Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 850 XV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2021 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 18 juni 2021
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 10 juni 2021 voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij brief van 17 juni 2021 zijn ze door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Peters
Adjunct-griffier van de commissie, Blom
Vraag 1
Welk bedrag heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) betaald aan
vergoedingen op meldingen «te late beslissingen» en kunt u dit aangeven voor de afgelopen
vijf jaar, per jaar? Kunt u ook aangeven hoe het volume zich voor het lopende jaar
ontwikkelt ten opzichte van eerdere jaren?
Antwoord
Onderstaande bedragen zijn in de afgelopen vijf jaar aan dwangsommen (vergoedingen
op meldingen «te late beslissingen») betaald:
2016
2017
2018
2019
2020
€ 612.500
€ 524.130
€ 1.192.091
€ 3.112.735
€ 3.865.579
In 2021 is t/m 14 juni € 1.602.482 betaald aan dwangsommen.
Vraag 2
In hoeverre zijn de wachttijden voor beslissingen bij het UWV opgelopen in 2020 en
2021 ten opzichte van de voorafgaande jaren?
Antwoord
UWV rapporteert over onderstaande KPI’s in de reguliere verantwoordingscyclus en geeft
daarmee een indicatie over de doorlooptijd. Als bijvoorbeeld de tijdigheid betaling
achterblijft of de voorraden beoordelingen nemen toe, dan ligt het in de lijn der
verwachting dat ook de doorlooptijden toenemen. Zie ter illustratie de tabel hieronder.
In veel gevallen is de eerste betaling binnen de norm en is er grosso modo geen sprake
van een sterk negatieve ontwikkeling. De voorraden beoordelingen WIA en ZW lopen zoals
reeds eerder gerapporteerd wel op.
Vraag 3
Worden alle aanvragen die binnenkomen bij het UWV gelijk in behandeling genomen? Komt
het voor dat binnenkomende aanvragen afgehouden worden of vertraagd?
Antwoord
Aanvragen die bij UWV binnenkomen worden geregistreerd en daarmee in behandeling genomen.
Op voorhand worden er geen aanvragen vertraagd of afgehouden door UWV. Wel is het
zo dat niet alle beslissingen naar aanleiding van deze aanvragen binnen de daarvoor
geldende termijnen worden genomen. Dit is met name bij sociaal-medische beoordelingen
aan de orde als gevolg van de mismatch in de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische
dienstverlening (Zie voor meer informatie mijn brief aan uw Kamer van 9 april jl.
Kamerstukken II 2020/2021,
26448, nr. 645)
Vraag 4
Klopt het dat er bij het Centraal Planbureau (CPB) wel nog lage-inkomensvoordeel (LIV) in het basispad van de middellange termijn verkenning (MLT) zit en
in de begrotingscijfers van de departementen niet?
Antwoord
Dat klopt. Uw Kamer is bij brief van 6 juli (Kamerstukken II, 2019/20, 34 304, nr. 15) geïnformeerd over de effectievere invulling van de Wet tegemoetkomingen loondomein
(Wtl). Voorgesteld wordt om het LIV om te vormen tot een loonkostenvoordeel gericht
op jongeren met een (potentieel) kwetsbare positie op de arbeidsmarkt en het loonkostenvoordeel
voor de doelgroep banenafspraak structureel te maken. In de begroting van SZW is dit
verwerkt door vanaf 2025 de uitgaven aan het LIV gelijk te stellen aan nul en de uitgaven
aan de loonkostenvoordelen te verhogen. Het CPB heeft de effectievere invulling van
de Wtl nog niet verwerkt in de MLT.
Vraag 5
Is de huidige verwachting dat het Stimulans ArbeidsmarktPositie (STAP)-budget per
januari kan starten?
Antwoord
Op dit moment is de inschatting dat het haalbaar is de subsidieregeling STAP-budget
begin 2022 op een verantwoorde wijze in te voeren. UWV en DUO werken hard om te zorgen
voor goede en tijdige implementatie van het STAP-budget. Definitieve besluitvorming
over de inwerkingtreding van het STAP-budget vindt plaats in bestuurlijk overleg tussen
DUO, UWV, OCW en SZW op 16 juni. Kort daarna stuurt de Minister een brief om uw kamer
te informeren over de inwerkingtreding en start van het STAP-budget.
Vraag 6
Hoe verhouden de extra middelen die nu worden ingezet voor dienstverlening in het
kader van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) zich tot
de kwantificering van het rapport Werk aan Uitvoering?
Antwoord
Bij de kabinetsreactie POK heeft het kabinet middelen gereserveerd voor onder andere
dienstverlening bij een aantal grote uitvoeringsorganisaties en gemeenten. Het onderzoek
Kwantificering Werk aan Uitvoering heeft zich gericht op vier grote uitvoeringsorganisaties
(UWV, SVB, Belastingdienst en DUO) en een aantal Rijksbrede investeringen. Met dit
onderzoek is onderzocht wat de organisaties aanvullend, bovenop de bestaande middelen
van en voor de vier grote uitvoeringsorganisaties en reeds gereserveerde POK-middelen
(waaronder die voor dienstverlening bij UWV, SVB en Belastingdienst), verwachten nodig
te hebben om negen acties vanuit het traject Werk aan Uitvoering tot uitvoering te
brengen.
Vraag 7
Kunt u aangeven wat de meerjarige budgettaire gevolgen zijn van de nieuwe bevolkingsprognose
voor de Algemene Ouderdomswet (AOW)-uitgaven?
Antwoord
De CBS bevolkingsprognose vormt de basis voor de raming van de AOW-uitkeringslasten.
Ontwikkelingen in de CBS bevolkingsprognose, door bijvoorbeeld sterfte, migratie en
veranderingen in de verwachte bevolkingssamenstelling, werken daardoor direct door
op de raming. De meerjarige bijstelling op de AOW-uitgaven, zoals opgenomen in tabel
21 (Kamerstuk 35 850 XV, nr. 2), kan daarom grotendeels worden verklaard door ontwikkelingen in de CBS bevolkingsprognose
ten opzichte van het voorgaande jaar. Het meerjarig doortrekken van ontwikkelingen
in de CBS bevolkingsprognose brengt onzekerheden met zich mee. Zo heeft de oversterfte
door corona invloed op de levensverwachting van de gehele AOW-populatie in komende
jaren. Daarbij komt dat de aansluiting tussen het aantal gerechtigden en de bevolkingsprognose
een grotere uitdaging is gebleken. Deels vanwege hogere sterfte in de maanden na het
opstellen van de CBS bevolkingsprognose eind 2020, maar ook vanwege grotere mutaties
op de migratiestromen. Daarbij speelt mee dat de CBS-prognose niet 1-op-1 vertaald
kan worden naar de raming van het aantal AOW-ers, daar de CBS-prognose enkel betrekking
heeft op het aantal personen boven de AOW-gerechtigde leeftijd in Nederland (10% AOW-ers
woont in het buitenland) en sommige personen geen of slechts over een beperkt aantal
jaren AOW-rechten heeft opgebouwd. De fluctuaties zijn groter dan normaal en zijn
ook onzekerder. Ontwikkelingen in migratie en sterfte en de doorwerking van corona
op de levensverwachting en daarmee de AOW worden nauwgezet gevolgd, waarbij ook veelvuldig
wordt gesproken met de meest betrokken experts (CBS en de SVB).
Vraag 8
Kunt u het verschil tussen de oorspronkelijke raming van de compensatieregeling transitievergoeding
bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid (CRTV-LAO) en de realisatie weergeven?
Antwoord
De compensatieregeling is in april 2020 in werking getreden. Realisaties tot en met
2020 zijn inmiddels verwerkt. Het verschil tussen raming en realisatie van de uitgaven
aan compensatie in het kalenderjaar 2020 is in het jaarverslag van het Ministerie
van SZW toegelicht (zie ook Tabel 12 in het jaarverslag en de toelichting daarbij).
De uitgaven gedurende 2020 zijn uitgekomen op € 1.105 miljoen. Ten tijde van het opstellen
van de begroting 2020 waren de uitgaven geraamd op € 817 miljoen. Indien rekening
wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling
(€ 36 miljoen), komt de realisatie € 162 miljoen hoger uit dan de oorspronkelijke
raming.
Het grootste deel van deze hogere uitgaven heeft betrekking op het terugwerkende krachtgedeelte
van de regeling (periode juli 2015 – april 2020). De hogere uitgaven worden met name
verklaard doordat de duur van het gemiddelde dienstverband bij ontslag aanzienlijk
langer was dan bij het opstellen van de begroting 2020 werd verwacht. Daarmee komt
de gemiddelde hoogte van de gecompenseerde transitievergoedingen hoger uit.
Vraag 9
Kunt u uiteenzetten hoe de raming voor de compensatie voor de begeleiding van de ondertussen-groep
bij inburgering tot stand is gekomen?
Antwoord
De raming voor de begeleiding van de ondertussen-groep is in overleg met VNG en gemeenten
tot stand gekomen. De compensatie voor de begeleiding van de ondertussen-groep is
op te delen in twee onderdelen. Als eerste is het budget dat in de bestuurlijke afspraken
van april 2020 beschikbaar is gesteld verhoogd als gevolg van de hoger dan verwachte
huisvestingstaakstelling in 2021. Op basis van de raming van het oorspronkelijke bedrag
is voor de verwachte nieuwe instroom tot 1 juli 2021 een extrapolatie gemaakt. Dit
komt uit op een aanvullend bedrag van circa € 6 miljoen in 2021 t/m 2026.
Ten tweede, voor de inburgeraars die inburgeringsplichtig worden in de periode 1 juli
2021 t/m 31 december 2021 heb ik met gemeenten afgesproken dat zij deze groep zo veel
als mogelijk oppakken «in de geest van de nieuwe wet». Samen met gemeenten heb ik
verkend wat daarin mogelijk is binnen de kaders van de huidige wet en op basis daarvan
is een financiële raming gemaakt. De taken die daarin zijn meegenomen zijn een warme
overdracht, intake en PIP-advies, periodieke voortgangsgesprekken en een cursus financiële
zelfredzaamheid. De raming is gebaseerd op de bedragen die met VNG zijn overeengekomen
in de bestuurlijke afspraken van april 2020, op basis van het veldonderzoek van AEF.
De aantallen zijn gebaseerd op de huisvestingstaakstelling in 2021 en prognoses van
DUO over de uitstroom van deze groep. De raming voor het werken «in de geest van de
nieuwe wet» komt uit op circa € 15 miljoen.
De twee onderdelen van de raming komen in totaal uit op een aanvulling van circa € 21
miljoen verspreid over 2021 t/m 2026. Deze middelen worden, samen met de oorspronkelijke
ondertussen-middelen, in de meicirculaire 2021 aan gemeenten verstrekt via een Integratie-uitkering.
Dit betekent dat gemeenten beleidsvrijheid hebben bij de besteding van het budget.
Vraag 10
Kunt u de Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)-kasschuiven per mutatie inzichtelijk
maken?
Antwoord
Hieronder volgt een overzicht van alle SZW-kasschuiven uit de eerste suppletoire begroting,
waarna ze per begrotingsartikel zijn toegelicht.
bedragen x € 1.000
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Totaal
– 313.251
– 55.347
– 53.492
126.063
152.595
143.432
Artikel 1 Arbeidsmarkt
Loonkostenvoordeel Banenafspraak
0
503
754
– 1.257
0
0
Subsidie Programma Preventie Beroepsziekten
– 143
99
44
0
0
0
Stimulering Leven Lang Ontwikkelen MKB
– 23.000
0
0
0
23.000
0
Uitvoeringskosten Stimulering Arbeidsmarkt Positie
276
– 276
0
0
0
0
Maatregel Duurzaam Inzetbaar & Eerder Uittreden
– 261.000
– 71.000
– 60.000
123.000
127.000
142.000
Aanpak Mensenhandel
200
– 100
– 100
0
0
0
Artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet
Subsidie Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet
– 292
292
0
0
0
0
Subsidie Armoedeschulden
– 393
393
0
0
0
0
SZW-Bijdrage ZonMw
– 660
147
– 66
656
– 124
47
Gegevensuitwisseling
1.200
600
300
– 700
– 700
– 700
Artikel 5 Werkloosheid
Tijdelijke Regeling Tegemoetkoming Werknemers Westhaven
– 150
– 50
98
102
0
0
Artikel 7 Kinderopvang
Opdrachten Caribisch Nederland
– 5.000
0
5.000
0
0
0
Artikel 96 Apparaat Kerndepartement
Personele Uitgaven (Traineeship Statushouders)
– 88
88
0
0
0
0
Personele Uitgaven (ICT Opsporing)
– 200
0
0
200
0
0
Materiële Uitgaven (ICT Opsporing)
750
– 63
– 42
0
– 481
– 164
Materiële Uitgaven (ICT Opsporing)
250
319
520
262
0
– 1.351
Artikel 98 Algemeen
Handhaving
– 103
103
0
0
0
0
Artikel 99 Nog onverdeeld
Veranderopgave Inburgering
– 13.598
13.598
0
0
0
0
Loondoorbetaling bij Ziekte
– 11.300
0
0
3.800
3.900
3.600
Kasschuiven artikel 1
Om beter bij het verwachte kasritme (van onder andere de subsidieregelingen Stimuleringsregeling
Leven Lang Ontwikkelen MKB en Maatregel Duurzaam Inzetbaar & Eerder Uittreden) aan
te sluiten zijn er vijf budgettair neutrale kasschuiven van 2021 (– € 283,7 miljoen)
naar 2022 tot en met 2026 gedaan.
Kasschuiven artikel 2
Om beter aan te sluiten bij het kasritme (van onder andere de subsidie aan de Nederlandse
Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) voor schuldhulpverlening en de subsidie armoedeschulden)
zijn er vier budgettair neutrale kasschuiven van 2021 (– € 0,1 miljoen) naar 2022
tot en met 2026 gedaan.
Kasschuif artikel 5
Het recht op de uitkering vanuit de Tijdelijke regeling tegemoetkoming werknemers
Westhaven
start vanaf het beëindigen van het dienstverband. Een aantal dienstverbanden werd
later beëindigd dan vooraf verwacht, waardoor de uitgaven verschuiven in de tijd.
Om beter aan te sluiten bij het kasritme is er een budgettair neutrale kasschuif gedaan
van 2021 (– € 0,2 miljoen) en 2022 (– € 0,1 miljoen) naar 2023 en 2024.
Kasschuif artikel 7
Om beter bij het verwachte kasritme aan te sluiten is er binnen het opdrachtenbudget
voor Caribisch Nederland een budgettair neutrale kasschuif van 2021 (– € 5,0 miljoen)
naar 2023 gedaan.
Kasschuiven artikel 96
Om beter aan te sluiten bij het kasritme zijn er vier kasschuiven verwerkt: een kasschuif
op het budget van trainees van 2021 naar 2022 (€ 0,1 miljoen) en drie kasschuiven
voor de opsporingsomgeving van de Inspectie over de periode 2021–2026 (€ 0,8 miljoen).
Kasschuif artikel 98
Om aan te sluiten bij het ritme van de uitgaven is een budgettair neutrale kasschuif
bij opdrachten van 2021 (– € 0,1 miljoen) naar 2022.
Kasschuiven artikel 99
Om beter aan te sluiten bij het kasritme zijn er twee kasschuiven van 2021 (– € 24,9
miljoen) naar 2022 en naar 2024 tot en met 2026. Als gevolg van uitstel van de inwerkingtreding
van de nieuwe wet Inburgering, zullen in 2022 nog middelen nodig zijn voor ketenregie.
Om die reden wordt een deel van de middelen uit 2021 daarvoor overgeheveld naar 2022.
Daarnaast worden de gelden voor het pakket Loondoorbetaling bij Ziekte (LDBZ) stapsgewijs
aangewend voor de verschillende aandachtsgebieden op het terrein van ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Er is een kasschuif gedaan omdat het budget in 2021 niet volledig zal worden aangewend
en de besteding via ZonMw verspreid is over een langere periode. De middelen voor
ZonMw van 2024–2026 worden gedekt uit het budget voor 2021.
Vraag 11
Kunt u onder de kop diversen bij de SZW-tabel de reeksen voor Algemene Kinderbijslagwet
(AKW), Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO), Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (Wajong) en geboorteverlof specificeren?
Antwoord
In de beantwoording van deze vraag wordt ervan uitgegaan dat wordt gedoeld op de post
diversen van de plafondtoets Sociale Zekerheid uit de Voorjaarsnota van de Minister
van Financiën. De verderop genoemde bijstellingen hebben betrekking op begrotingsjaar
2021.
Er is sprake van een bijstelling in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) van – € 18,4
miljoen. Zie het antwoord op vraag 12 voor een toelichting op deze bijstelling.
De aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) wordt bijgesteld met – € 16,4 miljoen.
Deze bijstelling is de som van een afrekening met UWV over 2020 (– € 2,1 miljoen)
en een bijstelling op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV en de bevolkingsprognose
van het CBS (– € 14,3 miljoen). De uitvoeringsinformatie en de bevolkingsprognose
leiden beiden tot een lagere verwachte instroom in de AIO.
De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) wordt bijgesteld
met – € 11,1 miljoen. Deze bijstelling is het saldo van een afrekening met UWV over
2020 (– € 28,4 miljoen) en een opwaartse bijstelling op basis van uitvoeringsinformatie
van het UWV (€ 17,4 miljoen). De voornaamste reden voor deze opwaartse bijstelling
is dat het aandeel werkenden in de Wajong en de Wajong2010 in 2020 is gedaald, waardoor
de hoogte van de gemiddelde uitkering stijgt.
Bij het geboorteverlof is er sprake van een opwaartse bijstelling van € 10,2 miljoen.
Deze bijstelling is voornamelijk het gevolg van een opwaarts effect in de gemiddelde
uitkeringshoogte op basis van realisatiecijfers.
Vraag 12
Kunt u de neerwaartse bijstelling op de AKW inzichtelijk maken en toelichten welk
gedeelte indexatie is en wat het gevolg is van beleidsmatige keuze?
Antwoord
De neerwaartse bijstelling van de AKW wordt verklaard door een drietal effecten. De
uitkeringslasten nemen in 2021 (€ – 28 miljoen) en meerjarig af doordat het CBS bij
de bevolkingsprognose 2020 het aantal 0–17 jarigen meerjarig neerwaarts heeft bijgesteld.
Daarentegen neemt het aantal ouders dat recht heeft op AKW+ licht toe, waardoor de
uitgaven in 2021 en meerjarig met € 2 miljoen toenemen. Als laatste zijn de uitkeringslasten
over 2020 licht hoger uitgekomen dan verwacht (€ 8 miljoen). Het verschil wordt na
afloop van het jaar nabetaald aan de SVB. Hierdoor zijn de uitgaven 2021 licht opwaarts
bijgesteld. Per saldo resteert een meevaller in 2021 (€ – 18 miljoen), welke meerjarig
oploopt. Alle genoemde effecten betreffen ramingsbijstellingen en zijn geen beleidsmatige
keuze. Ook de indexatie speelt hierin geen rol.
Vraag 13
Hoe verklaart u dat sinds de invoering van de loonkostenvoordelen (LKV) op 1 januari
2018 de realisaties achterblijven bij de verwachtingen? Wanneer verwacht u de uitgaven
hiervoor te realiseren?
Antwoord
De loonkostenvoordelen zijn de opvolger van de premiekortingen. De realisaties van
de loonkostenvoordelen blijven sinds de invoering in 2018 achter bij de raming die
destijds is gemaakt. Dit heeft een aantal mogelijke oorzaken. Een mogelijke oorzaak
is dat dit komt door het niet-gebruik van met name het LKV ouderen en LKV arbeidsgehandicapten
dat rond de 40% (bron: UWV Beleidsinformatie 2019) ligt. Het niet-gebruik van de loonkostenvoordelen
kan te maken hebben met de mogelijke onbekendheid met de nieuwe systematiek. In hoeverre
werkgevers bekend zijn met de loonkostenvoordelen is onderdeel van de evaluatie van
de loonkostenvoordelen. Deze evaluatie wordt momenteel uitgevoerd en zal voor het
eind van dit jaar naar uw Kamer worden gezonden.
Een andere mogelijke oorzaak is de systematiek van de loonkostenvoordelen. In de uitvoering
van deze systematiek wordt meer gebruik gemaakt van bij de overheid bestaande gegevens
dan bij de premiekortingen. Hierdoor is meer controle vooraf mogelijk. De systematiek van de premiekortingen was moeilijker controleerbaar omdat
deze gebaseerd was op zelfstandige verrekening door de werkgever met de verschuldigde
loonheffingen, met controle achteraf door de Belastingdienst.
Op basis van de realisaties is de raming van de LKV’s structureel neerwaarts bijgesteld.
De lagere uitgaven aan de LKV’s zijn bij Voorjaarsnota (Kamerstukken II, 2020/21,
35 850, nr. 1.) ingezet ter dekking van tegenvallers op de begroting van SZW.
Vraag 14
Blijft het LKV-budget beschikbaar voor deze doelen en doelgroepen, wat gaat u ondernemen
om de doelen te halen, wat zijn de consequenties van deze ontwikkelingen?
Antwoord
De financiering van de loonkostenvoordelen betreft een zogenoemde open-einde-regeling,
wat inhoudt dat de uitgaven niet worden beperkt door de geraamde omvang van het budget,
maar door de in wet- en regelgeving vastgelegde toegangscriteria. Omdat de realisaties
van de LKV’s lager waren dan de raming, is de raming structureel neerwaarts bijgesteld.
Dit doet echter niet af aan het doel van de LKV’s. Het doel is het voor werkgevers
financieel aantrekkelijk te maken om mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt,
zoals ouderen en mensen met een arbeidsbeperking, vanuit een uitkeringssituatie in
dienst te nemen. Hoe de werking van de LKV’s kan worden verbeterd is onderdeel van
de evaluatie die momenteel wordt uitgevoerd en die voor het eind van het jaar naar
uw Kamer zal worden gezonden.
Vraag 15
Wat onderneemt u om de systematiek van de loonkostenvoordelen meer bekendheid te geven
bij werkgevers?
Antwoord
Uit de evaluatie Actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» door onderzoeksbureau
Regioplan (mei 2020) blijkt dat 68,5 procent van de geënquêteerde werkgevers het loonkostenvoordeel
oudere werknemers kent (Kamerstukken II, 2020/21, 29 544, nr. 1026). Verwachting is dat dit ook geldt voor de andere loonkostenvoordelen. Om de bekendheid
te vergroten is er bij de invoering van de loonkostenvoordelen een voorlichtingscampagne
gevoerd, gericht op werkgevers en intermediairs. Daarnaast is er een kennisdocument
Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) beschikbaar gesteld op rijksoverheid.nl. Bovendien
is zowel op uwv.nl als belastingdienst.nl informatie te vinden over de loonkostenvoordelen.
Tot slot is het instrument loonkostenvoordelen opgenomen in het handboek loonheffingen
van de Belastingdienst en wordt er aandacht aan geschonken in de informatiebrief loonheffingen
en op intermediairdagen.
De mate van bekendheid van de loonkostenvoordelen bij werkgevers is onderdeel van
de evaluatie van de loonkostenvoordelen, die momenteel wordt uitgevoerd en die voor
het eind van het jaar naar uw Kamer zal worden gezonden.
Vraag 16
In hoeverre is de verwachting dat bij een grotere bekendheid de onderbenutting van
LKV kan worden tegengegaan?
Antwoord
Er is nu sprake van relatief hoog niet-gebruik van met name het LKV ouderen en het
LKV arbeidsgehandicapten. Een grotere bekendheid zal naar verwachting bijdragen aan
een hoger gebruik van de loonkostenvoordelen. Daarmee zullen ook de uitgaven aan de
LKV’s toenemen.
Vraag 17
Kunt u toelichten waarom NL leert door naar beneden wordt bijgesteld en of er budget
beschikbaar blijft voor de doelgroep? Wat zijn de consequenties van deze bijstelling
voor de praktijk?
Antwoord
Er is bij het opzetten van NL leert door gekeken welke activiteiten via de Stimuleringsregeling
Leren en ontwikkelen in MKB-bedrijven (SLIM) en welke activiteiten via het NL leert
door programma gesubsidieerd konden worden. Daarbij was er als gevolg van de coronacrisis
extra behoefte aan scholing en begeleiding bij sectorale samenwerkingsverbanden. Het
subsidiëren van activiteiten ter ondersteuning aan deze behoefte zou in eerste instantie
onder de SLIM-regeling worden ondergebracht, waardoor de financiële middelen onder
deze regeling werden bijgeboekt. Op een later moment is besloten de tijdelijke subsidieregeling
NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk op te zetten zodat de samenwerkingsverbanden
geen aparte subsidieaanvragen voor scholing, begeleiding en ondersteuning hoefden
in te dienen. Per abuis is er toen te veel budget van SLIM naar NL leert door geschoven.
Dit is gecorrigeerd en daartoe wordt in 2021 € 21 miljoen en in 2022 € 9 miljoen teruggeboekt
van NL Leert door naar de SLIM-regeling; het totale beschikbare budget voor beide
regelingen is dus niet gewijzigd.
Vraag 18
Wat is de reden dat de Stimuleringsregeling Leven Lang Ontwikkelen MKB en de Maatregel
Duurzaam Inzetbaar & Eerder uittreden niet tot besteding komen in 2021 maar worden
doorgeschoven naar 2022–2026?
Antwoord
De Stimuleringsregeling Leven Lang Ontwikkelen MKB (SLIM-regeling) is in werking getreden
op 1 januari 2020. Met deze subsidieregeling is jaarlijks 48 miljoen beschikbaar voor
aanvragen van individuele mkb-ondernemingen, samenwerkingsverbanden en de grootbedrijven
uit de landbouw-, horeca- en recreatiesector. Een deel van de middelen uit 2021 is
doorgeschoven om zo het kasritme beter te laten aansluiten bij de systematiek van
de regeling. Deze systematiek is als volgt: Nadat de aanvragers hun project hebben
afgerond, moeten zij hun einddeclaratie binnen 22 weken indienen bij Uitvoering van
Beleid. Individuele mkb-ondernemingen dienen het project binnen 12 maanden af te ronden.
Voor samenwerkingsverbanden en de grootbedrijven uit de landbouw-, horeca- en recreatiesector
geldt een looptijd van 24 maanden. Na indiening van de einddeclaratie, dient binnen
22 weken een vaststelling te worden afgegeven en volgt de uitbetaling van de subsidie
uiterlijk 6 weken hierna. Dit zorgt voor veel variatie in de doorlooptijden en de
uitbetalingsmomenten. De verwachting is dat maar een gedeelte van de projecten uit
2020 in 2021 zullen worden afgerond en uitbetaald. Daarom is het overige deel (€ 23
miljoen) doorgeschoven.
Voor de maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDI&EU) is meerjarig
in totaal 1 miljard euro beschikbaar. Dit jaar is een start gemaakt met het eerste
tijdvak, dat in juni en juli openstaat met een subsidieplafond van 350 miljoen euro.
In dit eerste tijdvak voor activiteitenplannen kan voor duurzame inzetbaarheid en
vervroegd uittreden een aanvraag worden gedaan, die voor vervroegd uittreden terugwerkt
tot 1 januari van dit jaar. Gezien de looptijd van de activiteitenplannen zijn, met
sociale partners afgestemde, afspraken gemaakt over de bevoorschotting. Dit leidt
er toe dat de kasuitgaven voor een (groot) deel in latere jaren liggen omdat niet
alle middelen direct worden bevoorschot, maar deels achteraf worden uitbetaald. Dit
geldt voor alle tijdvakken. Op basis van verschillende aannames is dit voorjaar een
meerjarig kasritme ingeschat. De kasschuif brengt de begroting in lijn met deze inschatting.
Ondanks de kasschuif worden in 2021 ook al bestedingen gedaan voor de MDI&EU: a) aan
de bevoorschotting van het eerste tijdvak van de activiteitenplannen, b) aan de twee
tijdvakken voor sectoranalyses en c) aan (ondersteuning van) de uitvoering van de
regeling (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 19).
Vraag 19
Welke besteding wordt er voor dit jaar precies verwacht voor de Maatregel Duurzaam
Inzetbaar & Eerder Uittreden en waar wordt dit aan besteed?
Antwoord
In 2021 staan totaal drie tijdvakken open van de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid
en Eerder Uittreden. Er zijn twee tijdvakken opengesteld in de maanden februari en
september voor een vaste subsidie van 20.000 euro voor het maken van sectoranalyses
(twee maal een subsidieplafond van € 2 miljoen) Voor deze sectoranalyses is de verwachting
dat dit jaar € 3 à 4 miljoen subsidie wordt besteed.
En er is één tijdvak opengesteld in juni / juli voor activiteitenplannen voor duurzame
inzetbaarheid en eerder uittreden (subsidieplafond € 350 miljoen). Eind juli is bekend
hoeveel subsidie er voor de activiteitenplannen is aangevraagd. Voor de activiteitenplannen
verwachten we dat dit jaar gemiddeld 20% voorschot wordt verstrekt, wat bij volledige
benutting van het subsidieplafond neerkomt op ten hoogste € 70 miljoen.
Tot slot wordt dit jaar naar verwachting ruim € 5 miljoen uitgegeven aan (ondersteuning
van) de uitvoering van de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden
door SZW en de sociale partners in de Stichting van de Arbeid.
Vraag 20
Zijn de extra middelen voor de Inspectie SZW uit het regeerakkoord die volgden uit
het Inspectie Control Framework al volledig tot besteding gekomen?
Antwoord
Nee, in 2022 zal sprake zijn van volledige inzet van de extra middelen. In het regeerakkoord
Rutte III is vastgelegd dat het Ministerie van SZW € 50 miljoen extra krijgt voor
de versterking van zijn handhavingsketen. Deze extra middelen zijn niet per 2018 volledig
beschikbaar gemaakt; het extra budget wordt geleidelijk opgebouwd en zal in 2022 € 50
miljoen bedragen. Hiervan is ruim € 45 miljoen bestemd voor de Inspectie SZW.
Vraag 21
Wat is er nodig om de gewenste verhouding tussen reactieve en actieve inspecties weer
te herstellen?
Antwoord
De verhouding actief/reactief was 44/56 eind 2020. De inzet op coronameldingen rond
gezond en veilig werk is hierbij als een actieve op preventie gerichte werksoort beschouwd.
Een oorzaak waarom nog niet is uitgekomen op de beoogde 50/50 was de invloed van corona
op de mogelijkheid om actieve inspecties te doen. Een andere oorzaak was dat in 2020
het personeelsverloop hoger was dan geraamd. Om de beoogde verhouding te bereiken,
is de benodigde werving in 2021 naar boven bijgesteld. Overigens leidt extra capaciteit
in een jaar vanwege werving, selectie, opleiding en praktijkbegeleiding pas het jaar
daarop tot extra operationele inzet.
Vraag 22
Is de verwachting dat de compensatieregeling langdurige arbeidsongeschiktheid ook
structureel meer zal kosten?
Antwoord
Ja. Voor 2022 en verder komen de verwachte uitgaven circa € 200 miljoen per jaar hoger
uit dan bij het opstellen van de ontwerp-begroting 2021 werd verwacht. Dit is te zien
in Tabel 10.
Vraag 23
Wat is de reden dat er langere dienstverbanden zijn dan verwacht?
Antwoord
De gemiddelde duur van de dienstverbanden is op basis van realisatiegegevens over
uitbetaalde compensaties uit 2020 langer dan vooraf werd geraamd, omdat er op voorhand
geen registratiegegevens voor deze specifieke groep beschikbaar waren.
Vraag 24
Is het mogelijk om te onderscheiden welk deel van de neerwaartse bijstelling van gebruik
van de AIO komt door een kleiner dan geraamde doelgroep en welk deel door hoger niet-gebruik
dan verwacht?
Antwoord
Het aantal AIO-gebruikers is in 2020 met circa 400 mensen lager uitgevallen dat verwacht.
Dit werkt meerjarig door op de geraamde AIO-uitkeringslasten. Op dit moment is het
niet mogelijk om aan te geven in welke mate de neerwaartse bijstelling op de AIO-uitkeringslasten
wordt veroorzaakt door een kleiner dan geraamde doelgroep dan wel een toename in het
niet-gebruik. Komend jaar wordt verder onderzocht welke oorzaken onderhevig zijn aan
de gerealiseerde in- en uitstroom in de AIO. Het kan zijn dat bepaalde factoren een
grotere rol spelen dan eerder werd verwacht. Dan kan het bijvoorbeeld gaan om een
hogere gemiddelde AOW-opbouw en/of aanvullend pensioen van arbeidsmigranten. Hierdoor
kan het zijn dat blijkt dat personen in de praktijk geen recht hebben op AIO, waarbij
in de prognose werd verondersteld dat dit wel het geval was.
Vraag 25
Aan welke subsidievoorwaarden is niet voldaan bij de bezwaarzaak die wordt genoemd
in het kader van de subsidies experimenten 50+?
Antwoord
Bij de Tijdelijke subsidieregeling experimenten meer werk voor vijftigplussers is een van de voorwaarden dat de begrote eigen bijdrage ten minste gerealiseerd wordt.
Bij de afgeronde projecten van de subsidieontvangers waar dit niet het geval was,
zoals bij de subsidieontvanger in kwestie, is bij de vaststelling het verschil tussen
de begrote eigen bijdrage en de gerealiseerde eigen bijdrage verrekend met het uitgekeerde
subsidiebedrag. De subsidieontvanger is hier tevergeefs tegen in bezwaar gegaan.
Een andere voorwaarde bij deze subsidieregeling is dat kosten enkel subsidiabel zijn
wanneer deze gemaakt worden binnen de vastgestelde projectperiode. Tijdens de bezwaarprocedure
is echter gebleken dat de duur van de projectperiode van de subsidieontvanger in kwestie
niet correct was vastgesteld. De projectperiode voor de subsidieontvanger in kwestie
is daarom bij beslissing op bezwaar met twee maanden verlengd, waardoor over deze
twee maanden voor de subsidiabele kosten alsnog subsidie is vastgesteld en toegekend.
Vraag 26
Wat is de reden dat bemiddelingen met werkgevers over de Tegemoetkoming Asbest Slachtoffers
(TAS) steeds lastiger zijn?
Antwoord
De laatste jaren is er sprake van een dalende trend in het aantal schadevergoedingen
voor asbestslachtoffers na bemiddeling door het Instituut Asbestslachtoffers (IAS).
Het feit dat blootstelling aan asbest voor het gros van de asbestslachtoffers dateert
van voor 1990 speelt hierin een belangrijke rol. Hierdoor wordt het steeds lastiger
om vast te stellen bij welke werkgever blootstelling aan asbest heeft plaatsgevonden.
In sommige gevallen is het desbetreffende bedrijf opgehouden te bestaan. Ook worden
asbestslachtoffers geconfronteerd met een 30-jarige verjaringstermijn. Weliswaar doen
de meeste werkgevers en verzekeraars tijdens de bemiddeling met het IAS geen beroep
op verjaring, maar dit gegeven draagt wel bij aan een moeizamere bemiddeling met werkgevers.
Vraag 27
Is er een onderliggende oorzaak te vinden bij het hoger dan verwacht aantal ziekmeldingen
bij zwangerschappen?
Antwoord
De hogere raming van het aantal uitkeringen ziekte bij zwangerschap komt voort uit
het doortrekken van de laatste realisatiecijfers van UWV. De stijging is echter wel
opvallend en past ook in een al langer durende trend van stijgend gebruik binnen de
ziekte bij zwangerschap doelgroep. Ik heb UWV daarom onderzoek laten doen naar de
oorzaak van deze trend. Hieruit kwam voort dat een aantal factoren een rol spelen,
zoals een stijgende WAZO populatie en een hogere gemiddelde leeftijd van zwangere
vrouwen. Ook is er in 2019 een verandering geweest in de uitvoeringspraktijk, die
mogelijk heeft gezorgd voor een verblijfsduurverlenging. Wel meldt UWV dat dit nog
slechts een deel van de stijging in het gebruik verklaart. Ik zal uw Kamer nog nader
in volledigheid over de uitkomsten van dit onderzoek informeren en aankondigen welke
vervolgstappen ik neem op basis van dit onderzoek. Een beknopte samenvatting van de
resultaten zal bij publicatie te vinden zijn in de juninota 2021 van UWV.
Vraag 28
Wat is de huidige stand van de vermogenspositie van het Ouderdomsfonds sinds het de
afgelopen jaren telkens is aangevuld, het ook in 2019 slechter was dan verwacht, en
de rijksbijdrage aan het Vermogenstekort Ouderdomsfonds van 2020 ook is verhoogd om
het Vermogenstekort Ouderdomsfonds aan te vullen?
Antwoord
De «huidige stand» van het Ouderdomsfonds fluctueert nogal door het jaar heen. Als
de SVB de maandelijkse uitkeringen betaalt dan daalt het vermogenssaldo. Tegelijkertijd
stijgt het saldo dan weer als de SVB de via de Belastingdienst geïnde AOW-premies
inboekt. Dit antwoord beperkt zich daarom tot de (geraamde) vermogenspositie eind
2021.
Inclusief de ramingsbijstellingen van de BIKK en de rijksbijdrage in het tekort uit
de suppletoire begroting was het geraamde saldo van inkomsten en uitgaven voor 2021
van het Ouderdomsfonds 963 mln. euro positief. Eind 2020 had het Ouderdomsfonds een
negatief vermogen van 963 mln. euro (SVB jaarverslag 2020, pagina 62). De rijksbijdrage
in het tekort wordt dus zodanig geraamd dat de geraamde vermogenspositie altijd uitkomt
op nul.
Dat is ook de reden dat de rijksbijdrage in het tekort pas na de 1e suppletoire begroting definitief wordt vastgesteld. Voor de raming kan dan gebruik
worden gemaakt van zowel de CEP raming van het Centraal Planbureau als van het jaarverslag
van de SVB over 2020.
Uiteraard wijkt de werkelijkheid vrijwel altijd af van de raming. Dat is ook te zien
in het vermogenstekort eind 2020. In de rijksbijdrage van dat jaar was nog geen rekening
gehouden met de coronacrisis. Door de crisis zijn echter de premie-inkomsten in 2020
lager uitgevallen dan geraamd, en is het Ouderdomsfonds het jaar 2020 geëindigd met
een tekort. Omdat het bij de AOW gaat om forse bedragen (22 miljard aan premie-inkomsten)
is het ook niet vreemd dat het vermogenssaldo aan het einde van het jaar enkele honderden
miljoenen positief of negatief is.
Onderstaande tabel geeft het vermogensoverschot of -tekort sinds 2006. In de afgelopen
jaren was er sprake van een aantal tekorten op een rij. In eerdere jaren was er echter
vaker een overschot. Over de hele periode komen tekorten en overschotten ongeveer
evenveel voor (8 maal een tekort en 7 maal een overschot). De rijksbijdrage in het
tekort doet dus waar hij voor bedoeld is, namelijk zorgen dat de vermogenspositie
van het Ouderdomsfonds niet gestaag verslechtert.
Vermogensoverschot
(tov normvermogen)
Bedragen x € 1 mln)
2006
– 179
2007
2.641
2008
835
2009
737
2010
1.170
2011
– 8
2012
1.778
2013
110
2014
– 275
2015
394
2016
1.025
2017
– 1.130
2018
– 998
2019
– 463
2020
– 963
Begin 2022 blijkt uit het SVB-jaarverslag waar het Ouderdomsfonds eind 2021 op is
uitgekomen. Dat tekort of overschot wordt dan weer meegenomen in het vaststellen van
de rijksbijdrage voor 2022. Op dat moment is dan het geraamde vermogenstekort voor
2022 weer nul, en zo herhaalt dit proces zich ieder jaar.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.P.H.J. Peters, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
L.B. Blom, adjunct-griffier