Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 283 Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet (implementatie wijziging Gasrichtlijn en een aantal verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 8 november 2019
ALGEMEEN
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor
Economische Zaken en Klimaat. Graag beantwoord ik de gestelde vragen. Bij de beantwoording
is de indeling van het verslag aangehouden.
1. Richtlijn 2019/692
1.1. Hoofdlijnen richtlijn 2019/692
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de gevolgen van de nieuwe Gasrichtlijn
2019/2621 voor het gaspijpleidingproject Nord Stream 2, de Nederlandse betrokken bedrijven
en het Russische bedrijf Gazprom.
Als gevolg van de herziening van de gasrichtlijn is de Europese wet- en regelgeving
op het gebied van gas nu ook van toepassing op dat deel van Nord Stream 2 dat is gelegen
tussen het aanlandingspunt in Duitsland en de grens van het rechtsgebied van de Unie.
Dit heeft geen gevolgen voor de Nederlandse bedrijven die betrokken zijn bij Nord
Stream 2, aangezien hun betrokkenheid zich beperkt tot de aanleg van de pijpleiding
en zich niet uitstrekt tot het operationele functioneren. De beheerder van de pijpleiding,
Nord Stream 2 AG, en haar aandeelhouder Gazprom, zullen er voor moeten zorgen dat
de wetgeving van de EU correct wordt toegepast. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de
regels voor derdentoegang, de regels voor capaciteitsallocatie, de transparantieregels
of de tariferingsregels, of een combinatie daarvan. Nord Stream 2 AG heeft daarbij
wel de mogelijkheid om te vragen om een ontheffing van één of meer van deze regels,
dit conform artikel 36 van de herziene gasrichtlijn.
1.1.1. Introductie
De leden van de VVD-fractie vragen naar de argumentatie om de regels voor gastransmissieleidingen
ook te laten gelden voor derde landen.
De belangrijkste reden om de regels voor gastransmissieleidingen ook te laten gelden
voor leidingen met derde landen is de wens om wat betreft de van toepassing zijnde
wet- en regelgeving geen onderscheid te maken tussen gastransmissieleidingen die de
gastransmissienetwerken van lidstaten onderling verbinden en gastransmissieleidingen
die het gastransmissienetwerk van een lidstaat verbinden met dat van een derde land.
Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat dezelfde regels gelden voor alle gastransmissieleidingen
die zich bevinden binnen het rechtsgebied van de Unie waarmee een gelijk speelveld
wordt gecreëerd en wordt tegengaan dat iedere lidstaat zijn eigen invulling geeft
aan de voorwaarden en condities waaraan gastransmissieleidingen met derde landen moeten
voldoen.
De leden van de SP-fractie stellen vast dat door de implementatie van de richtlijn
2019/692 met deze wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet er bevoegdheden
naar de Europese Commissie gaan. Zij zouden liever zien dat lidstaten zelf de mogelijkheid
behouden om onderling te overleggen en vragen waarom de Europese Commissie hier een
beslissende rol in heeft en welke mogelijkheden de landen nog hebben om onderling
te overleggen zonder toestemming van de Europese Commissie?
Als gevolg van richtlijn 2019/962 wordt het EU-recht toepasselijk op interconnectoren
met derde landen. Indien voor een interconnector met een derde land om een ontheffing
wordt verzocht is in eerste instantie de Europese Commissie bevoegd om de onderhandelingen
over een daartoe strekkende overeenkomst te voeren met het betrokken derde land. De
richtlijn biedt echter ook de mogelijkheid dat deze onderhandelingen worden gevoerd
door de lidstaat waar de betrokken interconnector zijn eerste connectiepunt heeft
met het gastransportnet van de Unie. Mocht een lidstaat dat willen dan kan zij de
Europese Commissie verzoeken om te worden gemachtigd om zelf de onderhandelingen te
voeren over het wijzigen, verlengen, aanpassen, vernieuwen of sluiten van een overeenkomst
met het derde land. Dit op grond van artikel 49ter van de richtlijn.
1.1.2. Ontheffingen
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de achterliggende argumenten om te
kunnen afwijken van de regels voor gastransmissieleidingen en vragen daarbij naar
praktische voorbeelden. Tevens vragen zij of de voorwaarden waaraan voldaan moet worden
om te mogen afwijken nog verder worden uitgewerkt in nadere criteria.
Het voornaamste achterliggende argument om te kunnen afwijken van de regels voor gastransmissieleidingen
is er in gelegen dat in veel gevallen de investering zo groot is dat deze alleen wordt
gedaan als er een ontheffing is waardoor de investeerders de gastransmissieleiding
geheel of gedeeltelijk kunnen inzetten voor eigen gebruik of voor een reeds afgebakende
groep van gebruikers. Een voorbeeld is de ontheffing die voor derden toegang is verleend
aan de Trans Adriatische Pijpleiding, waardoor de aandeelhouders van deze pijpleiding
deze zelf kunnen gebruiken om het gas dat zij winnen uit het in Azerbeidzjan gelegen
Shah Deniz veld naar de Unie te brengen.
Het is niet de verwachting dat de voorwaarden waaraan voldaan moet worden voor een
ontheffing of afwijking zullen worden uitgewerkt in nadere criteria. Deze zullen van
geval tot geval worden bekeken.
De leden van de SP-fractie vragen voor welke regels geheel of gedeeltelijk ontheven
kan worden voor de derde landen en welke gevolgen dat heeft voor Nordstream 2 en of
vertraging kan leiden tot de noodzakelijkheid meer of langer gas uit Groningen te
moeten winnen. Daarnaast willen zij weten hoe dit zich verhoudt tot de uitspraak van
het Europese Hof van Justitie dat Gazprom zijn gastransporten via de Opal-pijpleiding
moet verminderen door deze te beperken tot maximaal 50 procent van de capaciteit.
Het is aan de aanvrager van een ontheffing om in zijn aanvraag aan te geven voor welke
regels hij een ontheffing wil. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de regels voor derden
toegang, de regels voor capaciteitsallocatie, de transparantieregels of de tariferingsregels,
of een combinatie daarvan. Er kan dus niet op voorhand worden aangegeven voor welke
regels geheel of gedeeltelijk wordt ontheven.
Het is nog niet bekend of Nord Stream 2 om een ontheffing zal vragen en zo ja, voor
welke regels er dan om een ontheffing zal worden gevraagd. Het is dan ook niet aan
te geven of dit tot vertraging leidt en of er gevolgen zijn voor de gaswinning uit
Groningen. Maar hoewel Nord Stream 2 tot een groter aanbod van gas op de Noordwest-Europese
markt kan leiden, wordt er vooralsnog vanuit gegaan dat er ook zonder deze pijpleiding
voldoende gas naar dit deel van Europa kan komen om de gewenste afbouw van de gaswinning
mogelijk te maken (zie ook het finaal advies van Gasunie Transport Services (GTS)
over maatregelen om de Groningenproductie te reduceren (bijlage 1 bij Kamerstuk 33 529, nr. 678)). Er is wat dit betreft ook geen relatie met de uitspraak van het Europese Hof van
Justitie over de OPAL-pijpleiding aangezien Nederland niet is verbonden met deze pijpleiding.
1.1.3. Bestaande interconnectoren
De leden van de VVD-fractie vragen of een overdrachtsregime noodzakelijk is voor Nederland
en zo ja, voor welke interconnectoren.
Nederland beschikt over één gastransmissieleiding met een ander land: de Bacton Balgzand
Leiding (BBL) met het Verenigd Koninkrijk. De richtlijn maakt het mogelijk voor een
gastransmissieleiding tussen een lidstaat en een derde land die vóór 23 mei 2019 is
voltooid te voorzien in een soort overdrachtsregime (artikel 49bis). De verbinding
van BBL Company met het Verenigd Koninkrijk kan echter pas na een eventuele Brexit
als een interconnector met een derde land worden aangemerkt. In het overgangsrecht
is er in voorzien dat de bestaande ontheffing voor BBL Company op grond van de Gaswet
van kracht blijft na inwerkingtreding van het gewijzigde artikel. Na een eventuele
Brexit zal er overeenkomstig het gewijzigde artikel 18h van de Gaswet ontheffing van
bepalingen van de Gaswet kunnen worden aangevraagd.
De leden van de SP-fractie vragen of de leveringszekerheid voornamelijk geldt voor
bedrijven in Europa of ook voor mensen op het platteland in Oost-Europa, voor kleinere
regionale bedrijven en voor zorginstellingen.
De Europese bepalingen op het gebied van leveringszekerheid zoals vastgelegd in Verordening
2017/19382 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid, zijn in
eerste instantie gericht op zekerstelling van de gaslevering aan huishoudelijke afnemers
en, als lidstaten zo wensen, essentiële sociale diensten als gezondheidszorg en kleine
en middelgrote ondernemingen.
1.2. Inhoud wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onbevoegd
is om te beslissen bij een landsgrensoverschrijdend geschil. Deze leden vragen of
de ACM wel een advies kan geven aan het Europese agentschap voor de samenwerking van
energieregulatoren (Acer). Kan de regering toelichten in hoeverre de ACM de Minister
van Economische Zaken en Klimaat (EZK) adviseert over landsgrensoverschrijdende geschillen.
Met de wijziging in de Gaswet zoals voorgesteld is ACM onbevoegd te beslissen over
een klacht als de interconnector-beheerder waartegen de klacht is gericht onder de
rechtsmacht van een andere lidstaat valt. In dat geval wordt het geschil beslecht
door de regulerende instantie van die lidstaat (en niet door Acer zoals abusievelijk
in de toelichting bij het wetsvoorstel is vermeld). Wanneer meerdere landen bevoegd
zijn met betrekking tot een interconnector net dienen zij in onderling overleg duidelijkheid
ter zake te scheppen.
De ACM werkt met betrekking tot interconnectoren met derde landen waarvan het eerste
connectiepunt is gelegen op Nederlands grondgebied samen met de bevoegde instantie
in het derde land. In dat verband zal regelmatig overleg tussen beide instanties plaatsvinden,
waarbij eventuele landsgrensoverschrijdende geschillen aan de orde kunnen komen.
1.3. Regeldruk
De leden van de VVD-fractie vragen of er wordt bemiddeld met BBL Company over het
voornemen tot wijziging van de wet.
De Nederlandse overheid heeft in het kader van zowel de Brexit als de wijziging van
de gasrichtlijn contacten onderhouden met BBL Company omdat beide onderwerpen ook
betrekking hebben op dit bedrijf. Of de wijziging van de Gaswet ook op BBL Company
betrekking heeft hangt volledig af van de uitkomst van het Brexit-proces en hoe een
eventuele Brexit wordt vormgegeven.
De leden van de VVD-fractie vragen ook of er in de onderhandelingen tussen het Verenigd
Koninkrijk en Nederland sprake is van een situatie waarbij de Europese Commissie Nederland
zal machtigen om zelf de onderhandelingen te voeren over een ontheffing van bepalingen
in de gasrichtlijn.
Deze situatie kan zich voordoen in het geval het Verenigd Koninkrijk uittreedt uit
de EU. Dan wordt de BBL een interconnector met een derde land en zal mogelijk met
het Verenigd Koninkrijk moeten worden onderhandeld over een mogelijke ontheffing van
bepalingen uit de richtlijn. Wanneer er dan door BBL om een ontheffing wordt verzocht
is de Europese Commissie in beginsel bevoegd om de onderhandelingen over deze overeenkomst
te voeren met het Verenigd Koninkrijk. Nederland kan ook deze onderhandelingen voeren
als Nederland hiertoe een verzoek aan de Europese Commissie stuurt en wordt gemachtigd
door de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft de bevoegdheid om af te zien
van een machtiging op bepaalde gronden zoals eventuele schade voor het functioneren
van de interne markt voor aardgas of leveringszekerheid van een lidstaat of de EU.
1.4. Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid
De leden van de VVD-fractie vragen of – afgezien van de verbinding van BBL Company
met het Verenigd Koninkrijk na een Brexit – er in de toekomst nog andere interconnectieverbindingen
met derde landen bij zouden kunnen komen.
Het is niet volledig uit te sluiten dat er in de toekomst derde landen bijkomen die
een interconnectieverbinding hebben met Nederland, waarbij in dit verband concreet
valt te denken aan Noorwegen. De kans daarop is echter te verwaarlozen gezien de reeds
aanwezige interconnectiecapaciteit tussen Noorwegen en Noordwest-Europa en ook gezien
de inzet van het kabinet om aardgas op termijn uit te faseren uit de Nederlandse energievoorziening.
1.5. Financiële gevolgen/lasten overheid en bedrijfsleven
De leden van de VVD-fractie vragen of de financiële gevolgen voor BBL Company verder
uiteengezet kunnen worden in de diverse scenario’s.
De scenario’s die voor kunnen komen zijn afhankelijk van de uitkomst van het Brexit-proces.
Wanneer de Brexit niet doorgaat is er voor BBL Company geen gevolg aangezien het Verenigd
Koninkrijk dan geen derde land wordt. Wanneer er een no-deal Brexit plaatsvindt en
de wijziging van de Gaswet nog niet rond is, hebben we in een algemene maatregel van
bestuur voorzien, dat geborgd is dat met betrekking tot de werking en exploitatie
van de Bacton Balgzand Line (BBL) een regime geldt dat overeenkomt met het huidige
regime. Deze algemene maatregel van bestuur heeft de intentie om de gevolgen van een
no-deal Brexit voor het functioneren van de BBL zoveel mogelijk ongemoeid te laten.
Een no-deal Brexit zal mogelijk wel leiden tot aanvullende administratieve regeldruk
voor BBL, maar dit heeft niet te maken met de wijziging van de gasrichtlijn. De gevolgen
voor BBL Company bij een no-deal Brexit en een gewijzigde Gaswet zijn afhankelijk
van eventuele ontheffingen van bepalingen uit de richtlijn die vanuit BBL Company
kunnen worden verzocht.
Wanneer er een onderhandelde uittreding van het Verenigd Koninkrijk met een overgangsperiode
plaatsvindt zal de Europese wetgeving nog enige tijd van toepassing blijven op BBL.
Als gevolg van de wijziging van de richtlijn zal BBL na Brexit nog steeds moeten voldoen
aan de richtlijn, maar is het ook mede afhankelijk van de afspraken die worden gemaakt
met het Verenigd Koninkrijk over de toekomstige relatie met de EU. Financiële gevolgen
van dit scenario zullen naar verwachting beperkt zijn. De precieze financiële gevolgen
voor BBL Company zijn bij de overheid niet bekend.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de inpassing van deze wijziging zich verhoudt
tot de energietransitie en hoeveel nieuwe leidingen er nog aangelegd gaan worden.
Verder vragen zij of er een pijpleiding van Israël naar Griekenland wordt aangelegd
en welk gas daardoor wordt getransporteerd.
De inpassing van de wijzing betreft de voorgeschreven implementatie van Unie-wetgeving
in nationale wetgeving en staat daarmee los van de energietransitie, iets waaraan
het kabinet onverkort prioriteit blijft geven. Hoeveel nieuwe pijpleidingen er nog
aangelegd gaan worden is niet aan te geven. Het is overigens de verwachting dat er
gezien de reeds aanwezige gasinfrastructuur in Noordwest-Europa niet of nauwelijks
nieuwe pijpleidingen zullen worden aangelegd. Het zwaartepunt van de investeringen
ligt momenteel in Centraal- en Oost-Europa.
Er is sprake van plannen om een pijpleiding aan te leggen waarmee gas uit de wateren
rond Cyprus kan worden getransporteerd naar Griekenland, de zogenaamde East Mediterranean
(EastMed) pijpleiding. Daarmee wordt mogelijk ook gas dat wordt gewonnen in de Israëlische
exclusieve economische zone getransporteerd. Of de aanleg daadwerkelijk doorgaat en
of dan ook Israëlische gasvelden daarmee worden ontsloten, is echter onzeker.
2. Verordening 2019/942
2.1. Introductie
De leden van de SP-fractie geven aan het niet eens te zijn met de verschuiving van
meer mandaat voor de Acer-directeur, zij maken zich zorgen over de zeggenschap van
de nationale toezichthouders, juist degenen die het voor huishoudens binnen Europa
zouden kunnen opnemen.
Niet alleen de directeur van Acer krijgt een ruimer mandaat, bijvoorbeeld om zijn
eigen voorstellen overeind te houden. De positie van de raad van energieregulators,
waarin nationale regulerende instanties vertegenwoordigd zijn en die toezicht houdt
op de activiteiten van Acer, wordt ook versterkt. Zo krijgt deze raad meer bevoegdheden,
bijvoorbeeld om amendementen voor te stellen. Ook dient zij zich vaker uit te spreken
over voorgenomen besluiten van Acer dan onder de vorige Acer-verordening het geval
was.
2.2. Additionele taken en bevoegdheden Acer
De leden van de VVD-fractie lezen dat aan Acer beperkte aanvullende bevoegdheden worden
toegekend voor die gevallen waarbij versnipperde nationale besluitvorming inzake kwesties
met grensoverschrijdende relevantie zou leiden tot problemen of inconsistenties wat
betreft de interne markt en vragen of kan worden toegelicht hoe wordt beoordeeld wanneer
er sprake is van dergelijke problemen voor de interne markt. Ook vragen zij of kan
worden toegelicht hoe wordt bepaald welke bevoegdheden het Acer in het geval van problemen
voor de interne markt nodig heeft en welke bevoegdheden aan Acer worden toegekend
en of er daarbij sprake is van parlementaire controle.
Acer krijgt de bevoegdheid om voorstellen van Europese transmissiesysteembeheerders
binnen een regio goed te keuren in het kader van de uitvoering van netcodes en richtsnoeren.
In beginsel worden deze voorstellen goedgekeurd door de regulerende instanties van
de betrokken regio. Deze instanties kunnen een voorstel ter goedkeuring aan Acer voorleggen
ingeval zij daarover geen overeenstemming hebben kunnen bereiken binnen de daarvoor
gestelde termijn. Daarnaast kan de Acer-directeur of de raad van regulators op eigen
initiatief of op voorstel van één of meer van zijn leden, de regulerende instanties
van de betrokken regio verplichten het voorstel ter goedkeuring aan Acer voor te leggen.
Dit kan echter alleen in die gevallen waarin het een voorstel betreft dat een tastbaar
effect op de interne energiemarkt of op de voorzieningszekerheid buiten de betrokken
regio zou hebben.
Deze bevoegdheden worden aan Acer toegekend op grond van verordening 2019/9423 van het Europees Parlement en de Raad.
3. Verordening 2019/941
3.1. Hoofdlijnen
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot
de elektriciteitsschaarste in België en of de regering in gesprek is met België over
dit onderwerp.
Nederland voert met België in het Pentalateraal Energieforum (een interregionaal samenwerkingsverband
tussen de Benelux landen, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland dat gericht
is op het optimaal functioneren van de elektriciteitsmarkten) een structurele dialoog
over het monitoren en borgen van de leveringszekerheid in de regio op zowel de korte
als de middellange termijn. Zo zijn zorgen over mogelijke stroomschaarste die verleden
winter in België bestonden onder meer geadresseerd met afspraken tussen Nederland,
België en buurlanden, om met technische en operationele maatregelen de capaciteit
van de elektriciteitsnetten zo goed mogelijk vrij te maken voor levering van elektriciteit
aan België. Ter opvang van de voorgenomen uitfasering van de kerncentrales per 2025,
is België voornemens een capaciteitsmarktmechanisme in te richten waarmee zij de beschikbaarheid
van circa 3,6 GW aan controleerbare (technologie-neutrale) capaciteit wil verzekeren.
Conform artikel 21 van de elektriciteitsmarktverordening is België verplicht om haar
buurlanden te raadplegen over de mogelijke gevolgen die de introductie van een capaciteitsmarktmechanisme
kan hebben voor hen. Nederland heeft in het kader van deze consultatieverplichting
aangegeven dat optimale benutting van interconnectiecapaciteit tussen landen in een
regio, en het versterken van die capaciteit het voor de hand liggende instrument is.
Daarbij is tevens aangegeven dat de introductie van het capaciteitsmarktmechanisme
wat Nederland betreft niet mag leiden tot een rechtstreekse beperking in de toekomstige
opties voor Nederland om haar energievoorzieningszekerheid en netstabiliteit te borgen.
De crisisplannen benoemd in de verordening (risicoparaatheidsplannen) zijn gericht
op crises van voorbijgaande aard. De leden van de GroenLinks fractie vragen wat hiermee
bedoeld wordt. De plannen zijn in eerste instantie gericht op kortdurende crises en
met de plannen wordt op technisch en operationeel niveau getracht het plaatsvinden
of escaleren van een elektriciteitscrisis te voorkomen en de effecten te beperken.
De crises van voorbijgaande aard zijn hiermee kortdurend in tegenstelling tot crises
van structurele aard. De plannen moeten er wel toe leiden dat lidstaten die met structurele
problemen te maken hebben deze problemen in kaart brengen en maatregelen treffen om
deze weg te nemen.
3.1.1. Introductie
De leden van de VVD-fractie vragen naar voorbeelden van solidariteit bij het tegengaan
van een elektriciteitscrisis. Verder vragen deze leden welke ongepaste overheidsmaatregelen
er bedoeld worden.
Voorbeelden van het bieden van solidariteit zijn het opschalen van productievermogen
in lidstaat A als daarmee assistentie kan worden geboden aan lidstaat B als daar productievermogen
onverwacht is weggevallen en ervoor te zorgen dat elektriciteit met voorrang wordt
getransporteerd naar gebieden waar zich onverwacht een tekort voordoet.
Bij ongepaste overheidsmaatregelen kan worden gedacht aan een ongerechtvaardigde inperking
van grensoverschrijdende stromen en zone-overschrijdende transmissiecapaciteit.
3.1.2. Bevoegde instantie
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de Minister van EZK als de nationale bevoegde
instantie wordt aangewezen om toe te zien op de naleving van de verordening, ook zouden
zij willen weten op welke manier dit in de andere landen wordt ingericht. Wat waren
de argumenten om het toezicht niet onafhankelijk te laten plaatsvinden? Op welke manier
is de objectiviteit nu gewaarborgd? De leden van de SP-fractie plaatsen vraagtekens
bij het aanwijzen van de Minister van EZK als bevoegde instantie.
De redenen om de Minister van EZK aan te wijzen als bevoegde instantie liggen in de
grote maatschappelijke en economische gevolgen die zijn verbonden aan een verstoring
van de elektriciteitsvoorziening en de mogelijk politieke consequenties als buurlanden
bij de verstoring zijn betrokken. Verder sluit deze keuze aan bij een vergelijkbare
keuze die is gedaan bij zowel de huidige verordening 2017/1938 inzake de leveringszekerheid
aardgas als haar voorganger verordening 994/20104). Het is verder de verwachting dat andere lidstaten een vergelijkbare keuze zullen
maken.
3.1.3. Risicoparaatheidsplannen
De leden van de VVD-fractie vragen of de Kamer moet instemmen met een nationaal crisisplan
of dat het vaststellen van het plan een bevoegdheid is van de Minister van EZK. Een
specifiek onderdeel van het plan is de regionale en bilaterale samenwerking. In dat
verband vragen deze leden zich af aan welke regionale en bilaterale partners zij hierbij
kunnen denken en welke partner welke verantwoordelijkheden heeft bij het uitwerken
van de plannen.
De verordening bepaalt dat de risicoparaatheidsplannen, na consultatie van belanghebbenden,
dienen te worden vastgesteld door de bevoegde instantie, in Nederland de Minister
van EZK. Daarna moeten de plannen openbaar worden gemaakt, hetgeen gebeurt door toezending
aan de Tweede Kamer. Uiterlijk begin 2022 moet het eerste plan zijn opgesteld. Op
basis van de inhoud van dit op te stellen plan zal de uitvoering van de maatregelen
moeten worden geborgd en zal mogelijk aanpassing van wetgeving nodig zijn. Indien
dat noodzakelijk is, zal de Kamer daar uiteraard bij zijn betrokken.
Wat betreft regionale en bilaterale samenwerking moet worden gedacht aan samenwerking
met de bevoegde instanties van en de beheerders van de landelijke hoogspanningsnetten
in de ons omringende lidstaten en de overige lidstaten waarmee samengewerkt zal worden
in het regionale coördinatiecentrum dat opgezet zal worden als uitvloeisel van Verordening
2019/943. Daarbij geldt verder dat de in het plan op te nemen regionale en bilaterale
maatregelen gezamenlijk dienen te worden uitgewerkt door de bevoegde instanties van
de betrokken lidstaten.
3.2. Regeldruk
De leden van de VVD-fractie vragen of de extra taken voor de Minister van EZK vanuit
de bestaande formatie kunnen worden gerealiseerd. Er wordt verwacht dat de extra administratieve
taken marginaal zijn. Deze leden vragen verder welke informatie door de wijziging
nu wel gevraagd kan worden door de Minister van EZK en vóór de vaststelling van deze
verordening niet beschikbaar was.
Het is de verwachting dat de taken die voor de Minister van EZK uit de verordening
volgen kunnen worden uitgevoerd binnen de bestaande formatie aangezien veel voorbereidend
werk kan en zal worden door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en
door ENTSO-E. In algemene zin bepaalt de verordening dat de Minister respectievelijk
de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet van een elektriciteitsbedrijf,
een gas- of elektriciteitsbeurs, een netgebruiker of een afnemer kan verlangen dat
die hem inzage geeft in, dan wel toegang geeft tot de informatie die hij nodig heeft
voor de hem in de verordening opgedragen taken. Welke informatie dat precies betreft
zal duidelijk worden bij de verdere uitwerking en het opstellen van het risicoparaatheidsplan.
Het is daarbij de verwachting dat de relevante informatie op grond van andere bepalingen
al beschikbaar is, dit onder meer gezien de informatie die al aan de Minister moet
worden verstrekt ten behoeve van het jaarlijks aan de Europese Commissie uit te brengen
verslag over de leverings- en voorzieningszekerheid.
3.3. Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid
De leden van de VVD-fractie vragen naar het toezicht op de naleving ten aanzien van
verordening 2019/941.
De verordening heeft tot doel samenwerking tussen lidstaten te realiseren met het
oog op het voorkomen van een elektriciteitscrisis. De bepalingen van de verordening
richten zich daarom tot de lidstaten, de bevoegde instantie die het risicoplan moet
opstellen, en de Europese Commissie die de plannen dient te beoordelen. Bij dergelijke
bepalingen zijn het overheidsinstanties die handelend dienen op te treden en is, gezien
de aard van de bepalingen, toezicht op de naleving door de ACM niet aan de orde en
is het fraude-risico nihil.
3.4. Financiële gevolgen/lasten overheid en bedrijfsleven
De leden van de VVD-fractie vragen welke kosten de netbeheerder van het landelijk
hoogspanningsnet gaat maken als gevolg van mogelijke extra werkzaamheden en wie deze
moet betalen en hoe deze kosten als ze door de overheid betaald moeten worden gedekt
zijn.
De kosten die de netbeheerder van netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet
mogelijk gaat maken zullen naar verwachting beperkt zijn en blijven tot het zeer beperkt
inzetten van personeel ten behoeve van het uitvoeren van ondersteunende werkzaamheden
bij het opstellen van de risicoparaatheidsplannen. Deze kosten maken deel uit van
de algemene bedrijfskosten van de netbeheerder die via de transporttarieven worden
verrekend. De ACM ziet toe op deze kosten. Een vergelijkbare aanpak wordt en is gevolgd
bij zowel de huidige Verordening 2017/1938 inzake de leveringszekerheid aardgas als
haar voorganger Verordening 994/2010.
4. Verordening 2019/943
4.1. Hoofdlijnen
De leden van de GroenLinks-fractie vragen in hoeverre deze verordening verband houdt
met het huidige tekort aan netcapaciteit.
De verordening schept een kader voor het functioneren van de interne elektriciteitsmarkt
waarin de transitie naar duurzame opwek centraal staat en de elektriciteitsvoorziening
toereikend moet zijn. De verordening biedt daarbij mogelijkheden om congestie aan
te pakken en te voorkomen en geeft kaders voor congestiebeheer door netbeheerders.
Een voorbeeld van congestiebeheer zoals genoemd in de verordening is «redispatching»
waarbij de netbeheerder verantwoordelijk is voor het benodigde af- en opregelen om
congestie te voorkomen en tegelijkertijd het totale productievolume in stand kan houden.
De ACM houdt toezicht op deze taken.
4.1.1. Introductie
De leden van de VVD-fractie lezen dat het doel van deze verordening is om te komen
tot een goed functionerende, transparante groothandelsmarkt die bijdraagt aan leveringszekerheid.
De leden vragen of de regering de mening van deze leden deelt dat de beste manier
om voor leveringszekerheid te zorgen, het zowel in nationaal als in Europees verband
over voldoende regelbaar vermogen te beschikken is.
De regering is van mening dat leveringszekerheid belangrijk is. Om die reden wordt
de leveringszekerheid jaarlijks gemonitord door TenneT. Het belang van deze monitoring
is ook onderschreven in het Klimaatakkoord. Mocht het in de toekomst nodig zijn om
actie te ondernemen om de leveringszekerheid te borgen, dan zijn er verschillende
mogelijkheden, waaronder het voorzien in voldoende flexibel regelbaar vermogen. Flexibiliteit
kan komen uit interconnectie, demand side response (vraagsturing, waaronder ook hybridisering),
opslag en regelbare productie zoals gascentrales.
4.1.2. Wijzigingen en aanscherpingen t.o.v. verordening 714/2009
De leden van de VVD-fractie vragen wat het eventueel prioritair invoeren van hernieuwbare
energiebronnen betekent voor de congestie op het elektriciteitsnetwerk en of het prioritair
invoeren niet ten koste gaat van de leveringszekerheid.
De verordening vereist dat netbeheerders bij de inzet van congestiemanagement (redispatching)
hernieuwbare energiebronnen voorrang geven. Dat betekent dat wanneer congestie alleen
kan worden opgelost door marktpartijen af te schakelen, pas als laatste optie ook
hernieuwbare energiebronnen gedwongen worden om af te schakelen. Wanneer de leveringszekerheid
in het geding zou komen, mogen hernieuwbare energiebronnen dus ook afgeschakeld worden.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er voor een drempelwaarde van 70% interconnectiecapaciteit
beschikbaarheid voor de markt is gekozen in de verordening.
Het 70%-doel is geïntroduceerd om te waarborgen dat lidstaten voldoende stappen nemen
om grensoverschrijdende handel in elektriciteit te bevorderen. Momenteel bestaan er
in Europa situaties waarin transmissiesysteembeheerders relatief weinig interconnectiecapaciteit
vrijgeven, om zo de mogelijkheid te hebben om problemen in interne netwerken van lidstaten
op te lossen. De verwezenlijking van een efficiënte, interne elektriciteitsmarkt vereist
dat lidstaten de juiste investeringen in het nationale netwerk uitvoeren. De drempelwaarde
van 70% prioriteert interconnectiecapaciteit in enige mate over interne netwerkcapaciteit,
en geeft daarmee druk op transmissiesysteembeheerders om ook de juiste investeringen
in het interne netwerk te doen.
De hoogte van de drempelwaarde 70% – en de wijze waarop deze wordt berekend – zijn
de uitkomst van lange onderhandelingen tussen de Europese Commissie, de lidstaten
in de Europese Raad en het Europees Parlement over de meest passende hoogte van deze
drempelwaarde. Ten eerste moet de drempelwaarde hoog genoeg zijn om transmissiesysteembeheerders
te prikkelen tot maatregelen en investeringen die de Europese, interne elektriciteitsmarkt
bevorderen. Ten tweede moet deze drempelwaarde voldoende ruimte laten voor, onder
meer, storingsreserves en ongeplande elektriciteitsstromen («loopflows») zodat de
operationele veiligheid van het systeem niet in het geding raakt. De destijds door
het voorzitterschap voorgestelde drempelwaarde van 70% representeert de balans tussen
deze overwegingen.
De leden van de D66-fractie vragen naar het actieplan, dat moet worden opgesteld indien
structurele congestie aan de orde is. De leden vragen om een toelichting op een dergelijk
actieplan en eventuele acties die in dit actieplan worden opgenomen. De leden van
de D66-fractie vragen ook of er al ervaring is opgedaan met dit actieplan in andere
lidstaten.
Het actieplan is een nieuw element in de verordening. Er is nog geen ervaring opgedaan
met dit actieplan in andere lidstaten, aangezien de verordening pas per 1 januari
2020 in werking treedt. Er is al wel overleg met lidstaten over het actieplan, onder
meer in Penta-verband. De verordening stelt dat actieplannen worden opgesteld met
als doel om situaties van congestie op te lossen en dat daarbij ook aandacht moet
zijn voor een «lineair traject» om te zorgen dat er uiterlijk in 2025 voldoende interconnectiecapaciteit
(70%) aan de markt kan worden aangeboden. De verordening stelt dat het actieplan een
concreet tijdschema voor vaststelling van de maatregelen bevat. De verordening vraagt
voorts om deze actieplannen op te stellen in samenwerking met de regulerende instantie.
Er vindt nauwe afstemming plaats met ACM en TenneT over de vraag of Nederland een
actieplan moet vaststellen indien er structurele congestie wordt geconstateerd.
4.2. Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid
De leden van de SP-fractie vragen wat er wordt bedoeld met dat de kans op fraude nihil
wordt geacht en aan wat voor soort fraude wordt gedacht.
De bepalingen van deze verordening richten zich voornamelijk tot de lidstaten, de
bevoegde instantie en de transmissiesysteembeheerder, en de Europese Commissie en
Acer. Bij dergelijke bepalingen worden geen risico’s met betrekking tot fraude voorzien.
Op het integer handelen op de groothandelsmarkt wordt overigens toegezien via verordening
1227/2011 5. Het toezicht op deze verordening betreft onder meer het opsporen van marktmisbruik.
De leden van de fracties van de VVD en van de SP hebben vragen over de kosten die
in het kader van de Europese samenwerking van regionale netbeheerders worden gemaakt
en die bij consumenten kunnen worden doorberekend door verrekening in de tarieven.
De leden van de VVD-fractie vragen of deze extra kosten onder de bestaande tariefregulering
vallen waar de ACM op toeziet.
De ACM is op grond van de Elektriciteitswet 1998 belast met het toezicht op de naleving
van de verordening en stelt bovendien de methode van tariefbepaling vast. De taken
die aan de regionale netbeheerders worden opgedragen in de verordening worden op basis
van dit wetsvoorstel onderdeel van de tariefregulering, zoals de meeste taken van
de regionale netbeheerders reeds via de methode worden gereguleerd. Deze methode heeft
volgens de Elektriciteitswet 1998 mede tot doel dat de meest doelmatige kwaliteit
van het transport wordt bevorderd.
4.3. Financiële gevolgen/lasten overheid en bedrijfsleven
De vraag van de leden van de VVD-fractie of de extra kosten waar regionale netbeheerders
mogelijk mee te maken krijgen onder de bestaande tariefregulering vallen is reeds
beantwoord onder 4.2 van deze nota.
5. Verordening 2017/1938
5.1. Hoofdlijnen
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom het vaststellen van condities, waaronder
in het geval van een ernstige verstoring gas wordt geleverd, wordt overgelaten aan
individuele buurlanden en of de regering van mening is dat hiermee zorgen over voldoende
gaslevering naar Oekraïne voldoende ondervangen worden. Verder willen deze leden nader
toegelicht zien hoe deze mogelijkheid tot compensatie er in de praktijk komt uit te
zien. Ook vragen deze leden of het punt over het nemen van maatregelen om afnemers
van gas (niet zijnde beschermde afnemers) te kunnen afsluiten als dat nodig is om
de gaslevering aan door solidariteit beschermde afnemers in een buurland in stand
te houden verduidelijkt kan worden. Op welke maatregelen wordt gedoeld en wanneer
kan een dergelijke situatie zich voordoen? Daarnaast vragen deze leden op welke bevoegde
instanties van lidstaten de regering doelt en welke uitgebreidere mogelijkheden er
voor de Europese Commissie komen.
Het vaststellen van de condities waaronder in het geval van een ernstige verstoring
gas wordt geleverd, wordt aan de individuele lidstaten overgelaten. Dit omdat gas
in iedere lidstaat een andere rol in de energiehuishouding speelt en het dan ook de
lidstaten zijn die het beste kunnen bepalen waar in een dergelijke situatie behoefte
aan bestaat.
Wat betreft Oekraïne geldt dat dit land buiten de werking van de verordening valt
aangezien het geen EU-lidstaat is. De verordening handelt dan ook niet over de gaslevering
aan Oekraïne. Dat neemt niet weg dat er wel op andere terreinen maatregelen worden
genomen om er voor te zorgen dat gas aan Oekraïne kan worden geleverd. Hierbij valt
bijvoorbeeld te denken aan het realiseren van reverse-flow op bestaande gastransmissieleidingen
tussen Oekraïne en EU-lidstaten zodat gas beide kanten op kan stromen.
Afspraken over compensatie moet worden overeengekomen tussen lidstaten waarvan de
gasnetwerken direct met elkaar zijn verbonden. Zij zijn daarbij, binnen de algemene
kaders van de verordening, vrij om te bepalen welke invulling daaraan wordt gegeven.
Een beschrijving van de maatregelen die kunnen worden genomen om afnemers van gas
te kunnen afsluiten is opgenomen in het op 4 oktober jl. aan de Tweede Kamer toegezonden
Bescherm- en Herstelplan Gas (Kamerstukken II 2019/20,29 023, nr. 252).
De uitgebreidere mogelijkheden van de bevoegde instanties en de Europese Commissie
hebben betrekking op de mogelijkheid om nadere informatie over gasleveringscontracten
te vragen indien zij gemotiveerd van mening zijn dat een dergelijk contract de gasleveringszekerheid
van een lidstaat, van een regio of van de Unie in gevaar kan brengen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen tevens hoe het aanscherpen en uitbreiden
van procedures voor het realiseren van reverse-flow op interconnectiepunten bijdragen
aan onderlinge solidariteit bij gastoevoer wanneer er een ernstige verstoring dreigt.
Vervolgens vroegen deze leden hoe lidstaten die profijt zouden kunnen hebben van reverse-flow
actief worden geconsulteerd en betrokken worden bij de mogelijkheid van reverse-flow,
indien deze noodzaak zich voordoet.
Het aanscherpen en uitbreiden van de procedures voor het realiseren van reserve-flow
op interconnectiepunten moet ertoe leiden dat beter rekening wordt gehouden met de
behoeften van andere lidstaten zoals deze volgen uit de uit te voeren risico-evaluaties.
Deze behoeften dienen te worden betrokken bij besluiten over verzoeken tot vrijstelling
van de verplichting om reverse-flow te realiseren. Het is aan de bevoegde instanties
die het verzoek tot vrijstelling hebben ontvangen om daar invulling aan te geven en
daarbij niet alleen de andere bevoegde instanties te consulteren, maar ook Acer en
de Europese Commissie.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke maatregelen uit het noodplan moeten
zijn uitgeput en waarop de billijke compensatie is gebaseerd als dienst voor de te
ontvangen solidariteit. Deze leden vragen vervolgens waarom Oekraïne is uitgezonderd
van de lijst van landen en of Oekraïne mogelijk nog toegevoegd gaat worden.
In het noodplan dienen de lidstaten aan te geven welke maatregelen zij nemen om de
levering van gas aan door solidariteit beschermde afnemers (met name huishoudens)
in stand te houden en daarvoor desnoods de levering van gas aan andere afnemers te
onderbreken. Als na het nemen van deze maatregelen blijkt dat er onvoldoende gas is
om te voorzien in de vraag van door solidariteit beschermde afnemers, dan kan een
beroep worden gedaan op solidariteit. De billijke compensatie houdt in dat een vergoeding
wordt betaald voor alle relevante en redelijke kosten die bij het verstrekken van
solidariteit worden gemaakt. Het is aan de lidstaten om daar vooraf afspraken over
te maken.
Zoals hiervoor aangegeven geldt wat betreft Oekraïne dat dit land buiten de werking
van de verordening valt aangezien het geen EU-lidstaat is. De verordening handelt
dan ook niet over de gaslevering aan Oekraïne.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de ontheffing binnenkort ook voor Nederland
zal gelden, gezien het voornemen om het gaswinningsniveau in Groningen zo snel mogelijk
naar nul te brengen. Heeft deze verordening invloed op de gaswinning in Groningen?
Momenteel hoeft Nederland geen afspraken te maken met andere lidstaten over het ontvangen
van solidariteit omdat de omvang van de Nederlandse gaswinning (Groningen en kleine
velden) groter is dan het verbruik van Nederlandse door solidariteit beschermde afnemers.
Dit kan over een aantal jaren evenwel anders liggen.
De verordening heeft geen invloed op de gaswinning in Groningen. Wel houdt het kabinet
bij de jaarlijkse vaststelling van het maximaal uit Groningen te winnen volume rekening
met leveringszekerheid van laagcalorisch gas in België, Duitsland, Frankrijk en Nederland.
5.2. Instelling risicogroepen en geïntensiveerde regionale samenwerking
De leden van de VVD-fractie lezen dat direct met elkaar verbonden lidstaten tot afspraken
dienen te komen over de technische, financiële en juridische regelingen op grond waarvan
solidariteit wordt verleend in geval een lidstaat te weinig gas heeft om te voorzien
in de vraag van zijn door solidariteit beschermde afnemers. Zij vragen of de regering
kan toelichten waar lidstaten terecht kunnen op het moment dat het hen niet lukt om
met elkaar tot afspraken te komen?
In de verordening is vastgelegd dat wanneer het de lidstaten niet lukt om tot afspraken
te komen de Europese Commissie, na raadpleging van de betrokken bevoegde instanties,
een raamwerk voor dergelijke afspraken kan voorstellen, dit op basis door de Europese
Commissie op te stellen richtsnoeren. Daarnaast kan de Europese Commissie besluiten
inbreukprocedures in te stellen tegen lidstaten die niet voldoen aan de verplichtingen
die volgen uit de verordening.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de overheid rechtvaardigheid wil creëren voor
landen uit verschillende regio’s en met verschillende financiële situaties. Tevens
menen deze leden dat solidariteit niet altijd gecompenseerd hoeft te worden. Zij vragen
zich af hoe de regering dat voor zich ziet. Wordt een buurland pas geholpen als een
billijke compensatie wordt toegezegd? Wat houdt billijk in? Worden arme landen dan
minder snel geholpen dan rijke landen?
Solidariteitsafspraken moeten worden gemaakt tussen lidstaten waarvan de gassystemen
direct met elkaar zijn verbonden. Voor Nederland zijn dat dus België en Duitsland
en, afhankelijk van de uitkomst van Brexit, het Verenigd Koninkrijk. Op de afspraken
die andere lidstaten onderling maken heeft Nederland geen invloed en Nederland kent
die afspraken ook niet. Verder geldt dat de bepalingen omtrent compensatie met instemming
van alle lidstaten en het Europees Parlement in de verordening zijn opgenomen. De
Commissie ziet toe op de wijze waarop hier invulling aan wordt gegeven en stelt hiervoor
richtsnoeren op.
De billijke compensatie houdt in dat een vergoeding wordt betaald voor alle relevante
en redelijke kosten die bij het verstrekken van solidariteit worden gemaakt.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Tegen |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Tegen |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.