleerd doordat een subsidieaanvraag altijd betrekking dient te hebben
op duurzame inzetbaarheid; ook is het subsidiepercentage voor activiteiten rondom
duurzame inzetbaarheid (50%) hoger dan voor regelingen voor vervroegd uittreden (25%).
Sinds de start van de MDIEU is subsidie verleend aan 53 subsidieaanvragers sectoren
voor activiteitenplannen. In de helft van de aanvragen zijn de activiteiten uitsluitend
gericht op duurzame inzetbaarheid; 26 sectoren hebben een subsidieaanvraag ingediend
voor zowel activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid als eerder uittreden4, 27 alleen voor duurzame inzetbaarheid. In totaal is voor ongeveer € 250 miljoen
aan subsidie beschikt, waarvan bijna 40% voor duurzame inzetbaarheid en ruim 60% voor
eerder uittreden.
Binnen de kaders van de subsidieregeling bepalen sectorale sociale partners zelf hoe
zij hun activiteitenplan willen vormgeven op een manier die aansluit bij de sector.
De bovengenoemde verdeling van het budget laat dus zien dat de sociale partners in
verschillende sectoren naast duurzame inzetbaarheid ook hechten aan het mogelijk maken
van vervroegd uittreden. De constatering dat subsidie voor RVU een groter aandeel
van de totale subsidie behelst, heeft daarbij ten dele te maken met het feit dat een
RVU-uitkering relatief hoge subsidiabele kosten heeft ten opzichte van activiteiten
rondom duurzame inzetbaarheid. Met een RVU-uitkering wordt immers de periode tussen
het eerder uittreden van de werkende en de AOW-leeftijd overbrugd. Dit betekent dat
de RVU-uitkering een inkomen biedt aan individuen, veelal ter hoogte van de drempelvrijstelling
(€ 22.488 in 2022). Hierdoor maken subsidies voor RVU’s dus een relatief grote aanspraak
op het totale subsidiebudget.
De subsidieverlening voor activiteiten rondom duurzame inzetbaarheid is altijd gericht
op het stimuleren van een toekomstbestendig duurzame inzetbaarheidsbeleid en het wegnemen
van de noodzaak van het vervroegd uittreden. Dit wordt bestendigd doordat het activiteitenplan
waarvoor subsidie wordt ontvangen uit de MDIEU zoveel mogelijk betrekking dient te
hebben op alle werkenden in de sector. In veel aanvragen is dan ook oog voor de jongere
werkenden in de sector, bijvoorbeeld door activiteiten op te zetten die hen bewustmaken
van ontwikkelmogelijkheden of door te onderzoeken hoe functies beter kunnen aansluiten
op de wensen en behoeften van jongere werkenden in de sector. Zo komen de baten van
de investeringen zo veel mogelijk bij alle werkenden in de sector terecht. De sectoren
dragen zelf financieel bij aan hun activiteitenplan. Deze lasten worden gedragen door
de werkgevers in de sector.
De leden van de fracties van D66, PvdA en GroenLinks vragen naar de voortgang van de activiteiten rondom duurzame inzetbaarheid in sectoren,
en naar het gerealiseerde gebruik. De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over de eerste voortgangsrapportage van
het monitorings- en evaluatieonderzoek..
Het is nog te vroeg om iets te zeggen over het gerealiseerde gebruik van deze programma’s,
of over de voortgang van de activiteiten. De MDIEU is een tijdelijke maatwerkregeling
die loopt van 2021 tot en met 2025. In de zomer van 2021 zijn de eerste projectperiodes
gestart. De projectperiodes duren veelal zo’n twee jaar. Het onderzoeksbureau SEOR
heeft in het najaar 2022 de eerste voortgangsrapportage van het monitorings- en evaluatieonderzoek
naar MDIEU opgeleverd5. In deze rapportage wordt onder andere ingegaan op de verdeling over verschillende
thema’s en type activiteiten van de projecten die worden gesubsidieerd via de MDIEU-regeling.
In de tweede voortgangsrapportage van het monitorings- en evaluatieonderzoek van SEOR,
die u eind 2023 zult ontvangen, en in de daaropvolgende twee rapportages wordt inzicht
geboden in de uitwerking van de programma’s en plannen in de praktijk.
De leden van de D66-fractie hoe het kabinet ervoor zorgt dat de werkgevers de geboden mogelijkheden voor duurzame
inzetbaarheid onder de aandacht brengen van werknemers.
In de subsidievoorwaarden van de MDIEU-regeling ligt besloten dat de hoofdaanvrager
een verplichting heeft om bekendheid te geven aan de gesubsidieerde activiteiten rondom
duurzame inzetbaarheid in de sector. In de toekenning van de subsidieaanvraag en gedurende
het project wordt dan ook op getoetst op onder meer hoe de activiteiten de werkenden
zullen bereiken. Verder geldt dat als sociale partners in hun cao afspraken hebben
opgenomen over duurzame inzetbaarheid in de sector, het in beginsel de verantwoordelijkheid
van de cao-partners is om te bepalen hoe de werknemers die onder de werkingssfeer
van de cao vallen hierover worden geïnformeerd.
4. Overige vragen
De leden van de VVD-fractie en D66-fractie vragen om verder onderzoek. Leden van de VVD-fractie vragen naar een verkenning van redenen voor werknemers om door te werken na de AOW-leeftijd.
Leden van de D66-fractie vragen of het mogelijk is in vervolgonderzoek ook te kijken naar de mate waarin de
mogelijkheid tot deeltijdpensioen onderdeel is van cao’s.
Als mensen na hun pensioen – betaald of onbetaald – aan het werk gaan, juicht de regering
dat van harte toe. Redenen om door te werken kunnen zijn de voldoening die het werk
biedt, de sociale contacten en de extra inkomsten. Daarnaast brengen mensen die na
de AOW-leeftijd doorwerken een hoop ervaring mee op de werkvloer. De regering is dan
ook van mening dat eventuele drempels die werkgevers ervaren om AOW’ers in dienst
te nemen/te houden of drempels die AOW’ers zelf ervaren om na de AOW-leeftijd door
te werken, weggenomen moeten worden.
Een drempel voor werknemers om na de AOW-leeftijd (door) te werken kan volgens sociale
partners samenhangen met het gebrek aan inzicht in de financiële positie. Extra inkomsten
naast een AOW-uitkering hebben echter geen gevolgen voor de hoogte van de AOW-uitkering.
Wel kunnen eventuele aanvullende inkomsten gevolgen hebben voor de hoogte van de bijstandsuitkering
voor ouderen, de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). Drempels die werkgevers
ervaren om met AOW’ers te werken zijn in kaart gebracht in het SEO-onderzoek «Evaluatie
Wet werken na AOW».6 Hieruit volgt dat het risico van ziekte en (gepercipieerde) kenmerken van AOW’ers,
waaronder dat AOW’ers minder bereid zouden zijn om nieuwe dingen te leren, redenen
zijn voor werkgevers om niet met AOW’ers te werken. Verder blijkt hieruit dat een
groot deel van de werkgevers niet bekend is met het verlichte arbeidsrechtelijke regime
dat geldt sinds de invoering van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Zo
heeft een werkgever in geval van ziekte van de werknemer een substantieel kortere
loondoorbetalingsverplichting en is de werkgever bij ontslag geen transitievergoeding
verschuldigd. Daarnaast hoeft de werkgever onder meer geen WW- en AOW-premie meer
te betalen.
Gezien het voorgaande legt de regering de prioriteit bij de communicatie rondom het
(door)werken na de AOW-leeftijd, en niet bij een verdere verkenning naar de redenen
voor AOW’ers om door te werken. Zoals toegelicht in de brief van de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid rondom de seniorenkansenvisie7 zal de komende tijd worden gestart met publiekscommunicatie met als doel het kennisniveau
van werkgevers te verhogen over de mogelijkheden en de voordelen van het werken met
AOW’ers. Er zullen voorlichtingsmaterialen worden ontwikkeld en onder de aandacht
van werkgevers worden gebracht. Hiermee wordt ingezet op het wegnemen van eventuele
ervaren drempels door de bestaande mogelijkheden goed voor het voetlicht te brengen.
De mate waarin in cao’s afspraken worden gemaakt over deeltijdpensioen wordt jaarlijks
onderzocht in een onderzoek van SZW naar de stand van zaken van cao-afspraken op verscheidene
onderwerpen.8 Uit dit onderzoek blijkt dat voor 13% van de werknemers in de cao de mogelijkheid
van deeltijdpensioen wordt genoemd. Belangrijke nuance hierbij is dat de afspraken
over deeltijdpensioen niet in alle gevallen in de cao worden opgenomen, maar in het
pensioenreglement. Het percentage werknemers dat gebruik kan maken van de mogelijkheid
om met deeltijdpensioen te gaan ligt daarom waarschijnlijk hoger.
Bijlage
Figuur 1: Afbakening van de doelgroep voor RVU per sector, op basis van het onderzoek
’Cao-afspraken over regelingen voor vervroegd uittreden’.9 Uitgedrukt in het percentage werknemers per type afbakening van het totaal aantal
werknemers. Het totaal aantal werknemers zijn de werknemers die vallen onder een cao
met een RVU-afspraak. De grafiek representeert dus alleen cao’s in de sector met een
RVU-regeling.
Figuur 2: Cao’s per sector met RVU afspraken in het onderzoek ’Cao-afspraken over
regelingen voor vervroegd uittreden’
Sector
Cao-naam
Bouwnijverheid (5)
Afbouw
Bitumineuze en Kunststof Dakbedekkingsbedrijven
Bouw en Infra
ProRail
Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf in Nederland
Handel en horeca (9)
Informatie-, Communicatie- en Kantoortechnologiebranche
Contractcateringbranche
Essity Operations Cuijk BV. (vh SCA Hygiene Products Cuijk)
Levensmiddelen, Grootwinkelbedrijven VGL
Levensmiddelenbedrijf (detail)
Motovoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf
Oiltanking Terneuzen B.V.
Slagersbedrijf
Vleessector
Industrie (47)
Du Pont de Nemours (Nederland) B.V. (Dordrecht)
Inbev Nederland N.V.
Sociale werkvoorziening
Almatis B.V.
Ardagh Glass Benelux
Avebe U.A.
Aviko BV / Aviko Potato BV
Cabot
Cargill B.V. (Zaanlandse Olieraffinaderij)
Cargill BV CAO
Cargill CAO cacao
Chemours Netherlands B.V.
Dr. Oetker Nederland
DS Smith Paper De Hoop
DSM NL Services B.V.
Ducor Petrochemicals BV
Duyvis Production B.V. (v/h deel DE)
Essity Gennep
Essity Operations Hoogezand
Essity Operations Suameer B.V.
Fibrant B.V.
Grafimedia
Kemira Rotterdam B.V. (v/h Kemira Water Solutions B.V.)
Kisuma Chemicals B.V.
Low & Bonar
MC Cain Foods Holland
Menken groep CAO
Metalektro
Metalektro voor het hoger personeel (HP)
Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven
OCI Nitrogen B.V.
Owase-bedrijven
PepsiCo Nederland BV (vh Smiths Food Group)
Philips
Pluimveeverwerkende Industrie
Plukon Poultry Holding b.v.
Pyroll Winschoten B.V.
Qsil Nederland B.V.
Quaker Oats B.V.
Signify
Smurfit Kappa Corrugated
Suiker Unie Sensus en Cosun
Timmerindustrie
Trioworld
Vleeswarenindustrie
VPK Packaging BV (vh Uniwell)
Waterbedrijven aangesloten bij de WWB
Kunst en recreatie (3)
Nederlandse Poppodia en -Festivals
Stichting Muziekcentrum van de omroep
Holland Casino
Overheid (2)
Kadaster
Politie
Overige dienstverlening (1)
Consumentenbond
Vervoer en communicatie (15)
KLM Grond
KPN (vh Koninklijke KPN NV)
Nokia Solutions and Networks in Nederland
Oiltanking Amsterdam
Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen
DHL Express Nederland
GVB
Handelsvaart
HTM-CAO
KLM Cabinepersoneel
Multimodaal vervoer
Noordgastransport B.V.
PostNL CAO voor PostNL
Spliethoff Beheer
Uitgeverijbedrijf – Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf (BTU)
Zakelijke dienstverlening (13)
Gezondheidsdiensten voor dieren
ING-Bank
PGGM
Rotterdam Port Support (RPS) B.V.
ABN Amro
ANWB CAO
Aspen Oss
Banken
Hoveniersbedrijf in Nederland
MN Services N.V.
Movares Nederland B.V.
Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf
Verzekeringsbedrijf Binnendienst/Buitendienst
Zorg (2)
Ambulancezorg
Verpleeg- Verzorgingshuizen en Thuiszorg en Jeugdgezondsheidszorg
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier